De spinsels van een zelfverklaarde visionair

 

“ De tijd van de natiestaat is voorbij, net zoals die van de stadstaten ooit voorbij ging. De toekomst is aan de grote gehelen, die multicultureel en veeltalig zullen zijn. Het nationalisme dat het principe van één staat = één volk huldigt is voorbij én gevaarlijk, omdat het de noodzakelijke evolutie naar nieuwe tijd hindert.”

Ziedaar de samenvatting van Verhofstadts opvattingen over nationalisme, zoals hij die verwoordde in de ‘toonaangevende’ krant van Vlaanderen – niet toevallig gepubliceerd enkele dagen voor de verkiezingen van 14 oktober 2012.

Verhofstadts ideeën zitten fout en dit op historische, conceptuele én politieke gronden.

Eerst het conceptuele. Voor Verhofstadt is de natiestaat een staatstype, onderscheiden van de stadstaat en dat wat hij “grotere gehelen” noemt, doch die niets anders zijn dan imperia.

Net zoals een bedrijf gedragen wordt door een leidinggevend kader dat de belichaming van de ziel van dat bedrijf is, moet elke staat berusten op het bestaan van een “natie”, dit is: een verzameling mensen – naties zijn op de eerste plaats verzamelingen van mensen – die zich in die mate verenigd voelen dat zij een gemeenschappelijke lotsbestemming politiek vorm willen geven. Zonder een dergelijke dominante natie ontstaat er strijd om de ultieme macht. Dat leidt of tot het vestigen van een soort dictatuur of tot het uiteenvallen van de staat, zoals in het geval van Tsjecho-Slowakije.

Daarom is een staat altijd een natiestaat – maar niet altijd de goede.

Een natiestaat kan een volksstaat zijn, wanneer het beginsel van één staat = één volk dicht benaderd wordt. In de literatuur spreekt men dan over een verticale structuur: de dominantie wordt gevoerd door leden van de eigen etnie. Dat schept de grootste democratische kansen. Het kan ook een imperium zijn, waarbij één groep de dominantie voert en de bestaande staat belichaamt.  Dat is het laterale geval. Een imperium is een laterale staat waar één, veelal territoriaal af te bakenen groep dominant is over nog andere etnische groepen. Dat is het Belgische geval en was ook het geval in voormalig Joegoslavië. In het Belgische geval waren de Franstaligen en die Vlamingen die zich daarmee associeerden de dominante groep. In het Joegoslavische geval werd die rol door de Serven vervuld. Bij de Ottomanen waren het Islamitische Turken.

Een stadstaat is een natiestaat, alleen is die van beperkte territoriale omvang.

China, een voorbeeld van zo’n “grotere structuur” dat Verhofstadt aanhaalt, is een natiestaat, die voor 92% uit Han-Chinezen bestaat. Vlaanderen zal nooit homogener zijn.

Bovendien leven vele mensen die nochtans één natie zouden kunnen vormen toch in verschillende natiestaten: zo is het in Afrika.

Verhofstadts begrippenapparaat is hopeloos slordig en bovendien veel te strak hiërarchisch. Zo ontgaat het hem dat de Vlamingen een natiestaat kunnen vormen – dus gedragen door een in Vlaanderen dominante groep mensen die zich prioritair Vlaming noemen – maar toch steun kunnen geven aan een Europese natiestaat, die gedragen wordt door àndere mensen, die zich prioritair Europeaan noemen. Alles hangt af van de wederzijdse verhoudingen, waarvoor we het moeilijke woord “subsidiariteit” gebruiken. Voor hem sluiten stadstaten, natiestaten en datgene waarvan hij de ware aard verzwijgt, droogweg elkaar uit en staan ze in een lineair opgaande reeks, waarbij het laatste, de zogeheten “grotere structuren” de hoogst ontwikkelde vorm zou zijn. De complexiteit van de werkelijkheid ontgaat hem helemaal.

Het onderscheid moet zijn: de volksstaat versus het imperium, dat zo mild kan zijn dat weinigen het herkennen, oftewel volksnationalisme versus staatsnationalisme. De stadstaat is slechts een territoriaal beperkte versie van één van beide.

Hier priemt gelijk ook de klassieke utopische eindtijdgedachte en de illusie dat alles in de wereld altijd “vooruitgang” zou zijn. Als die theorie juist zou zijn, dan is de EU in ieder geval geen lang leven beschoren, wat dan volgt nà de “grotere gehelen” het planetaire stadium.

Dat brengt ons bij het historische.

Hier slaat Verhofstadt de plank zo mogelijk nog meer mis.

Niet alleen bestaat de stadstaat ook vandaag nog (Singapore), maar de antieke Griekse stadsstaten leefden niet op zichzelf: getuige is de Attische Bond. Meer nog: de imperiale staat, die voor Verhofstadt kennelijk de eindfase van de politieke ontwikkeling is, bestond ook in de antieke tijden, onder vorm van het Perzische Rijk.  We vergeten dan voor het gemak de Rijk van de Inca’s, de Azteken, de Tolteken, om over de Babyloniërs en de Assyriërs maar te zwijgen.

Daarmee maken we dus tegelijk komaf met dat utopische denken van Verhofstadt: het geloof aan een heerlijke toekomst. Frank van Dun heeft enkele jaren geleden het gevaar daarvan laten zien. Er bestaat geen politieke eindtijd.

Imperia hebben altijd bestaan. Altijd opnieuw werden ze belichaamd door een machtsgroep die zich met die imperiale staat vereenzelvigde: het Engelse koloniale rijk, het Ottomaanse imperium, Joegoslavië. Overal gingen die imperia weer ten onder, waarbij ze vaak volgens etnische grenzen uiteen vielen. Sommige imperia waren zelfs volgens etnische grenzen georganiseerd. Een recent voorbeeld was de Sovjet-Unie. Waar de etnische principes niet werden gerespecteerd was het hommeles: vraag het maar aan de Koerden!

Het idee dat de EU iets nieuws zou zijn, slaat dus nergens op en evenmin is het waar dat het iets visionairs zou zijn: het is de heruitgave van een oud refrein. Dat refrein luidt dat wie macht heeft, die altijd wil vergroten. Daarom proberen rijken zich altijd uit te breiden en willen rijker altijd rijker worden. Het is een middel om zich te onderscheiden en dus zich beter te voelen, hetgeen wijst op de existentiële aspecten ervan.

Maar Verhofstadt is ook een gevaarlijk man.

Ten eerste om Vlaamse redenen.

Vlaanderen heeft gestreden voor het Nederlandse karakter van Vlaanderen en het scheppen van legitieme en relevante structuren om het leven volgens eigen vormen mogelijk te maken. Door het homogeniteitsprincipe naar de scheurmand te verwijzen, haalt hij een vette streep doorheen de hele culturele en politieke emancipatiebeweging van de laatste tweehonderd jaar.

Ten tweede voert zijn denken naar de 19 eeuw. De veeltaligheid waarover Verhofstadt spreekt houdt geen rekening met de realiteit van het leven. Als verschillende talen door elkaar op één gebied worden gesproken, zal één ervan snel dominant worden. Men vrage het maar aan de Afrikaanssprekenden. Daarmee wordt de mogelijke dominantie van één klasse heringevoerd en grijpt men terug naar de maatschappelijke ordeningsprincipes van voor de sociale revoluties. Het wordt een wereld van rijke, dominante vreemdetaalsprekers die heersen over het gewone, autochtone volk. Verhofstadt is duidelijk een uitdetijdse retrofiguur met veel te veel invloed. Zijn “visie” veegt zowaar de hele emancipatie van de kaart.

De visionair, waarvoor Verhofstadt zich kennelijk houdt, blijkt bij nader toezien een gevaarlijke reactionair te wezen, die, zoals hij al heeft meegedeeld, niet zou aarzelen om “zijn” EU op verre slagvelden oorlog te laten voeren.

Daar is niks visionairs aan.

Dat heeft niks met verandering te maken.

Het is een verwerpelijk jazelfs: macaber staatsimperialisme van het ergste soort.

 

Jaak Peeters

Okt 2012

 

 

De spinsels van een zelfverklaarde visionair

“ De tijd van de natiestaat is voorbij, net zoals die van de stadstaten ooit voorbij ging. De toekomst is aan de grote gehelen, die multicultureel en veeltalig zullen zijn. Het nationalisme dat het principe van één staat = één volk huldigt is voorbij én gevaarlijk, omdat het de noodzakelijke evolutie naar nieuwe tijd hindert.”

Ziedaar de samenvatting van Verhofstadts opvattingen over nationalisme, zoals hij die verwoordde in de ‘toonaangevende’ krant van Vlaanderen – niet toevallig gepubliceerd enkele dagen voor de verkiezingen van 14 oktober 2012.

Verhofstadts ideeën zitten fout en dit op historische, conceptuele én politieke gronden.

Eerst het conceptuele. Voor Verhofstadt is de natiestaat een staatstype, onderscheiden van de stadstaat en dat wat hij “grotere gehelen” noemt, doch die niets anders zijn dan imperia.

Net zoals een bedrijf gedragen wordt door een leidinggevend kader dat de belichaming van de ziel van dat bedrijf is, moet elke staat berusten op het bestaan van een “natie”, dit is: een verzameling mensen – naties zijn op de eerste plaats verzamelingen van mensen – die zich in die mate verenigd voelen dat zij een gemeenschappelijke lotsbestemming politiek vorm willen geven. Zonder een dergelijke dominante natie ontstaat er strijd om de ultieme macht. Dat leidt of tot het vestigen van een soort dictatuur of tot het uiteenvallen van de staat, zoals in het geval van Tsjecho-Slowakije.

