Raf Debaene uitgedaagd

In deze bijdrage wil ik een beschouwing maken als reactie op enkele heel tekenende zinnen van Raf Debaene in zijn Voorwoord van het septembernummer van De Uil van Minerva.

De tekst van deze bijdrage neemt afstand van de stellingen van Debaene en tracht aan te geven waar de auteur de plank misslaat, waarbij hij wellicht onbewust dezelfde fout maakt als zovele andere hedendaagse schrijvers. Ik zal dat niet op een polemische manier doen, maar wel op een confronterende wijze.

Eerst zal ik Debaene voorstellen.

Vervolgens zal ik meedelen wat hij schrijft.

Daarna volgt mijn commentaar dat in drie afzonderlijke hoofdparagrafen uiteenvalt.

 

Wie is Raf Debaene?

 

Debaene is één van de drie eindredacteurs van het tijdschrift De Uil van Minerva, waarmee mensen zoals Jacques De Visscher, Raoul Bauer en Toon Braeckman op de een of andere manier geassocieerd zijn. De ondertitel van het tijdschrift luidt: “Tijdschrift voor geschiedenis en wijsbegeerte van de cultuur”.

Voor de kost doceert Debaene als lector aan de Arteveldehogeschool in Gent. Hij is verbonden aan het departement sociaal werk, waar hij filosofie geeft.

Naast zijn educatief werk is Debaene actief als schrijver en spreker. Zo sprak hij op een congres van de Liga van de Mensenrechten, die, zoals bekend, zowat in dezelfde ‘korf’ aan te treffen valt als De Wereld Morgen, Unia, Kif Kif en Vluchtelingenwerk Vlaanderen.

Ook bij Apache is Debaene niet onbekend.

Bij Sociaal.net publiceerde hij Democratie heeft nood aan sociaal werk, waarbij hij zijn stelling uitte dat de sociale werker de mensenrechten als centrale leidraad moet nemen. Velen, waaronder ikzelf, menen dat deze stellingname niet zo vanzelfsprekend is want afhankelijk van de definitie van mensenrechten, maar daar ga ik hier niet op in. Debaene neemt het discours van de mensenrechten als een centrale leidraad van zijn optreden en zijn stellingnamen.

In het voorbijgaan tracht Debaene ons te overtuigen van de rechtmatigheid van zijn afwijzing van figuren als Dalrymple en Burke.

De lezer zal nu zeggen: Raf Debaene staat dus links – en misschien zelfs vrij ver links. Dat schijnt wel de norm te wezen in opleidingen voor sociaal werk en in dat opzicht valt Debaene dus niet op.

Toch moet ik zeggen dat Debaene ooit in het tijdschrift Oikos[1]  een interessante reactie publiceerde op de positie van Guy Tegenbos. In die reactie trekt Debaene onder meer van leer tegen het modernisme van de ‘competenties’, waarmee het personeelsbeleid van tegenwoordig zo vaak vergiftigd wordt. Naar mijn oordeel zegt hij terecht dat deze competentie-denkwijze de kwaliteiten van de menselijke persoon herleidt tot wat hem of haar in het economisch proces nuttig maakt. Mijn eigen ervaring als ex-leidinggevende dwingt me ertoe dit competentiedenken af te wijzen als eenzijdig en contraproductief. Ik heb ondervonden dat alleen het ernstig nemen van de medewerker als volwaardig mens een goede basis is voor succesrijke samenwerking.

 

Debaene over identiteit

 

Wat me aanzet om op de uitspraken van Debaene te reageren is een heel kort maar veelzeggend stukje in zijn voorwoord van De Uil van Minerva[2].

 

Ik citeer: “De andere kant van het polemisch genre dat hier wordt beoefend, is natuurlijk dat eenzijdigheid, overdrijving en karikaturisering niet ver weg zijn, zoals beide auteurs ook meteen zelf aangeven. (…) maar op die manier neigen ze naar een vorm van identitarisme, een fenomeen waarmee we in België jammer genoeg maar al te vertrouwd zijn: anderstaligheid wordt hier opgeblazen tot essentieel verschillende identiteit van bevolkingsgroepen die het samenleven haast onmogelijk maakt. De eigen identiteit kan echter slechts enige schijn van reële inhoud krijgen door vooral negatieve kenmerken toe te kennen aan de andere.”

 

Inleidende kritiek

 

De auteur toont zich hier een aanhanger van het postmoderne geloof dat identiteit slechts schijn is. Identiteit heeft volgens hem geen werkelijke inhoud. Wat meer is, en om de zaak nog zwarter te maken dan ze al lijkt, is een dergelijke identiteit slechts definieerbaar door de vermeende slechte kenmerken van ‘de andere’ in het licht te stellen.

Met alle respect: maar dit is onzin. Een mus heeft een duidelijke identiteit: haar verenkleed, gezang, foerageergedrag, leefwijze enzovoorts. Een planeet heeft een duidelijke identiteit: Jupiter is een grote gasplaneet waarop leven zoals wij het kennen ondenkbaar is. Een wetenschappelijk vak heeft een duidelijke identiteit: elke wetenschap heeft een eigen materieel en formeel voorwerp. Telkens weer kun je een aantal kenmerken opsommen die het benoemde onderscheiden van het andere. Maar betekent het feit dat ik de planeet Jupiter een identiteit toeschrijf tegelijk dat ik de planeet Saturnus misprijs?

Het is duidelijk dat het begrip identiteit in de milieus die Debaene frequenteert een negatieve betekenis heeft. Die mensen slagen er dus niet in om op een neutrale manier dat begrip te hanteren.

Dat tast de geloofwaardigheid van hun hele verhaal ernstig aan.

 

Eerste hoofdkritiek

 

Debaene betreurt kennelijk dat de verschillen tussen Vlamingen en Walen “opgeblazen” worden. Er zijn misschien wel verschillen, maar ze zijn te pietluttig om het samenleven in de staat België onmogelijk te maken.

Ik begrijp niet dat Debaene niet in de gaten heeft dat hij zélf een politieke voorkeur voor een staatkundige identiteit uitspreekt. Wat hij zegt is dat de entiteit België wél een relevant uitgangspunt is, maar de entiteit Vlaanderen niet – of althans niet in die mate dat ze de entiteit Belgie kan/mag vervangen.

Maar waarom zou dat zo zijn? Kijken we even naar de start van dit koninkrijk. Het is gesticht door de Franstaligen die gevormd werden tijdens de Franse bezetting in een revolutie die door een referendum bij een grotendeels ongeletterde bevolking zogenaamd gelegitimeerd werd. Waarom zou zulk een politieke constructie voorrang moeten krijgen op een entiteit Vlaanderen die zonder revolutie, met veel bloed, zweet en tranen en op een democratische manier tot stand is gekomen?

Het is aan Debaene en zijn geestesgenoten om dat uit te leggen.

 

Tweede hoofdkritiek

 

Debaene maakt dezelfde fout als in vele Vlaamsnationale milieus wordt gemaakt: identiteit is zoiets als een schimmig kroontje dat boven de hoofden van de bezitters van die identiteit zweeft.

Zolang we in de contouren van de schimmigheid blijven ronddwalen zullen we nooit tot redelijkheid komen.

In mijn Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen heb ik een lang hoofdstuk gewijd aan een andere manier om naar identiteit te kijken. Ik heb daar identiteit beschreven als een geheel van betekenissen – psychologen zeggen: cognities – die in hoofde van de betrokken persoon of groep meer dan gemiddeld voorkomen. De modale Vlaming spreekt iets wat op Nederlands lijkt, vindt geen graten in de lintbebouwing, heeft op school een hoop dingen geleerd die je in Duitsland niet leert, leest Vlaamse kranten of tijdschriften en kijkt naar VTM of VRT en neemt de inhoud van die media in zich op.

Maar diezelfde Vlaming heeft Engels geleerd, of Frans. Gaat naar Spanje met vakantie, net als Duitsers. Hij is vakman en heeft als zodanig dezelfde knepen geleerd als zijn vakgenoot uit Canada. Enzovoorts.

In plaats van schimmigheid krijgen we op die manier iets dat we zouden kunnen proberen te kwantificeren: een opsomming van betekenissen. Daar kun je wat mee.

De Vlaamse identiteit is dus de verzameling betekenissen die je in Vlaanderen meer dat gemiddeld aantreft. Zo heeft Wallonië zijn identiteit en heeft Gent een eigen identiteit, de Limburgers hebben die enzovoorts.

Het is mij een volstrekt raadsel wat zoiets met “uitsluiten” of “overdrijven” te maken heeft.

Maar je moet wel helder definiëren.

 

Derde hoofdkritiek

 

Ik kom hier op een terrein dat de heer Debaene ongetwijfeld beter bekend is: de Franse schrijver Michel Foucault. Ik ga uit van mijn eigen (eigenzinnige) interpretatie van Foucault[3].

 

Foucault is bekend voor zijn analyse van het spreken. Spreken is volgens hem in principe opdringerig. Het is het doen van een zet, waardoor de tegenspeler al dan niet schaakmat kan raken.

Vergelijk het met de kolonel die met zijn bataljon een terrein bezet. Door dat te doen drukt hij de tegenstander weg, want je kunt niet tegelijk niet- en wél bezetter zijn.

Wie spreekt doet dus niet alleen een uitspraak, maar neemt terrein in – weliswaar geen fysisch terrein, maar een stuk terrein in het discours. Het is aan de tegenpartij om hier gepast op te reageren. Om dat te kunnen doen moet de tegenpartij uiteraard een distantie aannemen ten aanzien van de bezetter: hij moet afstand nemen, want anders is hij overwonnen.

Vervolgens moet hij reageren. Als we even de militaire retoriek laten varen, dan verschijnt hier wat Foucault de Parrèsia noemt: het vrijmoedig spreken[4].

 

Wat betekent dat?

Ik kan iemands standpunt herformuleren. Ik kan er vragen bij stellen. Ik kan wijzen op logische tekortkomingen. Dan ben ik nog altijd niet de polemist, maar ik spreek wel ‘vrijmoedig’: ik zeg wat ik denk te moeten zeggen. “Ik sta in mijn eigen kracht” – zegt een dochter van me zo vaak. Of nog: de enkeling verschijnt hier als een soort ondernemer van zichzelf[5].

 

Ik kan niet anders dan dit laatste als een uiting van humanisme te beschouwen, een humanisme zoals dat in de geschiedenis van de westerse emancipatie is verschenen en dat we misschien weer volop aan het verliezen zijn. Het is het humanisme van de zelfbeschikkende mens, als lid van een zelfbeschikkende gemeenschap – want het één kan niet zonder het ander.

De nationalist – dit is: de persoon die zijn volk tot een moderne (al dan niet soevereine) bestuurlijke natie wil uitbouwen – is de persoon die ‘in zijn eigen kracht staat’, als een ondernemer, niet van een individu, maar van de gemeenschap waartoe hij behoort.

Dat is een principieel positieve houding die niets van doen heeft met afkeer voor het andere en die geen overdrijving nodig heeft om zichzelf te vestigen.

Het is gewoon…vrijmoedig spreken en handelen. Of nog: zichzelf van een rechtmatige plaats in het steekspel onder mensen en volkeren verzekeren.

