De verengelsing van onze samenleving.

Met verwijzing naar Philippe Van Parijs.

Inleiding

Deze bijdrage is de derde in een reeks die zich vooral richt naar politici die werkzaam zouden kunnen zijn onder de volgende Vlaamse regering.

In een eerste bijdrage van Doorstroming werd gepleit voor een echte minister voor cultuur. U vindt die tekst hier: https://doorstroming.net/2023/11/12/culturele-weerbaarheid/

In een tweede bijdrage ging het over het onderwijs. Die tweede bijdrage wil laten zien dat de taak van de nieuwe titularis voor onderwijs veel ruimer is dan wat men daar traditioneel onder verstaat. De toekomstige ministers van onderwijs en cultuur zullen intens moeten samenwerken. Deze bijdrage vindt u hier: https://doorstroming.net/2023/12/11/over-pisa-schermhangende-kinderen-cultuur-en-onderwijs/

Onderhavige bijdrage bestaat uit drie delen.

In een eerste deel wordt op een vrije manier ingegaan op een analyse van de hand van Prof. Van Parijs. In het tweede deel volgt een aanvulling op zijn analyse. Het derde deel is een samenvattende conclusie.

Deel 1. Analyse

A.  Philippe Van Parijs

We gaan uit van een tekst in Wetenschappelijke Tijdingen van december 2023 van de hand van Philippe Van Parijs. Hij verscheen onder titel “Verengelsing als valkuil en reddingslijn”.

Voor wie Philippe Van Parijs niet kent: hij is hoogleraar aan de UCL en de Harvard. Deze Franstalige spreekt ook vloeiend Engels en Nederlands. Hoewel hij dus de positie van de Vlamingen kent, moet hij vanuit Vlaams standpunt niettemin kritisch worden gevolgd. De reden hiervan vindt u onder meer hier: https://doi.org/10.4000/brussels.403

Van Parijs schrijft al lang over verengelsing en hij doet dat op een sociologische manier. Zijn tekst in Wetenschappelijke Tijdingen brengt voor bewuste Vlamingen heel wat concrete inzichten.

B. De verengelsing van het hoger onderwijs als probleem

Vooreest: die verengelsing is meer uitsproken voor de kleinere taalgebieden en op de hoogste nivau’s van het hoger onderwijs. Dat is een waarschuwing voor Vlaanderen.

Als de kwaliteit van de kennisoverdracht van docent naar student lijdt onder de zwakke beheersing van het Engels bij docenten of studenten, dan is er een tweede probleem. Dit kan de roep om méér Engels  versterken.

Een derde probleem is dat Engelstalig onderwijs een hinderpaal kan zijn voor de lagere sociale klassen. Daarmee wordt een diepere verengelsing een concreet punt.

Een vierde probleem probleem is dat verengelsing van het hoger onderwijs een kloof schept tussen maatschappij en het relatief kleine milieu van het hoger onderwijs. Hier stellen zich problemen zoals vervreemding, ongewenste elitevorming en polarisatie in de samenleving.

Het vijfde probleem is dat verengelsing uiteraard de status van de andere talen aantast. Ervaring leert dat de aantasting van de status van nationale talen door het Engels zelfs grotere taalgebieden treft. We zien bijvoorbeeld dat publicaties op het gebied van etniciteit vanuit Frankrijk en Duitsland in toenemende mate in het Engels zijn gesteld, al zijn er tal van argumenten om nu net deze studies voor locale verantwoordelijken makkelijker toegankelijk te maken.

C. De verengelsing gaat snel: waarom?

De kernoorzaak van de verengelsing van ons hoger onderwijs is te vinden in de internationalisering.

Waarom internationaliseren universiteiten?

De eerste oorzaak die Van Parijs opgeeft is de demografie. Doordat er binnen de EU (en deels ook daarbuiten) een vrij verkeer van personen is, stromen ook aan onze universiteiten studenten van andere nationaliteiten toe. In verhouding neemt het aantal studenten met Nederlands als moedertaal af. Hoe meer buitenlandse studenten, hoe groter de druk om in het Engels te functioneren. Dat trekt op zijn beurt nog meer buitenlandse studenten aan.

Een tweede reden is dat Engelstalig onderwijs meer kansen biedt op de internationale arbeidsmarkt.

De derde reden is persoonlijk: vloeiend zijn in het Engels schept vele internationale contactmogelijkheden.

D. Andere factoren

Een essentiële en zeer sterk bepalende factor die de internationalisering resp. verengelsing versterkt is te vinden bij de EU-politiek.

Ten eerste is er de bewuste EU-politiek gericht op uitwisseling van studenten uit verschillende landen: het Erasmusprogramma. Het was de bedoeling om jongvolwassenen uit heel Europa zoveel mogelijk met elkaar in contact te brengen. Dat had ook gekund door meer talen te leren, maar zo heeft de EU het niet begrepen. De EU-slogan “X+2 talen” loopt vaak uit op alleen maar één taal, namelijk Engels.

