Dat verdomde staatsnationalisme!

In de Groene Amsterdammer van 24 juli 2014 verscheen een bijdrage van Marcel ten Hooven onder de nogal uitdagende titel Geschreven in bloed.

Daarin brengt de Groene-redacteur een verslag over de opvattingen van de Amsterdamse historicus Marc Jansen, die een boek schreef over Oekraïne, onder de titel Grensland – een woord dat de vertaling blijkt te zijn van Oekraïne, net zoals Belgium de vertaling is van Het Nederland.

 

Poetin-doctrine.

 

Ten Hooven, wiens verslag ik voor zijn rekening laat, vangt zijn stuk aan met een beschrijving van de stellingen van de bekende Britse historicus Timothy Gordon Ash. Die beweert namelijk dat er zoiets bestaat als een Poetin-doctrine. Die doctrine zou inherent gewelddadig zijn. Kortweg komt die doctrine volgens Ash hierop neer: Poetin wil de Russen, die sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie aan de andere kant van de grens wonen, terug in het moederland brengen. Desnoods wil hij daarvoor de grens verleggen. Ash meent dat Poetin zelf wil bepalen wie Rus is en daarbij de neiging heeft de normen steeds wijder te omschrijven.

Voor Ash is deze doctrine gevaarlijk, omdat ze een directe bedreiging vormt voor de stabiliteit van het statensysteem dat zich na 1945 heeft gevormd. Deze stelling wordt door verschillende leidinggevenden in Europa onderschreven, zoals onlangs nog door Carl Bildt, de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken.

Volgens ten Hooven treedt de Amsterdamse historicus Marc Jansen deze opvattingen bij. Ten Hooven gaat op diens standpunten uitvoerig in.

Volgens Jansen heeft Poetin het uiteenvallen van de Sovjet-Unie altijd betreurd – hetgeen volgens diezelfde Jansen op de aanwezigheid bij Poetin van een imperialistische inspiratie wijst. Hoewel Poetin tot 2013 nooit de indruk zou hebben gewekt dat hij grondgebied wou heroveren, weet Jansen toch dat hij de oude Sovjet-machtssfeer wil behouden. Hij leidt dat af uit het optreden in 2008 van Rusland in Georgië. Maar ‘met de annexatie van de Krim in maart 2014 heeft hij de bakens verzet. We weten nu dat hij voor het heroveren van land niet terugschrikt.’

Poetin heeft altijd zijn afgrijzen uitgesproken over het uiteenvallen van wat hij de Slavische Natie noemt. Hij pleitte altijd al voor een Slavische Unie, waarvan in ieder geval ook Oekraïne deel zou uitmaken.

Maar volgens Jansen gaat Poetin nog verder: hij zou gezegd hebben dat het een Russiche plicht is alle Russen te beschermen, waar dan ook en zeker in de directe omgeving of invloedssfeer van Rusland. Zo bedoelt hij ook uitdrukkelijk de Russischsprekende Oekraïeners.

Gordon Ash neemt het Poetin kwalijk dat hij heimelijk de Russen in Oost-Oekraïne steunt, want dat zou volgens Ash getuigen van een negentiende-eeuwse visie op een Natie van Russischsprekenden.

Volgens Jansen dan weer zou Poetin nog tegen George W. Bush hebben gezegd: ‘George, je begrijpt toch dat Oekraïne niet eens een staat is?’

Hoeveel Russen wonen er buiten het huidige Rusland? Jansen spreekt over 25 miljoen. ‘Het is een riskante ondermijning van het statensysteem, dit irrendentisme van Rusland, de overtuiging dat het recht heeft op de gebieden buiten zijn grenzen waar een deel van de bevolking tot dezelfde natie behoort (…). De naoorlogse orde in Europa is gebaseerd op de onaantastbaarheid van de grenzen. Die moeten te allen prijze onaangeroerd blijven. Als het onontkoombaar blijkt dat een land uiteenvalt, zoals gebeurde met Tsjechoslowakije, Joegoslavië en de Sovjet-Unie, is het nog te accepteren dat staatsgrenzen veranderen. Maar het wordt anders als dat het gevolg is van een bewust imperiale daad (…).’

Jansen verwijt Poetin dat zijn regime de mensen systematisch verkeerd inlicht.

Ten Hooven spreekt voorts over de rol van die Jansen de EU toedicht en het feit dat het opschuiven van de NAVO in oostelijke richting volgens Jansen de oude Russische omsingelingsvrees helemaal niet heeft aangewakkerd.

Vooral deze laatste uitspraak is zo lachwekkend, dat een mens zich afvraagt hoe ver de verblinding van sommige intellectuelen wel gaan kan.

