Over het verband tussen twee opvallende politieke gebeurtenissen in 2018.

Catalonië en Marrakesh

 

Wat hebben de gebeurtenissen in Catalonië en de show in Marrakesh met elkaar te gemeen? Op het eerste gezicht niets. Hoewel. De Catalaanse kwestie is een achterhaalde nationalistische operette – zo luidt alvast een kwalificatie door het nieuwsoortig cultuurmarxisme dat zichzelf van een groene verflaag heeft voorzien. De Marrakesh-affaire is niets anders dan het verzet van mensen die niet mee zijn met de moderne wereld. Het is het verzet door lieden die maar niet begrijpen willen dat de toekomst ligt in een wereldstaat en in een wereldregering. In de beide gevallen gaat om het mensen die handelen vanuit een verkeerd bewustzijn.

Als het zo simpel zou zijn!

 

Wereldregering?

 

De idee van een wereldregering is al heel oud. Men vindt de gedachte al terug bij eerbiedwaardige mensen als Marcus Aurelius en bij verschillende filosofen uit de Oudheid, zoals Theodorus – de leerling van Antisthenes, want er zijn volgens Diogenes Laërtius vele Theodorussen geweest. Die Theodorus verklaarde dat de wereld zijn vaderland was. Ook Diogenes de cynicus – de man van de ton – noemde zich wereldburger. Immanuel Kant voelde zich eerst wereldburger en pas dan staatsburger – omdat hij het wereldburgerschap niet mogelijk achtte en dan maar in een tweede optie koos voor een wereldfederatie van staten.

Vele commentatoren die het pact van Marrakesh in het vizier nemen, zien er een slinkse poging in om een stap naar zo’n wereldregering te zetten. Ze stellen dat een dergelijk pact een verdoken recht doet ontstaan, waarop activistische rechters zich kunnen baseren om het recht op vrije vestiging op een onrechtstreekse manier door te drukken. Een dergelijk recht moet noodzakelijk ook een transnationaal recht in het leven roepen en dat is precies één van de fundamenten waarop een wereldstaat zich kan vestigen. Een dergelijk recht op vrije vestiging bestaat sinds 1993 in de EU: er werd een Europees burgerschap ingesteld en burgers mogen zich in elke staat vrij vestigen. We ondervinden er dagelijks de gevolgen van.

 

Wereldrijken

De geschiedenis bulkt van de pogingen om een rijk van wereldomspannende omvang te vestigen. Herodotos vertelt hoe de Achaeminiden door de Sassaniden werden opgevolgd. Dat werd opgevolgd door het Hellenistische rijk, vervolgens door het Romeinse rijk, het rijk van de Hunnen, het Arabische rijk enzovoorts. Hoewel al deze rijken volgens onze hedendaagse opvattingen niet echt de titel van wereldstaat verdienen, omvatten ze toch veelal ongeveer de hele in die tijd bekende of beschaafde wereld. Hun begrensdheid was vooral het gevolg van de toenmalige beperktheid van de mobiliteit, een euvel dat tegenwoordig vrijwel is weggevallen.

Al die grote imperia hebben één centraal kenmerk gemeen, zonder hetwelk zij ophouden een wereldrijk te zijn: ze voeren over een groot aantal onderscheiden territoria eenzelfde machtsstructuur in, ook al is die soms beperkt tot het onderdrukken van afscheidingsbewegingen en het innen van belastingen ten voordele van de centrale staat.

 

Het fundamenteel malicieuze van imperia: Catalonië

De geschiedenis leert hoe het met grote wereldrijken telkens weer loopt: in het rijk rijzen er regionale bewegingen op die streven naar grotere autonomie. Dat streven wordt onderdrukt, want hun succes zou ook andere regio’s op slechte gedachten kunnen brengen. Zo doende zou het rijk kunnen desintegreren.

Dat is nu precies wat we zien gebeuren in Catalonië. Als we Spanje opvatten als een imperium – wat het in de ogen van vele Castillianen nog steeds is, denk aan de oude Spaanse staatsleuze: una, grande, libre – dan is het Catalaanse streven naar autonomie zo’n voorbeeld van een ongewenst regionalisme. Dat moet voorkomen worden, omdat anders de Basken ook wel eens zin zouden krijgen in die richting op te stappen. Wat dat nu concreet betekent weten we intussen: opsluitingen van wettig verkozen politici, intimideren van kiezers, overnemen van wettelijke instituties en zelfs het vijandig bejegenen van buitenlandse politieke groepen die het regionalisme welgevallig zijn of die openlijk de repressie tegen regionalistische politici afkeuren.

Het Spaanse voorbeeld is geen geval apart, al is het franquisme op zich dat wel.

De EU heeft zowel Vlaanderen als Schotland al afgedreigd door te stellen dat een onafhankelijkheidsverklaring hen buiten de EU zou plaatsen. Dat is moeilijk anders dan als een politiek dreigement op te vatten. Men kan zich afvragen wat er zou gebeuren als de EU een eigen leger zou hebben, dat volledig naar het inzicht van een EU-regering kan ingezet worden. En de EU heeft uitdrukkelijk geweigerd de overtredingen van de mensenrechten door het Spaanse regime af te keuren. Het toont hoe de EU-bonzen écht denken.

Wie naar de geschiedenis kijkt ziet bijvoorbeeld hoe Karel de Grote zijn hele leven lang de Saksen beoorloogd heeft. Hun fout? De weigering om zich aan zijn gezag te onderwerpen.