Is daar iets mis mee?

 

En hiermee daag ik de heer Debaene dus uit, want hoewel hij het doet voorkomen wars van polemiek te zijn, lijkt het mij geen goed uitgangspunt voor een niet-polemisch gesprek wanneer je in je uitspraken al vooraf uitgaat van negatieve stereotypering van je tegenspeler.

 

 

Jaak Peeters

Oktober 2020

 

 

 

 

 

 

 

[1] Raf Debaene. Onderwijsvernieuwing en democratie. Oikos, 2012, nr 63.

[2] Raf Debaene. Voorwoord. De Uil van Minerva, volume 33, nr 3, 2020 blz. 193.

[3] Ik neem hier afstand van de uitspraken van R. Scruton over Foucault.

[4] Michel Foucault. Parresia. Vrijmoedig spreken en waarheid. Krisis-onderzoek nr 1, inleiding door Machiel Karskens.

[5] Fernand Tanghe. Actualiteit van Foucault? Filosofie Tijdschrift. Jaargang 30, juli-augustus 2020, blz. 31.

Het “Global compact for safe, orderly and regular migration” en de “Politieke Verklaring van Marrakesh” Beknopte voorstelling en kritische bespreking.

Opmerking vooraf.

 

Er is sprake van twee verschillende overeenkomsten.

Het in de titel genoemd mundiale Pact voor een veilige, ordelijke en reguliere migratie is tot stand gekomen in de schoot van de Verenigde Naties, met als actoren de staats-en regeringsleiders en vertegenwoordigers van de VN[1]. Australië, Oostenrijk, Kroatië, Polen en Hongarije ondertekenen de tekst niet, Tsjechië maakt grote bezwaren en de VS namen zelfs geen deel aan de onderhandelingen. In het geval van Oostenrijk en ook van Australië, is het bezwaar dat het pact de soevereiniteit aantast en het verschil tussen legale en illegale migratie minimaliseert.

Op 2 mei 2018 hebben de ministers van Buitenlandse en Binnenlandse Zaken en de ministers bevoegd voor Integratie en Migratie van zo’n 60 Europese (waaronder Zwitserland) en Afrikaanse landen in Marrakesh op uitnodiging van de Marokkaanse koning een Politieke Verklaring opgesteld, die ik na de bespreking van de VN-tekst kort zal behandelen. De verklaring (geen “verdrag”, zoals VRT het stelde) van Marrakesh is een gevolg van de al langer lopende dialoog tussen een aantal Europese landen en Afrika. Beide teksten steunen deels op dezelfde internationale verdragen en overeenkomsten, maar staan toch los van elkaar.

In wat volgt zal ik eerst kort verslag doen over de inhoud van het genoemde Mundiaal VN-Pact (hierna gewoon “Pact” genoemd), en er telkens enkele opmerkingen bij maken, die ik cursief en in een ander letttertype zet. Om redenen die verderop duidelijk worden heb ik mijn opmerkingen geschreven vanuit het standpunt dat autochtonen het recht hebben de integriteit van hun cultuur en hun land te beschermen, maar mét respect voor de rechten van vluchtelingen en legale migranten. Daarna zal ik een algemenere beschouwing brengen.

Het hele commentaar is op mijn verantwoordelijkheid.

Het is onmogelijk om de 34 pagina’s lange tekst van het genoemde Pact hier volledig weer te geven. Ik vestig dus de aandacht op wat ik essentieel vind. Daarmee voer ik een selectie door. Ik voeg de referentie bij voor wie de hele originele tekst wil lezen. Die is op internet overigens gemakkelijk terug te vinden.

Vervolgens zal ik kort ingaan op de Euro-Afrikaanse verklaring en enkele opmerkelijke verschilpunten aanwijzen. In ieder geval kan nu al gezegd worden dat de Euro-Afrikaverklaring uitdrukkelijk dubbel gebruik (met het genoemde Pact) uitsluit (avoiding) en alleszins beter aansluit bij onze eigen verzuchtingen, al valt er nog heel veel aan te verbeteren.

De beide teksten zal ik kritisch beoordelen, met verwijzing naar een andere commentator en een beoordeling door staatssecretaris Francken.

 

Het VN-Pact: inhoud en kort commentaar

1.Het Pact bepleit beleidsmaatregelen om op mundiaal niveau de migraties veilig, ordelijk én regulier te laten verlopen.

De preambule verwijst dan ook naar een serie afspraken binnen de VN zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, verschillende internationale overeenkomsten over burgerlijke en politieke, economische, sociale en culturele rechten, de conventies tegen internationaal georganiseerde misdaad en vele andere verklaringen.

In werkelijkheid gaat het in deze zaak concreet om twee mundiale pacten, die beide samen complementaire internationale samenwerkingskaders uitzetten. Het uitgangspunt is dat vluchtelingen en migranten kwetsbare groepen zijn die vaak vergelijkbare moeilijkheden ondervinden. In de beide gevallen gaat het om personen die allemaal vallen onder de bescherming van de verklaringen over mensenrechten en menselijke bescherming. Tot nog toe echter, zo verklaart de inleidende tekst, hadden alleen vluchtelingen recht op een specifieke internationale bescherming zoals gedefinieerd in het internationale vluchtelingenrecht. Het hier behandelde Pact verwijst uitdrukkelijk naar migranten en presenteert een samenwerkingskader dat migratie in al zijn dimensies aanpakt.

Hier rijst al de eerste opmerking. Het is gewoon niet waar dat asielzoekers en vluchtelingen aan de ene kant en mensen die een beter leven zoeken even kwetsbaar zijn en dus als één groep mogen behandeld worden. Dat is onrecht doen aan mensen die écht voor hun leven op de vlucht moeten, ook al is het heel redelijk dat mensen op zoek gaan naar betere levenskansen.

2.De VN-lidstaten, een reeks relevante belanghebbenden en het ‘rapport van de secretaris-generaal van de VN’ leverden de input voor dit pact. Het pact verwijst naar de 2030- Agenda voor duurzame ontwikkeling en steunt voorts, onder meer, op het verslag van de secretaris-generaal over internationale migratie en ontwikkeling van 3 februari 2017.

3.Ondanks de plechtig aandoende inleiding wordt dit Pact gepresenteerd als een juridisch niet bindend samenwerkingskader. Men wil de internationale samenwerking tussen alle relevante actoren op gebied van migratie bevorderen. Het opmerkelijke is dat herhaaldelijk beklemtoond wordt dat geen enkele staat de migratie alleen kan aanpakken een sneer in de richting van Trump? Men verklaart aan de ene kant dat niet geraakt wordt aan de soevereiniteit van de staten, doch dat die aan de andere kant geacht worden hun verplichtingen jegens het internationaal recht na te komen. Dit wijst in de richting van de Oostenrijkse en Australische houding, die in dit pact een aantasting van de soevereiniteit zien. Deze uitspraken lijken een vingerwijzing aan het adres van politici die kritiek hebben op de huidige massa-migraties, alsof het aan een niet-verkozen en niet-verantwoordelijke VN toekomt kritiek te geven.

4.Men erkent dat de meeste migranten in de wereld reizen, wonen en werken op een veilige, ordelijke en gereglementeerde manier. Vervolgens stelt de tekst dat deze migratie op alle landen en gemeenschappen een diepe invloed uitoefent. Het is opmerkelijk dat over dit toch uiterst belangrijke punt voorts overheen wordt gegleden. Het is goed erop te wijzen dat landen en volken overleg plegen over migratie en de verantwoordelijkheden aflijnen, doch zoals verder zal blijken worden die verantwoordelijkheden nogal eenzijdig ten laste van de ontvangende gemeenschappen gelegd. Nochtans is er aanleiding genoeg om het belang en de rechten van ook de ontvangende volken nader te bespreken, ook al omdat de tekst zelf stipuleert dat migratie een bepalend kenmerk is van onze geglobaliseerde wereld en dat kennis hiervan iedereen ten goede kan komen.

5.Het Pact deelt mee dat huidige en potentiële migranten volledig geïnformeerd moeten worden over hun rechten en plichten en over de opties voor een veilige en reguliere migratie en we moeten “al onze burgers toegang bieden tot objectieve informatie (…) om misleidende verhalen met negatieve percepties over migranten te verdrijven”(punt10).

Dit is duidelijk een politieke stellingname, gericht tegen wat de “hoge vertegenwoordigers” – zo noemen ze zichzelf – kennelijk opvatten als populisme, nepnieuws enz.

Het zou beter geweest zijn als diezelfde ‘hoge vertegenwoordigers’ wat meer aandacht zouden hebben gehad voor de redenen waarom die ‘misleidende verhalen’ überhaupt kunnen ontstaan. Voor wie de krant openslaat zijn er redenen genoeg om achterdochtig te worden bij een massale instroom van externen. Mag ik even Bielefield in herinnering brengen? In de tekst van het Pact lijkt men de zorgen van de autochtone bevolking niet al te ernstig te willen nemen. Er was nochtans voldoende aanleiding om hierop wat verder door te gaan, omdat de opstellers van de tekst in hun punt 11 te kennen geven dat een alomvattende aanpak nodig is van de voordelen van de migratie en de risico’s voor individuen en gemeenschappen in landen van herkomst, doorreis én bestemming. Natuurlijk moet dat gebeuren. Alleen: het gebeurt in dit Pact zeker niet op een evenwichtige manier.

6.De eenzijdigheid blijkt ook uit punt 12. “Dit Pact is bedoeld om de negatieve factoren te matigen die mensen verhinderen om duurzaam levensonderhoud op te bouwen en te behouden in hun land van herkomst en hen te dwingen elders een toekomst te zoeken”. Dat is de spijker op de kop: mensen verlaten niet voor hun plezier hun geboortestreek, maar doen dat omdat de uitzichtloosheid hen daartoe brengt – al zijn er altijd en overal avonturiers. Er is niets mis met de wil om de rechten van migranten in alle stadia van hun migratie te beschermen, maar de aanpak van het grootste onrecht dat hen werd aangedaan, namelijk de noodzaak zelf tot emigreren, glijdt in deze tekst teveel als los zand door de vingers. Dit onderwerp had centraal moeten staan. Alle menselijke rechten moeten op de eerste plaats concrete vorm krijgen in het eigen geboorteland. Ik ben het eens met Hannah Arendt als zij verklaart – met een verwijzing naar Burke – dat mensenrechten alleen vorm krijgen binnen een situatie waarin de nationale rechten gelden[2]. Mensenrechten vereisen immers politieke macht, en sluiten dus het best aan bij het menselijk welbevinden in het eigen geboorteland.

Punt 13 zegt dat migratie nooit een daad van wanhoop mag zijn. Moet dan de klemtoon van internationale organisaties niet liggen op het verhinderen dat die wanhoop opkomt? De noodzaak tot migratie moet dus de ultieme uitweg zijn. Pas als alleen nog migratie een uitweg biedt, hebben migranten het recht in staat gesteld te worden volwaardige leden van ontvangende samenlevingen te worden, doch alleen op voorwaarde dat ze ook alle verplichtingen die in die samenlevingen gelden op zich nemen. We kunnen jammer genoeg vandaag niet zeggen dat de zaken correct verlopen. Je kunt dus niet droogweg verklaren dat sowieso veilige, ordentelijke en reguliere migratie van definitieve aard vergemakkelijkt moet worden. Dat is nauwelijks minder dan pleiten voor open grenzen.