Ik ga er hier dan ook niet op in.

Wat met interesseert is het denkpatroon dat schuilgaat achter de standpunten van mensen als Ash en Jansen.

 

Deconstruerende vragen.

 

 

Eerst wil ik enkele deconstruerende opmerkingen maken bij de standpunten van beide historici.

De eerste heeft te maken met de mening dat het verlangen om de Russen die buiten Rusland wonen binnen Rusland te brengen inherent gewelddadig zou zijn. Is dat zo? Wat als de aanwezigheid van die Russen buiten Rusland zelf nou eens het gevolg is van gewelddadigheid? (Ik laat vrijwillige emigratie buiten beschouwing.) Dan zou het willen in standhouden van de bestaande toestand eigenlijk neerkomen op het laten voortduren van het originele geweld. Nieuw geweld zou dat de gevolgen van het origineel geweld opheffen en dus tot normale toestanden voeren. Men kan, bijvoorbeeld, argumenteren dat de Russische bevolking in het oosten van Oekraïne per abuis buiten Rusland terecht gekomen is, net zoals de Duitse bevolking van de Belgische oostkantons per abuis – of als oorlogsbuit – buiten Duitsland terechtkwam. Voor deze gedachtengang zijn namelijk nogal wat historische gronden aan te voeren. Vast staat immers dat al eeuwen autochtone Russen in dat gebied leven. De huidige bevolkingscijfers laten Russischsprekende meerderheden zien in Oost-Oekraïne, al is dat onder verwijzing naar de Franstaligen in de Vlaamse rand en met in achtneming van de import door Stalin van Russen in dat gebied geen referentie. Overigens: de Franstaligen waren in de Vlaamse rand nooit autochtoon. Nu is deze kwestie veel te ingewikkeld om even tussendoor te behandelen, maar precies dààrom ook is het hanteren van de term ‘inherent gewelddadig’ op z’n zachtst voorbarig. Er zijn overigens ook democratische volksbewegingen die de hereniging met het moederland op het oog hebben: Zuid-Tirol is een bekend voorbeeld. Moet men dat streven per definitie als inherent gewelddadig omschrijven? Dat streven wil nochtans hetzelfde doel bereiken als wat Poetin ten aanzien van de Russen buiten Rusland wordt toegeschreven: bijeenbrengen in één land. In West- en Oost – Limburg (Vlaams en Nederlands Limburg) bestaan er belangrijke groepen die Limburg willen herenigen en de scheiding van 1839 ongedaan maken. Is dat ‘inherent gewelddadig’? Alvorens die harde kwalificatie te gebruiken is, dunkt me, toch eerst wat meer uitleg nodig.

Volgens Jansen en co kan een volk gerust bewust over verschillende staten verspreid worden. Dan is er niks aan de hand. Ho neen? Nederlanders worden over drie staten verpreid en dan is er niks aan de hand? Waarom waren de Duitsers dan zo happig om Oost- en West-Duitsland te herenigen? Duidelijk is dat de opvattingen van Jansen erg betwistbaar zijn.

Men kan voorts betwisten dat een grootmacht het recht heeft om haar invloedssfeer te beveiligen. De waarheid is dat alle grootmachten dat altijd al hebben gedaan. Niemand zal hen daarvan weerhouden en wat meer is: als diegenen die nu zo heftig voor politieke onbaatzuchtigheid pleiten zelf aan het roer komen, doen ze precies hetzelfde als wat zij hun voorgangers verwijten. Ook kleinere landen bewaken overigens hun belangen. Poetin mag dat dus niet? Alsof men de Amerikaanse aanwezigheid in Europa niet kan opvatten als belangenbehartiging!