Men kan lang op die manier doorgaan, maar de teneur is universeel: elk regionalisme wordt al dan niet brutaal onderdrukt.

 

Regionalisme, kleinschaligheid en democratische betrokkenheid.

 

In de orginele groene beweging, zoals die bijvoorbeeld bij pater Versteylen het levenslicht zag, stond kleinschaligheid voorop. Vredelievendheid, ecologie en democratie vormden voor Versteylen één samenhangend geheel.

Zo gek is dat niet, want er zijn nogal wat verbanden te leggen tussen deze drie begrippen. Democratie vereist betrokkenheid, dat wil zeggen: persoonlijk belang wordt verweven met het belang van de gemeenschap. Psychologen zouden zeggen: de individuen identificeren zich met de gemeenschap. Personen achten zich dus mede verantwoordelijk voor het lot van de hele gemeenschap. Als je elkaar ként is het makkelijker zich met elkaar te identificeren: kleinschaligheid is dus voordelig, ook al omdat het efficiënter kan zijn. Bovendien leidt kleinschaligheid tot produceren en kopen in eigen kring, hetgeen ecologisch is. Een centrale gedachte is in ieder geval deze van de samenhorigheid. Maar als je consequent wil zijn, moet je die solidariteit doortrekken naar andere levende wezens en naar mensen aan de andere kant van de planeet.

Zo kom je aan de drie basisbegrippen van een origineel groene beweging: democratie, vrede, ecologie.

 

Betrokkenheid in een wereldstaat?

 

De persoonlijke betrokkenheid waarover in het punt hiervoor sprake is vereist een grote mate van onderlinge herkenbaarheid. Hoe minder herkenbaar mensen voor elkaar zijn, hoe meer simpele psychologische basisprincipes beginnen te werken: mensen die elkaar niet kennen staan in een eerste fase afkerig tegenover elkaar. Dat betekent niet dat ze vijandig tegenover elkaar staan. Wel dat ze eerder afwachtend en onderzoekend ingesteld zijn. Een andere houding is namelijk nogal naïef: wat onbekend is moet immers eerst onderzocht worden, want het onbekende kan gevaarlijk zijn. Dat is een oermechanisme. Het is tegelijk een lelijke sneer in de richting van het linkse postmodernisme: als mensen kritisch staan tegenover vreemden, dan moeten de mensen maar veranderen, vinden zij. Maar de natuur verander je niet.

Het is zelfs mogelijk de hele onderneming van de menselijke wetenschap te grondvesten op de idee dat de mens de gevaren van zijn omgeving wil kennen om ze vervolgens te counteren. Daarmee doet hij in wezen niets anders dan de Vlaming die vragen stelt bij een massale inwijking van mensen uit vreemde culturen.

Het oude gezegde soort zoekt soort is in die zin correct dat mensen geneigd zijn eerder samen te troepen met lieden die ze kennen, omdat ze er gerust in kunnen zijn dat er vanuit die hoek geen gevaar dreigt. Elkeen die iets van evolutionaire psychologie kent zal dit alles beamen. Zelfs in dergelijke omstandigheden is het tot stand brengen van voldoende onderlinge solidariteit en betrokkenheid een hele klus. Men leze er de lezersbrieven in de kranten maar eens op na: daar springt het egoïsme je in het gezicht.

Als we dat alles weten, hoe stelt men zich dan een democratie voor op wereldschaal? In een wereldstaat met 7,5 miljard mensen? Hoe wil men bewerkstelligen dat 7,5 miljard mensen van vaak totaal verschillende aard en cultuur elkaar voldoende gaan vertrouwen en zoveel solidariteit opbrengen dat ze voor elkaar belastingen betalen? Hoe wil men verkrijgen dat ze elke vorm van regionalisme ondergeschikt maken aan die wereldsolidariteit en alle menselijke oerervaringen meteen in de psychologische afvalbak kieperen? Wie schreef het weer: er zal pas een wereldomspannende solidariteit ontstaan als de mensheid met een buitenaardse beschaving wordt geconfronteerd.

Daar komt nog bij dat dergelijke politieke mastodonten noodzakelijk ver af staan van de zorgelijkheden van de concrete mens. Het is gewoon onmogelijk om die concrete zorgen op die grote afstand politiek vorm te geven. Het kàn gewoon niet. Daarom schreef André Suarez ook dat de grote rijken op de maat van de soort zijn, en de kleine op die van het menselijk individu.

Dat is toch vanzelfsprekend? Grote imperia worden bestuurd vanuit één centraal hoofdkwartier. Dat wordt bevolkt door een keur van geselecteerde lieden, die allemaal het belang van het rijk centraal stellen: dat is het minste wat men van hen kan eisen. Anders horen ze niet op die plaats. Er ontstaan grote ‘administraties’ – binnen de EU gaat het om 30 000 personen. Die vinden zichzelf allemaal tot dezelfde categorie behoren. Ook op hen is de hoger aangehaalde zegswijze van toepassing: soort zoekt soort, want ook zij ontsnappen niet aan de wetmatigheden van de menselijke ziel. Ze zullen elkaar opzoeken. Het zal ongemeen veel moeite kosten om zich te identificeren met een onoverzienbare massa van hen onbekende mensen.

Er bestaan in de natuur twee methoden om zichzelf hoog te achten. De eerste is het leveren van een uitzonderlijke prestatie, maar dat is voor weinigen weggelegd. De tweede is het behoren tot een groep van selecte figuren, die duidelijk van de plebejische wereld onderscheiden zijn. Die selecte groep heeft er alle belang bij om haar selecte positie in stand te houden en elke bedreiging van haar bevoorrechte positie af te wenden.

