Transnationale culturen

In deze bijdrage wil ik kort verslag doen van een artikel van de Amerikaanse onderzoeker James Clifford over de zogeheten diaspora’s. Het feit dat het Nederlands niet echt een meervoudsvorm hiervoor heeft, doet al meteen denken.

James Clifford, opgegroeid voornamelijk in één van de Oost-Amerikaanse staten, Vermont, en gericht op het wereldcentrum New York, verhuisde op zijn 33e naar de westkust van de VS. Opgegroeid in relatieve weelde en alleszins in een blank, zelfgenoegzaam – een term die men niet pejoratief mag opvatten – milieu, ervoer hij zijn verhuizing als een heuse cultuurschok. Als New Yorker voelde hij zich in zijn nieuwe milieu als in een diaspora. Het voelde aan als de periferie, het terechtkomen in de marge, buiten het centrum. Zo vertelt hij het in de proloog tot zijn Returns: Becoming Indigenous in the Twenty First Century.

Deze laatste ervaring heeft Clifford diepgaand beïnvloed: zij bepaalde zijn perceptie van de dekolonisatie en de groeiende globalisering. Stilaan begon hij in te zien dat zelfs Amerika, ondanks zijn gigantische macht, steeds minder het centrum van de wereld aan het worden was en dat we in hoog tempo afstevenen op een veelpolige wereld waarin niemand, geen enkele macht, zelfs niet de grootste staat, bij machte is om telkens weer zijn wetten op te leggen.

Clifford maakte in Californië de opkomst mee van de Aziatische tijgers, de toeneming van de Mexicaanse bevolking in het zuiden van de VS, de onmogelijkheid om de instroom van Latijnen te stoppen en de noodzaak om deze Latijnen als arbeiders te integreren in de landbouw. Hij ervoer daardoor een toestand van dekolonisatie en kolonisatie tegelijk. Clifford begreep dat er niet één Amerika bestaat, maar dat er vele beeldvormingen zijn, die samen Amerika maken. Clifford botste bovendien op de Aleoetische bevolking van Alaska, waar hij als antropoloog onderzoek had verricht.

Zijn eenpolige, westerse wereldbeeld van een door blanke dominantie beheerste wereld werd grondig dooreengeschud.

 

De ervaringen van deze man lijken mij een goed uitgangspunt om naar onze eigen situatie te kijken, hier bij ons, in onze eigen Nederlanden, waar de bevolking van Borgerhout tegenwoordig zowat volledig uit etnische Berbers of Marokkanen bestaat en de burgemeester van Rotterdam een geboren Marokkaan is, om over Brussel maar te zwijgen.

Ik vermoed dat zo’n man, nu hij als emiritus op het einde van zijn levensreis is gekomen, ons wijze raadgevingen kan geven, nu wij zelf op een keerpunt van onze geschiedenis zijn beland.

 

Met dat keerpunt bedoel ik niet de dekolonisatie: die is inmiddels wel verwerkt. Ik bedoel evenmin de spanning met het Oosten, al doet de Amerikaanse oorlogsindustrie haar uiterste best om ons in een koude oorlog-modus te houden, met het oog op het handhaven van hun wapenverkoop.

Deze laatste kwestie valt trouwens makkelijk te pareren: we hoeven als West-Europa met de Amerikaanse oorlogsretoriek niet mee te gaan. Als we vliegtuigen kopen, kunnen we beslissen om Gripens te kopen en geen Amerikaanse machines. Punt, uit. Ze zullen boos zijn, daar in Washington, maar ze kunnen ons niet beletten dit te doen. Of we kunnen nog verdere stappen zetten en met de Russen te streven naar de installatie van een euraziatische veiligheidszone. Tenslotte hebben niet de Amerikanen maar wel de Russen altijd een belangrijke rol in de Europese politiek gespeeld.

Ons keerpunt ligt, zoals iedereen inmiddels wel begrijpt, bij de massale instroom van Islamieten uit zowat de hele Moslimwereld.