Maar los daarvan: kan men een president van Rusland kwalijk nemen dat hij het opneemt voor de belangen van een minderheid van miljoenen in belangrijke mate autochtone Russen in Oekraïne? In een land waar die toch wel héél grote minderheid helemaal geen rechten blijkt te krijgen? Zelfs de taal werd niet erkend. Het doet toch zo fel aan de negentiende-eeuwse toestanden in Vlaanderen denken! Als Oekraïne ‘zijn’ Russen even goed zou beschermen als de autochtone Oekraïeners, zou men misschien nog anders kunnen redeneren – hoewel: zelfs die gedachtengang is betwistbaar. Maar zo blijkt het niet te zijn. En zoals Pjotr in zijn weblog Anders nieuws extra schrijft is het minoriseren van een minderheid van 40% niet bepaald verstandig: het is zonder meer destabiliserend. Dat lijkt me pas inherent gewelddadig. De schuld van dit laatste dan op Poetin werpen is dan ook onrechtvaardig. Obama komt zo vaak op voor benadeelde groepen in zowat de hele wereld – daarbij nageblaat door figuren in Europa die zich ook al tot het bedrijven van wereldpolitiek geroepen voelen. Alsof het Amerikaanse leger niet alles doet om bijvoorbeeld in Irak landgenoten te bevrijden! Waarom zou Poetin dan zijn eigen volksgenoten niet mogen steunen? Wat is er mis met het in bescherming nemen van volksgenoten als daar nood aan blijkt te zijn? Ik herinner me overigens de uitspraken van een Zweeds minister dat als de Zweedstalige bevolking in Finland last zou krijgen, Zweden niet werkeloos kan blijven toezien. En als ik het goed heb bestaan er zelfs verdragen die bedoeld zijn om het lot van minderheden te verlichten. Maar als Russen in Oekraïne – ‘dat niet eens een staat is’ – gemolesteerd worden, mag Poetin niets ondernemen? Welk mens met een ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel zal zoiets aanvaarden? Zeker omdat we moeten constateren dat ‘de internationale gemeenschap’ (wat dat ook moge zijn) zich verschuilt achter de ideologie van de onaantastbaarheid van soevereine staatsgrenzen om de andere kant op te kijken als miljoenen mensen achtergesteld worden en bijgevolg geen hand uitsteekt- met gevolgen zoals in Ruanda. Wat komt er het eerst: de belangen van mensen en de solidariteit onder mensen die elkaar het meest nabij zijn, zoals volksgenoten, of de theoretische staatsconstructies van de westerse elites?

Als Jansen Oekraïne wegzet als een schokzone tussen Oost en West, als een multi-etnische trefplaats van volkeren, culturen en religies, dan deelt hij ons hiermee toch zijn politieke waarde-oordeel mee en het is niet zeker dat dit oordeel door iedereen wordt gedeeld, noch dat zijn beeld niet veeleer een geïdealiseerde voorstelling is van een werkelijkheid die veel rauwer is. Alweer die ideologie van de diversiteit! Alsof homogeniteit haast een misdaad zou zijn.

Ook het idee van de ‘Slavische Natie’ kan kennelijk niet op instemming van de geciteerde Amsterdamse historicus rekenen. Toch komt hij hier, meen ik, vooringenomen uit de hoek. Ik zou namelijk wel eens willen weten wat zijn oordeel is over de Europese Natie – door hem toch wel gewenst? Of over de Moslimnatie die door Erdogan en Saudi-Arabië wordt aangehangen?

Als Jansen de wens om alle Russischsprekenden als één Natie op te vatten – en bijgevolg in bescherming te nemen – opvat als een bijna-negentiende-eeuwse opvatting, dan moet hij ons toch eens uitleggen hoe hij staat tegenover Frankrijk, dat met zijn Francophonie alle Franstaligen in de wereld bijstaat, of, in zachtere mate, het Duitse Goethe-instituut. De schroomvalligheid van dat laatste zou zonder een Duitse nederlaag in 1945 zeer zeker heel wat minder opvallend zijn geweest. En bevorderen de Amerikanen niet hun Angelsaksisch levensmodel (hun Democracy) en propageert Marokko niet de dubbele nationaliteit om zijn eigen natie buitengaats in stand te houden? En dan zwijgen we maar over de Joden…

En dan: is er niks mis met de uitspraak: ‘hij schrikt niet terug voor het heroveren van land’? Als iemand iets her-overt, werd het eerst ontnomen. Was die eerste actie dan niet de fout van alles?

Voorts deelt Jansen ons mee dat hij het onterecht vindt dat Poetin bepaalt wie Rus is. Wie moet dat dan bepalen? De Oekraïense regering? Moet de Belgische regering bepalen wie Vlaming is? Misschien doet Poetin gewoon niets anders dan…de aanwezigheid van een identiteit constateren en daar vervolgens de conclusies uit trekken. Misschien ontsnapt onze identiteit ons wel grotendeels- zoals heel sterk gesuggereerd wordt door het gedrag van talloze jonge immigranten, die hun echtelijke partner bij voorkeur in hun thuisland gaan zoeken. Kennelijk worden die jongelui gedreven door krachten die hen te boven gaan. Het is dus echt niet zo simpel als Jansen schijnt te denken.

Over de vraag hoe autochtoon de Russen in Oost-Oekraïne zijn, kan eindeloos worden gediscussieerd. De zaak ligt in ieder geval erg ingewikkeld. Doch: voor zover de autochtone Russen in het Oosten van Oekraïne een historische groep vormen, moeten ook hun nationale rechten worden erkend.