Daarom is een staat altijd een natiestaat – maar niet altijd de goede.

Een natiestaat kan een volksstaat zijn, wanneer het beginsel van één staat = één volk dicht benaderd wordt. In de literatuur spreekt men dan over een verticale structuur: de dominantie wordt gevoerd door leden van de eigen etnie. Dat schept de grootste democratische kansen. Het kan ook een imperium zijn, waarbij één groep de dominantie voert en de bestaande staat belichaamt.  Dat is het laterale geval. Een imperium is een laterale staat waar één, veelal territoriaal af te bakenen groep dominant is over nog andere etnische groepen. Dat is het Belgische geval en was ook het geval in voormalig Joegoslavië. In het Belgische geval waren de Franstaligen en die Vlamingen die zich daarmee associeerden de dominante groep. In het Joegoslavische geval werd die rol door de Serven vervuld. Bij de Ottomanen waren het Islamitische Turken.

Een stadstaat is een natiestaat, alleen is die van beperkte territoriale omvang.

China, een voorbeeld van zo’n “grotere structuur” dat Verhofstadt aanhaalt, is een natiestaat, die voor 92% uit Han-Chinezen bestaat. Vlaanderen zal nooit homogener zijn.

Bovendien leven vele mensen die nochtans één natie zouden kunnen vormen toch in verschillende natiestaten: zo is het in Afrika.

Verhofstadts begrippenapparaat is hopeloos slordig en bovendien veel te strak hiërarchisch. Zo ontgaat het hem dat de Vlamingen een natiestaat kunnen vormen – dus gedragen door een in Vlaanderen dominante groep mensen die zich prioritair Vlaming noemen – maar toch steun kunnen geven aan een Europese natiestaat, die gedragen wordt door àndere mensen, die zich prioritair Europeaan noemen. Alles hangt af van de wederzijdse verhoudingen, waarvoor we het moeilijke woord “subsidiariteit” gebruiken. Voor hem sluiten stadstaten, natiestaten en datgene waarvan hij de ware aard verzwijgt, droogweg elkaar uit en staan ze in een lineair opgaande reeks, waarbij het laatste, de zogeheten “grotere structuren” de hoogst ontwikkelde vorm zou zijn. De complexiteit van de werkelijkheid ontgaat hem helemaal.

Het onderscheid moet zijn: de volksstaat versus het imperium, dat zo mild kan zijn dat weinigen het herkennen, oftewel volksnationalisme versus staatsnationalisme. De stadstaat is slechts een territoriaal beperkte versie van één van beide.

Hier priemt gelijk ook de klassieke utopische eindtijdgedachte en de illusie dat alles in de wereld altijd “vooruitgang” zou zijn. Als die theorie juist zou zijn, dan is de EU in ieder geval geen lang leven beschoren, wat dan volgt nà de “grotere gehelen” het planetaire stadium.

Dat brengt ons bij het historische.

Hier slaat Verhofstadt de plank zo mogelijk nog meer mis.

Niet alleen bestaat de stadstaat ook vandaag nog (Singapore), maar de antieke Griekse stadsstaten leefden niet op zichzelf: getuige is de Attische Bond. Meer nog: de imperiale staat, die voor Verhofstadt kennelijk de eindfase van de politieke ontwikkeling is, bestond ook in de antieke tijden, onder vorm van het Perzische Rijk.  We vergeten dan voor het gemak de Rijk van de Inca’s, de Azteken, de Tolteken, om over de Babyloniërs en de Assyriërs maar te zwijgen.

Daarmee maken we dus tegelijk komaf met dat utopische denken van Verhofstadt: het geloof aan een heerlijke toekomst. Frank van Dun heeft enkele jaren geleden het gevaar daarvan laten zien. Er bestaat geen politieke eindtijd.

Imperia hebben altijd bestaan. Altijd opnieuw werden ze belichaamd door een machtsgroep die zich met die imperiale staat vereenzelvigde: het Engelse koloniale rijk, het Ottomaanse imperium, Joegoslavië. Overal gingen die imperia weer ten onder, waarbij ze vaak volgens etnische grenzen uiteen vielen. Sommige imperia waren zelfs volgens etnische grenzen georganiseerd. Een recent voorbeeld was de Sovjet-Unie. Waar de etnische principes niet werden gerespecteerd was het hommeles: vraag het maar aan de Koerden!

Het idee dat de EU iets nieuws zou zijn, slaat dus nergens op en evenmin is het waar dat het iets visionairs zou zijn: het is de heruitgave van een oud refrein. Dat refrein luidt dat wie macht heeft, die altijd wil vergroten. Daarom proberen rijken zich altijd uit te breiden en willen rijker altijd rijker worden. Het is een middel om zich te onderscheiden en dus zich beter te voelen, hetgeen wijst op de existentiële aspecten ervan.

Maar Verhofstadt is ook een gevaarlijk man.

Ten eerste om Vlaamse redenen.

Vlaanderen heeft gestreden voor het Nederlandse karakter van Vlaanderen en het scheppen van legitieme en relevante structuren om het leven volgens eigen vormen mogelijk te maken. Door het homogeniteitsprincipe naar de scheurmand te verwijzen, haalt hij een vette streep doorheen de hele culturele en politieke emancipatiebeweging van de laatste tweehonderd jaar.

Ten tweede voert zijn denken naar de 19 eeuw. De veeltaligheid waarover Verhofstadt spreekt houdt geen rekening met de realiteit van het leven. Als verschillende talen door elkaar op één gebied worden gesproken, zal één ervan snel dominant worden. Men vrage het maar aan de Afrikaanssprekenden. Daarmee wordt de mogelijke dominantie van één klasse heringevoerd en grijpt men terug naar de maatschappelijke ordeningsprincipes van voor de sociale revoluties. Het wordt een wereld van rijke, dominante vreemdetaalsprekers die heersen over het gewone, autochtone volk. Verhofstadt is duidelijk een uitdetijdse retrofiguur met veel te veel invloed. Zijn “visie” veegt zowaar de hele emancipatie van de kaart.

De visionair, waarvoor Verhofstadt zich kennelijk houdt, blijkt bij nader toezien een gevaarlijke reactionair te wezen, die, zoals hij al heeft meegedeeld, niet zou aarzelen om “zijn” EU op verre slagvelden oorlog te laten voeren.

Daar is niks visionairs aan.

Dat heeft niks met verandering te maken.

Het is een verwerpelijk jazelfs: macaber staatsimperialisme van het ergste soort.

 

Jaak Peeters

Okt 2012

 

ontaard socialisme

Je zal het maar beleven: een socialist die in een socialistische krant als de overtuiging van de redactie verkondigt dat een Vlaamse maatregel om de verfransing te stoppen in naam van de vrijheid moet worden opgeheven.

Nochtans is het dat wat de genaamde Steven Samijn – zelf wellicht geen Randbewoner – in zijn commentaarstuk van vrijdag 5 oktober 2012 neerschrijft.

Eerst valt Samijn de manier aan waarop het decreet tot stand is gekomen: als een “koehandel”. Dat is natuurlijk mogelijk, maar Samijn zet daarmee meteen een bepaald toontje bij het begin van zijn stuk, dat er vervolgens op is gericht dat decreet de grond in te boren. Het stuk vangt aan met een venijnige stemmingmakerij. Dat is toch wat socialisten telkens weer aan NVA en Vlaams Belang verwijten? Kennelijk zijn de rode broeders zelf niet vies van de streken die ze anderen aanwrijven.

Maar dat terzijde: je kunt het bezien als partijpolitieke retoriek met het zicht op de naderende verkiezingen.

De manier waarop een decreet tot stand is gekomen doet echter niets af van de waarde ervan. Met andere woorden: het gekraai over koehandel van Samijn had al beter niet in zijn stuk gestaan. Dat zou de kwaliteit van zijn pleegsel zeer ten goede zijn gekomen.

Een andere kwestie is zijn constatering dat het decreet weinig heeft opgelost. Hij noemt het een “symbooldossier”. Ook hier weer: een curieuze vorm van redeneren. Het decreet moge dan niet het verhoopte effect hebben gesorteerd: dat maakt het nog niet tot een symbooldossier.

Onder “symbooldossier” wordt meestal verstaan: een dossier van grote emotionele waarde zonder veel inhoud.

Dat is het dus duidelijk niet. Het is echt geen symbooldossier en dat dergelijke smalende opmerkingen vloeien uit de pen van iemand die geacht wordt het socialisme te verdedigen, doet levensgrote vragen rijzen.

Samijn moet toch weten dat er in en rond Brussel een massaal proces van sociale verdringing gaande is? Het moet hem, als socialist, toch allemaal heel bekend voorkomen: een jong koppel hoopt in de eigen gemeente een lapje grond te kopen om er op te bouwen, maar constateert dat de prijzen zo hoog liggen, dat hen niets anders overblijft dan twintig kilometer verderop een betaalbaar lapje te gaan zoeken. Die realiteit doet zich elke dag voor. Het jonge paar wordt daardoor een leven lang benadeeld. Het wordt namelijk veroordeeld tot grotere en langduriger woon-werkverplaatsingen. Bovenop komt de dure kinderopvang, waarvan de kosten natuurlijk oplopen naarmate de opvang langer duurt. Met de files overal kan dat behoorlijk wat worden.