7.Het Pact omschrijft een aantal gedragslijnen.

De eerste gedragslijn stelt het belang van de betrokken individuen centraal: het welbevinden van de migrant is hoofdbekommernis. Dat gaat te ver. De doellanden hebben zelf ook een bevolking die bestaat uit mensen met hun specifieke cultuur die aansluit bij het welbevinden van diezelfde mensen. Ook hun rechten tellen. Er bestaan voorts ook collectieve rechten, die even belangrijk zijn als de individuele rechten van migranten, omdat individuele rechten vorm krijgen via collectieve rechten. Gemeenschappen hebben collectieve rechten, zoals die in de Canadese grondwet zijn opgenomen m.b.t. de rechten van de ‘eerste volkeren’[3]. Die collectieve rechten niet te erkennen leidt onverbiddelijk tot individuele benadeling.

De tweede gedragslijn gaat over de noodzaak de migratie internationaal aan te pakken. Dat is juist, maar kan de indruk wekken dat regeringen die aparte maatregelen willen treffen, hiermee in het ongelijk worden gesteld.

De derde gedragslijn erkent de soevereiniteit van de staten en hun recht om onderscheid te maken tussen illegalen en legale migranten. Dat is nogal wiedes: elke staat haalt zijn legitimiteit uit zijn vermogen de bevolking dienstbaar te zijn, hetgeen betekent dat de staat sommige daden strafbaar stelt. Anders vervalt de hele internationale orde en verdwijnen de mensenrechten. Soevereiniteit veronderstelt bovendien ook plichten, ook voor de herkomstlanden, waar het zou moeten gaan om het opheffen van de noodzaak tot massale emigratie.

Voorts geeft de tekst gedragslijnen met betrekking tot de naleving van de rechtstaat, acties voor duurzame ontwikkeling en de naleving van de mensenrechten.

Wat dat laatste betreft vervalt de tekst weer in de modus van het verhaal over discriminatie, vreemdelingenhaat en racisme, zoals we dat inmiddels onder meer vanuit de milieus van de VN gewoon zijn. Het ontgaat de opstellers van de tekst dat racisme en discriminatie ook tegen autochtone bevolking kan gericht zijn. Het volstaat de kranten te lezen om daarvan overtuigd te raken.

Andere vermelde gedragslijnen zijn: aandacht voor de rechten van kinderen en vrouwen en de noodzaak om naar migranten te kijken als slachtoffers. Het eerste deel van deze stellingname is onbetwistbaar; het tweede is dat wél. Wat moet ik denken over de overvolle boten vol jonge kerels die zo hard nodig zijn bij de opbouw van hun eigen land of van Afghaansevluchtelingen’, die ons zijn komen te vervoegen nadat ze mooi-ogende folders over de welvaart en de overvloed aan prachtige huizen hier ten lande onder ogen kregen? Iedereen heeft het recht om een beter leven na te streven, maar dat moet dan wel gebeuren met in achtneming van de rechten van àlle betrokkenen.

8.Het pact gaat dan vervolgens verder met het formuleren van een reeks concrete doelstellingen, 23 in totaal. Ze hebben veelal te maken met betere informatieverzameling en -uitwisseling en de monitoring van de migratie. Dat is uiteraard niet verkeerd. Echter: de tekst blijft vaag en vrijblijvend als hij oproept tot duurzame ontwikkeling van alle regio’s. Dit is natuurlijk het cruciale punt: de oorzaak van migratie aanpakken. Opmerkelijk is dat er heel even sprake is over demografie. Ook dit is een cruciaal punt: als Sahellanden een geboortecijfer van tien kinderen per vrouw hebben, dan is duurzame ontwikkeling gewoon onmogelijk. Waarom hierop niet nader ingegaan?

Er wordt gepleit om rekening te houden met voorspelbare noodsituaties die migratie tot gevolg hebben of mensen het leven zuur maken. Dat is mooi, maar het blijft toch zo vaag en een beetje dromerig. Natuurrampen zijn veelal niet te voorzien en vaak wonen er te veel mensen op geologisch onrustige plaatsen. Hoe kan een regering zich voorbereiden op een vulkaanuitbarsting? Miljoenen mensen evacueren is verre van simpel en wie zal dat betalen? Tabellen, grafieken en uitwisseling van gegevens zullen hierbij weinig zoden aan de dijk zetten.

In de tekst wordt gepleit voor het gebruik van de taal die de migrant begrijpt. Hoe realistisch is dat eigenlijk? Moeten wij in Vlaanderen folders voorzien in het Swahili, het Urdu, het Maleis… in eindeloos vele talen? Als we daarmee beginnen, hoelang zal het duren voor een taaleisen worden gesteld inzake bestuur, gerecht, onderwijs enz.?

De doelstellingen van het Pact bevatten maatregelen om illegale migratie on te zetten in legale. Is dat niet een beetje onrealistisch, omdat een belangrijk aantal migranten nu precies illegaal wil gaan? Niet de legale, doch de illegale migratie is het probleem en die vang je niet op met tabellen, informatiecampagnes en monitoring. Het illegale circuit is zeer winstgevend en wie er schatten mee verdient zal met de goedbedoelde doelstellingen niet meewerken. De Pact pleit bijvoorbeeld voor de strijd tegen het vervalsen van persoonsbewijzen. Natuurlijk is dat terecht, maar hoe maak je dat hard als je weet dat dit soort praktijken algemeen is in de illegale migratie? Het mag overigens vreemd klinken, maar het begrip illegaal komt als zodanig in de tekst nergens naar voren[4].

De opstellers van het Pact pleiten ook voor een verbetering van de wetgeving met het oog op het integreren en beschermen van migranten. Ik heb niet de indruk dat de regeringen van West-Europa in dit opzicht wat aan te wrijven valt. Als een regering zelf al spreekt over ondingen zoals ‘mystery-shopping’, dan denk ik niet dat we ons aangesproken moeten voelen. En waarom zouden vrijwillige migranten per definitie het recht hebben om zich in doellanden te integreren?

Mensensmokkel is een aandachtspunt. Dat is een fundamentele zaak. Helaas blijft het Pact daarover zo vaag, dat elk concreet engagement ontbreekt. Iedereen zal mensensmokkel veroordelen, en toch is deze praktijk algemeen. De aanpak van de VN werkt dus duidelijk niet. Zo pleit men ervoor dat migranten makkelijker toegang tot juridische bijstand zouden krijgen. Ten eerste: over welke bijstand hebben we het met name in de herkomstlanden? Ten tweede: die juridische bijstand zou het illegale karakter van de migratie weghalen, wat met zich brengt dat velen liever afzien van die bijstand.

Gelijkaardige overwegingen gelden met betrekking tot de diplomatieke en consulaire voorstellen: ten eerste moeten die diensten betrouwbaar functioneren en ten tweede is de vraag of migranten wel op de tussenkomst van die diensten gesteld zijn. Pleiten voor rechtsbijstand of gerede juridische behandeling van slachtoffers van mensensmokkel neemt het probleem niet weg.

De tekst spreekt zelfs over ontradingscampagnes. Dat zal wel, en vanuit Westerse regeringskringen worden dergelijke campagnes opgezet. Alleen: als mensen in nood zitten helpt geen enkele campagne. Migranten redeneren vaak heel koel: “als het mislukt zijn we dood, maar dat gebeurt anders ook; als het lukt, hebben we kans op een beter leven”. En wie kan hen ongelijk geven? In dezelfde geest kunnen we de tekst beoordelen als die spreekt over het gecoördineerd beheren van nationale grenzen. Wat doe je als migranten met honderden tegelijk die grens bestormen of zelfs met vlammenwerpers de politie te lijf gaan? Wat als die migranten helemaal niet zinnens zijn zich aan het internationale recht te houden? Waarom zwijgt VN dan?

De tekst pleit tegen het terugsturen – zeker collectief – of de detentie van migranten. Maar wat is dan het alternatief? En als een dergelijk Pact niet méér het recht op terugsturen van illegalen beklemtoont, dan is dat een uitnodiging aan de extreme linkerzijde tot het voeren van acties tegen een regering die de immigratie wil beheersen en laat het de illegalen onze zwakheid zien.

Een dergelijke tekst is , haast vanzelfsprekend, niet af zonder dat nogmaals klemtoon gelegd wordt op de bevordering van de diversiteit: men moet wederzijds respect bevorderen voor de culturen en gewoonten van migranten en autochtone gemeenschappen. Tegelijk moet men de sociale cohesie bevorderen. Men moet toch eens uitleggen hoe dat in zijn werk moet gaan als immigranten helemaal niet geïnteresserd zijn in de emancipatie van vrouwen of het nut van schoolopleiding voor hun kinderen niet (willen) zien. Hoe kan een staat die zo divers is dat de in het ene geval de vrouw naar de papketel wordt verwezen en in het andere diezelfde vrouw aangemoedigd wordt om carrière te maken en evenveel te verdienen als mannen de gevraagde ‘cohesie’ vertonen? Diversiteit zoals die hier voorgesteld wordt verhindert juist elke ernstige cohesie – een kritiek die geldt voor elke overdreven beklemtoning van diversiteit. De politieke doelstellingen spreken elkaar tegen: de welvaart waar zovelen op af komen werd mogelijk in een toestand van een zekere mate van culturele en sociale homogeniteit, die nu door de diversiteit als gevolg van immigratie onderuit wordt gehaald. Wij kunnen onmogelijk inleveren op de principes die tot die welvaart hebben geleid en daartoe behoort inderdaad een soort gemeenschappelijk verlangen om gezamenlijk op te stoten tot een hoger niveau van ontwikkeling. Hoe kan zoiets samengaan met respect voor de tradities van immigranten uit landen waar precies deze ontwikkeling van geen tel is?