Over Jansens’ verwijt dat Poetin zijn mensen verkeerd inlicht kan ik kort zijn: waarom vernemen we in het westen niet dat de vluchtelingen uit Oekraïne allemaal richting Rusland vertrekken? Is dat omdat het in Rusland levensgevaarlijk is? Waarom vernemen we niets van de Oekraïense uitspraken op TV over de aanwezigheid in de Donbass van 1,5 miljoen ‘overbodigen’? Ja: ik verwijs naar de feiten uit de jaren veertig van vorige eeuw. Waarom toch die selectiviteit? Begrijpt men niet dat zulks de mensen achterdochtig maakt?

 

Het is inderdaad allemaal een beetje argwaanwekkend. Doorzichtig ook, vooral voor mensen van 2014 die niet de ongeschoolde onwetenden van 1930 zijn. Zowat alle volkeren en volkerengroepen in de hele wereld komen op voor hun volksgenoten die buitengaats wonen. Alleen ‘wij’, in Europa, doen zoiets negentiende-eeuws niet. Dat spreekt toch, nietwaar? Wij staan daar boven, weet u wel? Daarmee rijst alweer het vermanende moreel superieure domineesvingertje de hoogte in. Alleen valt te vrezen dat dit oprijzen slechts een compensatie moet voorstellen voor de eigen machteloosheid om hetzelfde te doen als de Russen…

Kortom: de kritische houding tegenover de Russische politiek ten aanzien van Russen buiten de grenzen is op zijn beurt toch wel aan aan kritiek onderhevig.

Ik neem geen stellingen in. Ik deconstrueer slechts. Ik stel vragen.

 

Een meer fundamentele kwestie.

 

Er is echter een andere kwestie. Die heeft van doen met het denken van westerse elites over staten en volkeren en hun onderlinge verhoudingen. Met name de onaantastbaarheid van staatsgrenzen – zowat een dogma van deze elites – blijkt daarbij een bedenkelijk punt te wezen.

 

Volgens mensen zoals Ash en Jansen is het verkeerd te eisen dat leden van de natie, die buiten de eigen staat leven, tot die staat moeten kunnen toetreden. Staatsgrenzen zouden immers onaantastbaar moeten zijn. Zoniet dreigt algehele destabilisatie en wordt het hele statensysteem zoals dat sinds de oorlog ontstaan is, op de helling gezet.

Maar wat als dat statensysteem zelf inherent onrechtvaardig is- en in die vorm dus nooit had mogen bestaan? Ik suggereerde het al eerder: is het rechtvaardig dat er grote delen van een volk buiten de staatsgrens leven, alleen maar omdat de grens daar werd getrokken waar ze nu ligt? Is een dergelijk statensysteem niet de neerslag van onrechtvaardige machtsverhoudingen? En moeten we niet anders gaan denken over staten en hun soevereiniteit? Is een staat niet veeleer een instrument, een constructum, in plaats van een haast heilig, onaantastbaar Hoger Wezen? Kun je spreken over ‘Russischsprekende Oekraïeners’, alsof het predikaat Oekraïne primordiaal is? Moet je niet eerder zeggen: ‘Russen binnen de grenzen van de staat Oekraïne’? Zijn de meeste staatsgrenzen in Afrika niet totaal willekeurig en vaak onrechtvaardig? Ze lopen soms dwars door dorpen heen! Kan het dan verbazing wekken dat mensen aan de andere kant van het dorp én de staatsgrens die laatstgenoemde grens willen verleggen? Moeten we niet erkennen dat de staatsgrenzen in Afrika nooit op deze manier hadden mogen getrokken worden – de stelling van Basil Davidson?

Men moet niet komen vertellen dat Afrika een speciaal geval is. Hoe is de Belgische staatsgrens tot stand gekomen? Tot in 1839 bleef het onduidelijk waar de grens tussen het nieuwbakken ‘België’ en Nederland lag. Zo werd ze tussen Reusel en Arendonk getrokken. Totaal willekeurig, want het dialect is langs beide kanten vrijwel identiek. Idem dito met, bijvoorbeeld, het Nederlandse Clinge en het Vlaamse De Klinge. Waarom ligt de Franse noordgrens waar ze nu ligt? Het is toch bekend dat de Franse elite alvast nog tot in 1918 die noordgrens wenste te laten samenvallen met de westelijke Rijnoever? Waarom werd Duitsland het land dat we thans kennen en niet het Groot-Duitsland dat mensen zoals Bismarck wilden?

 

De waarheid is dat staatsgrenzen de uitkomst zijn van de debatten, discussies en soms heuse gevechten onder de leidinggevende groepen op een bepaald moment in de geschiedenis – een standpunt dat door de Rotterdamse rechtsgeleerde Wim Couwenberg in een wat ander kader gehuldigd wordt. Ook de huidige EU is niets anders dan de uitkomst van deze discussies.