Waarom werden de prijzen in de eigen gemeenten zo hoog?

Liberalen antwoorden met hun eeuwige slagwoord: “ de werking van de markt”. Die “markt”  is echter een van de gemeenste verhullende uitdrukkingen van de laatste eeuw. Wat is dat, “de markt”?

Die zogeheten markt is niets anders dan een niet op die manier benoemde verzameling van lieden die bereid zijn en vooral in de mogelijkheid verkeren voor een lapje grond meer geld neer te tellen dat ons hoger vernoemd koppeltje of in het algemeen de modale mens. De “markt” is dus geen naamloos en blind werkend “mechanisme” zoals liberalen beweren, maar niets anders dan de uiting van de financiële overmacht van een bepaalde groep.

Laat die groep nou toevallig voornamelijk uit Franstaligen en Eurocraten bestaan. Lieden die er geen been in vinden om hun eigen taal op te dringen bij de bakker en de slager en zich geen moer aantrekken van de hooggestemde principes in de taalwetten – die nochtans mee door Franstaligen werden opgesteld en ondertekend en in Zwitserland al eeuwen voor vrede zorgen.

Deze dames en heren beroepen zich op de vrijheid – recentelijk dus op de vrijheid van vestiging volgens het nieuwsoortige “recht” van de Europese unie. Iedereen is vrij om te gaan wonen waar hij wil toch?

Niet alleen is dat principieel niet waar, doch er is hier geen sprake van “vrijheid”. Het jonge koppel is helemààl niet “vrij” om zich waar dan ook te vestigen. Het wordt integendeel zelfs in de onmogelijkheid gesteld om die vrijheid uit te oefenen, doordat anderen gronden wegkapen tegen een prijs waar werkende mensen niet aan kunnen. De Europese “advocaat-generaal” die zich op het vrije vestigingsrecht beroept, maakt hier dus met de ene vrijheid die van anderen ongedaan.

Omdat de ene vrijheid die van anderen opheft, werden in het verleden de sociale wetten ingevoerd. Immers, uit naam van dezelfde vrijheid als die waar Franstaligen en de betreffende advocaat-generaal  zich vandaag op beroepen, werden vrouwen en kinderen tegen de “marktprijzen” tewerk gesteld. Ook hier weer gold dat de term “markt” een rauwe, onmenselijke werkelijkheid verhulde en wegstopte onder het door iedereen onderschreven principe van de vrijheid.

Alleen gold die vrijheid slechts voor wie geld had.

Welnu: precies hetzelfde doet zich thans voor ten aanzien van de vestiging van autochtonen in hun eigen gemeente. Het is de decreetgever te doen geweest een halt toe te roepen aan deze sociale verdringing.

Dat een hoofdredacteur van een zichzelf links noemend blad als Samijn helemaal meegaat in de kapitalistische liberale logica van de vrije markt en daarmee het liberaal-kapitalisme van de EU kritiekloos ondersteunt, toont hoever het socialisme is weggedreven van zijn ontstaansbasis.

Als Samijn kan staven dat het decreet een slag in het water is moet hij dat doen, zodat de decreetgever betere instrumenten kan uitwerken. Zodoende zou Samijn binnen de logica blijven die voor een socialist aantrekkelijk is.

Wat hij nu predikt is vanuit een socialistisch standpunt pure ontaarding.

 

Jaak Peeters

Oktober 2012

 

 

 

Journaille 2

Verschillende lezers van Doorstroming hebben erop gewezen dat de term journaille een uitvinding is van Jozef Goebbels.

Dat is interessant, want die man had verstand van demagogie. Alleen al daarom is het de moeite om op dit onderwerp nog even door te gaan.

In september van dit jaar betoogden zowat anderhalf miljoen Catalanen voor onafhankelijkheid. Herinnert iemand zich een artikel daarover in onze pers? Die lieden die zeggen Europees te denken, vinden het kennelijk niet nodig om een massamanifestatie die gericht is op de staatkundige grondstructuren van Europa te vermelden. De analyses van de kranten hadden er dagenlang bol van moeten staan. Veel belangrijker dan het gedaas van een mislopen Gentse ex-premier! Zo dringt zich de vraag op wat zij met Europa dan bedoelen en waarom zij zich Europeesgezind voorstellen, als dat soort fundamentele kwesties hen niet eens interesseert?

Onlangs gaf de opperbevelhebber van het Portugese leger een verklaring uit waarin hij onomwonden stelling nam in het debat omtrent de door Europa en het IMF opgelegde besparingen en verklaarde dat het leger achter de belangen van het Portugese volk staat.

Dat is zoveel als dreigen met een “volksstaatsgreep”. Iets over gelezen? Iets in de commentaren, misschien?

In IJsland heeft de zowat hele bevolking de regering tot ontslag gedwongen en haar opvolgers verplicht om de condities voor de terugbetaling van de leningen aan banken te herdefiniëren. De democratie echt aan het werk. Commentaren over gelezen?

Waarom staat de perswereld niet op haar kop, nu Leterme, inmiddels topambtenaar en dus geacht zich neutraal op te stellen, in West-Vlaanderen massaal voorakkoorden blijkt te helpen sluiten om zijn partij overal mee aan de macht te houden? Dit soort dingen is, zou men toch zeggen, voor de gezondheid van het democratisch proces oneindig belangrijker dan de weigering van Dewever om een tweederangsjournalist een interview toe te staan – wat trouwens Dewevers goede recht is.

En waarom brengt de onverantwoord interessante krant van Europees niveau uit Groot-Bijgaarden – vroeger met het AVV-VVK getooid – niets over de publicaties van de in Groot-Brittannië erg bekende Frank Furedi? Deze socioloog legt zich toe op het onderzoek van de vooroordelen van de Britse intellectuele en politieke klasse ten aanzien van de “gewone man”. Dat is, zou men zeggen, toch een “linkse” opstelling?

Neen, hoor! Want Furedi laat zien hoezeer de heersende klasse in zijn land misprijzen opbrengt voor wat zij “de gewone man” noemt. Die gewone man – waaronder honderdduizenden hooggeschoolden nota bene!-  wordt bekrompen en achterlijk genoemd. Furedi heeft kritiek op de allesoverheersende betekenis van de dada’s van de heersende groep: de multiculturele maatschappij, het onbelang van de eigen natie, het onbelang van familie en gezin, het onbelang van wat duizenden jaren lang als “normaal” werd beschouwd. Wat meer is: volgens Furedi ménen deze hoogverheven dames en heren ook echt dat het gewone publiek hopeloos bekrompen en achterlijk is en daarom niets beters verdient dan simpelweg overheerst te worden.

Uit de analyses van Furedi leren we ook dat het journaille niet alléén opereert: het maakt deel uit van een complex netwerk waartoe docenten en maatschappelijke activisten behoren plus een stel politici.

Dat netwerk acht zichzelf dus kennelijk verheven boven de massa van het volk, ook al bevat die massa veel meer intelligentie dan hun hele netwerk in het kwadraat.

Ze vinden er dan ook geen been in om die massa monddood te maken – integendeel zelfs: het hoort zo. Nieuwsgaring, medialeven, intellectueel debat: dat is hun speelveld.

En zodoende vinden ze het heel normaal dat recent nog zowel VTM als Knack een linkse hoofdredacteur kregen, nadat zulks eerder al was gebeurd met de staatszender, de kranten van de vroegere VUM en de Concentra-kranten. Het komt hén toch allemaal toe?

En evenmin vinden ze er een been in om rond een hele politieke strekking een cordon te leggen. ZIJ hebben immers gelijk. Het komt hén toen te bepalen wat anderen moeten denken.

Orwell tot leven gewekt.

Brengt hun gedoe dan kwaliteit?

Was dat maar zo!

Als een relschopper als Tom Lanoy een wind laat, levert dat grote artikels in hun bladen op. Maar zoals uit de voorbeelden hierboven blijkt, ontgaat hen het belang van gebeurtenissen die wel eens diepe impact zouden kunnen hebben.

Ze noemen zich links, maar vergeten dat links op de eerste plaats betekent: emancipatie. En ze schijnen maar niet in de gaten te hebben dat die emancipatie onvolledig is, zolang die niet ook politiek is, zodat bijvoorbeeld ook het Vlaamse volk geëmancipeerd hoort te zijn. Wie echter dààrvoor uitkomt, wordt uitgescholden voor extreemrechts of dat soort fraais. Koen de Bauw weigert de rol van Bart Dewever te spelen en een andere arrogantie weigert een prijs aan te nemen uit de handen van de voorzitter van een nochtans democratisch verkozen parlement.

Ziedaar hun ruimdenkendheid.

Ze noemen zich links, maar het ontgaat hen dat de EU steeds meer ingenomen wordt door de leiders van grote bedrijven. Nog zeer onlangs zei de CEO van DSM dat àlle verschillen in reglementen binnen Europa moeten verdwijnen. Weg staten. Weg volkeren. Weg regionale autonomie. Totale voorrang aan de winstmaximalisatie. Kranten zouden hierover in het lang en het breed moeten uitweiden, want emancipatie is ook vrijheid ten aanzien van de betrokken kapitalistische bedrijfsleidingen.