Het zou verbazend zijn geweest als sommige richtlijnen niet nog eens zouden waarschuwen voor onze kennelijk ingeboren racistische neigingen. Wij hébben een hoop antiracistische en antidiscriminatoire wetten. Laten we zaak eens omdraaien en herhalen wat iemand als Hoessein Boukhriss ooit zei, nl. dat immigranten dankbaar moeten zijn voor de kansen die ze te onzent krijgen. Systematisch de verdenking van racisme cs op de autochtonen leggen is echt niet aanvaardbaar. Het is onfatsoenlijk, temeer daar duidelijk is dat de modale Vlaming niet racistisch denkt, maar wel zijn land voor zijn kinderen wil reserveren[5]. Nog sterker is de aanbeveling in doelsteling 17: alle vormen van discriminatie elimineren en maatschappelijke leiders van allerlei slag ertoe aanzetten om personen die intolererantie en racisme cs verspreiden op te sporen en negatieve percepties te bestrijden, ook in het kader van verkiezingen. Uitdrukkelijk is in de tekst sprake van “sensibilisering en voorlichting van mediaprofessionals”. Dit is oproepen tot manipulatie van de openbare opinie en de jacht op andersdenkenden. Hier worden ook duidelijk politieke partijen op de korrel genomen, waarvan de financiering zou moeten worden stopgezet en wordt uitdrukkelijk gepleit voor wat ‘politiek correct denken’ wordt genoemd. We moeten deze gedachtengang met klem bestrijden, in naam van de rechtvaardigheid, ook al zitten de gedachten van de ‘Hoge Autoriteiten’ vol van dit soort curieuze ideeën. Politiek correct denken is een vorm van intellectueel terrorisme en hoort in een democratie niet thuis. Wij moeten intolerant zijn als we merken dat sommige ideeën bij immigranten niet met onze cultuur verzoenbaar zijn. Niet alleen omdat in ons land onze cultuur voorrang moet hebben, maar ook omdat vanuit een algemeen menselijk standpunt sommige van de opvattingen bij immigranten altijd moeten bestreden worden. Als sommige moslims menen dat een ongetrouwde vrouw die geen ‘eigendom’ is van haar man[6] loslopend wild is, dan moeten wij in de mogelijkheid zijn dit soort lieden voorgoed de deur te wijzen. Ik druk me hiermee voorzichtig uit, want het is bekend dat er figuren onder de immigranten zijn die onze hele cultuur maar niks vinden, hem misprijzen en alleen maar uit zijn op de materiële voordelen. Moeten wij aan deze lieden toegevingen doen?

Dit is een hatelijke, eenzijdige en omgekeerd discriminerende tekst.

Ook wordt van de autochtone gemeenschap verwacht dat ze diaspora’s helpt om contacten met hun land van herkomst te onderhouden. We moeten dus aanvaarden dat Erdogan zijn aanhangers in Genk komt oproepen om voor hem te stemmen of zijn tegenstanders te bestrijden. Dat is pleiten voor de oprichting van een vijfde, zesde, zevende, achtste ….kolonne, of voor etnische eilanden. Niettemin wordt van de autochtonie verwacht dat ze ijvert voor maatschappelijke cohesie.

Tenslotte zijn er richtlijnen die aanbevelen dat herintegratie (remigratie) in hun herkomstland vlot en duurzaam kan zijn. Het is goed dat die mogelijkheid aangehaald wordt, maar zolang de herkomstlanden geen verplichtingen wordt opgelegd, gaat het hier om loze uitspraken.

 

Algemene beoordeling

Dit is geen goed pact.

Ten eerste ligt de klemtoon te eenzijdig op het belang van de individuele migrant. Aziatische regeringen zullen alleen al op deze grond dit pact nooit toepassen[7]. Het moet toch duidelijk zijn dat een individu nooit uit zijn omgeving kan worden gehaald en dat wat een individu doet of niet doet tegelijk impact op zijn omgeving heeft. Je kunt dus cultuur en individueel belang onmogelijk scheiden.

Ten tweede legt deze tekst de verplichtingen te eenzijding op de aankomstlanden. Dat zijn vooral de West-Europese staten. Dat mensen willen migreren naar de plaatsen waar de meeste welvaart te vinden is, kan iedereen begrijpen. Ik zou het ook doen. Maar wie een algemeen pact wil maken dat alle aspecten de migratie in rekening wil brengen, moet dat laatste dan ook echt doen. Migratie heeft, zoals Prof. Paul Collier ons voorrekende[8], zowel slechte als goede kanten. Zoals de kaarten nu liggen komen de slechte gevolgen vooral bij de aankomstlanden terecht. Dat is op termijn niet alleen niet vol te houden, omdat er wellicht een paar honderd miljoen potentiële migranten klaar staan, alleen al in Afrika. Hun overkomst zou West-Europa onleefbaar maken. West-Europa heeft een oppervlakte van zeg maar 1,5 miljoen km2 met een bevolkingsdichtheid van ongeveer 220 per km2. Als daar nog eens 250 miljoen (schattingen van de VN) bovenop moeten komen, loopt de dichtheid al gauw op tot 500 of soms meer per km2. De Nederlanden zitten nu al op 450. Dat maakt 700 inwoners per km2. Wat blijft er dan nog over van onze natuur, onze open ruimten, onze rust en onze stilte? Hebben wij, West-Europeanen, niet ook recht op leefbaarheid?

Maar die slechte gevolgen gaan veel verder dan alleen maar die van een overdreven bevolkingsdichtheid. Zonder in te gaan op onveiligheid – ik herinner me niet dat vrouwen dertig of veertig jaar geleden voorwerp van herhaaldelijk voorkomende verkrachtingsacties waren – moet het toch duidelijk zijn dat een dergelijke massale instroom tot totale chaos leidt. Daarmee wordt de bron van welvaart waar zovelen op af komen vernield. En voor de oorsprongslanden is een massale uitstroom van talent zonder meer funest.

Migraties, op deze schaal, moeten daarom helemaal anders worden benaderd: ze moeten worden ontmoedigd, niet zozeer door pressie, maar door het wegnemen van de noodzaak tot migratie. Daartoe zijn inderdaad mundiale maatregelen nodig, maar niet diegene die in dit pact vermeld worden. Hierop voortgaande: het Pact maakt onvoldoende onderscheid tussen vluchtelingen en migranten, legale en illegale. Het is verkeerd al die groepen gelijk te willen stellen.

Ten derde: te veel wordt de indruk gewekt van een soort natuurlijke aanleg tot xenofobische of racistische neigingen bij autochtone bevolkingen en de voorgestelde methoden om die voorgewende kwaal te bestrijden zijn volstrekt te verwerpen. Poltiek correct denken en mediamanipulatie zijn verwerpelijk, ze vloeken met het wezen van de democratie en getuigen van een diep misprijzen voor de natuurlijke visie van de autochtoon. Er is een racistisch probleem, doch heus niet alleen bij autochtonen: ook bij migranten zelf. Secundo: West-Europa heeft geen of nauwelijks een verleden van racisme – althans niet op de schaal en in de zin van de VS. Welk belang hebben we erbij een Amerikaans probleem te importeren?

Ten vierde: dit Pact weigert te erkennen dat sommige mensen gewoon niet geschikt zijn om in westerse samenlevingen te functioneren. Onze samenleving is seculier – we hebben daar lang genoeg om gestreden – en we mogen niet naar een of andere vorm van theocratie terugkeren. Die kans bestaat reëel. In Duitsland is nu al 42% van de borelingen van migrantenafkomst. Blijven we echt zo naief dat de groep die binnenkort de meerderheid vormt uit zichzelf zich de westerse emacipatie eigen zal maken? Men kan zich afvragen welke pacten men op dat ogenblik op ons los zal laten? Soumission, misschien?

Ten vijfde: hoewel over mensensmokkel gesproken wordt, is er in dit Pact veel te weinig aandacht voor de illegaliteit. Die laat zich niet door pacten inperken. Illegaliteit vereist politionele actie maar die wordt op z’n minst impliciet ontraden.

Ten zesde: een hoop van de richtlijnen in dit Pact vereist de medewerking van herkomstlanden. Jammer genoeg valt er van die medewerking tot op de huidige dag niet veel te merken.

Ten zevende: ik vrees dat Oostenrijk en Australië gelijk hebben als ze in dit Pact een uitholling van de nationale soevereiniteit zien. Sommige krachten in de VN streven naar de wereldstaat. Maar moeten we het daar maar zonder verder nadenken mee eens zijn? En onder leiding van onverkozen lieden?

Ten achtste: Vluchtelingen hebben recht op opvang en het asielrecht moet heilig zijn. Maar betekent dat ook dat zij definitief vestigingsrecht moeten krijgen in West-Europa? Kan niet overwogen worden om hen – reguliere asielzoekers uitgezonderd – zoveel mogelijk op te vangen in tijdelijke centra en hen daar voor te bereiden op hun terugkeer – eventueel met extra scholing voor volwassenen en kinderen?

Ten negende: dit Pact bevat bepalingen die de resultaten van 150 jaar Vlaamse emancipatie onderuit halen en onze interne Vlaamse maatschappelijke en culturele gesteldheid vernietigen. De VN grijpt hier zeer diep in op het leven van onze eigen gemeenschap en dit doet verdacht veel denken aan een heuse staatsgreep van de VN. Alleen al dit element moet volstaan om de hele tekst af te wijzen.

 

Dit Pact is te eenzijdig, te vaag. Het legt verkeerde klemtonen en ontwijkt te veel de werkelijke problemen die moeten opgelost worden als men het probleem van de massamigratie wil aanpakken.

Reguliere migratie vormt géén probleem en heeft dat nooit gedaan, maar we beleven thans een massale immigratie die veeleer op een invasie lijkt dat op migratie.

In het belang ook van toekomstige reguliere immigranten moeten wij onze landen, onze cultuur, onze demografie en onze welvaart veilig stellen.

Pacten zoals het hier besproken kunnen ons hierbij niet van dienst zijn.

 

 

De politieke verklaring van Marrakesh

Op 2 mei 2018 hebben ministers van een aantal Afrikaanse en Europese landen een verklaring afgelegd waarin ook zij beginselen formuleren over de migratie van – vooral – Afrika naar Europa. (Omgekeerd gebeurt nauwelijks en wordt door Afrikanen tegengewerkt)

Ook hierin is er sprake over de strijd tegen het racisme, ook dit keer weer in één richting.

Maar de verdere tekst ademt toch iets meer realisme uit dan het VN-pact. Het is duidelijk dat hier ministers aan het werk zijn geweest, die met de concrete problemen te maken krijgen. Dat noopt tot een genuanceerder oordeel.

Eén van de doelstellingen is uitdrukkelijk de aanpak van de ‘irreguliere’ migratie. Bovendien legt deze tekst veel meer de klemtoon op wederkerigheid: men wil reguliere migratie van getalenteerde jonge mensen in alle richtingen bevorderen. Op de achtergrond hiervan leeft de gedachte aan toenemende ontwikkeling die op termijn de noodzaak van migratie vermindert.

Er is uitdrukkelijk sprake van de strijd tegen mensensmokkel, met inbegrip van de aandacht voor effectieve grensbewaking: ongeveer 15% van de hele tekst gaat over dit onderwerp.

Voorts is er veel aandacht voor remigratie en reïntegratie en roept de tekst op tot concrete en verplichtende maatregelen die wederzijds controleerbaar zijn.

Hiermee wordt duidelijk verwezen naar de onwil in sommige herkomstlanden. Zo is er sprake van regelmatige bijeenkomsten van Europese en Afrikaanse leiders om deze remigratie in goede banen te leiden. Omdat ook de minder willligen over de streep moesten getrokken worden, bulkt de tekst echter van wollig taalgebruik. Niettemin is de toon van deze, veel kortere tekst duidelijk beslister en zijn de maatregelen helderder en verplichtender. Dat deze tekst volstaat is erg betwistbaar, maar deze Europees-Afrikaanse tekst boezemt in ieder geval al meer vertrouwen in dat het VN-pact.

Overigens is een remigratiepolitiek weliswaar niet het liefdeskind van een bepaalde politieke strekking, maar toch niet onrealistisch, want een recente krantenkop luidde: “Syrische vluchtelingen willen naar huis maar het is te vroeg voor een terugkeer”[9]. Een remigratiepolitiek is dus bespreekbaar. Meer zelfs: die is wenselijk, omdat het heel begrijpelijk is dat de meeste vluchtelingen terug naar huis willen. Ze hebben er recht op dat wij hen daarbij helpen, in plaats van hun land te helpen platbombarderen.