Staten zijn helemaal geen ‘natuurlijke’ of hogere werkelijkheden. Ze zijn slechts tijdelijke consolidaties van machtsverhoudingen en ze zullen dus in de toekomst veranderen.

 

Brutaal gezegd: ‘wij’, dat is de bevolking die niet tot de hoger genoemde discussies is toegelaten oftewel de leden van de volkeren, hebben met dat hele staatkundig gedoe van de elites nauwelijks wat te maken. Ze moeten veeleer machteloos hun spelletjes ondergaan. Mensen hebben gewoon niets met de onderlinge machtsgevechten onder elitegroepen noch met de uitkomsten daarvan. Zeker niet voor wie democratisch redeneert, zoals schrijver dezes. Mensen willen een fatsoenlijk en efficiënt bestuur, zodat hun belangen goed beveiligd zijn. De persoonlijke macht van een stel heersers interesseert de modale mens terecht geen barst.

 

Maar de politieke gevolgen van deze machtsverhoudingen zijn wel heel ernstig. Want de staten die op deze manier ontstaan berusten niet op een stabiele, etnisch gefundeerde basis. Het is dus constant zaak om die staten aan elkaar te houden. Daartoe moeten separatische bewegingen worden bestreden en alle technieken worden toegepast, zoals die welke door Gellner en Hobshawm als ‘nationalisme’ werden beschreven. Precies omdat deze staten toevallige constructies zijn, is het noodzakelijk het principe van de onaantastbaarheid van de grenzen tot een dogma te verheffen.

 

Maar de feitelijke praktijk ondermijnt dat dogma de hele tijd. Ook iemand als Jansen moet erkennen dat die praktijk het fictieve karakter van die onaantastbaarheid aantoont. Anders hoeft hij niet te schrijven dat het uiteenvallen van staten aanvaard moet worden zodra dat ‘onontkoombaar’ is. Waarom zou het uiteenvallen van een correct geconstrueerde staat onontkoombaar zijn? Vanwaar die onontkoombaarheid?

De theorie van de onaantastbaarheid van de staatsgrenzen wordt door de staatselites verder ondersteund door de schepping van een civiele burgerlijke maatschappij. De bewoners van een staat zouden dan burgers zijn, die allemaal gelijkelijk gekenmerkt worden door de deelachtigheid aan een stel abstracte rechten en plichten, die zij samen als burgers van dezelfde staat delen. Alle andere aspecten van de menselijke existentie komen dus in onderschikking. De mensen worden leeggemaakt om te kunnen dienen als burgers van de staat die de dames en heren in elkaar hebben geknutseld. Alvast gelovigen zullen dit zeker niet appreciëren- en ze hebben nog gelijk ook. Want opnieuw staan we hier voor een fictie: die ‘abstracte gelijke burger’ bestaat namelijk nergens. Ik alvast ben er nog nooit een tegengekomen. Als ik iemand ontmoet, dat is dat altijd een concreet mens, met zijn eigen geschiedenis, zijn eigen voorkeuren, zijn eigen wensen en met vaak opvattingen die ik niet deel. Sommigen onder hen zijn afkomstig uit verder gelegen windstreken. Anderen daarentegen zijn geboren in hetzelfde dorp waar ikzelf ooit het levenslicht zag. Allemaal concrete mensen, deelgenoten van eenzelfde etnische gemeenschap – de ene wat meer dan de andere, weliswaar. Maar De Burger? Die kom ik niet tegen, net zomin als Maxima Zorregieta De Nederlander heeft gevonden. Ik weet dat er wat politieke kwalificaties zijn die mij als staatsburger om de hals worden gehangen, maar bén ik ook werkelijk die burger of is dat veeleer een façade, een kapsel dat ik draag bij sommige gelegenheden, een overjas die bedekt wat ik werkelijk ben zodat ik in werkelijkheid oneindig veel meer ben dan alleen maar een burger van een toevallige staat?

 

Twee staatsopvattingen.

 

Op die manier verschijnen in de Oekraïense kwestie, met enige vereenvoudiging bekeken, twee staatsopvattingen als regelrechte antipoden.

Aan de ene kant is er de westerse staatsnationalistische opvatting. Deze staten zijn ontstaan als het product van de onderlinge worstelingen van de elitegroepen. Om het product van hun gevechten en tegelijk hun eigen belangen te consolideren, roepen ze de fictie van de absolute onaantastbaarheid van de staatsgrenzen in het leven. Vervolgens scheppen ze de fictie van de abstracte staatsburger, omdat het tot aanschijn laten komen van de werkelijkheid van de volkeren hun eigen staatsconstructies als kaartenhuisjes in elkaar zou doen zakken. Daarom moet in deze staatsopvatting de mens naar de staat worden gemodelleerd.