Wie dergelijke nochtans wezenlijke dingen te weten wil komen, moet op zoek in de rand van het nieuws.

Zelfs hun taalgebruik verdient het predicaat “kwaliteit” niet. In het onverantwoord interessante kwaliteitsblad uit Groot-Bijgaarden staat te lezen dat een landbouwer ernstig gekwetst werd toen hij in een put viel.

Sommige mensen denken bij dit alles meteen aan een complot.

Zover hoeft men het niet te zoeken. Het gaat om wat men in de psychologie cognitieve dissonantie noemt. Leon Festinger wist er alles van. Wie erbij wil zijn en van collega’s schouderklopjes wil krijgen, moet zien dat hij zijn opvattingen, ideeën, gevoelens en attitudes aanpast aan de heersende strekking. Anders wordt de spanning te groot of wordt men eruit geduwd. Van buitenaf bekeken lijkt zulks op een complot, maar het is gewone psychologie, zoals marketeers zeer goed weten.

Het toont hoe irrationeel de mens is en hoe gevaarlijk hij wordt als macht en hebzucht elkaar vinden, ook al is die macht ‘slechts’ ideologische macht en de hebzucht slechts het verlangen naar streling.

De conclusie is duidelijk.

Onze democratie staat voor een enorme uitdaging: het opzij schuiven van het journaille, zodat het ware volksleven weer terug in onze media weerspiegeld wordt. Mislukt dat, dan rest ons alleen nog de Orwelliaanse nachtmerrie waarin zelfs de sterke levenskracht van de laatste wilde op de lange duur verstikt raakt.

 

Jaak Peeters

Oktober 2012

Journaille

Of het woord effectief bestaat in het Frans, weet ik niet. Ik vind het in ieder geval niet meteen in het woordenboek. Maar het is voor iedereen duidelijk wat ermee wordt bedoeld: het is de verzamelterm voor een stel zichzelf journalist noemende figuren, die het bij de uitoefening van hun professie met de deontologische regels niet zo nauw nemen. Er spreekt een zekere afkeuring en zelfs enig misprijzen uit de term.

De vraag is dan natuurlijk: welke zijn die deontologische regels dan wel?

Het is duidelijk dat er tenminste twee types van journalisten bestaan en dus ook twee verschillende stellen van deontologische regels.

Om te beginnen heb je de reporter. Hij is de man resp. vrouw die verslag doet over een of ander feit dat als “nieuws” kan worden aangemerkt. Er vallen hier nogal wat overwegingen te maken. Bijvoorbeeld: kan de journalist selectief zijn in het doen van verslag, of hoort hij te trachten zo volledig mogelijk te zijn of alles wat hem onder ogen komt tot nieuws te promoveren? Het antwoord erop zal genuanceerd zijn, maar niemand twijfelt eraan dat er wél spelregels in acht moeten worden genomen. Zo is het niet erg deontologisch dat een kermiskoers in Achterhoven-kerk op de voorpagina terechtkomt en het nieuws over de begroting van de Vlaamse regering op de zevende bladzijde. Het is evenmin verantwoord om stukken uit een geheel te selecteren en andere te verzwijgen, om zodoende bij de lezer een indruk op te roepen die niet overeenstemt met de geest van wat zich feitelijk heeft voorgedaan. Voorts mag men van een reporter verwachten dat hij zich onthoudt van beoordelende opmerkingen bij zijn verslag.

Dat zijn nogal hoge eisen en het is menselijk gesproken erg moeilijk om er telkens weer aan de voldoen. Bijgevolg is de reportersstiel niet voor iedereen weggelegd.

Er is ook politiek gekleurde journalistiek. Columnschrijverij, zeg maar.

Dit soort journalistiek is zinvol, waar ook in dit geval weer zijn een aantal opmerkingen op hun plaats.

Ten eerste kan de columnschrijverij niet altijd dezelfde ideologische kleur hebben, want dàn klopt er kennelijk iets niet.

Ten tweede moet de schrijver duidelijk maken dat hij niet aan verslaggeving doet, maar dat hij zijn eigen, gekleurde mening neerschrijft.

Ten derde verlaat de journalist die zich aan dit soort journalistiek begeeft de rangen van de plechtstatige, officiële journalistiek en vervoegt hij de bent van de columnschrijvers in den lande. Dat betekent dat hij geen enkel recht kan puren uit zijn status van journalist en dus ook niet mag verwachten dat zijn schriftuur hoger wordt aangeslagen dan de pleegsels van andere columnschrijvers.

Het spreekt vanzelf dat media tussen beide vormen van journalistiek een scherp onderscheid moeten maken.

Welnu: op verschillende manieren wordt er tegenwoordig tegen deze simpele, door een even simpele leek neergepende regels gezondigd. Of dat vandoen heeft met het wegvallen van het sacrament van biecht weet ik niet, maar het lijkt erop dat dit soort zonden hand over hand toeneemt.

Neem nu een persoonlijk experiment.

Op verschillende manieren werden er op verschillende fora van een bepaald, zichzelf kwaliteitskrant noemend blad bijdragen geplaatst, echter telkens onder dezelfde naam. Vreemd genoeg mocht geen enkele bijdrage het licht zien. Aan de andere kant prijken de bijdragen van een aantal andere figuren telkens weer, voor verschillende onderwerpen en  met telkens dezelfde namen.

Dat wekt de indruk dat de redacteur in kwestie er een persoonlijke vriendenkring op na houdt, al dan niet met de bedoeling zijn eigen ideologische overtuiging extra te doen onderstrepen. Het bedoelde experiment werd niet één keer, maar verschillende keren uitgevoerd. Welke rol speelt de redacteur in dit geval? Die van reporter – het verslag (laten) doen van wat er leeft, of die van politiek gekleurd activist?

Het is vreemd hoe in een ander zichzelf kwaliteitskrant noemend blad commentaarschrijvers altijd weer de figuur van Bart Dewever of zijn partij onder vuur nemen, maar haast nooit vragen stellen bij de opstelling van bijvoorbeeld Groen. Een ruwe telling  levert een ratio op van zowat 30 tegen 1. Dat is geen toeval, maar bewuste keuze. Natuurlijk kàn dat, maar wààr ergens komt dat blad ervoor uit dat het zich op die manier opstelt?

Redacties slingeren nogal eens met de opinie van hooggeleerde dames en heren uit de academische wereld. Maar ook hier weer is de selectiviteit opvallend. Niet alleen gaat het om telkens weer dezelfde geleerde figuren, maar àls er dan eens een illustere onbekende door de mazen glibbert , blijkt die een eentalig Engels curriculum te voeren, nota bene voor filosofie, waarmee hij toont géén filos sofia te wezen, maar een publicatiejager, die effe is vergeten dat hij ook plichten heeft tegenover de gemeenschap die hem de kans gaf een ‘Ph. D.’ te halen. Frans de Waal – om maar een voorbeeld te noemen – laat wat anders optekenen. Nochtans wordt zo iemand opgevoerd, vanzelfsprekend weer om de kiezer vooral te behoeden voor een foute stem die kennelijk vooral niet Vlaamsbewust mag wezen. Een andere interpretatie laten sommige schrijfsels echt niet toe.

Wat is dat voor een journalistiek waarin in dezelfde krant dezelfde persoon nu eens het verslaggeverspetje op staan heeft en op de volgende bladzijde als een geëngageerd columnschrijver uit de hoek komt? Begrijpen die mensen dan niet dat er zodoende een probleem van geloofwaardigheid ontstaat?

En waarom verschijnt er niets, maar dan ook niets over de verzuchtingen van een partij waarvoor men het misschien niet heeft, maar die toch honderdduizenden kiezers vertegenwoordigt? Waar zit hier de verslaggeving?

En dezer dagen maken we mee dat een journalist vragen stelt in de zin van “Waarom stigmatiseert U een hele volksgroep?” en dan verbaasd staat als de bevraagde het vertikt daarop de antwoorden. Die journalist schijnt wel te denken dat hij de Inquisitie moet herinstellen. Wat hier immers gebeurt is iemand betichten van stigmatisering en hem vervolgens vragen naar zijn motieven. Dat is het werk van de rechtbank. Niet van een tweederangsjournalist. En neen: de journalist heeft niet in alle omstandigheden het recht om gelijk welke vraag te stellen. Dat hangt namelijk af van de rol die hij wil spelen. Afhankelijk van die rol staat het de andere partij vrij om in te spelen of er het zwijgen toe te doen.

Dit zijn voorbeelden van het door elkaar halen van twee types van journalistiek of het niet naleven van de regels ervan. Het roept het beeld op van een journalistenbent dat kennelijk zijn eigen deontologie niet meer kent of er bewust een loopje mee neemt.

Zoiets noemt men inderdaad journaille.

 

Jaak Peeters

Sept 2012

 

Het onduidelijke verhaal van de CD&V

De heer Beke heeft het podium beklommen en vervolgens verkondigd dat de partij die hij voorzit “geen duidelijk verhaal” heeft. Rik Torfs, zoals wel vaker van geen straf woord vervaard, doet daar nog een schep bovenop door te verklaren dat de politieke christendemocratie in Italië inmiddels al verdwenen is en in Nederland tussen hangen en wurgen zit. Als er geen duidelijk verhaal komt, dan stapt hij op.

Terloops wist de heer Torfs op te merken dat je er toch niet omheen kunt dat de heer Di Rupo de premier van een vreemd land is.

