Onder taboes gebukt

De hiernavolgende tekst verscheen eerder in www.dwarsliggers.eu. Ik publiceer deze tekst hierna als “wake-up call” (zoals dat in modern taalgebruik heet) in deze vakantietijd. De tekst bevat m.i. interessante inzichten die mensen kunnen helpen bij de debatten die men in het komende najaar kan verwachten.

Inleiding

Het is heel goed mogelijk, om niet te zeggen waarschijnlijk, dat er in de lange loop van de menselijke evolutie al heel vroeg sprake is geweest van raciale verschillen. (…) Wij kunnen er echter zeker van zijn dat de hominiden, evenzeer als andere levensvormen, neiging tot variatie vertoonden. (…) Weidenreich[1] heeft, op morfologische gronden, systematischer dan ik het hier laat voorkomen, verondersteld dat de moderne mensenrassen reeds vroeg in de menselijke evolutie ontstonden en dat zij in bepaalde aardrijkskundige gebieden hun eigen onafhankelijke ontwikkeling volgden.”[2]

En wat verder in zijn tekst schrijft Prof. Shapiro het volgende: “Ras is dus een classificerend etiket dat we gebruiken om algemene patronen van erfelijke variaties aan te duiden, die binnen een soort voorkomen en door een populatie in stand worden gehouden.”

Het zal meteen opvallen hoe afstandelijk-nuchter en zakelijk antropologen in de jaren zestig van vorige eeuw het begrip ras in menselijk verband hanteerden.

Het is niet nodig te vragen in welke krant of publicatie er vandaag op een dergelijke zakelijke manier over menselijke rassen wordt geschreven. Geen auteur durft dat tegenwoordig aan, want die loopt meteen aan tegen heftige protesten in naam van de menselijkheid en het is best denkbaar dat de auteur die het begrip ras gebruikt op de manier dat Shapiro dat deed zich voor de rechter moet verantwoorden.

Taboes

Wat we hier constateren is de werking van wat taboe is gaan heten: op het woord (menselijk) ras rust een taboe.

Om dat wat beter te begrijpen gaan we even nader in op het begrip taboe. Het woord taboe is een verbastering van het Polynesische woord tapoe, dat verwijst naar verboden handelingen of gedachten. Een taboe is dus een verbodsbepaling en in vele ‘primitieve’ culturen werd het overtreden van dergelijke verbodsbepalingen streng bestraft.

Omdat het Polynesische woord tapoe had te maken met onnatuurlijke bovenmenselijke krachten, zelfs met heiligheid[3], ging van het taboe een sterke, dominante kracht uit.

Dit verwijst naar het doorwerken van een geloof in magische krachten. “Het meest voor de hand liggende passieve magische middel bestaat in het vermijden van alle personen, zaken en plaatsen die door het bezit van bijzonder machtige krachten gevaarlijk zijn.”[4]

De moderne mens kent geen taboes?

Met opzet werd in het voorgaande geput uit wat oudere teksten. Kritische geesten zullen immers geneigd zijn aan te voeren dat de inzichten over taboes intussen veranderd zijn. Vele mensen geloven dat wij in een tijd leven waarin alle taboes sneuvelen: de moderne westerse mens kent geen taboes en als hij die ontmoet, moeten die zo snel mogelijk worden opgeruimd.

We gaan even te rade bij de goede oude Sigmund Freud in diens beroemde essay Totem en Taboe.

Freud bereidt zijn stelling voor door een aantal taboes nader te ontleden. Zo vertelt hij dat er restrictieve verboden tegen de omgang van een jongen met zijn moeder en zusters zijn gericht. In sommige gemeenschappen mocht een jongen vanaf een bepaalde leeftijd het huis van zijn moeder niet meer binnen.[5] Aan deze vermijding, die met de puberteitsceremonie begint, wordt gedurende het hele leven vastgehouden, zegt hij nog.

We weten natuurlijk dat Freud de diepere oorsprong van dit soort verboden gedragingen ging zoeken in de seksuele sfeer, zoals het verbod op incest.

Of zijn verklaring van de diepere ondergrond van deze taboes volstaat, doet in ons verhaal niet terzake. Wat hier wel mee aan de orde komt is dat taboes, hoe onbegrijpelijk ze soms ook zijn, niet simpelweg iets verbieden zoals ouders een klein kind verbieden met een scherp mes te spelen, maar dat er een verwijzing in het spel is naar boven-individuele krachten en gevaren. Hiermee sluit Freud dus aan bij hierboven genoemde schrijvers.

En dan komt Freud met een uitspraak die we verderop willen illustreren: Wij mogen vermoeden dat het taboe van de wilden van Polynesië toch niet zo ver van ons afligt als wij eerst geneigd waren te geloven, dat de zedelijke en morele verboden waaraan wij zelf gehoorzamen met dit primitieve taboe in wezen verwant zouden kunnen zijn, en dat de opheldering van het taboe licht zou kunnen werpen op de duistere oorsprong van onze eigen “categorische imperatief”.[6] En verderop: De eigenlijke bronnen van het taboe liggen evenwel dieper dan in de belangen van de bevoorrechte standen; ze ontspringen daar waar de primitiefste en tegelijk duurzaamste menselijke driften hun oorsprong hebben, namelijk in de vrees voor de werking van demonische machten. Het taboe, dat oorspronkelijk niets anders is dan de geobjectiveerde vrees voor de demonische macht die men in het voorwerp waarop een taboe rust verscholen waant, verbiedt deze macht te prikkelen en wanneer het opzettelijk of onopzettelijk is geschonden, gebiedt het taboe dat de wraak van de demon wordt geëlimineerd.”[7]

De feiten

Deze uitspraak van Sigmund Freud zal sommigen doen steigeren.

Daarom is het goed even naar de dagelijkse werkelijkheid te kijken. Tot veler (onaangename) verbazing zullen zij merken dat ook wij, mensen uit de 21e eeuw, onder taboes gebukt gaan.

We mogen, vanzelfsprekend, het begrip taboe niet opvullen met een exacte kopie van wat de schrijvers van halverwege de twintigste eeuw ons meedeelden.

We omschrijven een taboe dus als een negatieve beoordeling of een afwijzing waarbij de overtreding van het verbod kritiek of zelfs sancties oproept. Die sancties kunnen politiek of zelfs economisch zijn, maar meestal zijn ze van sociale aard: de overtreder wordt geconfronteerd met afkeurende reacties die vaak de uitsluiting uit de groep tot gevolg hebben.

Laten we er eens enkele nader onder de loep nemen.

Haast klassiek is het woord neger. Hoewel de Bosnegers in Suriname zichzélf ‘negers’ noemen, hetgeen een afkeurende houding toch zou moeten temperen, wordt in vele scholen op dit ogenblik de kinderen geleerd dat ze dat woord neger niet mogen uitspreken. Onlangs sprak een grootmoeder midden in een gesprek het woord neger uit. Prompt kreeg ze van één van haar kleinkinderen afkeuring: “Dat mag je niet zeggen, oma, dat is slecht!”.[8] Oma werd weliswaar niet uitgestoten, maar ze stootte op flink wat afwijzing. Toen oma haar kleinkind vroeg waarom dat woord slecht is, bleef het eerst stil, waarna vervolgens opklonk dat het doemwoord verwijst naar de ondergeschikte positie van de negers, bijvoorbeeld (en vooral!) in de Verenigde Staten van Amerika. Dat er honderdduizenden blanke slavinnen zijn geweest, dat de slavernij mee door plaatselijke negerkoningen werd mogelijk gemaakt, dat zelfs admiraal Tromp vier jaar lang in slavernij heeft geleefd: daar wist het kind niets van.

Op het woord neger rust een taboe. Dat is voor wie iets van geschiedenis kent zo onredelijk, dat men wel moet vermoeden dat er zoiets werkzaam is als een ondefinieerbare onrust of misschien wel angst als het verbod op het woord neger overtreden zou worden. Zoals hiervoor gesteld gaat het bij taboes niet om het feit zelf, maar om de morele, geestelijke en politieke achtergrond van het taboe en om de onzekerheid over wat er komen zal als het verbod overtreden wordt.

Een ander voorbeeld ligt in de sfeer van de heisa rond het klimaat. Iedere intellectueel geschoolde mens weet dat het klimaat natuurlijke cycli vertoont en dus veranderlijk is. Toch zien we hoe duizenden mensen met grote angst naar die natuurlijke verandering kijken. Die angst is zo groot dat er extremistische groepen opkomen voor de ‘extinctie’, en het is niet altijd even duidelijk welke extinctie hen voor ogen staat. Derhalve dringt zich in hun ogen de plicht op om veronderstelde oorzakelijke factoren met alle middelen te bestrijden. Het gevolg is dat lieden die oproepen om in alle kalmte te feiten van een veranderlijk klimaat onder ogen te zien, beladen worden met alle zonden van Israël en hen in vele media het spreken wordt belet.

Er rust niet alleen een taboe op het ontkennen van de menselijke invloed op de klimaatverandering: het taboe strekt zich uit tot het kritisch bestuderen van de feitelijke gegevens van de klimaatverandering. Sommigen zullen zeggen: tot een correcte wetenschapspraktijk.

Het woord ras uitspreken is tegenwoordig al een voldoende reden voor opwinding, zo heikel is het. Hierboven zijn voorbeelden te lezen hoe mensen op een nuchtere manier over dingen zoals menselijke rassen konden denken en schrijven. Dat kan zelfs niet eens meer. Volgens diverse instituties en wettelijke teksten moet men spreken over “zogenaamd ras”. Men is al verdacht als men het aandurft het bestaan van menselijke rassen te veronderstellen.

Het feit zelve dat het uitspreken van een woord of een term zoveel geladen heisa oproept, wijst al in de richting van een zwaar taboe.

Een ander heikel taboe is dat wat te maken heeft met de immigratie. Het woord “omvolken” is verboden – met als enige motivatie dat dit racisme uitstraalt. Uitstraalt!

Laat ons hier even op ingaan, vermits het hele gedoe over racisme, sinds de massale instroom van andere volkeren, op de bovenste plank van vele politieke deugmensen is komen liggen.

Dat racisme-taboe ligt op het spreken over niet-blanke mensen. Een zichzelf filosoof noemende en voorts onbekende figuur, de genaamde Emma-Lee Amponsah, produceerde in De Standaard onder meer volgende afschuwelijke praat: Mannen brengen de wereld onherstelbare schade toe en zijn verantwoordelijk voor het aan de macht brengen van een reeks exreemrechtse halvegaren. Als we extreemrechts willen aanpakken, dan moeten mannen hun stemrecht worden afgenomen. Mannen vormen op dit moment de grootste bedreiging van de menselijke soort.[9] En even verder nog: Witte (sic) mannen zijn genetische racisten en de schuld voor alles wat misloopt in de maatschappij.

Als die schrijfster haar woorden echt zo bedoelt, dan is hier sprake van een grove vorm van mannenhaat. Intussen sleept Amponsah zélf het racisme-verhaal aan. Er bestaat een taboe op racisme ten overstaan van niet-blanken, maar blanke mannen mogen over de hekel worden gehaald. Dat illustreert de onredelijkheid van vele hedendaagse taboes.

Iets gelijkaardigs geldt voor de kennelijke moeite die sommigen hebben met de zorgen en vragen van de mensen die liever die oude, bekende wereld niet door de massieve immigratie willen laten vernietigen. De deugmensen die het met dat ‘conservatisme’ zo moeilijk hebben, doen critici in de ban en bedreigen hen met bestraffing en uitsluiting.

Wie zei daar ook weer dat er in onze ontwikkelde wereld geen taboes bestaan?

Waarom dat alles?

Freud schrijft dat taboes ontspringen daar waar de primitiefste en tegelijk duurzaamste menselijke driften hun oorsprong hebben, namelijk in de vrees voor de werking van demonische machten.[10]

De verdienste van Freud is dat hij ons laat zien dat taboes niet zomaar uit de lucht komen vallen. Hiermee treedt hij in het voetspoor van vele schrijvers die hem voorafgingen.

Mensen leven niet in een rationeel universum – dat proberen ze te scheppen in de wetenschap en de techniek en zelfs daar gelukt het vaak niet.

De echte wereld van de mens is er een vol gevaren en angsten: de onzekerheden van het leven en de krachten die we niet de baas kunnen. Leven en dood, zin en onzin.

Die grote hersenen van ons spelen ons ook op een onaangename manier parten. De mens is voorzien van een groot voorstellingsvermogen en dat stelt hem in staat om zichzelf een wereld voor stellen. Bij voortduring maakt hij plannen die zijn hoop en zijn verlangens vorm geven. Maar tegelijk is zijn voorstellingswereld doortrokken van bezorgdheden, twijfels, onrust en van signalen die op gevaar wijzen. Tegelijk ook ervaart de mens een zekere machteloosheid, en dat brengt hem ertoe denkbeelden te ontwikkelen over gevaarlijke machten – die Freud ‘demonisch’ noemt. De mens voelt aan dat hij niet alles beheerst en dat hij soms het willoze voorwerp is van machten die hem te boven gaan.

De oorsprong van taboes moet dus gezocht worden in die door emoties en bezorgdheden gekleurde voorstellingen en in het gevoel te leven in een wereld die hem ontglipt. Het naleven van een taboe helpt de onrust te beheersen.

Als, bijvoorbeeld, op het bevragen van klimaatalarmisme een taboe ligt, dan wijst dat op gevoelens van onzekerheid, angst en boosheid.

Voor het woord neger krijgen we een onderbouwing door de verwijzing naar de slavernij, waarvan men vervolgens de pijnlijkste vorm in de Verenigde Staten meent aan te treffen. Bovendien vormen de niet-blanken in de VS een zeer grote bevolkingsgroep. De confrontatie met zwarten haalt de herinnering aan de verwerpelijke behandeling van zwarten herhaaldelijk weer naar boven en confronteert de blanke bij voortduring met zijn minder mooie geschiedenis. Als groep krijgen de blanken dus permanent te maken met de schande over het aangerichte menselijke kwaad. Het gevolg is dat in alles wat de modale Amerikaan zich voorstelt, altijd weer die racismedimensie aanwezig is en bijgevolg ook altijd de schuldgevoelens. Die wil men liever kwijt en daarom bant met het woord dat rechtstreeks naar deze gevoelens leidt.