Aan de andere kant is er de Russiche droom van het Russische Volk, dat eigenlijk thuishoort bij Moedertje Rusland : de figuur bij uitstek in de grote familiemetafoor. Hier is de staat de veruitwendiging van de Russische volksziel en komt de abstractie van het staatsburgerschap op de tweede plaats, als verfijning van een basis die er al is en er ook blijft. De cohesie van de gemeenschap berust niet op abstracte beginselen die zogenaamd een teken van hogere beschaving zijn, maar op de erkenning van de concrete werkelijkheid van het menselijk bestaan in een kosmos die de kenmerken van een familiemetafoor bezit. In dit geval wordt de staat gemodelleerd naar de maat van de concrete mens.

In mijn visie nu heeft de volle, concrete menselijke werkelijkheid echter altijd voorrang. Elke andere aanpak houdt een inbreuk in op de menselijke waardigheid- als ik Hannah Arendt goed begrepen heb. Menselijkheid betekent de concrete, de werkelijk bestaande individuele persoon met zijn volledige identiteit primordiaal stellen, niet de abstracte ficties die gepropageerd worden door de elites die het op een bepaald ogenblik voor het zeggen hebben.

 

Toegegeven: een politiek die uitgaat van de volksgemeenschappen mondt uit in staatkundige lappendekens. Dat vereist de aanpassing van de staatkundige structuren aan vaak uiterst grillige volkskundige werkelijkheden. Voor wie van eenvoud en doorzichtigheid houdt, valt zoiets moeilijk te bemeesteren. Zulke ‘landen’ zijn ook een nachtmerrie voor traditioneel denkende landsverdedigers. Het besturen ervan kan niet van boven uit. Het vereist immers de uitdrukkelijke medewerking van de betrokken gemeenschappen. Maar dat is nou net wat me aanstaat! Een dergelijk bestuur zal namelijk democratisch zijn of zal niet zijn. Het is buitengewoon vreemd te moeten constateren dat de linkse partijgangers van de multiculturele maatschappij op dit punt nooit het voortouw hebben genomen.

In ieder geval: voor wie bereid is dit alles onder ogen te zien, rijst het idee dat de vijanden van de politieke stabiliteit niet de volken zijn, noch het irrendentisme van die volken, maar de koppige eigenzinnigheid van de elites die tegen alle redelijke tekenen in vasthouden aan hun staatsnationalistische ficties.

Hun stijfhoofdigheid doorkruist het gerechtvaardigde streven van zovele etnische gemeenschappen naar een eigen, politiek volwaardig thuisland: de ware en enige juiste definitie van ‘nationalisme’- hoe geografisch grillig dat thuisland ook zijn moge. Pas als het etnische streven weerstaan wordt ontstaan frustraties en zullen de felsten uit die gemeenschappen naar hardere methoden grijpen. Deze laatste daad wordt door de onbegrijpende staatsnationalisten opgevat als het signaal om ‘in te grijpen’ en de nationale beweging te onderdrukken. Net zolang tot het niet langer houdbaar is en er geen andere uitweg meer is dan de volken toch maar hun zin te geven. Onontkoombaarheid noemt men dat dan.

Barbara Tuchman had gelijk: de politieke geschiedenis is een mars der dwaasheid.

 

 

Naschrift.

 

Dezer dagen blijkt hoezeer de spraakmakende elites opgesloten zitten in oude, zogenaamd nationalistische denkpatronen en hoe ze de problemen van onze dagen benaderen vanuit een hopeloos verouderde visie.

Ze leren het maar niet.

De Oekraïense kwestie heeft namelijk tegelijk de afhankelijkheid van Europa van het Russische gas geïllustreerd.

De reacties daarop zijn illustratief. Men kan ze overal lezen. ‘We’ moeten onafhankelijk worden van het Russische gas, klinkt overal op. Het valt tevens op hoe hier een ander collectief wordt gehanteerd: ‘we’ staat niet langer voor Belgen of Fransen, maar voor de EU. In de oude terminologie zou een dergelijke houding gewoon nationalistisch heten, maar als het om Europa gaat is dat kennelijk geen punt. EU-staatsnationalisme is in de mode en wordt daarom terecht geacht in plaats van het oude natiestaat-nationalisme. Deze opeenvolging in denkmodes gelijkt op de manier waarop de anti-apartheidsideologie door die van het multiculturalisme is afgewisseld.