 

 

Terug naar Marrakesh

 

Voor zover Marrakesh een slinkse poging is om zoiets als een wereldstaat te vestigen – zoals sommigen niet zonder grond stellen – is het aan de voorvechters van die wereldstaat om voor de hoger beschreven vraagstukken een werkbare oplossing voor te stellen.

Als ze daar niet in slagen, zijn we voluit gerechtigd hen het Spaanse scenario in het gezicht te werpen: bestrijden van elke vorm van regionalisme of autonomisme.

Och ja, zal men zeggen: ze doen dat nu al, zij het op een wat verdoken wijze. Zij zijn immers toch de verdedigers van de toekomst, van de belangen van de hele wereld, van de ruimdenkendheid, van het rationeel besef? De anderen zijn obscurantisten behept met een verkeerd bewustzijn, vastgeroest in een verouderde denkwijze, waarvan de gevolgen in de geschiedenis ten overvloede op te rapen vallen. En onvermijdelijk valt het scheldwoord bij uitstek: nationalisme. Alsof het streven van de EU-nomenklatura naar eenvormigheid binnen Europa geen nationalisme zou zijn. En alsof datzelfde streven niet eigen zou zijn aan elke wereldstaat.

 

Conclusie

 

In het scenario van Marrakesh gaat het om hetzelfde soort van conflict als in het Catalaanse geval. Of in het geval van Vlaanderen of dat van Schotland.

De waarheid is dat er helemaal geen “nationalisme” hoort afgeschoten – alvast niet zolang dat begrip niet nader wordt bepaald. Wat er in ieder geval en zonder verdere noodzaak tot definiëring op het spel staat is de democratie, de maat van de mens, het belang van de mens. Niet het belang van ‘De Mens’ als abstract begrip, maar het belang van de concrete, individuele, bij zijn eigen gemeenschap betrokken mens. Het belang van kleinschaligheid en van onderlinge betrokkenheid. Wat dromerige uitzonderingen ontkrachten deze stelling niet.

Het is ten andere een vergissing te willen geloven dat betrokken mensen alleen maar of op hun eigen gemeenschap of op de wereld betrokken kunnen zijn. Mensen laten telkens weer zien dat ze zowel staatsburger als wereldburger kunnen zijn.

Het probleem zit dus niet bij de gewone burger.

Het probleem zit bij de ambities en de illusies van een zelfverklaarde elite, die zich boven alles en iedereen verheven waant en meent het recht te hebben in de plaats van anderen en over de hoofden heen de loop van de geschiedenis te mogen bepalen in de illusie dat zij het lot van de planeet in handen hebben. Het probleem zit in de verblinding van die zelfverklaarde elite, die niet bij machte is te luisteren naar wat de gewone mens te zeggen heeft, maar opgesloten zit in het eigen gelijk, gesteund evenwel door lokale geestgenoten, die illusies boven realiteit stellen.

We moeten hen dringend verzoeken eens gewoon beginnen te doen. En te luisteren naar wat ‘het volk’ te zeggen heeft. En ophouden met het gescheld over populisme.

Op dat punt vinden we wat Marrakesh en Catalonië met elkaar verbindt.

 

Bij deze gelegenheid wensen wij al onze lezers een vruchtbaar en gelukkig nieuwjaar.

 

Jaak Peeters

Nieuwjaar 2019

Kritische bedenkingen bij de politiek van inburgering.

Inleiding

 

Hoe kunnen we oordelen over de politiek die thans gevoerd wordt om immigranten in onze maatschappij te integreren – zeg maar: te laten inburgeren? Ondingen zoals het VN-pact over migratie maken deze vraag nijpend.

Wat onder integratie verstaan wordt is soms nogal onduidelijk, maar ik vermoed sterk dat het ongeveer gaat zoals ik hierna vertel.

Van de immigranten wordt verwacht dat ze de wetten en de regels van ons openbare leven leren en zich daaraan houden. Zodoende gedragen ze zich uiterlijk als een geboren lid van de maatschappij.

Onder die maatschappij wordt dan iets heel specifieks verstaan: het gaat dan om wat in het Engels de civil society heet, de burgerlijke maatschappij, de verzameling van staatsburgers, die allen gebonden zijn door dezelfde wetten en plichten. Zoals al gezegd gaat het om uiterlijk zichtbare gedragingen. Wat mensen binnenshuis doen of wat ze echt denken, doet niet terzake. Als immigranten doen wat hen gevraagd wordt, zal dat proces uiteindelijk uitmonden in een herschapen civil society: van een maatschappij die uit naast elkaar staande groepen bestaat is men geëvolueerd naar een maatschappij waarin iedereen dezelfde principes volgt, en wel in hoofdzaak die van de ‘ontvangende’ maatschappij, ook wel Leitkultur genoemd. De onderliggende idee is dat in dat geval een toestand wordt bereikt waarin de spanningen die het gevolg zijn van de sociologische diversiteit onder een kritieke drempel zakken.

Eerst zal ik een heel korte en zeer onvolledige uitstap maken in het gebied van de sociale psychologie. Dat wetenschappelijk gebied is de laatste 50 jaar geëxplodeerd en verschillende wetenschappelijke bevindingen werden bevestigd in modern neurologisch onderzoek.

Aan de hand van de inzichten uit deze excursie zal ik enkele vragen stellen over de officiële integratiepolitiek.