Sinds de immigratie vanuit het zuiden roept de confrontatie met niet-blanken ook bij ons verwarde, onzekere gevoelens op en die mijden we dan maar door het woord neger te schrappen – een klassieke methode om ons van een probleem af te maken.

Ook nieuwe taboes kunnen worden gecreëerd. Als een overheid bijvoorbeeld alle uitspraken over ‘gender’ censureert en erin slaagt overtredingen laten te bestraffen, zal als vanzelf een deel van de bevolking argwanend worden bij afwijkende genderuitspraken en geneigd zijn die te veroordelen. Of erger: een spreker het spreken te beletten en misschien zelfs te molesteren.

Wat doen we daar nu mee?

Het is een illusie te denken dat we het ontstaan van taboes kunnen verhinderen. De aard van de menselijke natuur neigt naar taboevorming.

Het heeft zo mogelijk nog minder zin om een directe strijd aan te gaan. Een rechtstreekse strijd verhardt de posities en levert altijd een verliezer op, hetgeen extra-wrok veroorzaakt.

Taboevorming is ook geen individuele zaak. Daarom zijn taboes zo taai. De een jut de ander op. Geduld oefenen is dus de boodschap.

Wat wél zin heeft is het aannemen van een wetenschappelijke houding. Dat wil zeggen: kritisch bevragen en confrontatie met feiten. Dat is geen simpele houding, want de waarheid kwetst en we zijn allemaal behept met emoties. Maar als bewezen werd dat een jogger die 1 km hard loopt evenveel CO2 uitstoot als een auto van 1 ton die 1 km tegen 120 km/u rijdt, dan kan niemand dat feit blijven ontkennen.

Daartoe is het vrije woord noodzakelijk. Het is van het grootste belang elke vorm van censuur, om welke reden dan ook gevoerd, onafgebroken te bestrijden.

Daarbij betreden we voornamelijk het terrein van de media. Of het nu gaat over klimaat, de oorlog in Oost-Europa, de neiging om tegen zowat elke denkbare kwaal te vaccineren, de immigratie, of, zoals destijds, een nieuwe Hongaarse mediawet: kritische beoordeling dwingt ons telkens weer het ontbreken van een voldoende afstandelijke, kritische geest in de media aan de kaak te stellen.

We moeten die dwarse houding niet aannemen voor ons plezier of om mee te spelen in de waan van de dag, maar omdat er uiteindelijk veel meer op het spel staat: het vermijden dat we afglijden naar een dystopische wereld.[11] Bedenken we dat ook in het verhaal van Orwell de taboes overheersen: “Oorlog is vrede, vrijheid is slavernij, onwetendheid is kracht”.

Laten we daar maar niet te lacherig over doen. Europa is gevormd door het christendom in zijn katholieke, protestantse en byzantijnse versies. Het is niet onmogelijk dat de massieve immigratie van islamieten op een of ander nieuw religieus taboe uitloopt. Men kan in dat verband inderdaad ook argumenteren dat de EU zélf taboes schept.[12]

Onze houding moet er daarom een zijn van een resoluut verzet tegen het geknoei, het gedraai en het gekeer in en buiten de politiek. Wat éérst komt is de liefde voor de waarheid.


[1] Franz Weidenreich was een Duitse anatoom en antropoloog van joodse afkomst. Hij werkte aan de universiteit van Heidelberg. Zijn belangrijkste publicaties dateren uit 1927 en 1932.

[2] Harry K. Shapiro. Het begin van de mensheid. In de bundel Culturele Antropologie, Aula 1965, blz. 30.

[3] Felix M. Keesing. Inleiding tot de culturele antropologie. Aula, 1965, blz. 385.

[4] Kunz Dittmer. Algemene volkenkunde, Aula, 1962, blz. 90.

[5] Sigmund Freud. Beschouwingen over cultuur. Boom, 1999, blz. 35.

[6] Sigmund Freud, o. c., blz. 50.

[7] Freud haalt hier de visie van W. Wundt aan, die hijzelf verderop “verseksualiseert”. Freud was geen marxist.

[8] Dit is waar gebeurd.

[9] Julien Borremans in ‘t Pallieterke van 18 april 2024.

[10] Sigmund Freud, o.c., blz. 51.

[11] Het boek van Prof. Mattias Desmet, De psychologie van totalitarisme, (Pelckmans, 2022) waarschuwt hiervoor eveneens.

[12] De demissionaire U. von der Leyen verklaarde dat de EU moet ‘gevaccineerd’ worden tegen nepnieuws. In een resolutie in 2024 stemde het EU-parlement in met een motie die abortus provocatus restrictieloos uit het strafrecht wil halen. Erg katholiek is dat niet en islamitisch evenmin. De EU-commissie roept op om alle beschikbare middelen te gebruiken om ervoor te zorgen dat organisaties tegen gendergelijkheid en vrouwenrechten, inclusief ‘reproductieve rechten’ financieel droog komen te liggen. De Digital Services Act van 2022 verplicht platformen als Facebook ‘hatelijke inhoud’ te verwijderen. Het ziet er naar uit dat algemene censuur weldra zal uitmonden in nieuwe taboes (bron: EUSSR. Europa op de snelweg naar een superstaat. Uitgave Civitas Christiana, 2024.)

Jaak Peeters

juli 2024

Nederland een Nederlandstalig land? Dat is mis!

Een “onzichtbaar” onderwerp.

De Nederlandse taalkundige M. Verrips stelt dat in Nederland steeds meer kinderen met meerdere talen opgroeien[1]. Volgens moderne inzichten bij een aantal taalwetenschappers is het opgroeien in een meertalig milieu goed voor de taalontwikkeling.

In de grote steden van Nederland spreekt 60% van de mensen thuis een andere taal dan de landstaal. Er is dus sprake van meertaligheid. Maar volgens Verrips is daar onvoldoende aandacht voor. En dus is het probleem “onzichtbaar”.

Zodoende stelt zij voor door te gaan met het zogeheten “taalvriendelijk onderwijs”. Daarbij passen leerlingen in de klas niet alleen het Nederlands toe, maar ook andere talen. Zo begrijpen ze, volgens Verrips, beter de leerstof. Onderdompeling in één schooltaal is volgens haar geen goede methode om het leertraject van kinderen te verbeteren. Nederland beschouwen als een Nederlandstalig land is volgens haar dus ook om die reden fout.

Het vraagstuk van de meertaligheid.

Nederlanders hebben nooit echt met meertaligheid te maken gehad, althans niet in eigen land. Dat is anders in Vlaanderen waar het Frans lange tijd zelfs volstrekt dominant was. Ze hebben dan ook veel minder oog voor de problemen die meertalige toestanden met zich brengen.

Om een eerste insteek te maken in deze materie maken we een onderscheid tussen persoonlijke meertaligheid en maatschappelijke meertaligheid.

Een mens is meertalig als hij of zij meer talen beheerst dan alleen maar de moedertaal. Of het waar is dat een mens zoveel keren mens is als hij talen kent, is op de eerste plaats een gezegde. Maar zeker is dat de kennis van meerdere talen verrijkend is. Dat is tegelijk kritiek op de mode van vandaag: men volstaat tegenwoordig met Engels. Dat noemt men dan “een brugtaal”. Dat is een verarming, want wie leest er nog iets van Antoine De Saint-Exupéry in het Frans of de Geschichte des Abfalls der vereinigten Niederlande van Friedrich Schiller in het Duits?

Een meertalige maatschappij is iets totaal anders. Een dergelijke maatschappij bestaat uit verschillende taalgroepen, die ieder normaal hun eigen moedertaal leven en waarvan de leden misschien zelfs ééntalig zijn. Hier doelt meertaligheid niet op de aanwezigheid van meerdere talen bij één persoon, maar op de aanwezigheid van talige groepen. Dan spelen sociologische groepsprocessen en die concentreren zich vaak precies rondom de talen.

Inclusiviteit.

Dat is een term uit het modernistisch taalgebruik die, zoals vele van de termen uit dat modernistische wereldje, vooral verwarrend en verhullend is. ‘Inclusie’ betekent op de allereerste plaats ‘integreren, opnemen, toevoegen, deelnemen.’[2]

Inclusiviteit vereist het scheppen van een omgeving waarin alle individuen, ongeacht hun achtergrond, cultuur enz. volwaardig kunnen functioneren binnen een bepaalde groep. In dit geval is die groep de Nederlandse of Vlaamse samenleving.

Dat lijkt simpel, maar de adder zit ook hier onder het gras. Als er sprake is van inclusie, gaat het naar normaal aanvoelen om de opneming in een groep als een volwaardig lid. Maar dat is niet wat de protagonisten van de meertalige maatschappij op het oog hebben. Die menen immers dat “nieuwkomers” hun eigen moedertaal moeten behouden. Ze pleiten dus voor een maatschappij die uit onderscheiden groepen bestaat.

Nieuwkomers zichzelf zouden zichzelf kunnen ervaren als ‘meertalige personen’. Zoals de taalkennis van een Vlaming die ook Duits en Frans spreekt geen hinderpaal hoeft te zijn om zich te volle in de gemeenschap van de Vlamingen te engageren, zou een nieuwkomer ook zo kunnen functioneren. Er zijn er die dat doen. Hoewel namen noemen altijd riskant is, willen we toch één naam noemen: Özcal Akyol, de man die met een uitgestreken gezicht op NPO mensen interviewt.

Maar jammer genoeg zijn mensen niet zo rationeel als sommigen zouden willen en zijn mensen altijd vatbaar voor de hierboven genoemde sociologische processen: vele nieuwkomers identificeren zich namelijk met hun eigen oorsprongsgroep. Daardoor ontstaat een onaangename animositeit tussen de autochtone Nederlandse groep en de groep waartoe de betrokken allochtoon behoort. Inclusiviteit wordt dan een illusie, simpelweg omdat de nieuwkomer niet in staat is om de sprong naar de opname in de (in dit geval) Nederlandse samenleving te maken.

Hoe meer anderstaligen er zijn, hoe groter dat probleem wordt want de identificatie met de eigen oorsprongsgroep wordt dan interessanter. Preken voor meer begrip en inclusief gedrag bij de autochtonen stoot in het beste geval op schouderophalen of hoongelach. In de praktijk komen we uit op een maatschappij waarin een aantal groepen tegenover elkaar staan. Dat is precies het omgekeerde van inclusiviteit.

Die fameuze brugtaal

Verrips ziet geen graten in wat zij ‘een brugtaal’ noemt. In de praktijk is dit het Engels. Volgens haar verloopt het gesprek tussen verschillende groepen dan “het meest gelijk en eerlijk”. Maar dat is alweer géén inclusiviteit – zelfs het tegendeel ervan. Iedereen begint Engels te leren en behoudt intussen zijn eigen moedertaal. Dat is exclusiviteit of apartheid en dat leidt onverbiddelijk tot vervreemding.[3]

In dit verhaal wordt een klassieke fout gemaakt. Men vat een taal voornamelijk op als een communicatiemiddel.

Een waar gebeurd feitje zal dit duidelijk maken.

Je moet het je voorstellen: aan de kassa van een klein supermarktje staat een hoop klanten aan te schuiven om hun aankopen te betalen. Om van de verpakkingen af te raken heeft de supermarkt de lege dozen aan diezelfde kassa op een hoopje opgestapeld, zodat de klanten hun aankopen in één of meer van die dozen kunnen stoppen. In het geval in kwestie heeft het personeel zijn uiterste best gaan om de stapel zo te maken, dat hij zo weinig mogelijk ruimte inneemt.

Dan komt er een klant die precies die doos helemaal onderaan de stapel nodig heeft. Heel voorzichtig trekt hij de doos naar zich toe, maar de operatie loopt jammerlijk mis en de hele voorbeeldig opgebouwde stapel valt uiteen op de vloer.

Natuurlijk heeft de hele rij aanwezigen het voorval zien gebeuren. De klant staat daar een beetje beteuterd met zijn uitgekozen doos in de hand. Dan draait hij zich om naar de mensen aan de kassa en zegt: “het had nog véél erger kunnen zijn!”, waarop de hele troep in een lach schiet.

Wat hier gebeurt is menselijke communicatie. Die gebeurt uiteraard met taal, maar aan de woorden hangt een hele wereld van betekenissen vast, die in dit geval duidelijk op de lachspieren heeft gewerkt.

Stel je voor dat een paar nieuwkomers in de rij staan en gewoon niet begrijpen wat de klant met de doos in zijn hand aan betekenissen overdraagt: hooguit zullen ze glimlachen omdat ze anderen zien lachen. En aan de kassa zullen ze gebruik maken van een “brugtaal”. Maar die brugtaal zal nog altijd niet de finesse, de menselijke teneur van de boodschap hebben overgedragen, zoals die van de man met zijn doos bij de in elkaar gestuikte stapel dozen. En als die ‘brugtaal’ dat wél zou doen, dan zou ze geen brugtaal meer zijn, maar een volwaardige als een moedertaal functionerende taal, die in sociologische omstandigheden de bestaande moedertaal kan vervangen.

Dat is alweer géén inclusiviteit.

De sociaal-politieke dimensie

Nederland was tot voor kort een eentalige staat. Het land heeft geen enkele ervaring met de feitelijke praktijk van een maatschappij die bestaat uit verschillende van elkaar onderscheiden taalgroepen. Als de verdedigers van de multiculturele maatschappij wat in het rond zouden kijken zouden ze zien dat multiculturele staten instabiel zijn. Of ze vallen uit elkaar, of de dominante groep slorpt de subgroepen zodanig op, dat die geen sociologisch gewicht meer hebben.

Vlaanderen heeft die ervaring wel, met name in Brussel.

Nog rond 1900 was Brussel een dominant Nederlandstalige stad. De populaire TV-serie Jeroom en Benzamien illustreerde dat heel duidelijk.