Het is niet moeilijk om hier een bewuste denationaliserende en EU-nationalistische politiek in te zien. Voor de EU-leiding is het immers van groot belang dat er een soort Europees denkende elite ontstaat, die zich uit de nationale gemeenschap heeft losgemaakt en daarbij gebruik kan maken van een taal, die in de EU zelfs niet de nationale taal is van enige lidstaat.

Aanvullend hierbij is er de Bologna-verklaring van 1999, waarin de graderingen van het hoger onderwijs over de hele EU geüniformiseerd werden. Voor afgestudeerden is dit zeer aantrekkelijk, omdat de wederzijdse erkenning van de diploma’s tegemoet komt aan het mobiliteitsverlangen van jongeren.

Tenslotte is er een uiterst belangrijke factor die de internationalisering en daarbij horende verengelsing grote vaart geeft: dat zijn de internationale ‘rankings’. Vergelijkende lijsten dus waarbij de universiteiten in een internationale rangschikking terecht komen. Hoe hoger een instelling in de rangschikking staat, hoe hoger het prestige. En dus: hoe meer instroom van studenten vanuit de hele wereld. Idem dito voor docenten en kredieten. Voor Van Parijs verklaart alleen reeds dit mechanisme in belangrijke mate de verengelsing.

Terecht schrijft Van Parijs dat ons hoger onderwijs in een marktmechanisme gevangen zit. Het zijn daarom de instellingen voor hoger onderwijs zélf die willen verengelsen. Men heeft dat, heel onlangs, nog kunnen constateren toen de rectoren van Leuven en Gent de Vlaamse taalpolitiek aan de kaak stelden, zogenaamd omdat hun uniefs daardoor in hun groei gehinderd worden.

E. De verengelsing stoppen?

Voor Van Parijs zou de EU moeten stoppen met het financieren van internationale studentenmobiliteit. Hoe hij dat precies opvat is niet zo belangrijk: deze financiering kan inderdaad niet tot de kerntaken van een EU behoren. En als de EU zich toch met dit soort materies denkt te moeten bemoeien, zou ze een systeem van rangschikking moeten opstellen, waardoor het hoger onderwijs los komt van het marktmechanisme.

Van Parijs is evenwel kritisch. Hij ziet een botsing met het verlangen van de EU om een heuse Europese elite tot stand te brengen. Bovendien is het ook voor de lidstaten  van belang om een massale uitstroom van intelligentie naar het Engelstalige buitenland te voorkomen, want die treft ook henzelf. En ook voor lidstaten blijft het aantrekkelijk om getalenteerde jongeren vanuit de hele wereld aan te trekken.

Heel even haalt Van Parijs de mogelijkheid aan van technologische spraakherkenning. Daarbij zou de student de automatische vertaling via een apparaat aangeboden krijgen. Maar werkt dit? En is het aantrekkelijk? En stemt dit overeen met de ambities van de jongeren zelf? En wat dat met het cursusmateriaal, dat vaak ontworpen is ten behoeve van de studenten uit de Angelsaksische wereld?

Van Parijs ziet nog meer aspecten.

Bijvoorbeeld: om het toekomstige studenten makkelijker te maken om later Engelstalig onderwijs te volgen, zullen sommigen vragen om ook in het secundair onderwijs meer Engels te hanteren.

Bovendien snapt eenieder dat leerlingen die géén grotere dosis Engels onderwijs kregen, zélf naar meer Engels zullen vragen, omdat ze niet willen onderdoen.

Deel 2:  Aanvulling

Ondanks de doordachte visie die Van Parijs ontvouwt, ontwijkt hij bewust of onbewust nog andere belangrijke aspecten van het probleem van de verengelsing.

Zo vertelt hij niets over de totale verengelsing van het wetenschappelijk onderzoek, waardoor de toegang tot van de kennis gereserveerd wordt voor wie goed Engelstalig is.

Vooral echter gaat zijn verhaal geheel voorbij aan een algehele verengelsing van de brede maatschappij. We zien die verengelsing op het meest simpele niveau van menselijke communicatie: het doorkomen van het woordje yes in plaats van ja bijvoorbeeld.  En woorden zoals ‘de kids’. Wie kent er onze Nederlandse liederen? Dan is er de pest van het onnodig Engels, zelfs bij sportclubs van puur plaatselijk belang: ‘United Heultje’ of op de camionette van de loodgieter om de hoek. André Rieu hanteert op het Vrijthof in Maastricht voor eigen publiek 80% Engels. Idem dito op radiozenders, waar de top-100 uit vrijwel uitsluitend Engelstalige nummers bestaat. Ieder kan naar believen aanvullen.

Zwijgen we dan nog over het bedrijfsleven en de druk van het internationale kapitalisme, dat geen enkel belang heeft bij een verscheidenheid van talen omdat zulks de winsten nadelig kan beïnvloeden.