Wie dat alles leest, gelooft zijn eigen ogen niet.

De heren Beke en Torfs zijn beide hoogintelligente lieden, beiden overigens werkzaam aan de eertijds katholieke universiteit van Leuven. Desondanks komen ze wel erg laat tot een constatering die verschillende figuren uit de door Verhofstadt voor extreemrechts uitgekreten N-VA al veel eerder al maakten. N-VA begreep het en schiep zelf een duidelijk verhaal. Toegegeven: de oppositierol helpt in dergelijke dingen altijd wel een beetje. Maar niettemin: een partij die al twee jaar op rij in zowat elke opiniepeiling de hoogste ogen gooit en daarbij systematisch altijd weer haar  zelfde verhaal vertelt, die geeft toch, zou je zeggen, het voorbeeld?

Waarom moet het dan twee jaar duren vooraleer de christendemocratische concurrentie ontdekt dat ze geen duidelijk verhaal kan brengen?

Niemand buiten die partij zal het antwoord op die vraag met zekerheid kunnen geven, maar de mogelijkheid bestaat dat een partij, die uit vele groepen en strekkingen is opgebouwd, het altijd moeilijk heeft om een algemeen aanvaard, sluitend en tegelijk wervend verhaal op te bouwen. Zowat elke strekking tracht immers het laken naar haar kant te halen, waarop andere strekkingen vervolgens vinden dat ze ondervertegenwoordigd zijn en meer macht eisen of eisen dat hun eigen verhaal beter in de verf komt.

Een partij die bijna de helft van de Vlaamse kiezers vertegenwoordigt heeft parlementsleden genoeg om elke strekking tevreden te stellen. Maar als de partij wordt aangevreten en terugvalt op minder dan de helft van haar vroeger aantal parlementsleden, is de vertegenwoordiging van elke strekking binnen die partij niet langer gegarandeerd.

Dat schept ongenoegen, lokt discussies en zelfs conflicten uit en leidt daardoor de aandacht af van wat de tegenstrever aan het doen is.

Men vraagt zich af waarom een partij, waarin zovele hooggeleerde dames en heren zitting voeren, die analyse niet veel eerder heeft gemaakt, temeer daar ze niet eens origineel is.

 

De CD&V hàd een duidelijk verhaal. Het heette: christelijk, democratisch en Vlaams.

Maar het christelijke is als bindmiddel in een seculariserende maatschappij niet langer stevig genoeg om verschillende tegenstrijdige belangen binnen een partij te overkoepelen.

Als gevolg daarvan tasten de daardoor ontstane machtsgevechten ook de democratie aan. Wat erger is: het kritiekloze eurofiele verhaal van een aantal CD&V-figuren bulkt niet bepaald van democratische ijver. Europa is geen democratisch project: dat weet zowat iedereen.

En het Vlaamse element?

De CD&V zelf zal moeten toegeven dat dit gedeelte van het centrale verhaal in haar rangen zeer zwak is geworden. Dat komt mede doordat ongebonden figuren destijds de Vlaamse vlag konden dragen en zo de CD&V tenminste een Vlaams imago verschaffen. Maar het aantal ongebonden figuren is zeer klein of onbestaande geworden: de partij heeft zo weinig parlementsleden dat ze moeite heeft om al haar strekkingen tevreden te stellen. Er is geen ruimte meer voor “ongebondenen”. En dus wordt de Vlaamse vlag niet langer gedragen.

Haast cynisch-verhelderend is het recente BHV-akkoord. Dat werd door de Vlaamse Beweging met gegronde argumenten afgeschoten, waarop de partij de zwakke Verherstraeten in het veld stuurt om te komen verklaren dat die kritiek onjuist is. Zonder verdere argumentatie. Op datzelfde ogenblik verbieden de Franstaligen de start van de Gordel, die al dertig jaar op dezelfde plaats van start gaat. Als teken van succes kan dat inderdaad tellen, doch helaas niet voor de CD&V-onderhandelaars.

Wouter Beke is een socioloog. Het is verbazend dat hij er kennelijk niet in slaagt om de hier geschetste problemen uiteen te leggen, althans: niet voor zover buitenaf bekend is.

Natuurlijk heeft een partij een verhaal nodig. Dat verhaal is niets anders dan de volkse formulering van haar kernmissie: “ wat is de rol van deze partij in het Vlaanderen van vandaag?” Zonder een duidelijk antwoord op deze vraag weten de kiezers niet langer waarom ze voor die partij zouden stemmen en lopen ze weg, naar partijen toe die wel een duidelijke kernmissie weten te formuleren.

 

Hoe zijn de kansen voor een partij als de CD&V dan?

Beke moet toch inzien dat godsdienst zoals gezegd niet langer een bindmiddel kan zijn om een partij zoals de zijne bijeen te houden? Zelfs de KU van Leuven heeft het christelijke in haar benaming tussen haakjes geplaatst. Iedereen noemt zich democratisch, dus dat is ook al niet onderscheidend. En natuurlijk heeft Torfs gelijk als hij constateert dat Di Rupo premier van een vreemd land is. Alleen: dat werd hem al vaak vanuit Vlaamsnationale hoek voorgezegd. Men ziet niet in hoe een hertaalde Christendemocratische partij de Vlaamsnationalen in hun core kan voorbijsteken.

Derhalve ziet het er niet goed uit voor de CD&V.

Er blijft namelijk niets meer over dat onderscheidend is.

 

De waarheid is, dunkt ons, dat onze westerse maatschappijen ten gronde veranderd zijn. De breuklijnen zijn anders gaan lopen, hoewel er sommige ook gebleven zijn. Misschien is er gewoon geen behoefte meer aan confessionele partijen. Dat zou verklaren waarom die partijen overal in Europa verdwijnen. Misschien hebben we eerder behoefte aan zoiets als een travaillistische partij die opbokst tegen een democratisch-liberaal-nationale partij.

Bovendien is Vlaanderen zelf veranderd. Het is een eigen, aparte democratie geworden, hoezeer sommige reactionaire figuren in bepaalde zichzelf kwaliteitskrant noemende bladen en in de staatszender hun best doen om de Belgische democratie te promoten.

Een nieuw overkoepelend bindmiddel is de nationale idee. Niet de verkrampte, strijdende versie die in het Vlaams Belang de overhand heeft, maar de strekking die uitgaat van het bestaan van Vlaanderen als een gegeven feit en zich resoluut aan de uitbouw van haar land wil zetten. Alle hedendaagse problemen die mensen bezighouden, worden daarbij opgevoerd en zodoende wordt zo’n partij per definitie de nieuwe volkspartij.

Alleen zal ze moeten opletten dat ze zich niet laat vangen aan een vorm van goedkope eurofilie, omdat het volk Europa steeds meer als een tegenstander ziet.

Maar dat is een ander verhaal.

 

 

Jaak Peeters

Sept 2012

Benauwend centralisme of wijdlopige verscheidenheid?

De Noord-Nederlandse historicus Herman von der Dunk schreef ooit een essay over ‘Duitslands problematische eenheid’. In dat stuk komt de titel voor: “Wat is Duitsland?” Er staat niet zoiets als “Wat gebeurt er in Duitsland?”. De vraag gaat naar het wezen van datgene wat we vandaag allemaal ‘Duitsland’ noemen. Het is een opmerkelijke vraag. Niemand vraagt toch: “Wat is België?”- tenzij in een debat. Ook de vraag naar wàt Nederland is, of Frankrijk, ziet men nergens gesteld. Althans: niet op die manier.

Zo niet voor Duitsland.

Von der Dunk schrijft in zijn essay dat de democratie in het Westen niet overal in dezelfde mate en op hetzelfde ogenblik voet aan de grond heeft gekregen. Meer zelfs: Jan Romein schreef ooit een opmerkelijk stuk over de Europese geschiedenis als een afwijking van het Algemeen Menselijk Patroon. De historische ontwikkeling van West-Europa – en ongetwijfeld bedoelde Romein daarmee tegelijk Noord-Amerika – is niet in overeenstemming met de algemene ontwikkeling van de menselijke samenlevingen in de rest van de wereld. Zodoende is de ontwikkeling van het Westen een afwijking. Dat is een op zich al zeer opmerkelijke stelling, want dat betekent dat we ons moeten afvragen of het wel verantwoord is om ons patroon als criterium te nemen bij de beoordeling van allerlei regimes in de wereld. Niemand toch neemt een afwijking als criterium? Nochtans doen we dat bij voortduring, bijvoorbeeld als we het nogal grof hebben over zogeheten schurkenstaten.

Von der Dunk bouwt nu op deze gedachte voort en noemt de ontwikkeling van onze samenlevingen een Sonderweg. Doch hij trekt deze gedachtengang ook verder door: een belangrijk deel van wat we vandaag ‘Westen’ noemen, heeft pas sinds kort deel aan de hoger genoemde ‘afwijking van het algemeen menselijk patroon’.

De afwijking waarover von der Dunk spreekt heet ‘Duitsland’. Duitsland zou, zo vertellen ons sommige historici, sedert de Romantiek een heel aparte, eigen ontwikkelingsgang hebben gevolgd. Een Sonderweg – de term werd hierop overigens gemunt. Volgens von der Dunk hadden de verlichtingsideeën, het universalistische vrijheids- en gelijkheidsideaal, het geloof in de rede en de humaniteit, kortom – aldus nog steeds von der Dunk – de grondslagen van de moderne democratie in Duitsland nooit echt wortel kunnen schieten. Zodoende was de weg naar de moderne democratie geblokkeerd en zo komt men dan uit op het Nazisme.