 

Een korte excursie in de moderne sociale psychologie

 

De belangrijkste factoren waarmee mensen in het leven te maken krijgen zijn niet de geologische, klimatologische of zelfs economische omstandigheden. Wat het meest beslissend ons gedrag bepaalt is wat de anderen, de socii, doen – of tenminste: wat wij dénken dat ze doen.

Of we dat nu graag horen of niet: mensen zijn gemeenschapsdieren. Mensen kunnen nooit ontwikkelen tot wat ze zijn zonder de aanwezigheid van anderen. We scheppen onze persoonlijke identiteit in interactie met anderen, “dialogisch”, schrijven sommige filosofen. Een cultuur opbouwen kan al helemaal niemand alleen. De rondom ons levende socii zijn dus sturend voor ons leven.

We leven in groepen en die zijn van velerlei aard. Sommige groepen zijn tijdelijk, zoals de mensen die toevallig samen in de lift zitten. Andere zijn stabieler, zoals een groep van studiegenoten. Sommige van deze groepen hebben een intiem karakter, zoals een gezin; andere groepen zijn los en oppervlakkig, zoals een groep supporters van een plaatselijke jeugdvoetbalclub. We maken allemaal deel uit van kleine groepen, waarvan we de leden bij naam kunnen noemen, maar we delen ook het lidmaatschap van grote groepen, zoals die van een stad of een dorp, de mannelijke bevolking van een land, onze taalgenoten enzovoorts.

Sommige van die groepen zijn zeer expliciet. Ons lidmaatschap van de staatsgemeenschap staat uitdrukkelijk vermeld op onze identiteitskaart. Andere groepen zijn impliciet: we hebben vaak niet eens in de gaten dat we er deel van uitmaken, zoals in het geval van de hoger genoemde groep in de lift.

Toch oefenen al die groepen op ons een invloed uit omdat ze ons gedrag bepalen. Groepsnormen zeggen wat geoorloofd is en wat niet. Als we met anderen in de lift staan, worden we niet intiem zoals in een gezin.

Elke groep wordt gekenmerkt door het bestaan van een aantal regels. Vaak zijn die ongeschreven en ze verschillen soms erg van groep tot groep.

In vele gevallen moet je eigenlijk al ‘officieel lid’ zijn van de groep, alvorens je de finesses van de geldende regels onder ogen kunt krijgen. Die vindt je in een kerngroep, de innerlijke cirkel van intimi, die er zelf van overtuigd zijn dat ze zij het hart van de groep vormen. Wie tot de innerlijke cirkel van de groep behoort, is in de meest letterlijke zin volwaardig lid.

Dit verhaal leert dat als je bij een groep hoort, het altijd zaak is om de regels van die groep te leren en toe te passen. Zo’n regels zijn eigenlijk een soort gedragsscenario’s, die je geacht wordt na te leven of te volgen als lid van de groep. Ze maken je voorspelbaar in het sociale leven.

Omdat we er belang bij hebben dat we elkaars gedrag enigszins kunnen voorspellen, is het belangrijk dat iedereen de rol speelt die hem of haar in de groep werd toegewezen.

Omdat wij allemaal lid zijn van een hele serie groepen en de regels van die groepen allemaal van elkaar verschillen, spelen wij doorheen de dag een hele reeks verschillende rollen, ook al blijven we als persoon altijd dezelfde. Je kunt het leven van een mens dus beschrijven als een verzameling van sociale rollen.

Rollen worden omschreven door normen en regels. Wie uit zijn rol valt mag rekenen op negatieve reacties, tot en met de uitsluiting uit de groep.

Het volstaat echter niet te spreken over lidmaatschap van een groep, het spelen van rollen of het naleven van groepsregels: wie zich niet emotioneel en cognitief met de groep verbonden voelt, houdt het niet lang uit. Hij behoort er dan ook niet echt toe. Ze bindt hem niet als de nood nijpt. Men moet zich met de groep identificeren. Door deze emotionele en cognitieve identificatie verandert men evenwel ook zélf. Dat is zeker het geval bij groepen waarvan het lidmaatschap belangrijk is. Men verinnerlijkt normen uit de groep en gelooft vervolgens dat ze helemaal uit de eigen ziel komen. In andere gevallen kan deze identificatie vager blijven. Lidmaatschap van een groep is daarom ook een emotionele en cognitieve zaak.

Als het lidmaatschap van een groep in tegenstrijd is met wat mensen innerlijk voelen en beleven, ontstaan negatieve gevoelens, die men cognitieve dissonantie noemt. Daar valt niet mee te leven. Dus veranderen mensen hun gedrag en/of hun cognities. Een klassieke methode is de negatieve cognities van de eigen groep weg te rationaliseren met argumenten zoals: “het is het waard” of “ het is het geloof”. Het is minder riskant de eigen opvattingen te veranderen dan de loyauteit van de groep te verliezen.

Tenslotte is uit onderzoek gebleken dat mensen die elkaar als gelijke zien, zich tot elkaar aangetrokken voelen. Mensen gaan ervan uit dat gelijken elkaar meer mogen vertrouwen en ze daardoor minder risico’s lopen. Menselijk sociaal gedrag is dus ook een kwestie van afwegen van baten en kosten. Dat gegeven bepaalt dan mede wat hier nog niet werd aangehaald: de relaties tussen leden van verschillende, onderscheiden groepen.

 

De integratie van immigranten bezien vanuit sociaalpsychologisch perspectief.

Zo is het dus: allen, immigranten en autochtonen, zijn lid van diverse sociaal-psychologische groepen, ook al zijn ze zich dat niet altijd bewust. Elk van die groepen trekt via haar eigen rollen aan onze mouw en eist van ons conformiteit met haar gedragsregels.