Natuurlijk moet het lot van vluchtelingen ons diep raken, en heus niet alleen omwille van een soort vage medemenselijkheid, zoals de Vlaamse cultuurfondsen onlangs uitten[10]. Oorlog is echter altijd en overal mogelijk en simpele menselijke solidariteit is daarom wijs met het oog op de toekomst, omdat het ooit onze beurt kan zijn. Laat ons maar voorzichtig blijven.

Toch is ook deze verklaring van Marrakesh nog altijd een reden tot ongerustheid, hetgeen ook Nausicaa Marbe in De Telegraaf verwoordde: Migratieakkoord is gevaarlijk gepruts.

Voor haar is het verhaal dat “we” Afrikanen nodig hebben omdat er te weinig werkkrachten voorhanden zijn onzin: er is nog altijd veel werkloosheid. Te veel. Er is bovendien geen tekort aan criminaliteit onder illegalen uit Noord-Afirka, voegt ze er bitsig aan toe.

Voorts trekt ze van leer tegen de kennelijk normaal geworden gewoonte om de Europese volkeren het boetekleed te doen aantrekken als het gaat om de strijd tegen racisme en co. Het akkoord van Marrakesh bepleit een evenwichtig verhaal over migratie. Maar dat kan alleen als alle feiten aan bod komen. Waar alleen het positieve of negatieve uit het verhaal gelicht wordt, verdwijnt het evenwicht. Een sneer dus naar de nieuwsmanipulatie in De Standaard en andere media.

En wat dan over het terugkeerverhaal? Marbe is duidelijk: er zijn al jaren gesprekken met bijv. Marokko aan de gang maar die leveren niets op. Als er in Europa iets gebeurt dat Marokko niet zint, laat het weer de bootjes varen.

Dit soort overeenkomsten is juridisch niet bindend. Wat heeft het dan voor zin? vraagt Marbe zich af. Maar intussen staan er toch maar zorgelijke passages op papier: “migranten maken deel uit van diaspora’s en zijn dus niet langer individuen die in onze samenleving moeten integreren, maar leden van etnische groepen waarover het land van herkomst zeggenschap krijgt. Zoiets bevordert etnische segregatie.

Het akkoord is dan ook een afgang, gebald in een wazig, oppervlakkig document dat laat zien dat het maken van heldere afspraken met herkomstlanden nog steeds niet mogelijk is.” Het lijkt wel dat men daar die migranten liever kwijt dan rijk is.

 

In een reactie op deze politieke verklaring stelt Staatssecretaris Francken dat het belang van de Verklaring vooral schuilt in het in gang zetten van een samenwerkingsproces – het proces van Rabat – om de illegale immigratie naar Europa onder controle te krijgen[11]. Een eerlijke lezing van de tekst van de Verklaring maakt zijn stelling aannemelijk. Maar zelfs de overigens relatief onmachtige staatssecretaris zal moeten erkennen dat er nog verschrikkelijk veel werk aan de winkel is en dat gezwets over blank racisme of mediamanipulatie geen zoden aan de dijk zet en verwerpelijk is. Dat beseft hij zelf ook wel. Het stuk is dan ook voornamelijk een diplomatiek stuk met de vaagheid die daarbij nu eenmaal hoort.

 

[1]Final draft of the Global Compact for Safe, Orderly and Regular Migration (11 July 2018” en”Intergovernmentally negotiated and agreed outcome of the Global Compact for Safe, Orderly and Regular Migration”.

Tweede tekst: zie Marrakesh Political Declaration

[2] Hannah Arendt, Totalitarisme, appendix, blz. 374, Boom, 2005.

[3] Zie hiervoor onder meer: Eugeen Roosens. Eigen grond eerst? Acco, 1998.

[4] Wat je vindt is: “irregular”. Maar dat is verhullend.

[5] Jaak Peeters. Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen, Pelckmans, 2014.

[6] Uitspraak te vinden bij Y.N.Harari, Sapiens, Thomas Rap, 2018.

[7] Zelfs de begripsvorming is in Aziatische culturen veel minder individualistisch. Zie daarvoor: Zimbardo et al. Psychologie: een inleiding. Pearson, 2017, blz. 212.

[8] In Exodus, Spectrum, 2013.

[9]Knack, 8/11/2018.

[10]Doorbraak, 9/11/2018.

[11] www.n-va.be/verklaring van Marrakesh

 

 

 

Jaak Peeters

November 2018

De producten van Bert Bultinck: afgekauwde pruimtabak.

Het wordt van langsom hilarisch. Ik bedoel: volgens de genaamde Bert Bultinck zijn Vlamingen ziekelijke racisten. Ik heb altijd aan blanke Amerikanen gedacht, als het scheldwoord racisme over de tafel schoof. Maar neen: Vlamingen zijn racisten. Gestampte, onverbeterlijke racisten. Het zit in ons DNA.

Bovendien zijn ze bang. Ze zijn bang van ‘de ander’. En ze zijn bang dat hun banen zullen ingenomen worden door niet-witte Vlamingen.

Hoe is het mogelijk zoveel onzinnig gezwets opeen te stapelen op enkele tientallen regels?

Over de meer filosofische aspecten van BB’ s gezwets wil ik niet verder uitweiden. Daar heeft Johan Sanctorum in Doorbraak al veel te veel woorden aan verspild. Een andere reactie is die van Boudewijn Boeckaert, die de bespottelijkheid van het hele zaakje etaleert.

Hier wil ik de bal terugkaatsen naar die poging tot redacteur, die er niet in slaagt meer dan een afgekauwde prop redactionele pruimtabak voort te brengen – en dan kennelijk nog verwacht dat lezers zijn schrijfsel ernstig nemen.

Eerst de beschuldiging dat de modale Vlaming een racist is in hart en nieren. Laat me beginnen met een simpele methodologische vraag: hoe is BB tot deze conclusie gekomen? Door enkele feiten, zoals op Pukkelpop, onlangs? Als ik zijn professor wetenschapsmethodologie zou zijn, zou ik hem moeten buizen. In de wetenschap is het immers echt niet toegestaan algemene conclusies te trekken uit enkele, toevallige en bijeengesprokkelde feiten – waarvan de eigenlijke kern vaak nog onbekend blijft ook. En zelfs als het verzamelen van feiten op de correcte manier is geschied, is het trekken van een conclusie altijd maar een voorlopige zaak: een hypothese. Die moet door later onderzoek bevestigd worden.

BB heeft niets onderzocht. Hij heeft een paar akkefietjes bijeengekrasseld en trekt daaruit meteen een algemene conclusie, die hij nota bene van toepassing acht op de hele Vlaamse bevolking.

Als voorbeeld van stigmatisering kan dat tellen!

Wat zou BB vertellen als ik zou zeggen dat negers – een bewuste woordkeuze – elke dag vijf keer hun vrouwen bespringen en ze dus onverbeterlijke seksmaniakken zijn? Kan iemand zich het gehuil voorstellen?

Maar als het om Vlamingen gaat, màg dit soort benevelde stigmatisering dus wel. Dan is het toegestaan om alle regels van wetenschappelijke en journalistieke degelijkheid aan de haak te hangen en mag je er maar op los schelden.

Wat ik denk?

Dat de filosofische beschouwingen van Johan Sanctorum over deze zaak veel te ver en te diep gaan. Het hele ding is zoveel intellectuele inzet niet waard. BB’s gezwemel haalt nauwelijks het niveau van de gemiddelde cafetoogpraat van het soort dat je kunt aanhoren als de klok het middernachtelijke uur begint te naderen en de consumptie van geestrijk vocht zo stilaan sporen begint na te laten.

Ziedaar mijn beeld van de hoger genoemde pruimtabak.

Waarom ik dat zo fel zeg? Omdat ik me herinner hoe BB het heel relevant vond om het persoonlijke liefdesleven van een minister en haar minnaar openbaar te maken. Schaamte kent die kerel ook al niet. Discretie evenmin.

Sterker nog is dat ikzelf enkele jaren geleden hard heb gemaakt dat Vlamingen uitgerekend géén racisten zijn. Toegegeven: in plaats van 50 interviews, had ik er 200 kunnen doen. Maar ik heb tenminste onderzoek gedaan en mijn conclusie staat regelrecht tegenover deze van BB.

Van een doctor in de Germaanse filologie had ik echt wat anders verwacht.

Ten tweede: als BB enig verstand van psychologie zou hebben, dan zou hij weten dat de ‘angst voor de ander’ een evolutionair gegeven is. Als ik voor het eerst een jonge kat in mijn tuin loslaat, begint die de tuin te onderzoeken – onder meer om uit te zoeken of er geen andere katten in de tuin rondlopen. Misschien hoeft een germanist dat niet te weten, maar alle levende wezens worden achterdochtig als ze iets onbekends ontmoeten. De mens is geen uitzondering op die regel.

Als dat zo is, moet je daarover ook niet beginnen te zaniken. Normale mensen zaniken ook niet over de bestaande natuurwetten.

Ten derde. Ik heb altijd gehoord en gelezen dat ‘men’ destijds gastarbeiders liet over komen. Die zouden dat het vuile werk komen doen. Is dat ‘remplacement’? Ja, in zekere zin wel, maar daar waren dan zelfs de vakbonden pleitbezorgers van. Eidoch: die “men”: dat was niet de massa van de gewone Vlamingen. Die massa vernam.

Alweer een methodologische fout, BB! Eén racistische Vlaming kleurt de Vlaamse hemel nog niet racistisch. Je mag niet zonder reden veralgemenen. Tweede buis.

Maar dan maakt BB alwéér een methodologische fout. Want wie wat stelt, moet zich op feiten, observaties of metingen baseren. Die moeten evenwel correct zijn. Wat blijkt? Dat die niet-witte Vlamingen helemaal geen werk “afpakken”, maar dat ze de lege arbeidsplaatsen opvullen, waarvoor er veelal geen “witte” Vlamingen beschikbaar zijn: postpakkettenbedeling, schoonmaak, verzorging in rusthuizen en noem maar op. Overigens gebeurt die ‘remplacement’ ook door ‘witten’: kijk maar naar de in het zwart werkende Polen in de bouwsector. BB heeft dus niet eens kennis genomen van de correcte feiten.

Alweer mis, BB.

Wat is dat toch allemaal, zo’n opeenstapeling van onzin, van onbewezen en zonder meer foutieve stellingen, nota bene door iemand die in de zetel van een hoofdredacteur heeft plaats genomen? Tekent dit alles niet een onfris beeld van de redacteur zelf? En een even onfris beeld van de directie of de uitgevers?

En wat doen wij, gewone Vlamingen, hiermee?

Tja: op die laatste vraag ligt het antwoord voor de hand. Laat dat ‘boekske’ in het winkelrek liggen.

Het ligt daar goed.

 

Jaak Peeters

September 2018

Enkele beschouwingen bij het opkomen van de i.s.l.a.m.- partij in Antwerpen

In Antwerpen komt de extremistische Islampartij van R. Ahrouch op. De kranten smeerden het nieuws breed uit en lezers kropen verontwaardigd in hun pen- tenminste: als de redactie en de partijdigheid van de moderator die mogelijkheid openliet.