Maar Brussel was en is ook het centrum van de franstaligheid in België en die was, zoals bekend, niet bepaald vriendelijk tegenover de Vlamingen, ook al vormen die de meerderheid in deze staat. De Brusselse bovenlaag was dus Franstalig en dat feit verleidde vele Vlamingen ertoe hun eigen taal te verloochenen, in de hoop in de rangen van de voornamen te worden opgenomen.

Maar in de decennia na WOII streken grote aantallen nieuwkomers neer in en rond Brussel. Velen onder hen kwamen uit landen die traditioneel op Frankrijk waren georiënteerd. De feitelijke situatie in Brussel en hun eigen achtergrond bracht de nieuwkomers ertoe Brussel als een Franstalige stad te ervaren. Het gevolg was dat, àls er al sprake was van een brugtaal, dat niet het Engels, maar het Frans was.

Omdat de transfer vanuit bijvoorbeeld Marokko naar Brussel op zichzelf menselijk gesproken een diep ingrijpende actie is, ervoeren deze mensen de neiging om zich met de eigen oorsprongsgroep te identificeren. En als ze dan toch de brug naar de Brusselse samenleving moesten maken, dan werd die brugfunctie door het Frans opgenomen.

Hier ziet men de concrete werking van de zogenaamde multiculturaliteit geïllustreerd, zoals ook Verrips en haar geestesgenoten die in Nederland denken te moeten propageren.

Om het bondig en enigszins brutaal te zeggen: in een multiculturele situatie is er gewoon geen sprake van inclusiviteit, behalve voor zeldzame gevallen zoals Akyol of burgemeester Aboutaleb van Rotterdam. In de praktijk draait de multiculturaliteit uit op de werking van het recht van de sterkste, alle lyrische en aandoenlijke beschrijvingen ten spijt. En wat wellicht het ergste is van alles: uiteindelijk leidt dit alles tot een geestelijke verschraling, waarbij de Lucifer van Vondel voor de gewone Nederlander ontoegankelijk is geworden. En blijft alleen nog de sociaaleconomische machtspolitiek over.

Jaak Peeters                                                                                                                                                           Juli 2024


[1] Isidore van Westing. Rekenen in het Frans, spellen in het Nederlands. Hoe meertaligheid de taalontwikkeling bevordert. Neerlandia, 2024 nr 2, blz. 40-41.

[2] https://synonyms.reverso.net/synoniem/nl/inclusie.

[3] De reactie hierop heet volksnationalisme. Dat werd uitvoerig beschreven door Miroslav Hroch in diens Social Preconditions of National Revival in Europe. Cambridge University Press, 1985.

Tussen wrok en democratie

Een rechtse Nederlandse regering in de steigers

Na 175 dagen onderhandelen kringelde in Nederland op 16 mei de witte rook op: er was een akkoord over een regeerprogramma, waaraan de rechtse (om dan toch maar die ongelukkige termen te gebruiken) PVV, de boerenpartij, de liberale partij en de van het CDA afgescheurde partij van Pieter Omtzigt, deel zullen uitmaken. De gedoodverfde kandidaat-premier van de linkerzijde, de voor velen zowat onuitstaanbare ex-EU-commissaris Timmermans mag daarmee zijn eigen ambities voorlopig aan de haak hangen.

Het door de partijen afgesproken regeerprogramma gaat onder de opmerkelijke titel HOOP, LEF EN TROTS – Hoofdlijnenakkoord 2024 – 2028 van PVV, VVD, NSC en BBB.[i]

Dit is om twee redenen opmerkelijk.

Ten eerste valt het eerste deel van de titel op: de auteurs verklaren een boodschap van hoop te brengen en ze doen dat met lef en zelfs trots. Hoop, omdat de kans oprijst dat er een einde komt aan vele jaren van links politiek overwicht. Het zal  moeten blijken hoe realistisch die hoop is, omdat al die jaren ‘linkse’ personen in allerlei machtsposities konden komen en die zullen niet meteen geneigd zijn hun beleid te heroriënteren. Het valt dus te vrezen dat een rechts kabinet veel tegenkanting zal ondervinden vanuit de linkerzijde, inclusief de universiteiten en de culturele sector.

Daarom is het woord lef op zijn plaats. De onderhandelaars verwachten immers ook zelf wel tegenkanting en dus moet je lef hebben om daar tegen in te willen gaan. En trots is men ter rechterzijde, omdat men er eindelijk in is geslaagd om het linkse cordon te doorbreken.

De tweede reden waarom het opmerkelijk is dat dit akkoord voorligt zit in het feit dat de als extreemrechts geklasseerde PVV van Geert Wilders voluit aan de macht deelneemt en, meer zelfs: dat zélfs de liberale Yesilgöz sprak over een “unaniem akkoord”.

Opmerkelijk is, los van de inhoud van het akkoord, eveneens het opvoeren van Ronald Plasterk als mogelijke kandidaat-premier. De academicus Plasterk was in het verleden al minister van Binnenlandse Zaken. Maar dat een lid van de concurrerende PVDA van Timmermans genoemd kan worden als premier van een rechts kabinet zonder PVDA: dat kunnen maar weinigen in Vlaanderen zich voorstellen.

Zoals was te verwachten vielen er in de media zure oprispingen te noteren. Zo wist NPO-coryfee Özcan Akyol te vertellen dat de premier van deze rechtse regering niet de premier van alle Nederlanders is. Waarmee hij bedoelde dat de rechtse regering de Nederlandse linkerzijde niet vertegenwoordigt. Een enigszins zurige opmerking van een man die men doorgaans wel kan pruimen. Vanuit deze invalshoek kan immers geen enkele meerderheidsregering àlle burgers vertegenwoordigen, omdat ze per definitie nooit de oppositie vertegenwoordigt.

De Volkskrant had het over het meest rechtse kabinet dat Nederland ooit gekend heeft en meteen het grootste politiek experiment sinds de oorlog en in Algemeen Dagblad wist de commentator mee te delen dat Wilders een stuk van zijn politiek DNA moest laten vallen.  Wilders zelf sprak over een droom die (eindelijk) uitkomt.

Zoals het geval is bij het aantreden van elke regering, is het afwachten of de soep zo heet zal opgelepeld worden als ze ingeschept werd.

Vlaamse zurigheid

Het was te verwachten dat het rechtse regeerakkoord in Nederland in Vlaanderen zure commentaren zou uitlokken.

Een van de meest gematigde commentaren was dan nog die in een stuk in De Morgen, die voorspelde dat de nieuwe Nederlandse regering met tegenwerking van binnenuit te maken zal krijgen, hetgeen inderdaad te vrezen valt.

Een hoofdvogel werd afgeschoten in Gazet van Antwerpen, waar Dirk Hendrickx er alles aan doet om het epitheton de rechtse krant van de Linkeroever zo grondig mogelijk uit te wissen. Zo wist de heer Hendrickx onlangs een uitvoerig commentaar te plegen over racisme, waarvan volgens hem de kern eruit bestaat dat mensen een verschil opmerken tussen blank en zwart. Natuurlijk is dat pure nonsens, want overal in de natuur valt het ongewone op. Dat is voor mensen niet anders, zodat een zwarte in een blanke maatschappij opvalt en omgekeerd. Het uitrekken van een begrip maakt het begrip zelf waardeloos.

Maar ditmaal maakte de commentator van dienst van de genoemde krant zich zorgen over het effect van de overwinning van Wilders in Vlaanderen. Hij ergerde zich duidelijk al aan het glunderen van Tom Van Grieken.

En hiermee wordt de kern van de dominante strekking in de Vlaamse commentaren meteen aangegeven: stel dat dit succes van Wilders op Vlaanderen afstraalt? In duidelijke taal: wat als Vlaams Belang in Vlaanderen een klinkende overwinning behaalt? Vanuit de linkerzijde wist men al meteen te vertellen dat overal waar rechts aan de macht komt, de vrouwenrechten worden geschonden, doelend op het door links gewenste onbegrensde recht op abortus.

Hoewel dit laatste vraagstuk niet de kern van dit opstel is, ilustreert het toch de vrees van de linkerzijde. Die heeft al tientallen jaren de teneur van het openbaar debat bepaald en ziet de bui nu hangen: aan haar dominantie zou wel eens een eind kunnen komen. En dat betekent dat er inderdaad normen en waarden zullen worden opgelegd die niet de hunne zijn. Wat de kernwaarde van links is, is overigens heel simpel en ze werd ooit door een volbloed marxist geformuleerd: totale bevrijding. Een vrouw is baas over haar lichaam en het (ongeboren) kind telt niet mee.

Niet alleen mensen met een christelijke achtergrond zullen in deze houding een extreem individualisme zien en de expressie van de macht van de sterkste. Die macht verdraagt geen beperkingen. Ze verdraagt geen kritisch debat. Ze verdraagt zelfs geen verdeling van de macht. Ze wil gewoon alles. Ze wil het totale eigen volk eerst – waarbij dat eigen volk synoniem is met de eigen politieke strekking, maar veroordeelt “eigen volk eerst”, wanneer dit slaat op het maatschappelijke volk.

Men kan zich overigens afvragen hoe men in links Vlaanderen zou reageren als Van Grieken een regering zou vormen en daarbij als premier John Crombez zou voorstellen. Toch is het zoiets wat in Nederland zomaar zou kunnen gebeuren.

Als er één feit uittorend boven al deze zurige wrok in Vlaanderen, dan is het dat de dominante strekking geen verstand (meer) heeft van wat democratie is. In een democratie doet het er niet toe wie de macht uitoefent, maar wat er met die macht gebeurt. Als men voor een politicus kiest is dat omdat men hoopt dat deze persoon de wensen van de kiezer het best ten uitvoer legt. Zo zou het alleszins moeten zijn. Bijgevolg is democratie geen optelsommetje, zoals in dit land de walgelijke gewoonte is geworden. Men denke aan Vivaldi, waarvan de Gutmenschliche linkerzijde volhoudt dat ze democratisch is omdat ze gesteund wordt door de meerderheid van de verkozenen, maar wel vergeet te vermelden dat die regering in Vlaanderen zelfs geen meerderheid heeft en dus volgens het inzicht van Akyol in Vlaanderen geen legitimiteit bezit.

Democratie is voor de dominante linkerzijde van toepassing als zijzelf de lakens kan uitdelen. Als ze niet in die mogelijkheid zijn, is de democratie volgens hen in gevaar. Dan welt de wrok alom op.

De grote boodschap van de regeringsvoming in Nederland is dat het volk zich daar niet hoeft bij neer te leggen en dus met lef en trots zijn mening mag doordrukken.

Jaak Peeters

Mei 2024


[i] Voor de volledige tekst zie: https://www.kabinetsformatie2023.nl/actueel/nieuws/2024/05/16/eindverslag-en-hoofdlijnenakkoord-informateurs-dijkgraaf-en-van-zwol

CD&V: Nouvelle CVP?

Inleiding

Nu ook Wouter Beke openlijk verklaard heeft dat voor zijn partij ‘België niet mag uitgekleed worden’, rijst de vraag of de CD&V voor de verdere Vlaamse ontwikkeling nog langer van nut is. Ik zal niet de enige vlaamsgezinde zijn die deze vraag stelt. Hun stelling dat een degelijke rechtse politiek noodzakelijk is, is leeg omdat ter rechterzijde al politiek personeel genoeg is en hun aantal nog zal toenemen. De CD&V zou beter de media even aanpakken…

Natuurlijk gaat het niet om het plezier van het ‘uitkleden’ op zich. Maar België – of La Belqique – zit in de weg voor de ontwikkeling op langere termijn van Vlaanderen. Het gaat daarbij niet alleen om taalkundige (vastgekleefd aan het francofone), territoriale (Brussel en de rand) of financiële (transfers) kwesties: er is nog een andere reden voor.

Om dat te verhelderen gebruik ik de inzichten van de Joodse auteur Zygmunt Bauman.

Eerst zal ik iets meer zeggen over wat Bauman ons te vertellen heeft. Het zal blijken dat zijn oplossing ons – althans naar mijn oordeel – niet echt helpt, maar dat zijn visie wel de aandacht richt naar wat we vaak subsidiariteit noemen.

Baumans’ vloeibare tijden.

De grondstelling van Zygmunt Bauman is dat de moderniteit, die de oplossing moest brengen voor de eeuwenoude zorgen van de mensheid, in die opdracht niet is geslaagd.

Als Jood voert hij daarbij als felste voorbeeld de holocaust aan. De moderne beschaving was op zich geen voldoende, maar wel een noodzakelijke voorwaarde voor die holocaust. Vele historici zullen bij deze uitspraak ongetwijfeld commentaren hebben omdat genocides jammer genoeg van alle tijden zijn. Maar het feit van de holocaust doet inderdaad twijfels rijzen over de kwaliteiten van de moderniteit.

Bauman hamert erop dat de hedendaagse mens integendeel leeft in onzekerheid, hetgeen angst oproept.

Tegenwoordig hebben we aardig wat andere argumenten om kritisch te staan tegenover het vermeende helende effect van de moderniteit. Het tegendeel van dat heilsgeloof ontvouwt zich immers vandaag voor onze ogen: kunstmatige intelligentie wordt door talloze mensen aangevoeld als een heuse existentiële bedreiging; nooit waren de economische en politieke verhoudingen op wereldschaal zo wispelturig of tenminste onzeker als vandaag. Grote bedrijven verhuizen van continent naar continent, zonder enige binding met de bevolking die hen nochtans hielp groot te worden. En in onze dagen roffelt de oorlogstrom een beetje te hard om er gerust bij te slapen. Te talrijk zijn ook de gremia waarin over onze hoofden heen over ons lot beslist wordt.

Bauman komt erop uit dat, als de mensheid naar een veiligere wereld wil evolueren, zij vooreerst naar gerechtigheid op zoek zal moeten gaan. De eerste zin van zijn essay dat aan de basis van deze bijdrage ligt, luidt dan ook: Als u vrede wilt, zorg dan voor gerechtigheid.

Maar wat dan met onze hedendaagse neoliberale wereld, waarin zich een mundiale markt heeft ontwikkeld? Die functioneert onafhankelijk van welke democratische regering dan ook.  Ze heeft zelfs haar eigen instituties, zoals de Wereldhandelsorganisatie met haar eigen juridische uitrusting. Veel sporen van gerechtigheid vallen daar niet te vinden.