De zaak is nu dat wij er in het Westen mettertijd redelijk goed in zijn geslaagd al die verschillende rollen te spelen, zonder dat de groepseisen al te zeer met elkaar in openlijk conflict komen. Dat heeft ons wel een vreselijke godsdienstoorlog gekost, die met de geniale oplossing van Munster, in 1648, opgelost werd door het beroemde adagium: cujus regio, ejus religio. Gelukkig bestonden er toen afzonderlijke staten, waardoor de protestant naar een protestantse en de katholiek naar een katholieke staat kon!

Maar nu hebben we het te maken met een massale immigratie vanuit voornamelijk het Midden-Oosten en vanuit Afrika. Veel van die immigranten, die net al alle andere mensen leden zijn van een hele reeks groepen met hun eigen normen en rollen, komen uit een wereld die grondig verschilt van de onze.

Daarin is nooit zoiets als een Munster 1648 geweest. Het is ons toen gelukt om uit al die groepen waar we lid van zijn er ééntje uit te selecteren, die we vervolgens de dominantie in het openbaar leven hebben toegeschoven, namelijk die groep die wij de burgerlijke maatschappij noemen, of nog: de staatsgemeenschap van burgers. De rollen daarin en de eisen en normen van die maatschappij hebben we met schade en schande geleerd en gaandeweg zijn we de gedragsregels ervan in ons emotioneel en cognitief systeem gaan inbouwen. We zijn het allemaal normaal beginnen te vinden. We hebben geleerd al die andere groepen onder die staatsburgerlijke koepel onder te brengen. Vooral in Afrika wordt het leven echter nog heel sterk door de etnie bepaald en staat de staatsburgerlijke ‘groep’ erg zwak. Soms spreken we – nogal arrogant – over failed states.

 

Het echte integratieprobleem

 

Wij verwachten dus nu dat de immigranten – de term duidt hier op iedereen die uit een andere cultuur komt en hier wil blijven wonen – in onze maatschappij integreren. Dat betekent dat ze op ongeveer dezelfde manier met allerlei groepsregels en dito rollen moeten omgaan als wijzelf, door schade en schande wijs geworden, hebben geleerd.

Velen onder ons geloven daarbij dat het volstaat als de immigranten zich maar naar behoren gedragen volgens de uitwendige regels van de burgerlijke maatschappij

Maar dat is gezichtsbedrog. Zo’n toestand barst van de cognitieve dissonantie.

Ook in onze westerse burgerlijke maatschappij zijn we lid van allerlei impliciete en informele groepen. Alleen is ons lidmaatschap daarvan in de meeste gevallen volkomen verzoenbaar geworden met de rol die we spelen als we ons als staatsburger opstellen. Maar datzelfde geldt niet noodzakelijk voor de immigrant, die vaak uit een failed state komt, waarin de regels en normen van groepen sterker aanspreken dan die van de staatsmaatschappij. Als we vragen dat de immigrant de rol van westers staatsburger op zich neemt, mogen we niet vergeten dat hij ook nog altijd lid is van andere groepen en dat hij (nog) niet geleerd heeft op onze manier met het staatsburgerschap en de rollen van uit zijn cultuur om te gaan.

In algemene zin: dààr, op de plaats waar de cognitieve dissionantie overal voelbaar is, situeert zich naar mijn oordeel het echte integratieprobleem.

 

Nog nader die tegenstrijdigheid.

 

Onze vraag aan de immigrant betekent dus veel meer dan simpelweg het aanvaarden van een Leitkultur: een geheel van westerse burgerlijke waarden en regels die voor alle leden van de maatschappij in gelijke mate gelden. Wat we van hen eisen is dat zij ook de rollen en gedragspatronen van meer impliciete groepen herzien en , net zoals wij ooit deden, deze doen sporen met de eisen van onze burgerlijke maatschappij en eigenlijk hopen we dat zij er zich ooit emotioneel en cognitief – maar liefst zo snel mogelijk – mee identificeren.

Hier wordt voluit het genoemde kernprobleem verder aangesneden: zelfs als ze niet uit een failed state komen, dan nog komen vele immigranten uit een wereld waarin die burgerlijke maatschappij totaal andere vormen heeft aangenomen dan bij ons. Hun burgerlijke maatschappij spoort met de groepsrollen in hun samenleving. Wij zijn inderdaad immers niet de enigen die het conflict onder de verschillende rollen opgelost hebben.

We vergissen ons dus als we denken dat de immigrant slechts een bewuste beslissing moet nemen en als het ware een andere pet op moet zetten. Zoals ik in de excursie heb proberen aan te geven zit het probleem bij groepsgedrag niet zozeer in de uiterlijke vormen, maar in de vaak niet uitgesproken emotionele en cognitieve, verinnerlijkte (en neurologisch zichtbare!) structuren van ons sociaalpsychologisch systeem. We beseffen daarom veelal niet hoe zwaar de eis is die we hen stellen. We vragen noch min noch meer dat ze hun hele sociaalpsychologische hebben en houden, dat ze van in hun kindertijd hebben opgebouwd, op de schop nemen om het vervangen door ons eigen, westers sociaalpsychologisch patroon, tot en met hun visie op het burgerschap toe. Het mag ons niet verbazen dat onze eisen voor vele gewoon te zwaar zijn.

 

Eisen milderen?