Zeker is het echter dat het om een fundamentele ontwikkeling in onze samenleving gaat. De greep naar (een deel van) de macht door extremistische moslims heeft zich nooit zo opvallend zichtbaar voorgedaan.

Enig nadenken doet beseffen dat het opkomen bij verkiezingen van een extremistische islampartij toch enkele interessante beschouwingen oplevert.

In wat volgt som ik er enkele op.

Het eerste punt is: mensen worden brutaal uit hun luie intellectuele en morele slaap gewekt. Het is dus toch waar, wat sommigen al zo lang – al dan niet op een verstandige manier – rondbazuinen: er bedreigt ons een gevaar! Want de islampartij zou helemaal geen probleem vormen, als ze zich niet voluit en openlijk zou voornemen om belangrijke verworvenheden van onze verlichte westerse maatschappij terug te draaien: segregatie van man en vrouw, onderschikking van de wet aan de religie, voorrang voor een “heilig boek” op de gerichtheid op wetenschappelijke en maatschappelijke vooruitgang, beknotting van vrijheid van denken, spreken en schrijven, invoering van de sharia.

Dus wordt de vetgemeste, zelfvoldane westerling geconfronteerd met de gedachte dat een maatschappelijke verworvenheid nooit definitief verworven is.

Dat roept een tweede gedachte op. Als we willen erkennen dat onze verworvenheden nooit definitief zijn, moeten we ook een andere houding aannemen dan vandaag om deze verworvenheden te beschermen. Dat geldt overigens ook voor militaire bescherming, want na de aanslagen blijkt ook dat nodig. Jonathan Holslag schreef onlangs dat defensie noodzakelijk is, maar dat we de moed niet meer hebben om dat openlijk onder ogen te zien. We geven meer uit aan onze jaarlijkse reisjes dan aan onze veiligheid! Ik ben het met Holslag niet altijd eens, maar op dit punt geef ik hem gelijk. De verschijning van de politieke islam roept ons daarom op ons te bezinnen over de verdediging van onze maatschappij.

Derde punt: die verdediging moeten we niet gaan zoeken bij kletsmajoors zoals die van de Conseil de l’ Europe. Die hebben kennelijk nog steeds niet begrepen dàt er een maatschappelijk gevaar bestaat. Ter illustratie voeg ik na onderhavige tekst het webadres van een interessante resolutie van deze Conseil bij. Het gaat daarbij zelfs niet eens om immigratie zelf, al is ook dat een buitengewoon heikel punt, zoals Paul Collier al veel eerder uitgebreid heeft laten zien.

Het gaat erom dat ons kostbare maatschappelijke weefsel door geïmmigreerde religieus-politieke krachten voorgoed kapotgescheurd dreigt te worden. We beseffen bovendien onvoldoende dat aan dit gegeven ook zware economische en wetenschappelijke consequenties vastzitten. Als we de veelal politiek geïnspireerde Nobelprijzen voor de vrede buiten beschouwing laten, is er welgeteld één wetenschapper van Arabische komaf die nà WO II de Nobelprijs ontving- dan nog een genaturaliseerd Amerikaan.

Vierde punt: er rijst een taak voor media – blogs zijn ook media – om de brede lagen van de bevolking bewust te maken en openlijk in te gaan tegen de ‘conservatieven’ die wetens en willens op de tot nog toe gevolgde, heilloze politieke weg willen doorgaan. We moeten de opkomst van het door het systeem gehate populisme toejuichen. Er moeten parallele media ontstaan, sterk genoeg om de partijdige, veelal extreemlinks of postmodernistisch ingestelde media te passeren. De opkomst van zo’n islampartij in Antwerpen is hiertoe een bijzondere aanmoediging.

Vijfde vraag: de nieuwe situatie dwingt met name de christendemocratie zich te beraden over de vraag of de tijd van confessionele partijen niet voorbij is. Dit soort partijen is in Frankrijk en Italië al eerder verdwenen. Toch zijn die landen niet ten onder gegaan, noch is er een heksenjacht tegen religieuzen losgebarsten. Een kritisch onderzoek kan ertoe leiden dat de positieve bijdrage van het christendom op nieuwe, andere manieren in onze samenleving vorm krijgt. Hoe kun je een christelijke confessionele partij willen en tegelijk een confessionele moslimpartij verbieden? Voor hoelang?

Ten zesde is de opkomst van deze extreme moslimpartij goed nieuws voor wie in de linkerzijde graag meer verdeeldheid ziet. Groen noch Abou Jahjah zullen het nieuws opgewekt hebben ontvangen. Dat is goed nieuws voor de anderen, omdat – jammer genoeg – partijen als Groen en nog meer Abou Jahah’s groep de polarisatie tussen allochtoon en autochtoon tot hun handelsmerk hebben gemaakt. Integratie speelt zich namelijk af onder concrete mensen, op school, op het werk, in de buurt. Wie integratie tot een electoraal thema maakt, kàn dat slechts door het ontbreken van integratie in de verf te zetten en buitennissig uit te vergroten- anders is het immers geen punt. Al die mensen zouden het boek van Hans Achterhuis – toch ook geen extreemrechtse figuur – moeten lezen: De utopie van de vrije markt. Op blz. 301 pleit hij voor een sterke oikos, een door praktische wijsheid gedreven civil society, die zich heel concreet afspeelt onder concrete mensen die zélf in het gewone dagelijkse leven hun verantwoordelijkheid opnemen.

Overigens is de vraag levensgroot of er wel van integratie sprake is als iemand als Vincent Scheltiens kan verklaren dat de kennis van het Nederlands geen voorwaarde is om in ons land te leven en daarbij verwijst naar Spaanse families die na twee generaties thuis nog altijd Spaans spreken. Zelfs als het Scheltiens voornamelijk te doen is om een knuppel in het hoenderhok te werpen – wat hij wel vaker doet -, dan nog zet zijn opmerking aan tot nadenken. Wat als een moslimpartij het Arabisch officieel wil maken?

Het hele verhaal, ten zevende, laat ook zien dat opvoeding en onderwijs uit de handen van theoritici en politieke ideologen moeten worden genomen en teruggegeven aan die mensen, die echt verantwoordelijk zijn: ouders en leerkrachten. Opvoeding en onderwijs kunnen geen voorwerp van ideologische regulitis zijn. Het zijn integendeel bij uitstek de plaatsen waar de menselijkheid en de wijsheid van generatie op generatie worden doorgegeven. Opvoeding en onderwijs zijn de plaats waar de oikos concrete vorm aanneemt. Daar ontstaat de maatschappij van de toekomst. En daar onluikt ook het verlangen om haar te verdedigen of in stand te houden. We houden Europa dus niet in stand door miljoenen mensen uit vreemde maatschappijen te importeren of door het verzet daartegen in de kiem te smoren door de jonge plooibare geesten van kinderen te mismeesteren. I.s.l.a.m. verzet zich hiertegen en levert ons een voorbeeld.

Tenslotte is het aantreden van een extreme moslimpartij een steenharde kritiek op het beleid van politici en economen die in een postmoderne geest geloofden dat ze samenlevingen naar eigen goedvinden kunnen construeren. Die islampartij steekt immers een levensgrote middelvinger naar hen op. Niet alleen is het mensonwaardig om mensen als goedkope arbeidskrachten naar Europa te halen om sommige groepen in staat te stellen snel heel rijk te worden. Menselijke samenlevingen en volkeren hebben er vaak honderden jaren over gedaan om tot een vorm van leefbare stabiliteit te komen. Wie daarmee aan het knoeien gaat, opent de doos van Pandora. Het is voor alles wijs om de natuur haar werk te laten doen, en zich niet aan hubris te buiten te gaan.

 

Hierbij volgt de beloofde referentie, waarin verwezen wordt naar de officieel goedgekeurde teksten.

 

https://ejbron.wordpress.com/2018/01/07/eu-resolutie-1743-definitieve-versie-2010/

 

Jaak Peeters – mei 2018

Chassidisch en ander fundamentalisme?

Ik ben het zelden eens met de commentator van De Morgen, Bart Eeckhout. Doch bij de zaak Berger – de chassidische Jood die verklaarde dat hij ook als politicus zou weigeren een vrouw de hand te schudden – zie ik me verplicht de kwestie zelfs nog verder open te trekken.

Voor Eeckhout toont deze zaak hoeveel fundamentalisme er in onze samenleving bestaat en heus niet alleen bij moslims. Het is verkeerd, schrijft hij, om fundamentalistische overtuigingen te “criminaliseren”. We moeten ze integendeel telkens weer tegenspreken.

Als we de betekenis van het woordje fundamentalisme goed opvatten kunnen we zeggen dat er onder ons veel mensen leven die sommige algemeen aan te hangen meningen niet delen. Dat is op zich niet mis, maar hoe zit het dan met het politiek correct denken? Politieke incorrectheid wijkt toch ook af van de modaal aan te hangen ideeën? En wanneer is een mening ongewenst of fundamentalistisch?

Omgekeerd toont dit alles dat er in een samenleving zoiets als een common sense nodig is, een algemeen gedeelde basisopinie over een hoop samenlevingsproblemen. Wetenschappers weten al veel langer dat een samenleving maar samen blijft als er zo’n algemene consensus bestaat. Wie daar ooit vaak en fel op gewezen heeft is de Engelse socialist David Miller, die verschillende keren de pertinente vraag heeft gesteld hoe je aan rijken kunt verkopen voor armen te betalen, als er geen besef van gedeelde samenhorigheid bestaat.

Wat we nu met deze zaak tegelijk zien is dat die samenhorigheid niet alleen een kwestie van gevoel, van etniciteit of van nationaliteit is, maar ook te maken heeft met het bestaan van een Leitkultur, waarin één algemeen maatschappelijk normenverhaal door iedereen als vanzelfsprekend aanvaard wordt.

Hier rijst een groot probleem voor de lieden die van deconstructie hun levensopdracht hebben gemaakt. Mensen die geloven dat de hele wereld maakbaar is en dat ze alles naar hun hand kunnen zetten hebben toch geen andere keuze dan het afbreken van een voorafbestaande consensus waarover iedereen het zonder verder nadenken eens was en het vervangen ervan door hun eigen concepten?

Dan is het voor de constructeurs van de nieuwe wereld dus zaak om een hen welgevallig levensvatbaar alternatief in de plaats van de oude consensus aan te voeren.

Dat alternatief evenwel is tot op heden niet zo helder noch overtuigend.

Er zijn de lieden die opkomen voor wat ze superdiversiteit noemen. Onze samenlevingen zouden het goed maken zodra ze een gigantische mengelmoes van mensen van allerlei slag en origine zijn geworden. Zal dan het probleem van het fundamentalisme of het bestaan van ongewenste opvattingen zijn opgelost?