De ‘Markt zonder Grenzen’ is een recept voor ongerechtigheid en voor mundiale wanorde, waarin de politiek de voortzetting van de oorlog is. Dat schrijft Bauman. Het gevolg daarvan is de toenemende angst onder de bevolking, die vlucht in sport en spel. “Het nieuwe individualisme, het verslappen van menselijke banden en het verleppen van de saamhorigheid vormen de ene zijde van de medaille, waarvan de keerzijde de vage omtrekken laat zien van de negatieve mundialisering”, schrijft bij op blz. 43 van zijn essay.

Internationale instituties: globalisme.

Bauman ziet maar één weg om hier uit te komen: tegenover het geweld van die ‘markten zonder grenzen’, moet een mundiale tegenmacht staan. Bauman gelooft dat die moet gebaseerd zijn op de principes van gerechtigheid.  Als u vrede wilt, zorg dan voor gerechtigheid.

Deze oplossing voor onze mundiale problemen van vandaag wordt weids gedragen. Zo geloven talloze mensen dat een wereldregering de enige plaats is waar verzet tegen de oppermacht van geld en kapitaal mogelijk is.

Dit klinkt wellicht mooi. Het is, naar mijn oordeel, evenwel helemaal geen oplossing.

De fundamentele reden hiervoor is dat zo’n wereldregering een graad van democratische zuiverheid moet vertonen, die nergens op deze planeet te vinden is. Als er die zuiverheid er niet is, dan is zo’n wereldregering, die immers niet kan tegengekoppeld worden, de ideale opstap naar allerlei misbruiken. Zwijgen we bijvoorbeeld nog maar over de mogelijkheid dat een of andere dictator zich van deze wereldregering meester maakt.

Overigens staat de vorming van zo’n wereldregering op de agenda van een hoop globalisten zoals Soros, Rockefeller en Bloomberg. Is dat niet hoogst verdacht? Precies deze figuren zijn tegelijk de belichaming van die ‘markt zonder grenzen’. En laat, bovendien, die globalistische meute aandringen om massale migraties – Soros schreef dat de EU jaarlijks een miljoen – dixit Orban recent – immigranten moet opnemen. Zal het iemand verwonderen dat dergelijke instroom tegelijk een bron is van zware maatschappelijke onrust? Waarom schrijven onze kranten niet dat in Zweden één op de vier jonge vrouwen door immigranten verkracht wordt?

Neen: van die globalistische agenda valt er geen heil te verwachten.

Subsidiariteit en de theorie van de sferen

Naar mijn oordeel zit er veel meer muziek in het idee van de subsidiariteit. En die  subsidiariteit behelst dan niet ‘het bestuur op het meest geschikte niveau’, want de globalisten hebben al langer uitgemaakt welk niveau voor hen het meest geschikte is.

De essentie van subsidiariteit is dat de mens, de menselijke persoon en de levenssferen waarin de mens concreet tot ontplooiing komt centraal moeten staan. Politiek en economie moeten daarrond draaien.

Zo komen we uit op het tegendeel van wat Bauman bekritiseert: “Het nieuwe individualisme, het verslappen van menselijke banden en het verleppen van de saamhorigheid (vormen de ene zijde van de medaille)”.

En dus gaan we (terug) naar wat we eigenlijk al heel lang weten – of konden weten: de grootsheid van de menselijke persoon ondanks al zijn beperkingen, het gezin, de buurt, de gemeente en vervolgens de eigen talige culturele gemeenschap, waarin mensen elkaar ervaren als leden van eenzelfde leefgemeenschap. Het is zoiets als een afdaling naar het ‘laagst’ mogelijke niveau.

Op die plaats is het dat de voor de mens belangrijke feiten zich moeten afspelen. Politiek en economie horen naar deze sferische denkwijze georganiseerd en voor de economie betekent dat het opgeven van de opvattingen van Hayek. Het menselijk leven speelt zich af in sferen, die ieder hun eigen karakter hebben, met het zwaartepunt bij de mens zelf.

België? De EU? Quid CD&V?

Of er binnen deze gedachtengang nog plaats is voor een EU die zich beperkt tot het westerse en middelste deel van Europa, mét Rusland als oerbeeld van de vijand, durf ik te betwijfelen. Een EU die bepaalt wat wij mogen lezen of horen? Die rietjes en plastic bekers verbiedt? Die ons digitaal geld opdringt?

Voor zoiets als België zie ik op de wat langere termijn gewoon helemaal geen zinnige rol, ook al omdat het dimensieverschil tussen België en Vlaanderen verwaarloosbaar is. Waarom zouden we, bijvoorbeeld, de gezinspolitiek in Belgische handen laten, als die op een natuurlijke wijze in de Vlaamse politiek past?

Als de CD&V niet voor de subsidiaire Vlaamse sfeer kiest – of durft te kiezen? – dan luidt de vraag wat die partij voor Vlaanderen nog kan betekenen en wat haar houding is tegenover de Vlaamse nationalisten voor wie Vlaanderen wél die volwaardige staat moet zijn als stapsteen naar de deelneming aan het wereldspel. Heeft die Nouvelle CVP niet wat uit te leggen? Was subsidiariteit niet al altijd een thema van de Christendemocratie?

Och: misschien hoeft die uitleg zelfs niet meer…

Jaak Peeters

April 2024.

Een ex-IJzerbedevaarder waarschuwt…

Stop toch die oorlogsretoriek!

De IJzerbedevaart en de latere IJzerwake gingen/gaan niet alleen over Vlaamse autonomie. Ze waren en zijn ook – en vooral – een hartstochtelijke oproep om oorlog te voorkomen.

En het blijft maar doorgaan…

HLN 15/3/24: “Rusland valt Oekraïne plots massaal aan vanuit de lucht.” Begrijpt iemand de hier voorgewende verbazing? Raketten en drones vliegen al weken op Russische doelen. Nogal wiedes dat Rusland reageert. Dan stelt de redacteur de retorische vraag: waarom zijn de Russen zo boos? Tja: het is oorlog, zeker?

In Trouw gaf Rob de Wijk pacifisten ervan langs: pacifisten vergeten dat Poetin maar één taal verstaat: die van de macht.

Eveneens in Trouw schreef Peter van der Lint dat Pjotr Iljitsj – hier is Tsjaikovski bedoeld – onder Vladimir Vladimirovitsj – bedoeld is Poetin –  geen leven zou hebben gehad.

In de Volkskrant stelt een redacteur de vraag: in Estland is het niet de vraag of Rusland aanvalt, maar wanneer.

Nog in Trouw (24/3/2024) stond te lezen dat de aanslag in het concertgebouw in Moskou nog eens bovenop de ellende komt die er al was. Er gebeuren namelijk al twee jaar afschuwelijke dingen.

In De Standaard van 23/3/24 legt ene Jeroen Murré uit hoe de Russen het Westen trachten te ontwrichten.

In het voorbijgaan vertelt een Nederlands generaal in een interview dat Rusland een aanval op de Baltische staten voorbereidt, omdat de enclave Kaliningrad voor Rusland alleen langs de zee is te bereiken.

En we herinneren ons de beelden van Russen in het buitenland die in lange rijen stonden aan te schuiven om tegen Poetin te stemmen. Al werd er bij verteld dat dit protest toch niet zou helpen, omdat de herverkiezing van Poetin toch in kannen en kruiken was.

Na de aanslag op het concertgebouw in Moskou deden de media te onzent nogal schamper over de uitspraak van Poetin dat Oekraïne wel eens mee achter de aanslag zou kunnen zitten, omdat de aanvallers het hazenpad naar Oekraïne hadden gekozen. In het Westen werd dit verhaal als ongeloofwaardig afgedaan, omdat IS-PK beelden van de aanslag had verspreid.

En zo gaat dat de hele tijd maar door…

Rusland : de baarlijke duivel?

Ogenblik!  Kennen we IS-strijders niet als die helden die hun leven geven voor Allah? Bij een recente aanslag in Iran waarbij 84 doden vielen, vormden twee broers het zelfmoordcommando dat zich middenin de menigte had opgeblazen. Ze hadden geen vluchtweg naar Oekraïne voorzien, zoals de moordenaars nu in Moskou. Daar begon men dan ook andere ideeën te koesteren. Doch geen van de westerse leiders die oor had naar de Moskouse opmerkingen.

De enclave Kaliningrad is voor de Russen alleen via het water bereikbaar, maar is er geen internationale regel die zegt dat een enclave toegankelijk moet blijven?

Rob de Wijk maakt het nog bonter: als het om Rusland gaat, mag je geen pacifist zijn! Hoezo? Is er in Amerika dan geen machtsdenken?

Rusland “bezet” de Krim, dixit de pers. Maar van de Krimbevolking zijn er 61 % etnische Russen , 23,9 % Oekraïeners en 10 % Tartaren. Waarom zeggen we dan niet dat het de Oekraïners zijn die de Krim bezet hadden?  De Russische bevolking is 2,5 keer groter…

We weten dat propaganda bij elke oorlog hoort. En het Westen gaat zelf niet vrijuit. Het doet allemaal denken aan die lezer die in een krant een lezersbrief schreef: “Ik geloof onvoorwaardelijk de US en de EU. Ik heb nooit ondervonden dat ze onwaarheid spraken of ondeugdelijk optraden. Behalve die 86 keer dat ze overal in de wereld het boeltje overhoop hebben gezet.”(vrij citaat)

Meer zelfs! Zou het kunnen dat Rusland één van de grootste verzetshaarden is tegen het voornamelijk westerse globalisme? Heeft Poetin niet bij herhaling gezegd dat Rusland aan zijn eigenheid hecht? En zouden wijzelf dat niet ook wat meer doen?

Kennelijk worden wij geacht kritiekloos het westerse verhaal te geloven. Rusland moet en zal afgeschilderd worden als dé grote vijand, de baarlijke duivel en ieder serieus mens moet dit verhaal geloven.

EU nationalisme?

Er is trouwens nog iets anders. Iets waarvoor we wat meer aandacht zouden moeten hebben.

De oorlog in Oekraïne is een dankbaar geschenk voor de constructeurs van een EU natie. Die EU krijgt op een schoteltje een heuse externe vijand aangeboden, waartegen zij zich ‘met recht’ moet verdedigen. Want Rusland is immers de agressor. En daarom behoeft de EU een leger. Want anders overrompelt Rusland héél Europa. Voor wie dat wil geloven, toch.

Maar wacht even! Het Vlaamse nationalisme werd al zo vaak aangepakt omdat het de Walen als een externe vijand afschilderde, hetgeen trouwens niet helemaal waar is. Maar nu de EU zélf zich zo gedraagt, zou dit gedrag wél horen?

Kijk: als je overal hetzelfde liedje hoort, ook al weet je dat veel van wat er verteld wordt niet helemaal correct is of zelfs domweg fout, dan wordt het psychologisch moeilijk om aan je eigen mening vast te houden en niet conformistisch te plooien naar wat overal te horen valt. Zelfs al heb je gegronde twijfels: de spanning die volgt uit het volhouden van je afwijkende mening leidt makkelijk tot cognitieve dissonantie. Dan geef je het denken al gauw op.

Maar dat is niet eens het hele verhaal. Het héle westen kan Rusland als vijandbeeld gebruiken. Al was het maar om de eigen wapenindustrie te steunen. De Amerikaanse wapenboeren hebben voor de komende  jaren al voor 2000 miljard bestellingen, vertelde onlangs Wouter Beke. We moeten als EU toch ook een deel van de koek?

Als het zo doorgaat zullen over een aantal jaren onze jongens op verre slagvelden voor de heilige nationale belangen van de EU sneuvelen. J. Borrell pleitte nog onlangs voor de aanwezigheid van Europese oorlogsbodems in de Chinese zee. Er is nog iemand zo naïef te geloven dat een EU-mogendheid braaf zal zijn?

Hoeveel keren hebben er Russische militairen in West-Europa gestaan? Het antwoord is kort. Maar omgekeerd werd Rusland, de Ottomanen niet meegerekend, vanuit het westen aangevallen door de Engelsen, de Oostenrijkers, de Fransen en de Duitsers.

Nooit meer oorlog!

Middenin het gekrijs horen we te weinig de afwijkende stem. Dat is de stem die oproept tot het gesprek en het weglaten van het oorlogsnarratief, iets wat elke IJzerbedevaarder vanouds weet. Een redelijk mens wil geen oorlog. Oorlog is het in blinde razernij vermoorden van andere mensen. Wie dat beseft wordt niet overtuigd met wat simpele propaganda. Hij kijkt daar doorheen en ziet, doorheen de mist van het loze gepraat, de rauwheid van de werkelijkheid, waartegen alleen het nooit aflatende gesprek soelaas kan brengen.

Deze houding is gericht op élke partij. De Russische én de Westerse. Mogendheden verdedigen altijd wat zij als hun belangen beschouwen. Ze lopen daarbij niet op tere voetjes en schuwen geen enkel geweld. En hoe groter de belangen, hoe brutaler de methoden.

Winstons middenrif trok zich samen. Hij kon Goldsteins gezicht nooit aanzien zonder een pijnlijke mengeling van gevoelens.(…) (Goldstein) schold Grote Broer uit, hij noemde de Partij dictatoriaal, hij eiste onmiddellijke vrede met Eurazië, hij pleitte voor vrijheid van meningsuiting, vrijheid van drukpers, vrijheid van vergadering, vrijheid van denken. (…) Uit George Orwell,1984.

Orwell waarschuwt ons voor het kritiekloos naschreeuwen van slogans, van welke kant of strekking ze ook moge zijn. Hij smeekt ons nooit het essentiële uit het oog te verliezen: ons eigen gezonde verstand. Daarom ook moeten we altijd blijven praten en daarbij tenminste trachten oog te hebben voor wat elke partij belangrijk vindt, hoe tegengesteld de belangen ook lijken. Bovendien: door elkaar te erkennen zit er wellicht toekomstige samenwerking in. Waar gemeenschappelijke belangen zijn, gloort aan de einder de vrede.