 

Is het niet mogelijk om onze eisen te milderen en ons ertoe te beperken dat immigranten zich als personen gedragen die niet te veel openbare last verkopen en hen voor het overige de sociale psychologie te gunnen die ze van jongsaf geleerd hebben?

Dat lijkt de impliciete idee te zijn van politiek van de diversiteit en het multiculturalisme – twee termen die dezelfde werkelijkheid aanwijzen.

Maar zo werkt het dus niet. De psychologie leert ons dat de menselijke psyche een min of meer samenhangend geheel vormt, hetgeen betekent dat wat we uitspoken in de ene rol nooit helemaal los staat van wat we in een andere rol doen. Dat is, nogmaals, minder een probleem van westerlingen onder elkaar, omdat we geleerd hebben op een min of meer geïntegreerde manier met al die soms tegenstrijdige rollen te leven. We hebben er ons emotioneel mee verzoend. En het is ook geen probleem voor de immigrant, zolang die zich in zijn cultuur ophoudt.

Maar de immigrant komt terecht in een andere cultuur. En dan is de tegenstrijdigheid niet te vermijden.

Als de gevraagde rollen te ver uit elkaar liggen (of dat zo ervaren wordt), dan botsen die verschillende rollen, er onstaat een innerlijk conflict en dergelijke conflicten vallen niet te verdragen. Ze kunnen leiden tot ziektebeelden of, wat we vaak zien, tot afwijkend of baldadig gedrag. Ze leiden tot vermijdingsgedrag, tot opstandigheid of wraakgedrag of nog tot radicalisme.

 

Een verscheurende keuze

 

Waarom sluit de immigrant zich niet radicaal aan bij de nieuwe maatschappij? Waarom is het voor sommige immigranten zo moeilijk om de oude gewaden af te werpen en nieuwe groepsaanhorigheden aan te nemen? Tenslotte moet er voor sommige belangrijke groepsaanhorigheden maar weinig veranderd worden: het gezin, de opvoeding, de vriendenclubs. Die blijven toch grotendeels hetzelfde? Alweer vergissen we ons. We moeten ons eens afvragen hoelang het lijstje van groepen waarvan immigranten ongewijzigd deel van kunnen blijven uitmaken zijn kan, zonder te botsen met de gedragsregels van onze westerse burgerlijke maatschappij. Dat valt namelijk flink tegen. Neem het gezin. In ons westers patroon zijn man en vrouw gelijkwaardig. Dat is op vele manieren juridisch geregeld en we ervaren het emotioneel ook zo. Het is toch niet overdreven te zeggen dat dit helemaal anders ligt bij vele immigranten – en dat geldt niet alleen voor moslims? En ook die andere verhouding tussen mannen en vrouwen zit bij hen emotioneel vastgeroest. Nog een voorbeeld: de opvoeding. Bij ons westerlingen hechten we veel belang aan de school, waar de kinderen kennis opdoen die ze later nodig hebben. Maar wat doe je als je ervan overtuigd bent dat alles wat je moet weten al in een heilig boek geschreven staat? De school is ook meer dan een instituut voor kennisoverdracht. In de school vindt socialisatie plaats: kinderen leren een hoop regels, normen gedragsprincipes en rollen terwijl ze de school doorlopen. Die rollen veranderen naarmate de kinderen ouder worden en hun volwassenheid naderen. De school helpt hen om de verandering in hun rollen in hun emotioneel en cognitief systeem te verwerken. Maar ook hier weer rijst de vraag: welke rollen en normen zullen dat zijn? Die van de autochtone maatschappij of hun eigen, traditionele rollen? Laten we niet vergeten dat we de kinderen – die afhankelijk zijn van hun ouders – doen botsen met sommige opvattingen en voorkeuren van hun ouders. Hoe zal zo’n conflict uitdraaien? Cognitieve dissonantie kan er toe leiden dat alles wat de eigen traditionele immigrantengroep gelijk geeft overbeklemtoond wordt.

En als de eigen maatschappelijke rollen een sterke indruk geven, bijvoorbeeld omdat er heel veel immigranten zijn, wordt de keuze verscheurend.

 

De verlichting

Laten we nog concreter worden. Het is bekend dat Azië, Afrika en Zuid-Amerika niet ons westers individualisme delen. In vele gevallen kennen zij onze Verlichting zelfs niet. Immanuel Kant schreef in zijn beroemd essay Wat is Verlichting: “Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft…( Sapere Aude! Heb de moed om je van je eigen verstand te bedienen, dat is de zinsspreuk van de Verlichting.” We kunnen onmogelijk het duidelijk individualistisch karakter van wat Kant Verlichting noemt ontkennen: elk verlicht mens moet zélf nadenken en zich niet door anderen op sleeptouw laten nemen. De menselijke persoon staat alleen voor de opdracht om zich als verlicht mens te gedragen en is daar persoonlijk voor verantwoordelijk.

De kwestie is nu dat deze individualistische visie niet door alle volkeren gedeeld wordt en dus ook niet door een belangrijk deel van de immigranten. Volgens prof. Triandis berust zelfs het basisverschil tussen culturen precies op die dimensie individualisme versus collectivisme.

Zo is bekend dat de modale Aziaat veel meer gewicht geeft aan de meningen in de groep waartoe hij behoort en minder de neiging voelt om zich daarin te isoleren. Voor vele Aziaten is ‘het zelf’ slechts een deel van een groter geheel en zo is het ook voor vele Afrikanen.