We moeten ook beseffen dat hoe meer alles in de omgeving Engels klinkt, hoe aanvaardbaarder dat Engels wordt. Het wordt immers ‘gewoon’.

Dat alles wijst dus naar de dreiging van een totale denationalisering, mét medewerking van zogeheten progressieven, want de arbeiders mogen zich in hun strijd tegen het internationale kapitaal niet door zoiets onbenulligs als taal laten verdelen, nietwaar?  

De vrees is dat die denationalisering er zal komen mét goedkeuring van de meerderheid, want één wereldtaal is toch handig voor wie op reis wil?

Het invoeren van een geïnternationaliseerd gebruik van één bepaalde nationale taal kan echter heel gemakkelijk afglijden naar onrechtvaardigheid. Zo’ taalgebruik sluit immers aan bij een soort hedendaags mundiaal kolonialisme, waarin de Angelsaksen altijd het stokje hanteren, want zij functioneren in hun moedertaal. De orkaan van het Engels die de Europese volkeren treft, vindt immers mede haar oorsprong in de Amerikaanse dominantie, die wij domweg zelf verder onderhouden.

Ook de EU, genre Von der Leyen, is in dit verband duidelijk een gevaar. We zien hoe handelaren in het kleine, drietalige België  hun producten in het Engels voorstellen. Dan kunnen ze er in de EU overal mee wegkomen. Men kan zich ook onmogelijk inbeelden dat een federale EU-staat zou functioneren zonder één centrale taal, zeker in de bestuurlijke top. In de praktijk is dat overigens nu al het geval.

Deel 3:  Conclusie

Hoewel de verengelsing  zijn zijn concreetheid zeer zeker verder moet onderzocht worden, is het duidelijk dat er zich op wereldschaal een machtsstrijd afspeelt. Van Parijs spreekt hierbij over een slagveld tussen ideologieën: het neoliberalisme aan de ene kant en het nationalisme aan de andere kant.

Al gaat hij daar niet dieper op in: het is voor de alerte waarnemer duidelijk dat het neo-liberalisme het openbreken van nationale economieën op het oog heeft en dat zelfs het bestaan zelf van nationale identiteiten voor die ideologie hinderlijk is. In die zin is de feitelijke houding van een EU, waarvan de neo-liberale inspiratie bekend is, heel goed verklaarbaar.

Hoewel de strijd tussen liberalisme en nationalisme heel lastig is, valt er op dat punt wel degelijk wat te doen, al beschikt Vlaanderen over veel te weinig bevoegdheden om de denationalisering ten gronde aan te pakken. Een extra-reden voor een grondige staatshervorming!

Als voorbeeld en zonder daar hier verder op in te gaan: kwaliteit was altijd al een middel om uit te blinken. Onderwijs van hoog niveau schept sowieso aantrekkelijkheid, ook als dat onderwijs in het Nederlands is. Vooral kleinere culturen zijn altijd gebaat bij kwaliteit. Kwantiteit kan uiteindelijk nooit op tegen kwaliteit. De Princeton telt hooguit 11.000 studenten!

Of ten aanzien van Europa: dat zou de nationale talen ook kunnen steunen, in plaats van zich staatsnationalistisch op te stellen.

Het is in ieder geval duidelijk dat de neoliberale inbraak in onze cultuur moet gekeerd worden. Denk maar aan de zorg, bijvoorbeeld, waar de principes van winstmaximalisatie en de verregaande regilitis de kwaliteit bij het verzorgen van zieke of oude mensen hebben verdrongen. Dat is letterlijk een ziekelijke cultuur. Wij hebben een warme, menselijke samenleving nodig met sterke nationale entiteiten die deze warmte handhaven. Daarbij hoort ook een goed ontwikkelde eigen nationale taal. Dat vereist ook voldoende Nederlandstalig hoger onderwijs en dito onderzoek.

Het streven naar een echt cultuur- en onderwijsbeleid torent dan ook ver uit boven alle kleine querelanterij onder politieke partijen.

Ter afsluiting

Bij dit alles is het hoger onderwijs is zoals de kop van de vis: de verengelsing van de Vlaamse maatschappij begint bij het hoger onderwijs. En, och ja: na drie generaties tussen wal en schip zal Vlaanderen misschien zelfs een gelukkige Engelstalige maatschappij zijn. Maar welke verdienste hebben we dan, behalve dat we toegegeven hebben aan de macht van de sterkste? En we hebben dan wel geijverd voor de diversiteit van planten en dieren, maar de culturele op de afvalhoop geworpen.

Natuurlijk moeten we in de huidige omstandigheden Engels kennen. En over 50 jaar misschien Chinees. Of Hindi. Of Swahili. Zulke noodwendigheden zullen altijd blijven bestaan. Maar die noodwendigheden mogen of kunnen nooit het eigene vervangen. Want daarmee is veel meer verbonden dan geld, prestige en macht: menselijkheid en  authenticiteit.

Jaak Peeters

Januari 2024