Toch worden wij verzocht de onontkoombaarheid van een eeuwigdurende confrontatie met Rusland te aanvaarden: iedereen zegt het toch? Trouwens: Poetin is “anders”. Ons middenrif trekt zich samen als de naam Poetin valt. Waarop vervolgens Poetin zelf ook geen keuze meer heeft…Als we elkaar hebben overtuigd dat de oorlog onvermijdelijk is, dan komt die ook echt.

Is men dan echt niet in staat om te proberen de positie van de tegenpartij te verstaan? Waarom zo nodig dat vijandbeeld? Waarom moet Rusland zo nodig op de knieën? Wil men dan echt haat opwekken?

Soms heeft een tegenstander gelijk en dan geven moedige mensen dat toe. Dan begint een normaal, fatsoenlijk gesprek. Nu werpt men slechts olie op het vuur. Daardoor slaat de brand nog feller uit. Waarom zwijgen de media over de tegenstemmen zoals die van Prof. Sauer? Media zijn dus mee verantwoordelijk, toch?

Dit is geen pleidooi voor de onnozelheid van de westerse onderhandelaars in 1938. Deze houding werd trouwens ook nooit gepredikt op de genoemde IJzerbedevaarten. Er is een wereld van verschil tussen het tonen van weerbaarheid en het zich door zelfverblinding of kortzichtigheid laten meeslepen in een monsterlijk avontuur waarover Bertrand Russel ooit schreef: “Men zegt dat de wereld na de volgende oorlog aan de ratten zal zijn. Ik hoop dat ze het een prettige wereld zullen vinden. Maar ik ben blij  dat ik er dan niet meer zal zijn.”

Jaak Peeters

Pasen 2024.

De klimaatopwarming: meer dan CO2

In het syntheserapport van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) van 2023, wordt al bij punt A1 verklaard dat menselijke activiteiten onmiskenbaar klimaatopwarming hebben veroorzaakt, voornamelijk door de uitstoot van broeikasgassen. Als voornaamste schuldige wijst het IPCC deze broeikasgassen, en met name kooldioxide – ook gekend als CO2 – met de vinger.

In deze bijdrage laat ik graag Dr. Willem Amery als gastauteur aan het woord. Willem Amery is arts en doctor in de wis- en natuurkunde. Hij heeft er een carrière van 30 jaar als wetenschappelijk onderzoeker op zitten. In die hoedanigheid is het kritisch onderzoeken zowat zijn tweede natuur geworden.

Willem Amery heeft naar mijn mening grondige redenen om het IPCC- verhaal zoals dat ons via de meeste media bereikt bij te stellen. Hij zal laten zien dat het verhaal over de opwarming van het klimaat complexer is dan velen zijn gaan denken.

De klimaatopwarming: meer dan CO2

Door de gangbare uitleg over de klimaatopwarming in zijn ruimere context te plaatsen komt men tot een coherente visie.

CO2 gaat door als (hoofd)oorzaak van de opwarming. Eunice Newton Foote zorgde middenin de 19de eeuw hiervoor met een eenvoudig maar mooi experiment dat bewees dat CO2 langer dan lucht warmte bijhoudt. In diezelfde eeuw berekende Svante Arrhenius dat, bij ongewijzigde omstandigheden, de temperatuur op een rekenkundige manier stijgt wanneer de CO2 toeneemt; grafisch krijg je dan dit:

Hoe hoger de concentratie des te zwakker de stijging dus.

Rond die tijd begon ook de industriële revolutie met een stijgende welstand en een zienderogen aangroeiende wereldbevolking. Ongeveer sedert de industriële revolutie, neemt ook de hoeveelheid CO2 in de lucht toe en stijgt de temperatuur: hierom ziet men in de CO2-toename de oorzaak van de huidige opwarming. Wetenschappers weten echter dat een correlatie (hier: tussen CO2 en temperatuurstijging) nooit bewijst (zoals ook eerder beklemtoond 1) dat het ene het andere veroorzaakt. De industriële revolutie zou er niet gekomen zijn zonder fossiele brandstoffen (steenkool, later ook olie en gas) en hun verbranding stelt CO2 vrij; daarom groeide de overtuiging dat zulke brandstoffen de opwarming veroorzaken.

CO2 is vaak het enige broeikasgas (BKG) waarover men spreekt; nochtans zijn er 3 belangrijke: CO2 zelf, het soms geciteerde CH4 (methaan) en het haast altijd genegeerde waterdamp. BKGs nemen infrarode (IR) stralen op, houden deze warmte een tijdje bij en stellen ze later weer vrij. Zo blijft de IR-straling die de aarde onder invloed van de zon uitstraalt, langer in de dampkring behouden – het broeikaseffect:

Het natuurlijke broeikaseffect verwarmt de aarde met zo’n 32° C 2. Hierin dragen vooral bij: waterdamp (36-37%, exclusief wolken), CO2 (9-26%), CH4 (4-9%) en O3 of ozon (3-7%). Deze bijdrage heeft, naast hun concentratie in de lucht (waterdamp ca 1%; CO2 0,03%; CH4 0,0002%), te maken met o.m. hun warmteopslagcapaciteit (waterdamp > CH4 > CO2) en halveringstijd in de atmosfeer (CO2 > CH4 > waterdamp). Behalve zijn BKG-eigenschap is CO2 overigens onmisbaar voor de plantengroei.

Zonder zon zou onze planeet over weinig energie, warmte (IR straling) en andere, beschikken; zonder zonlicht dus ook geen opwarming. Maar de ontvangen straling wisselt over de eeuwen heen, en ook de atmosfeer beïnvloedt haar; wolken – waarover straks meer – spelen hierin een centrale rol. Wisselingen in de zonnestraling zelf lijken de huidige opwarming niet te verklaren. Maar ook bij constante zonneactiviteit is de straling die onze atmosfeer bereikt, niet constant: de wisselende positie van de aarde ten opzichte van de zon, net als de positie van de grote planeten spelen hierin mee. Veel hiervan is samengebracht in de zogenoemde Milankovic cycli 3, waarvan sommige een enorm lang zijn, bv 410 en 260 eeuwen; bovendien verlopen zij niet synchroon zodat hun piekperiode ook kan overlappen. De NASA zoekt de oorzaak van de huidige opwarming evenwel niet in deze cycli. Toch is de informatie over de hoeveelheid zonnestraling die onze atmosfeer bereikt, niet eensluidend. Vervelend daarbij is dat het IPCC, dat voor de UNO de informatie over opwarming centraliseert, slechts met een minderheid van de publicaties hierover rekening houdt 4: dit staat haaks op zijn vermeende wetenschappelijk imago.

Behalve de zonnestraling is er de dampkring, met onder meer de BKGs. Zoals Jill Peeters 5 terecht opmerkt, doen BKGs (vooral) de minima stijgen, en het verschil tussen maxima en minima afnemen, al kunnen ook de maxima hierdoor wat hoger uitvallen. Ik heb dit nagezien in Nederland (1907 tot 2020), op de Mauna Loa (21°8’ N.B., Hawaï; 1977-2019), en in Campbelltown (Australië; 2011-2021). In het zuidelijk halfrond is de observatieduur nogal kort, maar de evolutie op deze drie plaatsen is eenduidig: de maxima stijgen er sterker/sneller dan de minima – het omgekeerde van wat BKGs zouden doen. Sterker stijgende maxima suggereren vooral één verklaring: er dringt meer zonlicht door tot de lagere troposfeer waarin we leven en de temperatuur meten. Als de atmosfeer echt evenveel zonnestraling ontvangt, wordt deze onderweg dus minder tegengehouden: hierom moeten we in de eerste plaats naar de wolken gaan kijken.

Over wolken zegt het IPCC weinig. Het IPCC ‘Synthesis report’ van 2014 6 en een rapport van IPCC-deskundige Kauppinen 7 lijken hier relevant. Professor Kauppinen heeft é.e.a. grondig bestudeerd en vond dat, in de realiteit, het de lage bewolking is die onze temperatuur bepaalt. Het ‘Synthesis report’ van 2014 6 bevat dan weer een figuur 1.1 (e) met de continentale neerslagveranderingen in 1951-2010: de neerslag blijkt het sterkst toe te nemen in geïndustrialiseerde, verkeersrijke landen; wie ‘neerslag’ zegt, zegt ‘lage bewolking’. Nu hebben we in West-Europa onbedoeld aangetoond dat CO2-uitstoot en wolkenvorming samengaan. In 2020 viel tijdens de lockdown alle gemotoriseerd verkeer stil. Dit begon bij ons op 16 maart en duurde tot in juni, toen het geleidelijk hernam. Gedurende die ganse periode was er minder neerslag (KMI gegevens): in de volle lockdownmaanden zelfs 60 à 70% minder, in de halve maand maart 30% en in overgangsmaand juni nog 10%; de zonnestraling nam in april en mei met eventjes 39 en 34% toe. Brandstofmotoren stoten, behalve CO2, ook damp uit; waterdamp condenseert echter niet zomaar: andere, tegelijkertijd uitgestoten stoffen helpen echter de aerosolen vormen die bij wolkenvorming belangrijk zijn.

SAMENVATTEND: de temperatuur op aarde ontstaat door een wisselwerking tussen zonnestraling (energie), wolken (straling hinderen), en de BKGs (warmte langer bijhouden):

DANKWOORD

De eerste twee figuren zijn, met toestemming, gereproduceerd uit Periodiek 77/2 (2023) p. 13+)

REFERENTIES

  1. :https://doorbraak.be/wetenschap-en-klimaat-meer-vragen-dan-antwoorden/
  2. https://nl.wikipedia.org/wiki/Broeikaseffect
  3. https://climate.nasa.gov/news/2948/milankovitch-orbital-cycles-and-their-role-in-earths-climate/#:~:text=The%20Milankovitch%20cycles%20include%3A,is%20pointed%2C%20known%20as%20precession.
  4. https://arxiv.org/pdf/1907.00165.pdf

Waarom zwijgen we hier over?

Een NPO-uitzending

Heel onlangs bracht de NPO een lange uitzending met de vergrijzing van Nederland als thema.

Als de cijfers enigszins juist zijn, zal zowat 40% van de bevolking van Nederland in 2040 ouder zijn dan 65. Dat is over 16 jaar.

Zowat de helft daarvan zal 80+ zijn.

De grote vraag die in het bedoelde programma aan de orde was luidt: hoe vangen we als samenleving dit op? Hoe zorgen we ervoor dat iedereen de normale menselijke rechten kan blijven genieten?

De problemen werden op een uitvoerige en onderbouwde wijze uitgesponnen.

Ziehier enkele van de in de uitzending aangehaalde vraagstukken:

De allereerste vraag luidt: als die mensen met pensioen zijn, hoe zullen die pensioenen dan betaald raken?

Omstreeks dezelfde periode namelijk zal het aantal mensen op productieve leeftijd niet groter zijn dan dat van de gepensioneerden. Men komt aan dat cijfer door de extrapolatie van het huidige aantal twintigers.

Kan men van de ene helft van de samenleving eisen dat die de andere helft onderhoudt? Echt?

Uit onderzoek blijkt dat de twintigers van vandaag zich goed van dit probleem bewust zijn. Velen onder hen kijken er met een vorm van wanhoop tegenaan, want ze vragen zich af wat er van hun brutoloon nog over zal blijven voor hun eigen pensioen of om een huis te kopen of om kinderen groot te brengen.

Wat dat laatste betreft blijkt dat het alarmisme vanuit de klimaatactivistische wereld zijn maatschappijvernietigend effect niet mist: steeds meer twintigers vragen zich af of het nog wel zin heeft kinderen te krijgen, omdat de wereld toch om zeep gaat. Ook te onzent heeft zowat een derde van de hooggeschoolde jonge vrouwen geen kinderen.

De vraag wordt dan nog groter: waar zal het nodige geld dan vandaan komen?

Om op deze vraag te antwoorden stellen sommige beleidsvoerders voor meer immigranten aan te trekken. Zelfs als al die immigranten zich zouden gedragen zoals verlangd wordt, hetgeen zoals eenieder weet jammer genoeg vaak niet het geval is, dan nog is dit slechts uitstel van executie, want die immigranten worden zelf ook oud.

Een ander probleem is dat van de toenemende zorgbehoeften. Net als in Vlaanderen worstelt de zorgsector met een immens tekort aan zorgverleners. Sommigen rekenden uit dat als de hoger genoemde groep van productieven een stuk van de zorg op zich zou moeten nemen – dus bovenop een volledige baan, want deeltijdse banen zullen nooit genoeg opbrengen – dan is de vraag hoe die mensen dat zullen volhouden: een dagtaak, kinderen en vervolgens nog vele uren zorgverlening, terwijl verschillenden onder hen nu al mantelzorger zijn. Ook voor hardwerkende productieven zijn er maar 24 uren in een dag. Een bijkomende vraag gaat dan over de gevolgen van het sociale leven en zelfs het huwelijksleven.

Vervolgens rijst de vraag of de mate van zorg zelf niet moet veranderen. Moet de mate van zorg die ons vandaag als “normaal” voor ogen staat, op dit peil gehandhaafd blijven? Als gevolg van een tekort aan zorgverleners die nu al te schaars voorhanden zijn, is dit zorgpeil echter vaak nu al benedenmaats.

Gaan we dan naar een toestand waarbij sommige zorgen vanaf een bepaalde leeftijd gewoon niet meer gegeven worden? Of dat gekozen moet worden tussen de zorgvragers: de ouderen moet afzien van een nieuwe heup, zodat een jongere een knieprothese kan krijgen? Is dit de beschaafde wereld waarop West-Europa zich beroemt?

Ouderen nemen gelukkig ook zelf initiatieven. Bijvoorbeeld ontwikkelen ze zelf nieuwe samenlevingsvormen, waarbij een klein groepje ouderen zelf voor zoveel mogelijk zorg aan elkaar instaat. Zo besluiten bijvoorbeeld oudere koppels met drie koppels samen een huis te kopen en vervolgens een hoop dingen als een nieuw soort gezin aan te pakken. Maar wat als één van de leden van een koppel overlijdt? Moeten de anderen dan erfbelasting betalen? Het blijkt nu dat de regelgeving in Nederland zo stroef vast zit, dat dergelijke soms originele oplossingen vaak zwaar gehinderd worden. En de overheid: die hoort niet langs die kant.