Of er tegenwoordig nog veel historici te vinden zijn die deze nogal simpele opvattingen willen onderschrijven, valt erg te betwijfelen. Ze zijn, bij nader toezien, ook bijzonder betwistbaar.

Maar wat wel zeker lijkt, is dat Duitsland, net trouwens als de Noordelijke Nederlanden, een inderdaad eigen ontwikkelingsgeschiedenis heeft gevolgd.

Duitsland is van in de tijd van Barbarossa – we schrijven dan zowat de dertiende eeuw – een nogal losse lappendeken van soevereine en halfsoevereine staten en staatjes. Het huidige Duitsland ontstond pas in 1870 – hetgeen sommige theoretici van het nationalisme ertoe brengt nationalisme te beschouwen als een zeer recent verschijnsel. Dat is, in het licht van het voorgaande, een nogal curieuze opvatting, maar dit terzijde.

De genoemde verdeeldheid werd door sommige Duitse theoretici betreurd. Maar wellicht meer nog werd deze verdeeldheid niet als een zwakte opgevat, maar wel degelijk als een groot voordeel.  Friedrich von Raumer  schreef bijvoorbeeld dat wat Duitsland positief onderscheidde van de centralistische staten zoals Frankrijk, de vrijheid was, de rijke verscheidenheid  aan opvattingen, bestuursgedrag en openbare mores. Volgens Raumer zijn de Duitsers ontsnapt aan het benauwende eenheidsdenken dat één van de grondslagen van de terreur na de Franse Revolutie vormt. Wie centralistisch denkt, kan immers maar één goede manier van optreden aanvaarden: de zijne. Dat leidt onverbiddelijk tot een machtsstrijd die eindigen moet in de vaak letterlijk fysische dood van de andersdenkende. Plaats daartegenover de vrijheid die het gevolg is van verscheidenheid en ja, inderdaad: een bepaalde vorm van verdeeldheid. Wie het niet eens is met het beleid in land A, pakt zijn boeltje op en verhuist naar land B, waarvan hij vindt dat het beleid beter aansluit bij zijn opvattingen.

Dat heeft zelfs niet eens noodzakelijk met taal te maken.

Het is bekend dat J.G. Herder een overtuigd pleitbezorger van de Duitse cultuur was, maar geen heil zag in een Duitse eenheidsstaat. Taal en cultuur is één ding; politiek beleid een ander. Ik kan het grondig oneens zijn met het beleid in Nederland. Ik verhuis vervolgens naar Oostenrijk, waar een ander beleid wordt gevoerd. Ik zal de taal leren, me integreren en me opstellen als een loyaal Oostenrijker en Oostenrijker worden met de Oostenrijkers.

Het is vreemd dat deze nochtans voor de hand liggende gedachtengang nooit prominent aanwezig is geweest in het debat over de integratie van immigranten, maar ook hier weer: dat terzijde.

Wat hier op tafel ligt, is de constatering dat er grosso modo twee modellen van staatsvorming bestaan: een bureaucratisch-centralistische vorm en een staatsvorm, waarin verscheidenheid het centrale lemma vormt.

Op 28 januari 2000 verscheen in Le Monde een redactioneel stuk, waarin scherp werd uitgehaald naar de Oostenrijkers, omdat die Jorg Haider een ministerpost hadden gegeven. Zoiets hoort niet in een Europese Unie, vond de redacteur van dienst. Deze was dus kennelijk van mening dat in héél Europa dezelfde normen en regels van toepassing horen te zijn. Wel degelijk had hij een volstrekte gelijkschakeling van opvattingen en gedragswijzen op het oog, want heel uitvoerig las hij de Oostenrijkers de les dat lidmaatschap van de Europese Unie een volstrekte breuk met het verleden inhoudt en dat het ophouden van grenzen tussen het ‘wij en het zij’ niet met het proces van Europese integratie verenigbaar is.

Ziezo: dat is dus de grondhouding van een Europa als bureaucratisch-centralistische staat. Het is een staatsvorm waarin Van Rompuy zich inlaat met de strijd tegen het populisme – datgene natuurlijk wat hij als “populisme” opvat.

Laat ons nu eens aannemen dat Europa zou kiezen voor de zogeheten Duitse Sonderweg. Dan zouden de Oostenrijkers Jorg Haider benoemen en zouden de Oostenrijkers, die dat niet verdragen kunnen, naar Frankrijk verhuizen.  Dan zou de noodzaak om het populisme te bestrijden misschien niet vervallen, doch alleszins andere vormen aannemen. Dan zouden de Walen een etatistische koers volgen en de Vlamingen een liberale. Enzovoorts. En toch zou dat alles één Europa zijn. Belangrijk is dat de verscheidenheidsidee, die in Duitsland altijd zo sterk is geweest, geen enkele behoefte heeft aan gelijkschakeling of wederzijdse bemoeiing met elkaars samenlevingen. De Denen doet in hun land wat ze willen en wij doen dat ook. Een mooi uitgangspunt voor een echt Europa lijkt het wel. En geen kat die er behoefte aan heeft om de soevereiniteit van de lidstaten uit te hollen. De wijdlopigheid nemen we er wel bij en de kans dat Europa de wereld niet kan leiden ook nog wel. In een planetaire situatie zal geen zinnig mens zich aan dat laatste kunnen storen.

 

 

Jaak Peeters

September 2012

 

Vreemde dingen

 

Of een vakantie deugddoend is, hangt af van de eisen die iemand vooraf gesteld had. Maar een vakantie doet doorgaans sommige dingen beter in perspectief zien.

Dat bijstellen van het perspectief wordt gewoonlijk bovendien geholpen door het lezen van enkele boeken. Vakantietijd is voor vele mensen ook leestijd. Boeken lezen waar je anders niet aan toe komt.

En ja hoor: na de vakantie van 2012 rijzen alweer vragen op over vreemde toestanden en feiten in het land der vaderen.

Bijvoorbeeld waarom nergens, maar dan ook: nergens, in de Vlaamse pers het boek van Anke Van dermeersch besproken werd. “Hoer noch slavin” wordt door professor Hans Jansen nochtans met lof besproken. De man, zelf islamist, noemt het “een goed boek”. Och ja: Van dermeersch is niet de enige auteur aan wie de zelfingenomen politiek correcte meute in het Vlaanderen van vandaag meesmuilend voorbijwandelt. Neem nu de geschriften van Jan Huybrechts, bijvoorbeeld.  Dat is een auteur aan wiens kennis vele Brigittes Raskin een flink puntje zouden kunnen zuigen. Maar geen woord. Niet één. Heel terecht noemt Hans Jansen de politieke cultuur in Vlaanderen verziekt. Welk redelijk argument kan iemand aanvoeren om de geschriften van een auteur onder een taboe te leggen, alleen maar omdat die auteur geassocieerd is met een partij, waarmee men het niet eens is?

Het is duidelijk dat Vlaanderen over democratie nog alles moet leren.

Mijn persoonlijk standpunt is dat het huidige Vlaams Belang voor de verdere ontvoogding van Vlaanderen niets meer kan aanleveren.

Dat komt omdat de partij zichzelf, vooral in het buitenland, buitenspel heeft gezet: ze heeft zichzelf als erg rechts neergezet en zich daarmee de haat op de hals gehaald van zowat de halve Europese intellectuele en politieke “elite”. Het gebruik van de term elite verwijst, wat mij betreft, voorzeker niet naar mijn ware kwalificatie van deze groep. Deze groep noemt namelijk zichzélf een elite – enige aanmatiging is des mensen, moet u weten.

Maar de feiten zijn wat ze zijn, en dus heeft de leiding van die partij zichzelf in een hoekje geplaatst.

Erger is de associatie van de Vlaamse ontvoogdingsidee met het overigens veel te vage begrip “rechts”. Die associatie is niet alleen niet juist – de meeste nationalistische bewegingen zijn veeleer links -, maar ze legt een schaduw op een beweging die als ontvoogdingsbeweging door – en – door democratisch is, want gericht tegen de traditionele machthebbers. De partij heeft het haar vijanden echt veel te gemakkelijk gemaakt. En Vlaanderen veel moeilijker.

Democratie is in Europa altijd een dosis tegendraadsheid. Vooral in Europa, al zal die uitspraak velen tegenstaan. Doorheen de geschiedenis van dit continent hebben immers altijd opnieuw heersers gemeend dat zij door God gezonden waren om over hun medemensen te heersen en die voor te schrijven wat hen te doen en vooral te laten stond.

Het begon allemaal met de Romeinse bezetting, die ik ooit “het meest macabere imperialisme dat de planeet ooit heeft geteisterd” heb genoemd. Nu, vele jaren later, ben ik meer dan ooit van de correctheid van deze kwalificatie overtuigd. Hun imperiale heersersgeest werd overgenomen door de Franken, later door de Franse koningen, de Habsburgers, het Heilig Roomse Rijk , altijd bijgestaan door de Roomse kerk en meer dan één keer zelfs in concurrentie met deze kerk.