Ons traditioneel door christelijke ideeën gestempelde wereldbeeld wordt dooreengeschud, uitgedaagd, gecontesteerd door lieden die op een fundamenteel andere manier denken en handelen.

Wat meer is: deze laatste lieden willen, in belangrijke mate – de discussie over die mate hoeft hier niet gevoerd – hun eigen zeden en gewoonten behouden, ook als ze bij ons, in het Westen, in Vlaanderen, in Nederland – beide toch heel sterk door christendom beïnvloed – neerstrijken.

Nog sterker: er zijn voldoende redenen om te stellen dat deze instromers niet alleen hun zeden en gewoonten willen behouden, maar dat zij hun eigen etniciteit, hun eigen vermeende recht op land en bodem, meebrengen. Simpel gezegd: ze neigen ertoe een stuk van onze landen in beslag te nemen om daarop dan vervolgens als groep te gaan leven zoals zij dat in hun landen van herkomst gewoon zijn.

Ik bedoel hier de zogeheten diaspora’s.

Als wij spreken over diaspora’s, dan hebben we meestal de Joodse, de Armeense of de Italiaanse diaspora voor ogen. Maar hier hebben we het dus te maken met een moslimdiaspora vanuit de moslimwereld. Zoals bekend wordt een diaspora gekenmerkt door vormen van transnationalisme: in het wereldbeeld van de betrokken leeft vaak nog altijd de idee van een terugkeer naar hun eigen, oorsprongsland. In ieder geval blijven zij betrokken op dat oorsprongsland, dat in hun identiteitsvorming in ieder geval een centrale plaats blijft innemen. Zo komt het dat jonge Marokkanen in Brussel hun bruiden in Marokko gaan zoeken.

Dit transnationalisme van diaspora’s – de Moslimdiaspora is echt niet de enige, maar wel de belangrijkste en de luidruchtigste – daagt de politiek van onze overheden openlijk uit. Die politiek is gericht op integratie.

Onder integratie wordt verstaan dat het Westerse waardenpatroon het dominante richtpunt is voor de binnenwandelaars. Die moeten, op den duur, hun originele patronen laten varen en onze waarden aanvaarden en vervolgens verinnerlijken. Het ultieme referentie-idee is dat van de assimilatie. Politiek werkt men langs twee lijnen: de allochtoon moet onze waarden aanvaarden en de autochtoon moet aanvaarden dat er diversiteit ontstaat, waar die vroeger niet bestond. Maar die diversiteit wordt dus beperkt door de eis dat de allochtonen onze waarden moeten aannemen. De diversiteit is dus niet zo groot als men bij de aanvang zou denken. Men mag moslim zijn, maar dan in een Westerse versie.

Hoewel deze politiek, naar mijn oordeel, verdedigd moet worden, houdt ze, voor zover ik kan zien, geen of onvoldoende rekening met het hoger genoemde verschijnsel van de transnationale diaspora’s.

Deze constatering heeft mij ertoe aangezet om het artikel “Diasporas” van James Clifford in de Ethnicity Reader onder de redactie van Montserrat Guibernau en John Rex ( 2010- Polity Press) hier in mijn woorden kort na te vertellen.

De eventuele foutieve interpretaties zijn dan ook voor mijn rekening.

 

Clifford vangt zijn uiteenzetting aan met de definitie die een andere, intussen eveneens emeritus geworden auteur uit West-Amerika aan diaspora’s geeft.

William Safran geeft zes kenmerken op voor dergelijke diaspora’s:

  1. een diaspora is een geëxpatrieerde minderheidsgroep die vanuit een door haarzelf ervaren centrum in een periferie is terechtgekomen;
  2. die mensen behouden een zekere vorm van herinnering aan hun eigen thuisland;
  3. zij gaan ervan uit dat ze niet of niet helemaal ‘echt’ aanvaard worden door de bevolking van het gastland;
  4. het thuisland blijft aantrekkelijk als land voor eventuele hervestiging, als de tijd daarvoor gekomen is;
  5. zij steunen het behoud of de restauratie van dat thuisland;
  6. hun persoonlijke identiteit wordt in gevoelige mate bepaald door solidariteit met dat thuisland.

