Brugpensioen versus vacatures: een complex vraagstuk.

Bilzenaar Wouter Raskin (N-VA) wil dat de kloof tussen het grote aantal niet-ingevulde vacatures en het grote aantal mensen in de werkloosheid – vaak verhullend brugpensioen genoemd – zoveel mogelijk wordt gedicht. Zijn verlangen is redelijk en heel terecht en een grondige ingreep dringt zich inderdaad op.

Toch moeten daar enkele kanttekeningen bij worden gemaakt en die tonen dat het probleem geenszins alleen maar vanuit een cijfermatige denkwijze mag benaderd worden.

Ten eerste: de genoemde kloof moet verruimd worden tot ook andere categorieën van werklozen. Daarmee is niet zozeer de groep van werkonwilligen bedoeld, doch ook een heel grote groep ‘onaangepasten’. Dat laatste moet je nogal ruim opvatten. Veel mensen met een beperking kunnen en willen zich best nog wel nuttig maken, maar het sociaal en fiscaal stelsel maakt het hen niet altijd gemakkelijk.

Ten tweede: vele werkgevers werven liever jonge, flexibele, hooggeschoolde medewerkers aan en hebben het niet altijd begrepen hebben op mensen die niet in deze categorie vallen. Er moet dus ook een mentaliteitsverandering komen, en daar zal mystery calling niet toe bijdragen. Die mentaliteitsverandering is ruimer dan op het eerste gezicht gedacht wordt. Wij moeten anders gaan denken over jeugd en ouderdom. Je ziet in de reclamewereld altijd weer dezelfde bijgewerkte, opgeteuterde poppemietjes of, als men dan toch ouderen opvoert, het beeld van lachende, kennelijk kerngezonde en vitale ‘jonge ouderen’. Zo wordt ons een schijnwereld voorgehouden en die werpt zijn licht vooruit op de wensen van de werkvloer.

Ten derde: over ouderen wordt vaak terecht gezegd dat ze minder plooibaar zijn en moeilijker mee te krijgen in een of ander nieuwsoortig bedrijfsverhaal. Maar hoe komt dat? De reden is simpel: wie ouder wordt doorziet de dingen veel beter. Ouderen kun je niet zo makkelijk meer manipuleren of iets wijsmaken. Veel bedrijfsleiders geloven dat ze aan goed beleid doen als ze voor de dag komen met mooi-ogende statistieken en dito grafieken en bijpassende mooiklinkende doch doorzichtige verhalen, maar ze verliezen teveel uit het oog dat werken ook samen-werken betekent en dat het dus om een bezigheid gaat die zich onder mensen afspeelt. Mensen laten zich niet in statistiekjes persen en beantwoorden vrijwel nooit aan het ideaaltype van theoretici.

Ten vierde: “verandering is de enige constante” – dat is niet alleen niet waar, doch het is vooral de afschaduwing van de economische doelstellingen van investeerders en directies. Die zijn bovendien veelal van buitenlandse origine en slechts heel matig geïnteresseerd in de mentale toestand van hun buitenlandse werknemers. Deze laatsten interesseren hen slechts voor zover ze winst genereren. In dit klimaat, dat mede het gevolg is van de globalisering, is er gewoon geen plaats voor het soort mensen dat op dit ogenblik al te vaak in de werkloosheid terecht komt. De vraag rijst dus ook of we niet moeten gaan kiezen voor een politiek die bedrijven van eigen bodem meer kansen biedt.

Ten vijfde – en dat is een cultureel en zelfs een moreel probleem-: de huidige organisatie van de economie heeft tot gevolg dat de directieven uit de kantoortorens van Tokio of New York in feite de levenswijze bepalen van de gewone man in Mechelen of Hulst. Anders gezegd: economie is al sedert de dagen van Marx – die in dit opzicht gelijk had – geen louter economische aangelegenheid meer. Economie gaat naar hart van onze samenleving, en niet alleen omdat we vanuit die economie met vaak waardeloze hebbedingetjes overspoeld worden. De Franse schrijver Bernard Stiegler spreekt dan ook over de vernietiging van het savoir-vivre. Onze leefwereld wordt gekoloniseerd door economische directieven. Het wordt dus tijd om de economische, sociale en culturele politiek met elkaar tenminste in verband te brengen. Economie moet cultureel bijgestuurd worden en kan niet op zichzelf staan zoals de liberalistische opvattingen van de EU ons voorhouden. Concreet betekent dit dat ministeries van cultuur met méér moeten bezig zijn dan met kunsten en theaters. Nog concreter: de structuur van de Belgische staat voldoet niet aan deze eis, want economie is voornamelijk federaal en cultuur – terecht – Vlaams. Het Waalse Parlement heeft in zijn kritische houding tegenover het handelsakkoord met Canada de weg gewezen: menselijkheid moet voorrang krijgen op economie. Excuseer, meneer De Gucht: U was het, die fout zat!

Er is nog een zesde element. Vaak hoort men dat het vroegtijdig verwijderen van werknemers uit het economisch proces een enorm verlies aan ervaring betekent. Dat is zeker juist, doch het is slechts één kant van het verhaal. Die mensen komen, na hun uitzetting uit het economische leven, immers terecht in een levenssituatie vol zinloosheid. Ze zijn niet langer nuttig – zelfs niet in het bestuur van bijvoorbeeld een gemeente, waar ze nuttig én goedkoop werk zouden kunnen verrichten en jongere, flexibeler krachten vrijmaken voor economische functies. Die mensen rest dan niets anders dan hun tijd te doden met fietsen, kaarten en spelletjes spelen. Wat daar voor menselijk aan is, is me een raadsel. Een maatschappelijk systeem dat tot zoiets leidt, is dringend aan herschikking toe.

De conclusie die zich opdringt luidt dat het probleem dat Raskin terecht aanhaalt slechts de aanzet kan zijn van een diepgaand maatschappelijk debat. Dat moet handelen over de manier waarop wij willen leven.

Het gaat ook niet aan het probleem naar Europa door te schuiven om er dan vanaf te zijn. Als vrije, verlichte en democratische mensen moeten wij zelf bepalen hoe we willen leven. Dat daarbij botsingen met buitenlandse kapitalistische, Engels brabbelende directies mogelijk zijn, zal wel. Misschien ligt hier de kans dat het socialisme dan eindelijk weer eens een ernstige rol kan gaan spelen en nationalisten zullen voor een dergelijk her-doordacht socialisme aandacht moeten hebben. Ook nationalisme zelf moet geherformuleerd worden: het gaat al lang niet alleen meer over staatkunde – onafhankelijkheid is immers niets anders dan het zelfstandig maken van de eigen rekening -, maar over cultuur in zijn diepe maatschappelijke en humane betekenis, die ook Pico Della Mirandolla al in de vijftiende eeuw voor ogen stond.

 

 

Jaak Peeters

Januari 2018