Merk voorts op dat hier hetzelfde streven naar autarkie gaande is als wat de oude natiestaten manifesteerden. In dat laatste geval werd autarkiestreven door de spraakmakende groepen nochtans weggehoond.

Het ontgaat evenwel velen te enenmale dat Europa slechts een schiereiland is van de Euraziatische landmassa. Die omvat zowat 54 miljoen km2, waarvan Europa 4 miljoen, zo’n 7,5 % met slechts 10% van de bevolking van Eurazië, zonder noemenswaardige delfstoffen. Niet autarkie, maar interdependentie, samenwerking en verdere verknoping met de rest van Eurazië zouden dus de ordewoorden moeten zijn, alvast voor een groep landen die er beter zou aan doen de ware geografische verhoudingen onder ogen te zien en zich te bevrijden van de illusie dat ze het centrum van de wereld vormen.

 

 

Jaak Peeters

Augustus 2014

 

N-VA boer: let op uw cultuur’ganzen’!

Zopas lanceerde de nieuwe lieveling van de media, de fotogenieke liberale minister van cultuur, Sven Gatz, zijn nieuwe quote: cultuur dient eigenlijk tot niets. Tenminste: zo luidde de titel van zijn interview in De Tijd.

Gatz, die zich kennelijk tot het liberalisme heeft laten bekeren maar wel een volksunieverleden heeft, moet aanvoelen dat deze uitspraak van hem voor heel wat kritiek vatbaar is.

Nu is Gatz niet van gisteren. Meesterlijk verzorgt hij zijn persoonlijke PR, meet zichzelf een eigen, no-nonsense, directe maar tegelijk soepele stijl aan, op zo’n manier bovendien dat je moeilijk op hem boos kunt worden.

Een sympathieke knul, zoals men dat zegt.

Ik weet dus echt niet of zijn uitspraak dat cultuur tot niets dient, naar de woorden moet worden genomen of nog eens, zoals wel vaker, een lapsus is met de bedoeling de aandacht te trekken.

Laat ons uitgaan van de onderstelling dat hij meende wat hij zei: “cultuur dient eigenlijk tot niets”.

Dan is de eerste vraag natuurlijk wat de nieuwe minister onder cultuur verstaat. Nu is die vraag niet moeilijk te beantwoorden. Cultuur is voor hem niets anders dat wat al zijn voorgangers daaronder ook al verstonden: kunsten, theater, muziek en dat soort toestanden. Van Hoge Cultuur tot, laat ik in het geval van Gatz maar aannemen, populaire cultuur. Van Bach en Stravinsky tot De Kreuners en de plaatselijke toneelbond De Kromme Sigaar.

Op die definitie van cultuur valt echter heel wat af te dingen. In de psychologie en de antropologie wordt het begrip cultuur namelijk veel ruimer omschreven. Vaak staat cultuur voor al die menselijke levensuitingen die niet natuurlijk zijn. Alles dus wat de mens vanuit zijn eigen levensbeleving aan de natuur toevoegt. In deze betekenis volgt men de oorspronkelijke betekenis van de woorden: cultuur is afkomstig van het Latijnse colere, dat “bebouwen” betekent. In die zin spreken landbouwingenieurs van een maïscultuur, antropologen van een veeteeltcultuur en historici van de trechterbekercultuur.

Nu valt er, mijn inziens, wel wat voor aan te voeren om het begrip cultuur ook in de politiek op deze ruimere manier op te vatten.

Cultuur zou dan slaan op de wijze waarop wij leven, hoe we bouwen, hoe we onze ruimte inrichten, hoe we ons geld besteden, hoe de verhouding tussen mannen en vrouwen zich in onze maatschappij ontwikkelt. Enzovoorts, enzovoorts.

Zou het niet wijs zijn om een minister te hebben die ervoor zorgt dat er in onze samenleving ten gronde wordt nagedacht over al die dingen die ik hiervoor heb opgesomd – en nog vele andere?

Niet dàt er niet nagedacht wordt: natuurlijk wel. Maar dat nadenken gebeurt te gefractioneerd, te gespreid, te weinig resultaatgericht. Er zit te weinig orde, structuur en doelgerichtheid in.

Of een minister van cultuur daar moet voor zorgen? Geloof nu niet dat ik plots bekeerd ben tot het geloof in de volstrekte maakbaarheid van de wereld. Dat is niet het geval, al was het maar omdat elke oplossing nieuwe vragen oproept, zodat het proces eigenlijk nooit af is. Doch aan de andere kant is duidelijk dat we leven in een wereld waarin techniek, economie en jacht naar welvaart centrale doelstellingen zijn geworden en ons leven zijn gaan beheersen, in plaats van omgekeerd. Ton Lemaire, de Rijksnederlandse filosoof die zich in de Dordogne heeft gevestigd tussen de natuur en de dieren, maakt er zijn levenswerk van kritiek uit te oefenen op onze westerse maakbaarheidsillusies en, vooral, de idee dat het westers samenlevingsmodel het enige zinvolle is.