Sommigen willen de zaak in de omgekeerde zin oplossen: we bouwen een civiele samenleving. Dat wil zeggen: we vatten mensen alleen als burgers op en al de rest verwijzen we naar de persoonlijke sfeer. Die mag dus niet aan de maatschappelijke oppervlakte komen. Hoe belet je dat niet-civiele dingen toch aan de oppervlakte komen? Met strafprocedures? Het voorval met de chaissidische jood bewijst dat ook dit geen optie is, want hij verklaart dat hij ook als homo politicus – dus bij uitstek als burger – zijn hoogst persoonlijke overtuigingen niet op het schap zal leggen.

Ook pleit Eeckhout op een opmerkelijke manier voor de idee dat het in beschuldiging stellen van mensen met een fundamentalistische – dus van de common sense afwijkende – mening geen zoden aan de dijk zet. We moeten hen in de plaats daarvan vanuit die common sense telkens weer tegenspreken.

De consequenties van dit standpunt zijn vérgaand. Als ze opgenomen worden, zijn vele opinieprocessen van vandaag overbodig of zelfs fout en zou wat ongewenst wordt geacht door discussie moeten worden gecorrigeerd, dus niet door welke vorm van uitsluiting dan ook.

Of dat kan lukken, hangt dan mede af van de stevigheid van de al genoemde Leitkultuur.

Ik mag hopen dat Eeckhout ook voor deze laatste een lans wil breken.

 

 

Jaak Peeters

April 2018

Wrok, jaloersheid en een ander socialisme.

Ik heb me ooit laten vertellen dat het socialisme zoals we dat kennen gestoeld is op wrok en jaloersheid. Het socialisme gaat uit van een tweedeling: de have-nots versus de haves. Je vindt die tweedeling terug in de fora die de politiek becommentariëren: de rijken tegenover de armen. En dus zijn het de rijken die altijd weer de armen uitbuiten. Die rijken graaien in de pot en halen daar uit wat voor de armen bestemd is.

Het probleem met een dergelijke zienswijze is dat ze geen oplossing toestaat. In de wereld zullen er altijd succesvollen zijn en lieden die maar niet van de grond geraken. Dat is altijd zo geweest en het valt te vrezen dat het altijd zo zal blijven.

Zo gaat het er in de dierenwereld overigens ook aan toe: de sterkeren overtroeven de zwakkeren, die tevreden moeten zijn met de kruimels die de sterkeren over hebben gelaten.

Het socialisme zegt dat het tegen deze natuurlijke tendentie in wil gaan en gelijkheid wil.

Dat oogt mooi – op het eerste gezicht.

Want het resultaat is een nooit eindigende sociale strijd. Die is nodig, want altijd opnieuw moeten er regels uitgevaardigd worden om de steeds dreigende vergroting van de kloof tussen arm en rijk, groot en klein, sterk en zwak onder controle te houden. De politieke en maatschappelijke energie die nodig is om die regels door te drukken, moet worden geput uit de wrok en de jaloersheid om al dan niet vermeende achterstelling.

Zo komen we terecht in een wereld die aan de ene kant gedreven wordt door hebzucht en neiging tot ‘apartheid’en aan de andere kant door wrok en jaloersheid, maar die uiteindelijk uitmondt in een diarree van regels en bepalingen. Immers: alleen met regels en verplichtingen kunnen de rijken ertoe gebracht worden solidariteit op te brengen voor de minder begoeden. Zo denkt men, kennelijk.

Een groot deel van die bepalingen vindt zijn oorsprong bij Europa. De onoverzienbare massa die Europa vormt levert immers zoveel ongelijkheid op, dat iemand als EU-commissaris Frans Timmermans het als zijn plicht ziet om binnen Europa de gelijkheid na te streven.

Het gevolg kan inderdaad niet anders zijn dan een stroom aan regels en verplichtingen.

Al die regels en verplichtingen verhogen uiteindelijk de levensduurte en maken het de minst bedeelden nog lastiger.

De fout die het socialisme hierbij maakt is te geloven dat het mogelijk is om in één klap in héél Europa de zaken ‘socialer’ te maken.

Het socialisme verliest uit het oog dat het niet van politieke structuren moet uitgaan, maar van de menselijke beleving. In plaats van van bovenaf te ageren, moet het socialisme naar de concrete mens toe gaan, en van onderen op werken aan samenhorigheid en menselijk meedogen. Het socialisme zou dus de ziekelijke regeldrift van Europa – dat ons Vlaams onderwijs nu ook al ‘te weinig inclusief’ noemt (en de lat ligt al zo laag!) – moeten aanpakken en Europa terug drijven naar de plaats waar Europa hoort: doen wat de volken niet alleen kunnen.

Dat vergt een diepe mentale aanpassing bij het socialistische kader. Het moet zich aan de ene kant afstand nemen van het oude zwart-witdenken en aan de andere kant terugkeren naar de plaats waar het ooit begon: bij de mensen die het allemaal moeten ondergaan.

Ik geloof dat zelfs het socialisme dan het bestaan van volkeren zal ontdekken.

 

 

Jaak Peeters

Maart 2018

Racisme als politieke vuilniszak: onzindelijk.

Alweer prijs.

 

Het was weer eens volop prijs, enige tijd geleden, toen een plaatselijke politieke partijbons van leer trok tegen het vermeende racisme in het politiekorps van Mechelen-Willebroek. Of er in dat korps wat aan de hand is weet ik niet, maar dat is ook niet wat me dwars zit. Overal waar mensen samenwerken zit er wel eens een haar in de boter en vaak wel meer dan één haar. Dat is bij de politie niet anders.

Wat me ergert is dat iemand die zichzelf meent te mogen catalogeren als Gutmensch weer eens uithaalt naar die anderen, die dus minder ‘Gut’ worden geacht. Enige zelftrots is niet verkeerd, maar je mag wel niet overdrijven.

De zaak zelf is inmiddels alweer opgegaan in de mist van de geschiedenis. De krant bericht vrijwel elke dag over dit soort dingen. Het is dagelijkse kost.

En toch slijt het niet.

 

Dé grote misdaad

 

Waarom slijt het niet?

Omdat racisme tegenwoordig zowat dé grootste misdaad schijnt, die een westerse, blanke mens kan begaan. Telkens weer klinkt de beschuldiging op en wie men in het verdomhoekje wil, associeert men met de term racisme. Guilty by association. Blanken zijn schuldig, punt uit. Omdat ze blank zijn: daarom zijn ze tenminste verdacht.

Het wordt een irriterend gezeur vanwege lieden die de indruk wekken van zeuren hun professie van te hebben gemaakt.

Let wel: ik schrijf de westerse blanke mens, omdat ik nooit iets verneem over racistische uitingen door bijvoorbeeld Aziaten. Of over de racistische politiek van het Zuid-Afrikaanse ANC. Of over de binnenlandse politiek van China – maar dat land is zo groot, dat we het in ons eigen belang ontzien, toch?

De vrouwelijke commentaarschrijfster, die in Gazet van Antwerpen wel eens haar soms ondoorgrondelijk diepzinnnige wijsheid mag etaleren, had het er onlangs ook weer over. Mensen die zich afvroegen of niet ook een “gewone Belg”- wat dat ook moge wezen – tot ’s lands mooiste kon gekroond worden, werden door de genoemde Gazet-commentatrice met pek en veren besmeurd: hoe kom je erbij, bij zulke racistische praat?

Het eerste wat ikzelf in zo’n geval denk is: wat zou er omgaan in het hoofd van iemand die zich zoiets afvraagt? Waaraan denkt hij of zij? Misschien moet ik het maar eens vragen, vooraleer een oordeel uit te spreken? Maar neen hoor: de geachte schrijvelaarster had de twitteraars al als racisten veroordeeld nog voor ze gehoord waren.

 

Ik hou niet van racisme. Dat zal verderop wel duidelijk worden, maar de zaak is echt niet zo simpel.

 

Soorten en rassen.

 

Het paard is een diersoort, daar twijfelt niemand aan. Niemand zal ontkennen dat er verschillende paardenrassen bestaan. Ze zijn allemaal onder elkaar vruchtbaar, maar ze verschillen uiterlijk behoorlijk veel. Niet alle rassen zijn geschikt voor elke taak. Ik denk niet dat het wijs is om een Arabische volbloed een ploeg door de zware Brabantse leemgrond te laten trekken of om een Shetlandpony in een springwedstrijd met een Lippizaner aan de lijn te brengen.

Toch is er niemand die eraan denkt om de gedrongen Shetlandpony te verachten om zijn kleine schofthoogte of de Arabische hengst te verdenken van hovaardigheid, omdat hij met gemak een trekpaard inhaalt.

De biologische natuur steekt in elkaar zoals ze is: met ordes, geslachten en soorten, ondersoorten en binnen de soorten rassen. De mens wordt ingedeeld bij de het geslacht homo en dat geslacht bestaat op dit ogenblik uit één soort. Dit geslacht maakt deel uit van de hominiden, waarvan voorts de Bongo, de Gorilla en Pan deel uit maken.

 

Valt de menselijke soort uiteen in rassen, zoals de paarden? Voor sommigen is het begrip ras verouderd. (Rogers, 2011) Er woeden nog steeds felle discussies over deze materie en de niet-bioloog houdt zich beter verre van deze discussies. ‘Zich verre houden van deze discussie’ betekent dat men geen enkel standpunt inneemt. Vele strijders tegen het racisme doen dat echter wél. Ze ontkennen namelijk bij hoog en bij laag dat er zoiets als mensenrassen bestaat. Dat is toch een heel duidelijk standpunt? Kennelijk weten zij wél wat biologen niet weten.

Zelf zie ik weinig verschil tussen een Zeeuws trekpaard en zijn Brabantse collega, maar specialisten beschouwen ze toch als twee verschillende rassen. Rassen zijn daarom in grote mate een product van menselijke classificatie. Er zit dus een stuk willekeur in de rasaanduiding en dat is ook wat men in de literatuur over dat onderwerp voortdurend tegenkomt.

Dat is het eerste punt.

 

Het rasbegrip als uiting van geloof in een hiërarchie.

 

Het tweede punt gaat uit van de vraag: als we het eigenlijk niet echt goed weten, waarom zeuren we er dan zo over?

Het antwoord luidt: omdat in het menselijke geval het begrip ras verbonden is geraakt met huidskleur, met slavernij en in de voorgaande eeuw met sociaal-darwinisme. “Geraakt”, want dat was lange tijd niet zo. Pirenne bijvoorbeeld sprak over het Germaanse en Romaanse ras die samen de “Belgische beschaving” vormden. De zwarte kameraad van Robin Hood kan met geen middel als de mindere van Robin Hood worden gezien.

Toch waren velen in de vorige paar eeuwen ervan overtuigd dat zwarten minder menselijk zijn dan blanken. In de Verenigde Staten werd een zwarte lange tijd voor een halve blanke gerekend.

Wie zo handelt neemt niet alleen voor vast aan dat mensenrassen bestaan, doch ook dat er een hiërarchie is onder deze rassen.

Hiermee stoten we op ons tweede punt. Er zouden hogere en lagere mensenrassen bestaan.

Hoe weten we dat het ene ras hoger staat dan een ander? Daartoe moeten we een criterium kiezen. Die keuze is een arbitraire zaak. Dat criterium hangt namelijk van de omstandigheden af.