Maar ook in een andere zin is onze Verlichting niet universeel. In de Islamwereld, zo vertelt de Iraëlische historicus Harari, geldt de regel dat de vrouw het eigendom is van de man. Als een vrouw verkracht wordt is het niet de vrouw die schadeloos moet worden gesteld, maar de man, wiens ‘eigendom’ beschadigd werd. Miljoenen moslims zijn van die gedachte doordrongen. Zelf aanhoorde ik het verhaal van dr Haverans, de latere hoofdgeneesheer van een streekziekenhuis die als jonge arts in de toenmalige Belgische Congo in de brousse kreupele kinderen ging opereren. Daarbij kreeg dr Haverans de boodschap toch zoveel tijd en moeite niet in kreupelen te stoppen en ze maar te laten doodgaan.

De waarheid is dat wij, Westerlingen, er enkele honderden jaren over hebben gedaan om uit te komen bij onze individualistische versie van Verlichting, waarvan de principes nu ons sociaal gedrag helemaal doortrekken. Het is niet redelijk te verwachten dat lieden uit andere culturele kringen, die deze vorm van Verlichting niet hebben meegemaakt, hun ‘achterstand’ binnen één generatie kunnen inlopen.

Dit is een ernstig probleem in het kader van de hier bedoelde integratie. Wij vragen een conformering aan onze regels die zo groot is, dat ze voor sommige culturen afstotend werkt en die maakt dat het makkelijker en emotioneel-cognitief eenvoudiger en minder energie vergt om in onze maatschappij te doen alsof, maar intussen gewoon in de eigen kring de oude rollen voort te zetten.

 

Onwilligen

 

Immigranten maken vaak deel uit van een al bestaande, soms trotse groep, zoals de Berbers in Antwerpen. Over deze laatste groep was onlangs nogal wat te doen, toen een burgemeester verklaarde dat deze Berbers een gesloten, moeilijk toegankelijke groep vormen. Inderdaad: zij zitten straf verankerd in sociale patronen en groepsnormen van impliciete en expliciete aard. Als zij vervolgens gevraagd worden om de schema’s die zij van bij zijn geboorte hebben aangeleerd gekregen op te geven en mee te gaan met onze westerse maatschappij, dan botsen zij met groepsgenoten, waarvan er sommigen heel onwillig zijn. Die onwilligen behoren dan precies tot die dragende kerngroep van de groepen waartoe ook de immigrant behoort, ze hebben een hoge status en ze hebben dan ook een groot gezag dat emotioneel zwaar doorweegt, ook omdat wat ze eisen heel erg aansluit bij de rollen en patronen die de immigrant van jongsaf geleerd heeft. De rollen en normen die zijn belichamen zijn emotioneel en cognitief veel hechter dan die van de gastmaatschappij. Als bijvoorbeeld Berbers in die omstandigheden nieuwe normen moeten aanvaarden, moet de druk wel heel groot zijn om ze te doen bewegen. Zelfs als er volgens onze westerse opvattingen duidelijke sociaal economische argumenten genoeg zijn om mensen ertoe aan te zetten de westerse rollen te spelen is de kans groot dat ze toch in hun eigen carcan blijven. Uit uitvoerig onderzoek is immers gebleken dat mensen zich tegen elke redelijkheid in conformeren aan de normen en opvattingen van de groep waaraan ze grote waarde hechten. Hier speelt dan in sterke mate het fenomeen dat mensen die elkaar als gelijkend zien, elkaar opzoeken. ‘Soort zoekt soort’, blijkt waar te zijn. Als die ‘soort’ vervolgens gedomineerd wordt door wat hier onwilligen wordt genoemd, krijg je aaneensluiting binnenin de groep, die zich als geheel tegenover de buitenwereld afzet. In sommige gevallen kan dit gegeven bijdragen tot beter begrip van “radicalisering”. Meer externe druk kan uitlopen op meer aaneensluiting binnenin de groep, waarin de leden elkaar voortdurend gelijk geven, hetgeen als een sterke psychologische beloning kan gelden.

 

Een zwakke autochtonie

 

Precies de rechtmatigheid van de druk op immigranten om onze westerse rollen te aanvaarden wordt betwist door de verdedigers van de diversiteit. Het is redelijk te denken dat als de druk vanuit een ontvangende maatschappij met groot overwicht hoog genoeg is, de immigrerende groep uiteindelijk maar wel geleidelijk toch overstag zal gaan, zeker als ze het financieel voordeel ervaren. In het begin is dat conformisme oppervakkig en meer van opportunistische aard, maar gaandeweg verandert dat. Doch als die gastmaatschappij zelf intern verscheurd is, geen eigenwaarde laat zien of geen zelfbewustzijn toont, klinkt haar eis tot inburgering niet erg overtuigend en blijft conformiteit uit. Als de immigranten gewaar worden dat de ontvangende maatschappij helemaal niet zo zeker is van haar stuk, als ze zien dat sommige autochtonen niet écht aandringen op aanpassing – of sommigen onder hen de immigranten bijspringen in hun neiging tot afzonderlijkheid -, zullen zij niet geneigd zijn hun oude eigen identiteit op te geven. Dan ontstaan ideeën over overname van Europa, ideeën die aansluiten op sommige passages in de moslimreligie en wordt de interne cohesie binnen de immigrantengroep nog versterkt.

Onze westerse samenleving is innerlijk te verdeeld en niet genoeg niet weerbaar, ook trouwens niet militair. Wij denken dat we sterk zullen staan als we als Europese volkeren samenbundelen, maar dat is in deze zaak naast de kwestie. Het is een afleidingsmanoever, het afschuiven op iets externs van onze eigen problematiek, een vorm van overigens weinig overtuigdende rationalisatie. Het gaat er namelijk om dat de immigrant met een maatschappij wordt geconfronteerd die duidelijke eisen stelt en dat die maatschappij zich op een dwingende wijze overal rondom hem bevindt, elke dag weer opnieuw.