De heersersgedachte die Europa zonodig als één geheel wilde zien, vond haar filosofische pendant in het Platonisme, dat één van de dominante filosofische stromingen van het continent werd. Iemand schreef zelfs dat de hele westerse filosofie slechts een voetnoot bij Plato is. Wie zich wat verdiept in de Oosterse filosofie, bijvoorbeeld, merkt meteen hoe gedateerd en gelocaliseerd die Platonische filosofie is. De Platonische opvattingen nu zijn fundamenteel hiërarchisch. Ze staan wezenlijk vierkant tegenover de democratie. Het is geen wonder dat Plato van de democratie niet wou weten.

Koningen en keizers hebben eeuwenlang deze hiërarchische denkwijzen volgehouden, daarbij soms door filosofen gesteund. Men denke maar aan Thomas Hobbes.

Pas sinds de sociale ontvoogding – we schrijven inmiddels de twintigste eeuw op het bord – breekt een massale ontvoogding door. Een verschijnsel dat vele intellectuelen trouwens deed opschrikken, en waarvoor mensen als Benda, Freud en Ortega Y Gasset waarschuwden.

Toch valt het nog te bezien of hun jammerkreten niet veeleer een teken van onbegrip waren. Want de sociale ontvoogding trok in haar spoor ook de intellectuele ontvoogding mee: de leerplicht, intussen al opgetrokken tot achttien. En de politieke ontvoogding.

Laten we wel wezen: nooit eerder in de geschiedenis hebben zoveel mensen met zoveel kennis zoveel sociale, intellectuele en politieke ruimte gehad.

We zouden dus moeten juichen, want zodoende heeft de democratie nooit de kansen gekregen, die ze vandaag heeft.

Maar helaas lijkt het erop dat de nazaten van de imperiale heersersgroepen in dit continent of niet bij de tijd zijn en dus de tekenen van de tijd niet begrijpen, ofwel die tekenen niet willen aanvaarden.

Ze produceren dan een Europa dat volgens de analyses van Thierry Baudet, Mudde en anderen de democratie ten gronde onderuit haalt ten voordele van een technocratisch regime. Ze worden daarbij driftig bijgestaan door locale intellectuele beambten – zo moet me ze toch noemen?- die een hele maatschappelijke strekking in een cordon menen te mogen opsluiten.

En dus de publicatie van goede boeken verhinderen.

Partijpolitiek is machtspolitiek. Het is niet zo dat eerst de principes komen en vervolgens de macht. Het is omgekeerd, hetgeen voor vele Vlamingen nogal moeilijk te vatten is. Vlamingen hebben altijd in een zwakke positie geleefd en hadden geen andere mogelijkheid dan een beroep te doen op de universele regels van rechtvaardigheid. Doch deze laatste telt niet in de politiek. Je moet de macht hebben, zoveel mogelijk en vervolgens kun je de dingen naar je eigen hand zetten, volgens je eigen principes.

Naar mijn smaak is dat ook de vergissing die vele goedmenenden in het huidige Vlaams Belang maken: het heeft geen zin te strijden voor je gelijk – ook al héb je dat.  En zodoende spelen ze het spel niet goed. Je moet zo handelen dat je de macht in handen hebt. Dewever heeft dat begrepen. Hij heeft vermoedelijk Macchiavelli gelezen. En hij is bij de tijd. En die tijd is rijp.

Spreek ik mezelf nu tegen? Want wie het machtsspelletje speelt, hijst zich in de positie van de hiërarchisch denkende heersers en wordt dus zelf vergiftigd – de kritiek aan het adres van zogeheten participationisten. Tja: wie bij de hond slaapt, krijgt zijn luizen. Maar dàn begint ook het pas, als de luizen naar je toekomen. Dàn pas luidt het uur van de waarheid: hoe consequent zullen de nieuwe machthebbers van hun macht gebruik maken om hun principes te doen gelden? N-VA staat dus voor een loodzware opdracht.

Pas na zo’n – dringend noodzakelijke – machtswisseling zal duidelijk worden of de democratie echt vooruit kan. Of goede boeken van auteurs die geassocieerd zijn met het Vlaams Belang een eerlijke kans krijgen, bijvoorbeeld.

 

Jaak Peeters

September 2012

 

 

Het “radicalisme” verliest het contact met de tijd.

In Res publica van 12 augustus publiceert de Vlaams Belang-ideoloog Johan Sanctorum een opmerkelijk stuk. Zijn grondidee is dat het sinds de gebeurtenissen aan het IJzerfront duidelijk is dat Vlaanderen in België niets te zoeken heeft en dat, bijgevolg, alleen een volgehouden, maagdelijk antibelgicisme de geestesgesteldheid op kan brengen, die nodig is om naar een onafhankelijke Vlaamse republiek over te stappen.

Alleen zijn eigen partij beantwoordt volgens hem aan dit criterium. N-VA bezondigt zich aan participationisme en wordt daardoor onvermijdelijk besmet door de belgische virus, dat gericht is op het behoud van het bestaande. Volgens Sanctorum leidt de ombouw van N-VA tot een “systeempartij” onvermijdelijk tot het afstoten van de radicalere elementen. Dat is een fataal schisma, waaraan volgens Sanctorum zelfs de VVB niet ontsnapt.

Sanctorum raakt hier aan de kern van het strategische vraagstuk waar elke Vlaamsnationale partij mee worstelt.

Toch gaat Sanctorum nogal kort door de bocht. Beweren dat men het in de VVB ook al niet meer weet, is toch wel lichtjes overdreven. Beweren dat N-VA alleen maar de uitwassen van het belgische systeem aanklaagt, en niet het systeem zelf, is de werkelijkheid bewust verdoezelen. Is Sanctorum de rij camions met nepgeld naar Wallonië dan al vergeten? Is dezelfde schrijver vergeten dat N-VA ongemeen harde oppositie heeft gevoerd tegen het BHV-akkoord – overigens in eenklank met de VVB? Leest Sanctorum systematisch over de zin dat N-VA voor een onafhankelijk Vlaanderen in een democratisch Europa kiest heen? Beseft de heer Sanctorum dat elke N-VA kandidaat bij de komende gemeenteraadsverkiezingen onderschrijft dat de partij waarvoor hij kandideert zich laat leiden door de beginselen van het Vlaamse nationalisme?

Sanctorum moet vanzelfsprekend zijn broodheer te vriend te houden. En ongetwijfeld doet hij er goed mee te wijzen op de gevaren die het partijpolitieke vlaamsnationalisme bedreigen. Misschien gebeurt dat laatste zelfs onvoldoende.

Maar er is toch iets aan de hand met die ‘vlaamsnationale maagdelijkheid’ die hij aan zijn partij toeschrijft. Die partij is nu al aan haar 32e verjaardag toe. Wat heeft die partij in al die jaren gerealiseerd? Werd door haar optreden de onafhankelijkheid van Vlaanderen dichterbij gebracht? Laten we eerlijk zijn: het omgekeerde kan gemakkelijk geargumenteerd worden. Immers: het optreden van het Vlaams Blok/Belang heeft ertoe geleid dat bij een groot aantal mensen in binnen- en buitenland het Vlaamsnationalisme met racisme werd geassocieerd. Laat deze associatie dan verkeerd zijn – dat is ze -: het bestaan van deze associatie is funest. Onafhankelijk worden doe je namelijk niet door in een parlement een stoere verklaring te doen aannemen: het buitenland moet je als nieuwe staat aanvaarden. Maar als je vooraf diezelfde verklaring hebt laten besmetten met ideeën die in dat buitenland ongewenst zijn, verkleint men de kans dat men jou als nieuwe staat zal aanvaarden.

Deze kritiek op de politiek die het Vlaams Blok heeft gevoerd is fundamenteel, want maakt die partij ongeschikt als partijpolitiek vehikel van het Vlaamse nationalisme.

Ja hoor: N-VA grijpt naar de macht. Ze doet dat in de Vlaamse regering. Zonder N-VA was het met de verengelsing van het hoger onderwijs veel erger gesteld geweesd. En Bourgeois is uitdrukkelijk bezig met het besturen van Vlaanderen. Het gebeurt à la stoemelinx en wie van grote gebeurtenissen droomt kijkt er sowieso overheen. Maar wat Bourgeois doet is machtsuitoefening – Vlaanderen moet bestuurd worden! En het wordt tijd dat de vlaamsnationalen de macht in hun eigen land in handen nemen.

Of dat meteen ook moet betekenen dat N-VA verwatert en een Belgische systeempartij wordt: dat is te sterk. Dat kàn zeker. Het gevaar bestaat en het is noodzakelijk om telkens weer op dat gevaar te wijzen en dat gebeurt ook. En misschien is de top van N-VA nog steeds niet voldoende doordrongen van de noodzaak om aan dit punt massief aandacht te schenken. Maar er staat zeker niet per sé een gelijkheidsteken tussen “Vlaanderen besturen” en “Belgische systeempartij spelen”.

Het risico moet worden genomen . 32 jaar zuiverheidspolitiek hebben niets opgeleverd – misschien wel integendeel, zeker in sommige opzichten. Mag het dan verwonderen dat een nieuwe generatie jonge Vlamingen het over een andere boeg wil gooien? Kan men het hen kwalijk nemen dat zij het wachten beu zijn en inderdaad het zelfbestuur in de feiten willen realiseren?