Het is zonneklaar dat Nederland voor de aartsmoeilijke opdracht staat om een nieuw samenlevingsmodel te ontwikkelen, een soort nieuw Deltaplan, dat voor een hele generatie en misschien wel verschillende generaties de contouren vastlegt van de Nederlandse samenleving die Nederland wil zijn.

Helaas: dat deltaplan is er niet.

En Vlaanderen?

Het hoger ruw geschetste beeld is dat van een rampzalige toestand. Dit kan niet goed aflopen.

Jammer genoeg is het in Vlaanderen niet veel beter.

Een voorbeeld: men heeft zopas berekend dat in Eeklo (22 000 inwoners) al omstreeks 2030 één vierde van de bevolking 65+ zal zijn. En Eeklo is slechts een gewoon typegeval, een doorsnee: het is elders in Vlaanderen niet beter. En neen: het gaat hier om 2030, en niet de 2040 waar NPO over spreekt!

Daarmee verbonden is dan uiteraard de kwestie van de opvang van bejaarden. De subsidieregeling heeft tot gevolg dat mensen die “nog te goed zijn”, vaak voorlopig geen onderdak in een rusthuis kan worden gegeven. Men geeft voorrang aan mensen die zwaar behoevend zijn. Dat lijkt wijs. Maar de middelen die bij de opvang van die oudere behoeftigen nodig zijn, zijn ook niet altijd beschikbaar – en dan gaat het niet alleen om direct personeel maar ook om de algemene omringende zorgen die gewoonlijk door vrijwilligers worden opgepakt. Er is ook aan vrijwilligers een tekort, onder meer omdat mensen die daarvoor in aanmerking zouden komen vaak ook nog werken.

Ook in Vlaanderen is de kwaliteit van de zorg in rust- en verzorgingstehuizen vaak beneden elk peil. En dan is er de vraag: is het nog wel mogelijk om die nodige zorg te geven, als we zien hoeveel niet-ingevulde vacatures er zijn?

Men moet goed beseffen waarover het hier gaat: dit betekent bijvoorbeeld dat er gewoon geen tijd is voor een fatsoenlijke hygiënische verzorging; dat het menselijk en sociaal contact met de bejaarden minimaal is; dat de immobiele bejaarden de hele dat lang in hun zetel vastgekluisterd zitten omdat niemand van het personeel tijd heeft om hen naar de cafetaria te brengen.

Als het voorkomt – en dat komt regelmatig voor – dat een hulpbehoevende met spoed naar het ziekenhuis moet, wordt de ambulance opgebeld, maar tijd om slaapkledij, medicatievoorschriften en allerlei belangrijke parafernalia mee te geven is er niet.

Heel vaak wordt een beroep gedaan op buitenlanders. Maar die verstaan de taal niet, ook omdat vele oudere mensen hun dialect hanteren. Dat vergroot de vereenzaming van de ouderen nog meer.

Het antwoord daarop luidt vaak: betaal dan de zorgverleners meer! Dat lijkt inderdaad de oplossing. Alleen: hoe zal dat betaald worden?

De demografische ontwikkelingen die hiervoor voor Nederland werden beschreven doen zich, zoals al aangehaald, ook in Vlaanderen voor: de productieven krijgen daardoor een onmogelijke last op de schouders. Velen onder hen moeten nu al voor hun ouders zorgen – en soms komen daar nog eens grootouders bovenop. Bovendien bestaan er regelingen dat kinderen financieel moeten bijdragen voor de zorgen voor hun ouders, als de middelen van die ouderen zelf niet volstaan om de kosten te dekken. Dat levert een extra financiële knip op ten nadele van de productieven.

Door de felle daling van het geboortecijfer kalft ook in Vlaanderen het contingent waaruit gerecruteerd kan worden voor de zorg navenant af. Ook in Vlaanderen klinkt de maatschappij-ontwrichtende boodschap vanuit de doemwereld van de klimaatactivisten: waarom nog kinderen krijgen? En zelfs de lui die koppig tegen de stroom willen inroeien, worden geconfronteerd met een overheid, die de bewoner van dit land voornamelijk als een bron van inkomsten ziet, die zo goed mogelijk moet vastgehouden worden.

Ook in Vlaanderen zal binnen afzienbare tijd de vraag rijzen: vanaf welke leeftijd voeren we bepaalde medische behandelingen niet langer uit? Of zullen de jongeren voorrang krijgen? En wordt wat verstaan wordt onder “jongere” niet snel vloeibaar?

Een beschavingsprobleem

Als het over deze problematiek gaat, wordt veelal de financiële trommel geroerd. Het vraagstuk dat hier aan de orde is, wordt geformuleerd in financiële termen, in termen van de duur van de actieve loopbaan ten einde voldoende geld te genereren – alsof de toestand waarbij de ene helft van de bevolking de andere moet in stand houden op welke manier dan ook lang kan worden volgehouden.

Wie hierover nadenkt, merkt al gauw dat er geen deeloplossingen bestaan. We komen er niet met wat oplapwerk hier en wat bijpappen daar. Er is een diepergaande benadering nodig. Die is samen te vatten in de vraag hoe we met z’n allen willen samenleven en wat daarbij de leidende principes moeten zijn. Want doorgaan op de weg die in de vorige eeuw werd gebaand toen er 5,6 kinderen per gezin waren, zit er gewoon niet langer in. De zaak moet herbekeken worden, van op de bodem en rekening houdend met de principes waarvoor we met z’n allen kiezen.

Dit is geen zaak voor Europa, dat te ver van de mensen staat om meer te kunnen doen dan te goochelen met immigratie- en andere cijfers. Het is zelfs geen Belgisch probleem, omdat de principes van het samenleven vanuit de samenleving zelf moeten oprijzen. Hoe pak je het op Belgische schaal aan als Waalse topleiders het prima vinden dat Walen minder werken en toch meer verdienen? Op die manier is elke overeenstemming erover ondenkbaar en elke oplossing onhoudbaar. En precies die diepliggende overeenstemming: dat is wat men cultuur noemt.

Laten we bijvoorbeeld eens denken aan die landen, die wij geneigd zijn te klasseren als “onderontwikkeld”. Daar kent men althans niet in die mate de hier beschreven problemen. Mensen leven daar in families, die tegelijk als opvang dienen voor ouderen. Als we in die richting denken, dan moeten we ook gaan denken aan de manier waarop we als gemeenschap bouwen en wonen, hoe we ons land inrichten, hoe de bereikbaarheid van allerlei diensten moet georganiseerd worden, hoe de opvoeding van kinderen verloopt en zoveel meer.  

Bovendien moeten we ons afvragen of mensen ook na hun pensionering niet makkelijker een stuk productief werk zouden mogen/kunnen verrichten, hetgeen voor alle partijen een bijkomende bron van inkomsten en vreugde kan zijn. Ouderen hebben immers nog talenten en het is fout om ouderen meteen “out” te verklaren. Misschien moeten we af van een stuk rigiditeit.

Het ziet er dan naar uit dat er veel grotere problemen op de plank liggen dan de digitalisering. Een cultuurprobleem van formaat. En precies dat klinkt toch zo zwakjes in deze verkiezingstijd!

Jaak Peeters

Maart 2024

’t Zal wel gaan? ’t Zal wel moeten!

Een verschrikkelijke partij

Heel onlangs noemde NVA-voorzitter Bart De Wever Groen “een verschrikkelijke partij”.

Zijn stelling luidde dat Groen een demoraliserende, anti-blanke en anti-Vlaamse politiek voert en voorts drijft op het idee dat de mensheid de natuur in gevaar brengt en dat daarbij de blanke westerling de grootste schuld draagt. Groen sluit zodoende aan bij de wokenaars aller landen en spreidt het bedje voor extremistische groepen zoals Human  Extinction en de protagonisten van De Laatste Generatie. De mens is schuldig en de blanke mens nog het meest. En, daarnaast en bovenop, om er maar even naar te wijzen: hoelang nog zal het duren voor Groen de transkleuters op de agenda zet? Van Groen kan men alles verwachten. Als het maar bijdraagt tot de vernietiging van onze traditionele maatschappij.

Deze totale quasi-zelfmoord en de illusies van de groene klimaatreligie brengen veel jonge mensen ertoe geen kinderen meer op de wereld te zetten. Gekoppeld aan de massale immigratie, waarvan Groen openlijk voorstander is, is dit het dodelijke recept voor het uitsterven of minstens decimeren van de autochtone Vlaamse bevolking.

Weggedreven van de door de ervaring gegroeide levenswerkelijkheid achten zij zichzelf niettemin de enige ware wereldverbeteraars. Wie hen tegenspreekt, oogst donder en bliksem en bewerkstelligt de heuse ondergang van de planeet. Zodoende wordt de andersdenkende afgeschilderd als de hindernis naar een gezonde natuur (wat zoiets ook moge betekenen!), en krijgt die vervolgens de schuld voor zowat alles wat er volgens Groen misloopt.

Stigmatiserende  partijen

Volgens het woordenboek is een stigma een merkteken. Stigmatiseren is een merkteken aanbrengen. Bijvoorbeeld door te brandmerken.

Of in gewoon volks Nederlands: etiketten plakken.

Dat  is precies wat Groen doet. Elke dag opnieuw. Iedereen die hun mening bestrijdt, behoort volgens hen tot de extreme rechterzijde en is ‘dus’ slecht. En slechteriken verdienen slechts te worden bestreden. Verdere definities of verklaringen zijn overbodig: het etiket is gekleefd.

Groen vertelt dus niet alleen een anti-Vlaams verhaal, maar het gaat zich ook te buiten aan stigmatisering. Elke discussie is op voorhand gesloten. Bij voorbaat schuldig.

De partij Groen is een vat vitriool.

Groen schiet de hoofdvogel af, maar de communisten van Raoul Hedebouw kennen er ook wat van. Ook zij zijn deskundig in het kleven van vernederende en beledigende etiketten. Hun ideologie dobbert op etiketten: de profiterende rijken versus de werkende armen. Altijd hetzelfde liedje. Wie het niet meezingt, hoort automatisch in het vijandelijke kamp.

En dan zijn er de onverbeterlijke anti-Vaamse belgicisten, voornamelijk in de liberale hoek. Wat belgicisme met het authentieke liberalisme te maken heeft, is een raadsel. Het liberalisme was oorspronkelijk een beweging van intellectuelen tegen overheid en kerk met het oog op vrijheid van denken en handelen. Het paste perfect bij de idealen van de Verlichting. Maar wat het afsnoeren van de ontwikkeling van een Vlaamse gemeenschap te maken heeft met Verlichting en liberalisme, is volstrekt raadselachtig.

Dergelijke partijen hebben weliswaar de mond vol over eensgezindheid en de samenhorigheid, maar ze kunnen alleen functioneren als tegen vijanden kunnen strijden. Die vijanden dienen om het bestaansrecht van hun eigen groep te bewijzen.

Samenhorigheid

Ook al draait zowat het hele vlaamsvijandige kamp op etikettenplakkerij en het beschuldigen van anderen, toch moeten we daar als Vlamingen niet aan meedoen. Laten we vooral niet het deuntje van onze vijanden zingen. Ook niet omdat de “ons vijandige pers”, zoals wijlen Karel Dillen dat altijd zei, ons anders aanvalt. Dat doet ze sowieso toch: 80% van de journalisten is groen en links.

 Het komt er voor de Vlaamse politiek op aan te zoeken naar wat samen kan horen. Vlaanderen moet zijn: een warme samenleving van vriendelijke mensen, “waar het bier elke discussie weer beslecht” – wie zong het ook alweer? Hard werken is nodig, maar onvoldoende.

We moeten ons afvragen waar in onze samenleving er gelijkgerichte vergezichten te vinden zijn, mensen die in dezelfde richting blikken. Partijen moeten uiteraard hun identiteit bevestigen en zijn dus verplicht om in het licht te plaatsen wat hen van de anderen onderscheidt. Maar soms  moeten we toch maar eens wat meer aandacht geven aan wat gemeenschappelijk is. Aan wat nu net NIET onderscheidt.

En dan dringt zich onverbiddelijk één duidelijke vraag op: wat is er gemeenschappelijk aan (het programma van) N-VA en VB?

Laten we geen uitvluchten zoeken. Over een partij die te veel toegeeft of te veel kansen liet liggen. Of over een andere partij waarin men onwelriekende tendenties meent te ontwaren. Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen. Dat is toch zo?

De vraag is dus: wat is er gemeenschappelijk? Er is met zekerheid alvast één punt: de ontplooiing van Vlaanderen als een zelfstandige staat. En beide groepen willen een warme Vlaamse gemeenschap. En ja hoor: er zijn nog meer punten. Het probleem van de nataliteit. En het drugsprobleem. En het probleem van de straffeloosheid van jongerenbendes. Politici schudden er wel meer uit de mouw.

Plasterk

Onze Noorderburen hadden Prof. Plasterk ingehuurd om precies die gemeenschappelijkheid op te zoeken, met het oog op het vormen van een rechtse regering.

Het gaat om het principe. Ronald Plasterk, de socialist, was bereid om doorheen de chaos van politiek gewoel te varen, omdat hij vermoedde dat er een kern van gemeenschappelijkheid zou kunnen gevonden worden. Nederland heeft dit nodig. Zonder te verdrinken in het politieke en intellectuele moeras van onze tijd, toonde hij de moed die noodzakelijk is om de énige zinvolle weg op te gaan en niet in de polariserende val te trappen. Hij sprong over zijn eigen schaduw.

Stel je voor dat de twee Vlaamsgezinde partijen Mark Elchardus zouden aanspreken?

Er bestaat in Gent een oude studentenvereniging onder naam ’t Zal wel gaan.  In deze zaak geldt echter het ’t Zal wel moeten.

Jaak Peeters

Februari 2024

De verengelsing van onze samenleving.

Met verwijzing naar Philippe Van Parijs.

Inleiding

Deze bijdrage is de derde in een reeks die zich vooral richt naar politici die werkzaam zouden kunnen zijn onder de volgende Vlaamse regering.