Het is meteen duidelijk dat deze belevingen gemakkelijk een gevoel van vervreemding oproepen en dat het gastland soms zelfs vijandig wordt bejegend.

Wie deze definitie aanvaardt, kan er niet omheen: in onze landen is er een belangrijke Marokkaanse, Turkse en sinds kort ook Syrische diaspora. Men begrijpt dan ook de politiek van de EU- bonzen niet.

De definitie van Safran lijkt erg geïnspireerd op het Joodse geval, maar kan makkelijk naar nieuwe diaspora’s worden overgebracht.

Sommigen, zoals Ludo Abicht, delen ons terecht mee dat grote delen van de Joodse bevolking hun terugkeerideeën grotendeels verloren zijn. Zo merkt Abicht op dat als alle Joden zouden vasthouden aan hun thuislandgedachten, er nu wereldwijd misschien wel 150 miljoen herkenbare Joden zouden zijn. Bovendien is de idee van de terugkeer naar het thuisland voor vele Joden nogal eschatologisch: laten we zeggen mythisch en dus niet als reële optie bedoeld. Er zit dus een grotere dosis ambivalentie in het verschijnsel diaspora dan de definitie van William Safran zou doen denken.

Er is nog een ander element: de geschiedenis van de Joodse diaspora laat zien dat multipele, herhaalde ‘diasporisatie’ mogelijk is. Groepen kunnen een gastland verlaten, zich elders als diaspora vestigen en vervolgens weer verhuizen. De persoonlijke geschiedenis van Benedictus de Spinoza is hiervan een illustratie. Wat betekent in dat geval: terugkeer naar het thuisland?

Wat in zulk geval ontstaat is een heus diasporisch netwerk: een netwerk van relaties tussen verschillende diasporische minderheden van dezelfde etnie of ‘doopceel’ in verschillende landen. Die groepen voelen zich in geen enkel gastland echt helemaal thuis en ze onderhouden met elkaar relaties die verder gaan dan alleen maar simpele contacten: ze hebben te maken met huwelijksrelaties, handelsrelaties en met politieke en culturele solidariteit. Ze krijgen vaak een etnisch karakter. Deze relaties zijn veelal straffer en krachtiger dan de relaties waarvan de overheden dromen als ze het over integratie hebben.

Vele diaspora’s hebben het idee van een terugkeer dus volledig laten varen – maar daarom nog niet het idee van hun eigen, anders-geaarde oorsprongsland. Dat is het geval met de volkeren van de Caraïben, wier verre voorouders als slaven naar de plantages werden gesleept maar nu een eigen, Caraïbische cultuur hebben opgebouwd. Hun thuisland zijn nu de Caraïben, maar ze weten best dat hun voorouders ‘ingevoerd’ werden. Bij de aanvang zijn er de terugkeergedachten zeker geweest, maar gaandeweg zijn die verdwenen, toen ze een sociale positie hebben kunnen innemen die aan hun wensen voldoet.

Ik merk meteen op – Clifford spreek daar niet over – dat deze Caraïbische bevolking gewoon ‘de’ bevolking van de Caraïben is geworden, dus niet langer een (al dan niet diasporische) minderheid. Het blijft onduidelijk hoe zich de voorstellingen vormen van mensen die zich tot ‘de’ bevolking ontwikkelen. Maar in Borgerhout kan men zich een ontwikkeling in Caraïbische zin voorstellen.

Het diaspora-verschijnsel moet, in weerwil van de aantrekkelijke eenvoud van Safrans definitie, dus ruim bekeken worden. Het is misschien zelfs beter om niet over ‘de’ diaspora te spreken, maar over diasporische fenomenen. Een dergelijke ruime definitie werkt niet verengend ten aanzien van het denken.