De waarheid is dat sommigen zich zodanig door de droom van het onafhankelijke Vlaanderen laten biologeren, dat zij het zicht op het hele plaatje verliezen. Ze pinnen zich vast aan de zuiverheid van de zuiverheden, maar laten zich daardoor de geschiedenis induwen. Als we moeten constateren dat die Vlaamse staat thans nog niet haalbaar is, moeten we ons dan maar aan de kant zetten, weliswaar met het schone gelijk met ons? Want het is heel goed argumenteerbaar dat als de vlaamsnationalen  de macht in de Vlaamse deelstaat in handen hebben, de evolutie naar de onafhankelijkheid wél kan ingezet worden – een evolutie die overigens wel eens sneller zou kunnen verlopen dan ‘Laeken’ lief is. Als het immers waar is dat Vlaanderen en Wallonië cultureel verschillen, zal dat al snel in de bestuursdaden tot uiting komen. De scheiding zal zich dan in de feiten voltrekken.

Het is eveneens waarheid dat de macht in de staat België tot op het niveau van de gemeente verweven is met de positie van de traditionele partijen – denk maar aan de gemeentelijke Dexia-holding, de ware reden trouwens waarom Beke vorig jaar plots wél zonder N-VA wilde regeren – en met die van vakbonden en gezondheidsorganisaties. Noem het dan de weg van binnenuit: het breken van de machtsposities van de traditionelen.

Wat daarna verschijnt valt natuurlijk niet helemaal te voorspellen. Het kàn allemaal verkeerd aflopen, maar er is ook een grote kans dat de kaarten voor de Vlaamsgezinden een heel stuk beter zullen liggen. Een ding is zeker: kansen komen zeker niet vanzelf!

Als dan de uitgangspositie beter is dan vandaag, breekt vroeg of laat het ogenblik aan dat Vlaanderen de volheid van de staatsmacht kan overnemen.

Pas dan is de tijd aangebroken om te oordelen wie gelijk had.

Jaak Peeters

Augustus 2012

 

“De slecht onderbouwde en kaduke standpunten van N-VA”

“De slecht onderbouwde en kaduke standpunten van N-VA”, dixit Philippe Van den Abeele in zijn blog van maart 2012.

Vooreerst: een politieke partij is een machtsmachine. Een organisatie in de handen van een of andere maatschappelijke strekking om de idealen van die strekking zoveel mogelijk tot werkelijkheid te maken. Dan is het verstandig, zoals Van den Abeele schrijft, om die idealen helder en duidelijk te formuleren. Dat is niet alleen nodig voor de eigen, trouwe aanhang. Het is vooral nodig om twijfelaars en mogelijks mensen die thans nog verder afstaan naar de schaapstal te halen.

Neem nu de kandidatenlijsten van N-VA. Als ik in mijn eigen gemeente kijk, zijn er onder die kandidaten zeker een aantal goede Vlamingen. Van een aantal echter, weet ik het niet eens. In de ijver om de lijsten vol te krijgen, zoals dat heet, is het vinden van een naam – meestal die van een vrouw- vaak belangrijker dan wat die vrouw dan wel denkt.

Natuurlijk doet dit probleem zich niet alleen bij N-VA voor. Ik begrijp bijvoorbeeld niet zo goed wat een arme postbode in een partij als de VLD komt uitrichten. Of wat een succesrijk burgerlijk ingenieur bij de socialisten hoopt te bereiken. En wat de CD&V betreft: daar is het helemààl huilen met de pet op: je hebt daarin overtuigde Vlaamsnationalisten maar ook even overtuigde belgicisten; er zijn erg links georiënteerde figuren, maar ook mensen die een rechts discours best wel kunnen smaken. Er zitten boeren in en lui die van het verkavelen van landbouwgrond een sport hebben gemaakt en dus bedervers van de boerenstiel zijn. Er zitten mensen in die zich in hun persoonlijk leven bewust door christelijke principes laten leiden. Maar er zijn er ook op wie, om het maar zo te zeggen, die kwalificatie niet bepaald van toepassing is.

Daar komt nog bij dat wat in onze dorpen plaatsvindt, niet altijd doorresoneert tot in Brussel. Het zal “Brussel” geen moer kunnen schelen hoe men in gemeente x of dorp y de aanleg van de nieuwe riolering organiseert.

Maar toch.

Als er zoiets bestaat als Vlaams nationalisme – of christen-democratie of wat dan ook – dan moet daarvan toch iets zijn terug te vinden in de programma’s of de kernpunten van de betrokken plaatselijke lijsten.

Als de programmapunten waar N-VA voor opkomt met groot gemak net zo goed voor de socialisten hadden kunnen gelden, wat is dan de betekenis van het onderscheid van de partijen op gemeentelijk gebied?

Ik kom nu terug op Philippe Van den Abeele. Ik weet niet of hij aan deze zaken gedacht heeft als hij zijn stuk schreef, maar dit alles is wel belangrijk. Als iedereen hetzelfde vertelt, waarom dan in godesnaam verschillende partijen?

Hiermee naderen we wat volgens mij dé grote uitdaging voor N-VA is: ervoor zorgen dat de mensen ‘aan de basis’ inderdaad beschikken over een mens- en wereldbeeld dat vlaamsnationalistisch is en waarvan de toepassing hen op sommige punten, bij stonde en wijle, tot àndere standpunten brengt dan de leden van andere partijen. Als dat niet mogelijk is, zijn er maar twee conclusies:

a) het Vlaamse nationalisme heeft geen eigen visie te bieden;

b) de partij slaagt er niet in die visie aan het eigen volk kond te doen.

Te oordelen naar de kritiek die N-VA in de media en allerlei geschriften krijgt, valt niet bepaald te geloven dat het Vlaamse nationalisme geen eigen visie heeft te bieden. Hoe zo kritiek erop anders mogelijk zijn?

Tenzij die kritiek evenwel niet slaat op het feit van het Vlaamse nationalisme, maar op de schabouwelijke manier waarop het vorm wordt gegeven en/of geformuleerd.

Tja: laten we maar meteen heel eerlijk wezen: schieten we op dit punt niet tekort?

En het gevolg van deze laatste tekortkoming is natuurlijk dat het onmogelijk wordt om al die nieuwe leden van het Goede Woord te doordringen. Niemand weet immers precies hoe het klinkt.

En ja, nogmaals: laten we de hand maar in eigen boezem steken.

Het probleem is misschien niet zozeer het onvoldoende onderbouwd zijn van sommige partijstandpunten, want dat euvel geldt voor elke partij. Dat sommige standpunten ‘kaduuk’ zijn, zal ook wel wezen.

N-VA maakt ongetwijfeld fouten. Bijvoorbeeld: de partij is veel te kritiekloos eurofiel. Er zijn genoeg degelijke recente geschriften om op dat punt wat meer afstandelijkheid aan de dag te leggen. Namen zijn er genoeg: Baudet, Wim van Rooy, Erik van Goor, Rik van Cauwelaert, Hans Magnus Enzesberger….Men hoeft zich echt niet te richten op het drammerige gekwetter van Benno Barnard, die er inderdaad niks van begrijpt.

Maar begrijpen onze mensen het wel? Kunnen ze het wel begrijpen? En wat valt er te verwachten van een partij die weliswaar alles ten gronde wil aanpakken, maar werkt met ongevormde kaders – kaders die zelfs niet eens de grondideeën van het Vlaamse nationalisme te pakken hebben? Hoe kun je van die mensen “de kracht van de verandering” verwachten?

Dàt is, naar mijn aanvoelen, hét grote probleem van N-VA. Het is de ware achilleshiel. Als op dat punt niet massief inspanningen worden geleverd, kan de positie van vandaag met zekerheid niet lang in stand worden gehouden.

Dat de standpunten over de inhoud van het confederalisme en de techniek daar naartoe niet voldoende zijn uitgewerkt, is het minste kwaad. Hoewel de partij dringend juridisch werk moet verrichten wat er met artikel 35 mogelijk is en aan het lobbyen moet slaan in Europa, want Spanje en Groot-Brittanië zullen zelfs een confederale omvorming van de staat België waarschijnlijk niet op gejuicht onthalen. En dan zwijgen we nog even over de EU zelf.

Ook op dat punt is er inderdaad te veel onvoldragenheid, zoals trouwens ook te aanzien van Brussel. Wat als Brussel uitgroeit tot een megalopolis? Is het misschien verstandig om het erop aan te leggen dat niet Brussel, maar Straatsburg de hoofdstedelijke functies van Europa krijgt? Niet alleen omdat een heel groot Brussel Vlaanderen zal doodknijpen, maar ook vanwege de onoverzichtelijke massa problemen die overal in alle megasteden opduiken. Moeten we die problemen nou echt opzoeken? Zijn Stockholm, Lissabon en Baile athe Cliath dan zo’n droogstoppelige provinciesteden?

Doch voor dit soort aangelegenheden geldt tegelijk dat een partij niet in haar kaarten kan laten kijken. Dat maakt het de tegenstander veel te gemakkelijk, al is dat geen reden om het interne studiewerk dan maar op de kast te leggen.

Het grootste probleem zit evenwel in het onvoldragen zijn van een modern, geactualiseerd en genuanceerd Vlaams nationalisme dat het bestaan van onderscheiden strekkingen kan verdragen en, misschien nog het meest, in het feit dat de brave, goedmenende Nieuwe N-VA-er, nog veel meer dan Philippe Van den Abeele, op dit punt zijn honger blijft.

Het klinkt allemaal misschien als kritiek. Maar een vader die zijn kind lief heeft, moet het soms kastijden.

 

Jaak Peeters

Augustus 2012