Neen: er bestaan andere modellen.

Dat alles neemt evenwel niet weg dat er een beperkte maakbaarheid bestaat. En omdat deze bestaat, is het onze plicht om van die mogelijkheid gebruik te maken om de misstanden, de fouten, de scheve toestanden weg te werken. En omdat de samenleving eigenlijk onze hele menselijke habitus omvat, moet deze samenleving zelf en haar verschijning het voorwerp zijn van intense bevraging. We moeten alles wat we in huis hebben inzetten, opdat die samenleving zo goed mogelijk zou zijn.

 

Hiermee open ik vanzelfsprekend een nieuw hoofdstuk: wat is een goede samenleving?

Als ik kort door de bocht ga zou ik kunnen beweren dat een goede samenleving deze is, waarin wie werkt rijk kan worden. Of nog: een samenleving is goed als ze de persoonlijke mogelijkheden van elk individu zodanige kansen biedt, dat wie de kansen grijpt, materieel goed zit.

Doch: dat is veel te simpel. Immers: waarom wil iemand veel geld bezitten? Ongetwijfeld bestaan er mensen die door een verzamelwoede gedreven worden. Ze putten hun genoegen, hun zelfvertrouwen, hun zelfwaardegevoel uit de omvang van hun financieel patrimonium.

De meeste mensen echter zullen deze doelstelling maar magertjes vinden. Geldbezit dient ook om veiligheid te garanderen, als levensverzekering voor de toekomst, als middel om onder de anderen een voornamere plaats in te nemen, enzovoorts. Sommigen worden door altruïsme bezield en gebruiken een deel van hun overvloedige middelen om goede werken te financieren. Geld dient vele heren.

Door zo te redeneren komen we erop uit dat een goede samenleving veel meer moet zijn dan een maatschappij waarin je rijk kunt worden.

Nationalisten moeten zich op dit punt aangesproken voelen. Nationalisme is immers, zoals ik eerder al schreef, veel meer dan het scheppen van een passende politieke structuur. Nationalisme is op de eerste plaats het scheppen van een warme, veilige thuis in deze grote, geglobaliseerde wereld. Zo kunnen mensen zich goed voelen. En dat goed voelen betekent op de eerste plaats orde op zaken in de wereld van de eigen psychologische en existentiële gevoelens en belevingen. Niet voor niets vroeg Geert Bourgeois, toen hij nog “gewoon” minister was, zich wanhopig af waarom er in Vlaanderen zoveel zelfmoorden voorkomen. Een echt nationalistische vraag!

Ik denk dus dat nationalisten tot taak hebben de definitie van wat een goede samenleving is voldoende open te trekken, opdat die existentiële en psychologische behoeften van mensen voldaan kunnen worden.

Ik nader nu het punt waarop een positie mogelijk wordt tegenover de stelling van Gatz, namelijk dat cultuur tot niets zou dienen.

Ik ga er namelijk, mét Ton Lemaire, van uit dat kunstenaars – ik heb het over échte kunstenaars, die waar je vaak niets over leest, niet de overtalrijke charlatans en windmakers – de taak hebben om de vanzelfsprekendheid waarin we ons dagelijks wentelen te doorbreken. Ze moeten ons laten zien dat je ànders naar de dingen kunt kijken, dat wellicht onze westerse doenwijze zelfs niet eens de beste is. Door aan de samenleving nieuwe, onverwachte gezichten aan te bieden, kan de kunst ons helpen een juister, evenwichtiger beeld te krijgen over onze samenleving als geheel en oplossingen te vinden voor wat verkeerd gaat. Ze kan ons dus bijstaan in onze opdracht om dat beetje maakbaarheid dat we in onze greep hebben, op de best mogelijke manier te bemeesteren. In dat geval is cultuur dus wel nuttig: zij dient wel degelijk tot iets – maar meestal wel niet op de korte termijn.

En dan verschijnt de rol van een ministerie van cultuur.

Dat ministerie moet niet alleen bestaan, het moet ook niet botweg bezuinigen, zoals in Nederland het kabinet-Rutte doet. Dat laatste is een liberale aanpak. Maar zo bezuinigen, dat cultuur toch bijdraagt aan de verbetering van ons bestaan als gemeenschap, dàt past in de nationalistische houding.

NVA moet goed toekijken dat de cultuurpolitiek niet ongemerkt in liberale richting doorschuift.

 

 

Jaak Peeters

Augustus 2014