In een eerste bijdrage van Doorstroming werd gepleit voor een echte minister voor cultuur. U vindt die tekst hier: https://doorstroming.net/2023/11/12/culturele-weerbaarheid/

In een tweede bijdrage ging het over het onderwijs. Die tweede bijdrage wil laten zien dat de taak van de nieuwe titularis voor onderwijs veel ruimer is dan wat men daar traditioneel onder verstaat. De toekomstige ministers van onderwijs en cultuur zullen intens moeten samenwerken. Deze bijdrage vindt u hier: https://doorstroming.net/2023/12/11/over-pisa-schermhangende-kinderen-cultuur-en-onderwijs/

Onderhavige bijdrage bestaat uit drie delen.

In een eerste deel wordt op een vrije manier ingegaan op een analyse van de hand van Prof. Van Parijs. In het tweede deel volgt een aanvulling op zijn analyse. Het derde deel is een samenvattende conclusie.

Deel 1. Analyse

A.  Philippe Van Parijs

We gaan uit van een tekst in Wetenschappelijke Tijdingen van december 2023 van de hand van Philippe Van Parijs. Hij verscheen onder titel “Verengelsing als valkuil en reddingslijn”.

Voor wie Philippe Van Parijs niet kent: hij is hoogleraar aan de UCL en de Harvard. Deze Franstalige spreekt ook vloeiend Engels en Nederlands. Hoewel hij dus de positie van de Vlamingen kent, moet hij vanuit Vlaams standpunt niettemin kritisch worden gevolgd. De reden hiervan vindt u onder meer hier: https://doi.org/10.4000/brussels.403

Van Parijs schrijft al lang over verengelsing en hij doet dat op een sociologische manier. Zijn tekst in Wetenschappelijke Tijdingen brengt voor bewuste Vlamingen heel wat concrete inzichten.

B. De verengelsing van het hoger onderwijs als probleem

Vooreest: die verengelsing is meer uitsproken voor de kleinere taalgebieden en op de hoogste nivau’s van het hoger onderwijs. Dat is een waarschuwing voor Vlaanderen.

Als de kwaliteit van de kennisoverdracht van docent naar student lijdt onder de zwakke beheersing van het Engels bij docenten of studenten, dan is er een tweede probleem. Dit kan de roep om méér Engels  versterken.

Een derde probleem is dat Engelstalig onderwijs een hinderpaal kan zijn voor de lagere sociale klassen. Daarmee wordt een diepere verengelsing een concreet punt.

Een vierde probleem probleem is dat verengelsing van het hoger onderwijs een kloof schept tussen maatschappij en het relatief kleine milieu van het hoger onderwijs. Hier stellen zich problemen zoals vervreemding, ongewenste elitevorming en polarisatie in de samenleving.

Het vijfde probleem is dat verengelsing uiteraard de status van de andere talen aantast. Ervaring leert dat de aantasting van de status van nationale talen door het Engels zelfs grotere taalgebieden treft. We zien bijvoorbeeld dat publicaties op het gebied van etniciteit vanuit Frankrijk en Duitsland in toenemende mate in het Engels zijn gesteld, al zijn er tal van argumenten om nu net deze studies voor locale verantwoordelijken makkelijker toegankelijk te maken.

C. De verengelsing gaat snel: waarom?

De kernoorzaak van de verengelsing van ons hoger onderwijs is te vinden in de internationalisering.

Waarom internationaliseren universiteiten?

De eerste oorzaak die Van Parijs opgeeft is de demografie. Doordat er binnen de EU (en deels ook daarbuiten) een vrij verkeer van personen is, stromen ook aan onze universiteiten studenten van andere nationaliteiten toe. In verhouding neemt het aantal studenten met Nederlands als moedertaal af. Hoe meer buitenlandse studenten, hoe groter de druk om in het Engels te functioneren. Dat trekt op zijn beurt nog meer buitenlandse studenten aan.

Een tweede reden is dat Engelstalig onderwijs meer kansen biedt op de internationale arbeidsmarkt.

De derde reden is persoonlijk: vloeiend zijn in het Engels schept vele internationale contactmogelijkheden.

D. Andere factoren

Een essentiële en zeer sterk bepalende factor die de internationalisering resp. verengelsing versterkt is te vinden bij de EU-politiek.

Ten eerste is er de bewuste EU-politiek gericht op uitwisseling van studenten uit verschillende landen: het Erasmusprogramma. Het was de bedoeling om jongvolwassenen uit heel Europa zoveel mogelijk met elkaar in contact te brengen. Dat had ook gekund door meer talen te leren, maar zo heeft de EU het niet begrepen. De EU-slogan “X+2 talen” loopt vaak uit op alleen maar één taal, namelijk Engels.

Het is niet moeilijk om hier een bewuste denationaliserende en EU-nationalistische politiek in te zien. Voor de EU-leiding is het immers van groot belang dat er een soort Europees denkende elite ontstaat, die zich uit de nationale gemeenschap heeft losgemaakt en daarbij gebruik kan maken van een taal, die in de EU zelfs niet de nationale taal is van enige lidstaat.

Aanvullend hierbij is er de Bologna-verklaring van 1999, waarin de graderingen van het hoger onderwijs over de hele EU geüniformiseerd werden. Voor afgestudeerden is dit zeer aantrekkelijk, omdat de wederzijdse erkenning van de diploma’s tegemoet komt aan het mobiliteitsverlangen van jongeren.

Tenslotte is er een uiterst belangrijke factor die de internationalisering en daarbij horende verengelsing grote vaart geeft: dat zijn de internationale ‘rankings’. Vergelijkende lijsten dus waarbij de universiteiten in een internationale rangschikking terecht komen. Hoe hoger een instelling in de rangschikking staat, hoe hoger het prestige. En dus: hoe meer instroom van studenten vanuit de hele wereld. Idem dito voor docenten en kredieten. Voor Van Parijs verklaart alleen reeds dit mechanisme in belangrijke mate de verengelsing.

Terecht schrijft Van Parijs dat ons hoger onderwijs in een marktmechanisme gevangen zit. Het zijn daarom de instellingen voor hoger onderwijs zélf die willen verengelsen. Men heeft dat, heel onlangs, nog kunnen constateren toen de rectoren van Leuven en Gent de Vlaamse taalpolitiek aan de kaak stelden, zogenaamd omdat hun uniefs daardoor in hun groei gehinderd worden.

E. De verengelsing stoppen?

Voor Van Parijs zou de EU moeten stoppen met het financieren van internationale studentenmobiliteit. Hoe hij dat precies opvat is niet zo belangrijk: deze financiering kan inderdaad niet tot de kerntaken van een EU behoren. En als de EU zich toch met dit soort materies denkt te moeten bemoeien, zou ze een systeem van rangschikking moeten opstellen, waardoor het hoger onderwijs los komt van het marktmechanisme.

Van Parijs is evenwel kritisch. Hij ziet een botsing met het verlangen van de EU om een heuse Europese elite tot stand te brengen. Bovendien is het ook voor de lidstaten  van belang om een massale uitstroom van intelligentie naar het Engelstalige buitenland te voorkomen, want die treft ook henzelf. En ook voor lidstaten blijft het aantrekkelijk om getalenteerde jongeren vanuit de hele wereld aan te trekken.

Heel even haalt Van Parijs de mogelijkheid aan van technologische spraakherkenning. Daarbij zou de student de automatische vertaling via een apparaat aangeboden krijgen. Maar werkt dit? En is het aantrekkelijk? En stemt dit overeen met de ambities van de jongeren zelf? En wat dat met het cursusmateriaal, dat vaak ontworpen is ten behoeve van de studenten uit de Angelsaksische wereld?

Van Parijs ziet nog meer aspecten.

Bijvoorbeeld: om het toekomstige studenten makkelijker te maken om later Engelstalig onderwijs te volgen, zullen sommigen vragen om ook in het secundair onderwijs meer Engels te hanteren.

Bovendien snapt eenieder dat leerlingen die géén grotere dosis Engels onderwijs kregen, zélf naar meer Engels zullen vragen, omdat ze niet willen onderdoen.

Deel 2:  Aanvulling

Ondanks de doordachte visie die Van Parijs ontvouwt, ontwijkt hij bewust of onbewust nog andere belangrijke aspecten van het probleem van de verengelsing.

Zo vertelt hij niets over de totale verengelsing van het wetenschappelijk onderzoek, waardoor de toegang tot van de kennis gereserveerd wordt voor wie goed Engelstalig is.

Vooral echter gaat zijn verhaal geheel voorbij aan een algehele verengelsing van de brede maatschappij. We zien die verengelsing op het meest simpele niveau van menselijke communicatie: het doorkomen van het woordje yes in plaats van ja bijvoorbeeld.  En woorden zoals ‘de kids’. Wie kent er onze Nederlandse liederen? Dan is er de pest van het onnodig Engels, zelfs bij sportclubs van puur plaatselijk belang: ‘United Heultje’ of op de camionette van de loodgieter om de hoek. André Rieu hanteert op het Vrijthof in Maastricht voor eigen publiek 80% Engels. Idem dito op radiozenders, waar de top-100 uit vrijwel uitsluitend Engelstalige nummers bestaat. Ieder kan naar believen aanvullen.

Zwijgen we dan nog over het bedrijfsleven en de druk van het internationale kapitalisme, dat geen enkel belang heeft bij een verscheidenheid van talen omdat zulks de winsten nadelig kan beïnvloeden.

We moeten ook beseffen dat hoe meer alles in de omgeving Engels klinkt, hoe aanvaardbaarder dat Engels wordt. Het wordt immers ‘gewoon’.

Dat alles wijst dus naar de dreiging van een totale denationalisering, mét medewerking van zogeheten progressieven, want de arbeiders mogen zich in hun strijd tegen het internationale kapitaal niet door zoiets onbenulligs als taal laten verdelen, nietwaar?  

De vrees is dat die denationalisering er zal komen mét goedkeuring van de meerderheid, want één wereldtaal is toch handig voor wie op reis wil?

Het invoeren van een geïnternationaliseerd gebruik van één bepaalde nationale taal kan echter heel gemakkelijk afglijden naar onrechtvaardigheid. Zo’ taalgebruik sluit immers aan bij een soort hedendaags mundiaal kolonialisme, waarin de Angelsaksen altijd het stokje hanteren, want zij functioneren in hun moedertaal. De orkaan van het Engels die de Europese volkeren treft, vindt immers mede haar oorsprong in de Amerikaanse dominantie, die wij domweg zelf verder onderhouden.

Ook de EU, genre Von der Leyen, is in dit verband duidelijk een gevaar. We zien hoe handelaren in het kleine, drietalige België  hun producten in het Engels voorstellen. Dan kunnen ze er in de EU overal mee wegkomen. Men kan zich ook onmogelijk inbeelden dat een federale EU-staat zou functioneren zonder één centrale taal, zeker in de bestuurlijke top. In de praktijk is dat overigens nu al het geval.

Deel 3:  Conclusie

Hoewel de verengelsing  zijn zijn concreetheid zeer zeker verder moet onderzocht worden, is het duidelijk dat er zich op wereldschaal een machtsstrijd afspeelt. Van Parijs spreekt hierbij over een slagveld tussen ideologieën: het neoliberalisme aan de ene kant en het nationalisme aan de andere kant.

Al gaat hij daar niet dieper op in: het is voor de alerte waarnemer duidelijk dat het neo-liberalisme het openbreken van nationale economieën op het oog heeft en dat zelfs het bestaan zelf van nationale identiteiten voor die ideologie hinderlijk is. In die zin is de feitelijke houding van een EU, waarvan de neo-liberale inspiratie bekend is, heel goed verklaarbaar.

Hoewel de strijd tussen liberalisme en nationalisme heel lastig is, valt er op dat punt wel degelijk wat te doen, al beschikt Vlaanderen over veel te weinig bevoegdheden om de denationalisering ten gronde aan te pakken. Een extra-reden voor een grondige staatshervorming!

Als voorbeeld en zonder daar hier verder op in te gaan: kwaliteit was altijd al een middel om uit te blinken. Onderwijs van hoog niveau schept sowieso aantrekkelijkheid, ook als dat onderwijs in het Nederlands is. Vooral kleinere culturen zijn altijd gebaat bij kwaliteit. Kwantiteit kan uiteindelijk nooit op tegen kwaliteit. De Princeton telt hooguit 11.000 studenten!

Of ten aanzien van Europa: dat zou de nationale talen ook kunnen steunen, in plaats van zich staatsnationalistisch op te stellen.

Het is in ieder geval duidelijk dat de neoliberale inbraak in onze cultuur moet gekeerd worden. Denk maar aan de zorg, bijvoorbeeld, waar de principes van winstmaximalisatie en de verregaande regilitis de kwaliteit bij het verzorgen van zieke of oude mensen hebben verdrongen. Dat is letterlijk een ziekelijke cultuur. Wij hebben een warme, menselijke samenleving nodig met sterke nationale entiteiten die deze warmte handhaven. Daarbij hoort ook een goed ontwikkelde eigen nationale taal. Dat vereist ook voldoende Nederlandstalig hoger onderwijs en dito onderzoek.

Het streven naar een echt cultuur- en onderwijsbeleid torent dan ook ver uit boven alle kleine querelanterij onder politieke partijen.

Ter afsluiting

Bij dit alles is het hoger onderwijs is zoals de kop van de vis: de verengelsing van de Vlaamse maatschappij begint bij het hoger onderwijs. En, och ja: na drie generaties tussen wal en schip zal Vlaanderen misschien zelfs een gelukkige Engelstalige maatschappij zijn. Maar welke verdienste hebben we dan, behalve dat we toegegeven hebben aan de macht van de sterkste? En we hebben dan wel geijverd voor de diversiteit van planten en dieren, maar de culturele op de afvalhoop geworpen.

Natuurlijk moeten we in de huidige omstandigheden Engels kennen. En over 50 jaar misschien Chinees. Of Hindi. Of Swahili. Zulke noodwendigheden zullen altijd blijven bestaan. Maar die noodwendigheden mogen of kunnen nooit het eigene vervangen. Want daarmee is veel meer verbonden dan geld, prestige en macht: menselijkheid en  authenticiteit.