Evenwel: als gevolg van de dekolonisatie, de toegenomen mobiliteit en dito communicatie, is de vermenigvuldiging van diasporische fenomenen haast onafwendbaar.

Er ontstaan zowat overal in de wereld laterale, transnationale relaties, nog versterkt door het feit dat satellieten het mogelijk maken in Vlaanderen de tv-uitzendingen uit het Midden-Oosten te volgen.

Wat moeten we hieruit besluiten?

Clifford zegt dat ( zelfs in het Amerikaanse geval) de nationale staat, als klassiek identificatie-fundament voor zijn bevolking, door deze diasporische fenomenen onderuit wordt gehaald of alleszins ondermijnd. Diasporische mensen gedragen zich ook niet op dezelfde manier als immigranten. Zij hebben gewoon niet de bedoeling te immigreren. Op deze laatste is de opvatting van Wil Kimlycka van toepassing: autochtonen groepen hebben recht op het behoud van hun eigen habitus; immigranten moeten de cultuur van het gastland overnemen.

Maar mensen uit diaspora’s nemen die cultuur niet over en willen dat ook niet: ze gedragen zich zo dat ze net niet buitengewerkt worden, maar volgen voor het overige hun eigen regels. Ze willen dus niet integreren en ze bemoeien zich zo weinig mogelijk met de zaken van het gastland zelf.

Zijn dergelijke diaspora’s antinationalistisch? Hebben diasporische groepen geen eigen nationalistische ambities en willen zij dus geen eigen ‘staat’ binnen het gastland vormen? Soms wel, doch niet altijd, omdat ‘hun land’ in hun beleving vaak samenvalt met hun oorsprongsland. Doch op die manier – en dat voelt iedereen aan – plaatsen zij zichzelf buiten het nationale narratief van het gastland. Hoezeer de politici ook hun best doen: zij zullen er nooit in slagen deze mensen te integreren. Het is daarom ook fundamenteel onrechtvaardig om mislukte integratiepogingen telkens weer op de rug van een onwillige autochtone bevolking te schuiven en die van racisme en discriminatie te beschuldigen. Een diasporische groep discrimineert zichzelf en wil dat ook!

Men mag ook niet uit het oog verliezen wat hiervoor al gezegd werd: deze diasporische bevolkingen hébben hun loyauteitsrelaties en die zijn transnationaal. Vaak is het niet eens in hun voordeel om deze transnationale relaties te vervangen door de relaties binnen de gaststaat.

Clifford wijst er fijntjes op dat deze diasporische fenomen niet alleen haaks staan op de ideeën die de assimilatie voorstaan, maar evenzeer botsen met kosmopolitische ideeën, vermits zij hun eigen identiteit wensen te behouden. Ik weet niet of extreemlinks in Vlaanderen – om Groen niet te noemen – zich dat wel goed realiseert!

Kosmopolitisme kan goed samengaan met het idee van voortdurende migratie zoals dat nogal sterk leeft in vele diasporische groepen. Maar diaspora’s ontwikkelen een sterke, felle eigen intra-diasporische identiteit, die regelrecht ingaat tegen de natieloze identiteit die kosmopolitische ideologieën altijd kenmerkt.

Nu is dat laatste geen zorg voor een Vlaamse of Nederlandse overheid: die moet zich immers bekommeren om het eigen nationale narratief en heeft geen enkel belang bij het bevorderen van een antinationaal kosmopolitisch discours.

Voor de nationale overheden – het is duidelijk dat Europa hierbij niets kan komen uitrichten, behalve de zaken nog compliceren – echter is het verschijnsel van de transnationale diaspora’s een bijzonder aandachtspunt.

Ik denk dat daar op dit ogenblik te weinig aandacht naartoe gaat.

 

Jaak Peeters

April 2016