En laten we maar opletten. Teveel zien we de boodschap van Darwin over het hoofd: de sterkste wint!

Daarom is de praat over multiculturalisme en diversiteit contraproductief. We moeten géén diversiteit nastreven (die is er overigens zo al genoeg!), maar eensgezindheid en wel rondom die waarden waaraan wij zelf eeuwen gelaboreerd hebben. We behoeven ook geen multiculturalisme dat weinig anders is dan multi-etniciteit.

Op dit punt aangekomen moeten we dan de politiek op het matje roepen. Hoe kan je aan de ene kant diversiteit en multiculturalisme prediken, en aan de andere kant toch opkomen voor integratie, als we weten dat zulke integratie faliekant afloopt, tenzij ze ook emotioneel en cognitief is, dat wil zeggen uiteindelijk op assimilatie uitloopt? Als politici die zelf in de cultuurwetenschappen of de sociologie zijn opgeleid ervoor pleiten dat onderscheiden immigrantengroepen hun cultuur en dus hun eigen innerlijke groepsdynamica mogen behouden, begrijpt zelfs de simpelste immigrant meteen dat die integratie-eis een lachertje is.

 

Onderwijs de oplossing?

 

Veel mensen geloven dat de weg langs een degelijk onderwijs loopt. Ze rekenen erop dat de onderdompeling in de school de immigranten zal helpen bij hun integratie. Ze vergeten dat sociaal gedrag in twéé richtingen werkt en dat dus ook de autochtonen veranderen. Je ziet het elke dag: halal-eten, de discussie over de hooddoek…Men kan dat toejuichen of niet, maar feit is dat we ons moeten afvragen of we hiermee niet de weg opgaan die ons wég voert van de verlichting.

Om dezelfde redenen is het onderwijs in de herkomsttaal totaal fout, want dat herbevestigt de aantrekkingskracht van de oorsprongsgroepen. Het is dus een totaal verkeerd signaal. Ook de kinderen zelf blijven lid van een hoop groepen van allochtone aard en worden dus gekneld tussen de normen van hier en die van ginds. Dat is des te meer het geval als in dat onderwijs zelf de rollen en de normen van onze westerse verlichting van binnenuit aangevreten worden.

Het onderwijs kan dus maar weinig doen. De oplossing moet komen van de inschakeling in groepen die hun aard hier ten lande hebben opgebouwd. En van een zelfbewuste autochtonie.

 

Een speciale zaak: etniciteit

 

Gewoonlijk horen we niets of bijna niets over het verschijnsel etniciteit, het besef dat we behoren tot een groep die eenzelfde geografische en biologische oorsprong heeft en die daaruit een eerbiedwaardigheid put, die voortkomt uit een illo tempore, een ver verleden. Dat deze oorsprong voornamelijk verbeeld is maakt niet uit, omdat wat mensen drijft niet de realiteit is, maar datgene wat mensen denken dat er is. Journalisten en opiniemakers schijnen niet te weten dat er zoiets als etniciteit bestaat. Maar die etniciteit is te onzent gewoon ingebakken in onze eigen, sinds eeuwen gegroeide zijnswijze! We merken onze eigen etniciteit niet meer. Immigranten zien die des te beter en zonder een stevige ruggengraat van autochtone zijde valt de eis tot multi-etniciteit vanuit de immigrantengroepen dan ook niet af te weren. Onze blindheid brengt immigranten ertoe ons op die etnische blindheid aan te pakken. Dat draait dan uit op beschuldigingen over racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie. Het voorbeeld daarvan is Abou Jajah en in mindere mate de opkomst van de islampartijen. Hier helpt alleen bewuste keuze voor voorrang van het eigene op het eigen etnische territorium – zonder discussie.

Multi-etniciteit betekent ook: verankerde onverzoenbaarheid van bevolkingsgroepen die zich opsluiten in hun eigen sociaalpsychologische werkelijkheid, het definitieve feitelijke falen van de politiek van integratie. Het levert het ontstaan van diaspora’s op, een versterkte versie van de fenomenen die we zagen toen Erdogan bij ‘onze’ Turken zijn eigen verkiezing kwam bepleiten.

 

Conclusie

Het is dus heel betwistbaar dat de huidige politiek van de simpele integratie, zoals die ons wordt voorgehouden, een oplossing biedt uit de chaos van de immigratie en tot een nieuwe, herschapen stabiele staatsgemeenschap zal voeren. We ontsnappen niet aan het simpele feit dat mensen in hun onderling samenleven wetmatigheden van de sociale psychologie volgen. Die zijn even onontkoombaar als de valwetten van Newton. We komen er dus niet met wat ideologische slogans of wat betogingen voor meer humaniteit. Dat is nutteloze Spielerei. En als we geloven dat we het volstaat dat immigranten zich bij onze Leitkultuur neerleggen, vragen we van hen pure abdicatie tegenover een cultuur waarvan ze dikwijls denken dat die dat gewoon niet verdient.

Psychologisch is dat niet verstandig.

Het is duidelijk dat het VN-pact over migratie hier feestelijk omheen zeilt. En dus grotendeels naast de kwestie is. Dit pact biedt bovendien te veel het uitzicht op een massalere immigratiegolf.

In dat geval houden we het niet.

 

Jaak Peeters

December 2018