Jaak Peeters

Januari 2024

Over PISA, schermhangende kinderen, cultuur en onderwijs

Twee studies.

Heel onlangs verscheen een studie van de Chinese onderzoeker prof. Philip Hui Li over de gevolgen van het overdadig spelen van computerspelletjes en langdurig TV-kijken. Het blijkt dat het doorbrengen van (vele) uren voor het (computer)scherm de menselijke hersenen al op jonge leeftijd vorm geeft. Er werden studies uitgevoerd op meer dan 30.000 kinderen jonger dan 12 jaar en men zag dat TV-kijken of computerspelletjes spelen een meetbaar en langdurig effect heeft op de structuur en de werking van hun brein. De effecten beginnen vroeg, houden lang aan, zijn verreikend en onomkeerbaar.[i]

De conclusie van prof. Li is dat het veelvuldig gebruik van schermen het menselijk brein verandert en, vooral, dat zulks diep ingrijpt op de menselijke evolutie.

Een tweede onderzoek leert ons dat sommige bijna onherstelbaar geachte ziekten door trainingstechnieken gunstig kunnen worden beïnvloed. Het gaat om Parkinson. Het blijkt namelijk dat langdurig volgehouden Tai Chi-training de noodzaak van klassieke therapieën merkbaar kan beïnvloeden. Motorische storingen in de hersenen bleken door deze training meetbaar te verminderen.[ii]

Zoals bekend is Parkinson een neurodegeneratieve ziekte. Dat wil zeggen dat sommige delen van het menselijke brein gaandeweg sterker aangetast worden. De resultaten van het genoemde onderzoek laten zien dat het mogelijk is om met Tai Chi-oefeningen invloed uit te oefenen op ons menselijk systeem.

Tai Chi was oorspronkelijk een Chinese gevechtskunst. Tegenwoordig zijn er ook in Vlaanderen groepen die Tai Chi beoefenen, veelal gewoon als een vorm van gecontroleerde bewegingsoefeningen.

Wat gemeenschappelijk is.

Ogenschijnlijk hebben die twee studies weinig met elkaar te maken. In het ene geval gaat het om het schermkijken en de gevolgen daarvan voor de structuur en de werking van de hersenen. In het andere geval gaat het om het positieve effect van een bepaald soort lichamelijke training op de ontwikkeling van een kwalijke degeneratieve ziekte.

Er zit niettemin één gemeenschappelijk element in beide studies. In de beide gevallen blijken de menselijke hersenen door extern zichtbaar gedrag gevoelig beïnvloed te kunnen worden.

Er dringt zich dus een conclusie op: wat mensen doen, heeft een vaak diepgaande invloed op het hersensysteem dat in sommige gevallen voorgoed veranderd wordt.

Eigenlijk weten we dat allemaal al langer.

Zo is het bekend dat de motorische hersenen van muziekartiesten anders ontwikkeld zijn dan die van “gewone” mensen.

Het is ook bekend dat mensen in hun brein als het ware “modellen” maken: voorstellingen van de wereld waarin ze leven.[iii] Deze voorstellingen beschrijven hoe mensen hun leefwerreld zien en ervaren. Met die voorstellingen benaderen ze dus de wereld. Die voorstellingen worden opgebouwd uit ervaringen uit het verleden. Mensen die in een stedelijke omgeving leven, bijvoorbeeld, doen andere ervaringen op en ontwikkelen bijgevolg andere voorstellingen in hun hersenen. Ze voelen zich dan weer makkelijker onwennig in de natuur. Dergelijke voorstellingen kunnen met moderne beeldvormingstechnieken worden aangetoond.

Dit zien we dus ook bij Tai Chi-oefeningen en bij jonge kinderen die te veel voor de TV hangen.

Evolutionair aspect.

Zoals professor Li ons vertelt, is het voor de opvoeding van onze kinderen van groot belang oog te hebben voor de gevolgen voor de moderne maatschappij en voor de toekomst op lange termijn.

We vergeten welicht te vaak dat de huidige menselijke soort een evolutionair product is. Onze verre voorouders struinden de wildernis van Oost-Afrika af, op zoek naar prooien en ander voedsel. Hun gedrag heeft hun hersenen vorm gegeven en deze vorm is het die door overerving tot ons is gekomen.

Onze huidige stedelijke levenswijze heeft echter niets meer te zien met de woeste wildernis waarin onze verre voorouders leefden. Men zou dus kunnen zeggen dat wij met de hersens die we van hen hebben geërfd in onze moderne tijd niet altijd even goed overweg kunnen.

Onze eigen evolutie in eigen handen?

Als het over de kwaliteit van ons onderwijs gaat – en dat is haast dagelijkse kost – dan hoor je heel vaak de roep om meer STEM-opleidingen[iv]. Men is er van overtuigd dat het onderwijs meer klemtoon moet leggen op wetenschap en technologie. Men gelooft immers dat onze kinderen met dit soort opleidingen verder komen dan met de klassieke algemene opleidingen. Het lijkt wel alsof de Homo Ergaster[v] nog steeds niet is uitgestorven…

Nu we tegenwoordig heel goed weten hoe plastisch onze hersenen zijn, leren we ook dat we door de aard van ons onderwijs de hersenen van de generaties na ons vorm geven. Omdat we die hersenen tot op zekere hoogte veranderen, mogen we verwachten dat op de wat langere termijn de hoger genoemde voorstellingen waarmee deze toekomstige mensen de wereld benaderen, anders zullen zijn dan wat we vandaag zien: er zal een andere cultuur ontstaan.

Sommigen zullen opgetogen zijn, want eindelijk heeft de mens zijn eigen toekomst écht in eigen handen.

“Levenslang  leren”.

Als onze hersenen – de basisstructuur van ons menselijk zijn – kennelijk zo gemakkelijk door ons uitwendig gedrag worden gemodelleerd, is er dan wel een gedrag dat de structuur en de werking van onze hersenen niet beïnvloedt?

De literatuur wordt niet door het antwoord op die vraag overspoeld, maar het is hoogstwaarschijnlijk dit: “neen”!

Er bestaat geen gedrag dat niet door onze buitengewoon ingewikkelde hersenstructuur wordt gestuurd. En omgekeerd. Niet dat men er al veel van begrijpt, want de handboeken van de gedragswetenschappen wemelen op dat punt van de onbeantwoorde vragen. Maar als we trachten te begrijpen in welke richting de wetenschap evolueert, dan is het hoger aangehaalde “neen” hoogstwaarschijnlijk correct.

Dat werpt licht op de algemeen bekende slogan: levenslang leren. Het leven zélf is levenslang leren.

Maar er zijn nog tenminste twee vragen die hierbij oprijzen en daar willen we hierna even op ingaan.

Ten eerste: wat is het effect van de reclame en, meer nog, welk effect mogen we toeschrijven aan de soms nogal opvallende ‘framing’ in de media?

Ten tweede: hoe moeten we de alarmerende berichten over de slechte PISA-resultaten van onze Vlaamse leerlingen beoordelen in het licht van dit levenslang leren?

Pisa.

Sedert enige jaren is Pisa nog wat anders dan de naam van die mooie Italiaanse stad. Het is het Programme for International Student Assessment : een internationaal vergelijkend onderzoek op initiatief van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

PISA test 15-jarigen op hun leesvaardigheid en hun wiskundige en wetenschappelijke geletterdheid, ongeacht waar ze zich bevinden in het onderwijssysteem. Technisch gesproken kun je bij een dergelijke vergelijking nogal wat vragen stellen. “Ongeacht waar ze zich bevinden in het onderwijssysteem”: betekent dit dat je leerlingen uit het Algemeen Secundair Onderwijs met die uit het Technisch Onderwijs vergelijkt?

Maar dat is hier niet ons probleem. Met alle respect voor de PISA-vergelijkingen, maar onderwijs is veel meer dan jongeren opleiden tot “STEMMERS”, dat zijn mensen die goed zijn in wiskunde, wetenschappen en technologie en daarover goed teksten kunnen lezen.

Als alles wat we in het leven beleven sporen nalaat in ons cognitief systeem, dan is een schoolsysteem dat alleen in de genoemde vakken opleidt, te eenzijdig. Het vormt mensen die in een producerende, technologische maatschappij goed meekunnen. Dat is nodig, maar onvoldoende. Er ontbreekt heel veel.

Mensen moeten namelijk ook sociale en maatschappelijke vaardigheden leren. Het droog-technische moet door het menselijke worden tegengekoppeld. Anders kunnen we ons net zo goed tot levende robotten laten ombouwen. Ze moeten, om maar een actueel probleem aan te halen, leren dat zorg in ziekenhuizen niet alleen een technische zaak is, maar vooral een menselijke[vi]. Ze moeten leren dat menselijke warmte even belangrijk is als wiskunde, want ook dat warm gedrag zet de hersenen in een plooi.

Kinderen moeten leren kritisch om te gaan met alles waarmee ze geconfronteerd worden, zodat ze zich niet laten inkapselen in een maatschappelijk systeem dat de menselijkheid zelf beschadigt. Natuurlijk denken we hier ook aan dingen zoals Artificiële Intelligentie, met als ultieme uitkomst de vervanging van de mens zelf door kunstmatige creaturen. In tegenstelling met sommigen mogen we daarover niet extreem optimistisch zijn, maar kritisch en bedachtzaam.[vii]

Reclame en massa-beïnvloeding.

Schrijver dezes herinnert zich nog de tijd dat op elke hoek van de straat borden te zien waren waarop te lezen stond: “Coca Cola verfrist u het best”. Natuurlijk is dat niet waar: dat hangt namelijk van de koelkast af. Maar de slimmeriken die deze borden ophingen wisten dat door het altijd maar weer herhalen van dezelfde boodschap de mensen op den duur die boodschap ook gingen geloven: bewuste beïnvloeding van ons cognitief systeem van buitenaf.

Denk nu aan het verhaal dat hierboven verteld werd: de voorstellingen die de hersenen van de door die reclame bewerkte mensen maken, worden veranderd en niemand weet of die veranderingen blijvend zijn. We weten nu alleszins dat die veranderingen in het geval van schermhangende kinderen blijvend kunnen zijn.

Dat betekent alvast dat we ook maar beter eerst goed nadenken als we kritiekloos meegaan met de (commerciële) neiging om alles en nog wat te digitaliseren. Onze hersenen werken niet digitaal. Ze werken als een systeem dat de hele tijd naar evenwicht zoekt en dat is niet noodzakelijk de meest efficiënte weg. Maar dat is wel de weg die aansluit bij wat we van nature geworden zijn doorheen een evolutie van enkele miljoenen jaren. De digitale wereld is niet-menselijk.

Vooral de jeugd is kwetsbaar, omdat ze nog niet de levenservaring hebben die hen wat achterdochtiger maakt. Met reclame volgepompte jeugdige hersenen “zetten” zich naar de reclame. De jonge hersenen leren dan ook nog eens dat alles te verkrijgen is, wat niet waar is. De ontgoocheling nadien wordt er des te groter om. De frustratie ook en niemand weet hoe die politiek zal uitpakken.

We mogen onze geest niet laten overspoelen. Dat kost ons op termijn de greep op ons eigen bestaan.

Politieke en mediatieke activisten van allerlei slag moeten beter nadenken over wat ze teweeg brengen als ze bijvoorbeeld jongeren angstig maken voor de verandering van het klimaat, en iets ouderen voor Covid. Angst heeft met zekerheid invloed op de jonge plastische hersenen en niemand weet hoe blijvend die invloed is en wat de maatschappelijke gevolgen ervan zijn. Tendentieus gedrag is echt niet onschuldig.

Cultuur en onderwijs: een siamese tweeling.

Het is duidelijk dat wat hierboven werd beschreven op een directe manier de culturele gesteldheid van de mensheid betreft. Het “zetten” van de geest van miljoenen mensen bepaalt hoe ze zich zullen gedragen. Dit wil zeggen: de cultuur wordt veranderd. Cultuur is immers niets anders dan het “bebouwen van de wereld” (Colere). Een vorm geven aan onszelf en aan de wereld waarin we leven.

Door te eenzijdig in te zetten op STEM beïnvloeden we dus ook onze cultuur en het is echt niet zeker dat dit in de goede richting gebeurt.

Op die manier hangen cultuurbeleid en onderwijsbeleid samen.

Eerder werd in deze reeks al gepleit voor een volwaardige titularis voor cultuur.[viii] Die moet bijdragen tot het aanleren van culturele weerbaarheid. Nu blijkt dat de zorgen van die titularis voor cultuur nog ruimer zijn: de evenwichtige geestelijke ontwikkeling van de jongeren en daardoor de toekomst van de hele maatschappij zijn in het geding. En daarin speelt de titularis voor onderwijs voluit mee.

De (toekomstige) titularissen van cultuur en onderwijs hebben dus een veel ruimere taak dan men op het eerste gezicht zou kunnen denken. Samen zijn ze in het licht van hoger beschreven ontwikkelingen verantwoordelijk voor de menselijke kwaliteit van de toekomstige Vlaamse maatschappij.

Jaak Peeters

December 2023

Als jaarafsluiter: iedereen een zalig kerstfeest en een gelukkig nieuwjaar gewenst!


[i] [i] https://orcid.org/0000-0001-9355-1116. How Early Digital Experience Shapes Young Brains During 0-12 Years: A Scoping Review.

[ii] https://jnnp.bmj.com/content/early/2023/09/27/jnnp-2022-330967.

[iii] Durk Talsma. De psychologie van denken en doen. Owl Press, 2020, passim.

[iv] Science, Technology, Engineering, Mathematics.

[v] De vroege “werkende mens”, voorganger van de homo sapiens.

[vi] “Lig je goed, Jef? Zal ik nog een kussen bijhalen?” Dat is ook verpleegkunde. Wie zich goed verzorgd weet, zal zich beter voelen.

[vii] https://www.hln.be/binnenland/deze-economen-voorspellen-bijzonder-sombere-toekomst-we-staan-aan-de-vooravond-van-een-andere-wereld~a91a00de/

[viii] https://doorstroming.net/2023/11/12/culturele-weerbaarheid/