Als ik mijn eigen leesvermogen vergelijk met dat van de modale bewoner van Zoeloeland, zal ik er waarschijnlijk met kop en schouders bovenuit steken. Maar wat heeft een mens aan leescapaciteit in een land waar het lezen van geen enkel nut is? Wij westerlingen geloven dat kunnen lezen heel erg belangrijk is, maar Zoeloes zouden daar wel eens heel anders over kunnen denken. Voor hen zal het vermoedelijk veel belangrijker zijn goed vee te kunnen hoeden. In de westerse stad is dat laatste dan weer niet erg zinvol.

Intelligentie misschien? Laten we voorzichtig wezen! Niemand onder ons weet zelfs maar of dieren bewustzijn hebben en hoe intelligent – op een àndere manier, wellicht – die zijn. Wie Frans de Waal leest wordt sowieso voorzichtiger. Hoe kan een criterium dat we zelf niet eens goed doorzien geschikt zijn om verplichtende ordeningen op te stellen?

 

De menselijke vooringenomenheid

 

De waarheid is dat de gemiddelde West-Europeaan in de negentiende en twintigste eeuw andere mensengroepen beoordeelde vanuit zijn eigen leef- en zijnswijze en vanuit zijn eigen machtspositie. Negers stonden lager in rang, want ze hadden geen cultuur zoals de westerlingen die zich voorstelden. Nog in de jaren vijftig van vorige eeuw gingen artsen en paters de negers in Congo “de beschaving” brengen.

Natuurlijk zien we hierin de vooringenomenheid van de blanke westerling. Doch ik zeg er meteen bij dat er geen mens bestaat, die niet vooringenomen is. Dat komt omdat mensen standpuntelijke wezens zijn en dàt is dan weer het gevolg van het feit dat we niet alles in één klap kunnen weten of waarnemen. Zwarten kunnen dus net zo vooringenomen zijn als blanken. Alleen wordt dat niet gezegd. Het is de blanke zich zich schuldig moet voelen. Zo zegt ook Alain Finkielkraut het.

 

Rasdenken komt algemeen voor

 

Er bestaat zachte, enigszins verhulde manier om met het fenomeen ras om te gaan. Medewerkers van het toenmalige Centrum voor Racismebestrijding deelden me mee dat zij het racisme van autochtonen naar allochtonen moesten bestrijden. Daaronder verborgen zit de mening dat er op hetzelfde grondgebied verschillende rassen leven en dat men moet ingrijpen in de onderlinge machtsverhoudingen, omdat anders allochtonen systematisch zouden benadeeld worden. Direct racisme – waarover zo dadelijk meer – is dat niet, maar het schurkt er wel tegenaan.

Enige tijd geleden zei een Turkse zelfstandige dat hij een getinte kandidaat voorrang zou geven op een blanke. Zoiets is bewuste discriminatie op rasgronden.

Maar er bestaan wel degelijk hardere vormen. Mensen uit het veld getuigen dat er in de Arabische wereld lieden genoeg zijn die vinden dat zij zelf tot een superieure categorie behoren, en dat het de blanken zijn die zich aan hén moeten aanpassen. Een andere concrete uitspraak luidt: “tot nog toe waren de blanken de baas, nu komt de tijd dat wij de lakens uitdelen.” Alweer zit hier hiërarchisch op rasdenken gebaseerd redeneren achter, ditmaal wel degelijk gekoppeld aan machtsstreven.

Rasdenken komt dus in alle groepen voor. Het toont echter dat rasdenken niet op een universeel, absoluut vast te stellen criterium steunt doch een relatieve waardebepaling is waaraan macht gekoppeld wordt.

 

Drie noodzakelijke elementen

 

Als we geen vast, absoluut criterium hebben om menselijke rassen in een rangorde te plaatsen, wordt het hanteren van het begrip ras zelf knap lastig. Dan weten we immers niet welk ras ‘bovenaan’ moet staan. Waar de macht zit: dat is het wat bovenaan komt.

Dat brengt ons meteen middenin punt drie: als er geen rangorde onder menselijke rassen aangewezen kan worden, weten we evenmin welk van die rassen het recht zou kunnen opeisen de andere rassen te domineren – in de veronderstelling dat uit het bestaan van zulke hiërarchie ook tegelijk een recht op heerschappij over de ander zou voortvloeien, hetgeen op zich al om meer uitleg vraagt.

 

De literatuur is dan ook duidelijk: om over racisme te kunnen spreken moeten er drie elementen aanwezig zijn. Ten eerste: je moet geloven in het bestaan van onderscheiden mensenrassen. Ten tweede: die rassen zijn opgenomen in een hiërarchie. En ten derde: dit klassement kent aan het hoogst geklasseerde ras het recht tot domineren toe. Racisme is dus altijd verbonden met machtsverhoudingen (Fenton,2010; Meer,2014; Gracia,2007)

 

Van racisme is slechts sprake als er sprake is van rangschikkende waardeoordelen en machtsverhoudingen onder erkende rassen. Als dat ontbreekt, is het gebruik van de term racisme onterecht.

 

Fenotype en genotype

 

Alles wat tot nog toe gezegd werd, gaat over het begrip ras als een vastliggend genetisch potentieel. Een dergelijk potentieel heet: genotype. Maar is er wel sprake van zulke vaste, afzonderlijke genotypische patronen? Dat betwisten, zoals gezegd, in ieder geval althans vele deskundigen. We zouden ons kunnen afvragen wat er tevoorschijn zou komen als, plots, door één af ander wonderlijk toedoen, zwarten, aziaten en blanken massaal met elkaar zouden kruisen. Zou er één mengras verschijnen of zou gebeuren wat Mendel bij de erwt constateerde: A en B geven één AA, één BB, één AB en één BA? We weten het niet eens!

Maar iets dergelijks kun je ook bedenken bij paarden. Toch zeggen we allemaal dat er paardenrassen bestaan.

Dat laatste is dan wat uiteindelijk telt. Het genotype kun je toch niet zien en het heeft dus geen invloed op de menselijke belevingswereld. Wat je wél ziet is het fenotype: de uiterlijke verschijningsvorm.

Omdat de wetenschap er kennelijk zelf niet uit is, is het begrip ras in de genetische betekenis lastig om hanteren. Doch dat ligt anders als we over fenotypen spreken. Je hebt vanzelfsprekend altijd hele risten tussenvormen, maar globaal genomen ziet iedereen dat je een zwarte, een aziaat of een blanke bent. Al moet er meteen bijgezegd worden dat Blake in 1796 sprak over het Europese, het zwarte en het Amerikaanse ras. Van de aziaten: geen spoor toen. Dus ook dat fenotypische denkmodel is veranderlijk en tijdsgebonden. Maar alles wat tot de menselijke belevingswereld behoort is veranderlijk en tijdsgebonden.

Een groot stuk van de discussie handelt dus over de belevingswereld van mensen onder elkaar. Dat is géén wetenschap en je moet het ook niet op die manier voorstellen.

 

Racisme en immigratie

 

Als je die verschillende, onderscheiden uiterlijke mensenvormen ziet, wat ben je daar dan mee? Zonder waardeoordeel blijft alles immers bij constateringen.

Je kunt bijvoorbeeld zeggen: “de Vlamingen zijn blanke mensen.” Idem dito voor Aziaten: China is een aziatisch land. Ja, en dan? Draagt dit bij tot de oplossing van bijvoorbeeld het onveiligheidsprobleem? Dat is niet duidelijk. Is het een racistische uitspraak? Op zich niet, want niemand zegt dat de blanken ‘hoger’ zouden staan en het recht hebben zwarten te overheersen.

Waarom nemen sommige mensen bijvoorbeeld aanstoot aan de stelling dat Vlaanderen een blank land is (Dalilla Hermans in Femma, november 2017)? Daar valt (heel) veel over te zeggen, maar heel vaak zijn de mensen die aan het ‘witte’ karakter van Vlaanderen aanstoot nemen van mening dat Vlaanderen ook voor zwarten (of Aziaten cq) toegankelijk moet zijn[i]. Dat is een bediscussieerbaar standpunt, maar op zich heeft dat allemaal niets met racisme in eigenlijke zin van doen. Dan moet je die term ook niet gebruiken. Als ik Vlaanderen niet mag reserveren voor blanken, dan zeg ik eigenlijk: reserveren voor autochtonen, die immers geacht worden van oudsher (sterk) overwegend blank te zijn. De ‘blankheid’ is dan het symbool van de autochtonie. Als het land reserveren niet mag, welk argument heb ik dan nog om überhaupt welke immigratiebeperkingen dan ook te hanteren of zelfs maar de integriteit van Vlaanderen te verdedigen? We herinneren ons toch dat het Front Démocratique, onzaliger gedachtenis, de Vlamingen van racisme beschuldigde, omdat ze de faciliteiten – horresco referens – niet wilden veralgemenen? Vlaanderen het recht te ontzeggen het land voor de eigen kinderen te reserveren omdat dit racistisch zou zijn, is een oneigenlijk gebruik van een onbepaalbare term om tegenstanders in een slecht daglicht te stellen. Als je iemand racisme kunt aansmeren is hij toch buitengewoon slecht en daar hoef je verder geen rekening meer mee te houden? Zoiets is echter puur machtsdenken.

Is de genoemde immigratiebeperking racisme zoals Hermans suggereert? Helemaal niet: het is een etnische denkwijze en mogelijk zelfs een vorm van goed ordelijk bestuur, dat laatste mede omdat het fysisch onmogelijk is alle Afrikanen die naar Europa willen komen te huisvesten. Ons eigen land zou onleefbaar worden. Het zou één grote stad zijn en elke natuur zou vernietigd zijn. Ik weet niet zo goed hoe ‘groenen’ zoiets verantwoorden…

Sommigen vinden dat de hele wereld van iedereen is en iedereen zich ‘dus’ mag vestigen waar hij wil: een mundiaal anarchisme dus. De vraag is of dit vol te houden valt en of zoiets niet onverbiddelijk voert tot het recht van de sterkste.

Maar dit moet duidelijk zijn: het willen beperken van immigratie (of emigratie!) is op zich geenszins racistisch.

 

 

Racisme en discriminatie

 

Dikwijls verwart men bovendien het begrip ‘discriminatie’ of zelfs gewoon maar ‘onderscheid’– in het voormelde geval ging het om een verschil in de huidskleur – met dat van racisme. Je kunt je afvragen of het gemaakte onderscheid in het bij de aanvang aangehaalde geval de fatsoensregels overtrad. Maar onfatsoen is nog altijd geen racisme.

 

Je land te willen reserveren voor je eigen kinderen en dus niet alle deuren open te willen gooien voor de instroom van de halve niet-westerse wereld, is zelfverdediging, zoals het zich bewapenen tegen een mogelijke inval door de voormalige Sovjet-Unie zelfverdediging was.

Het is mijn heilige recht te zeggen dat ik aziatische vrouwen in het algemeen mooier vind dan negerinnen: ik spreek dan alleen maar mijn mannelijke esthetische voorkeur uit. Wel moet ik aanvaarden dat er ook over mijzelf oordelen worden uitgesproken. Maar ook dat alles is nog steeds géén racisme.

 

Onderscheid maken is helemaal niet verkeerd. Selecteurs doen dat zelfs beroepshalve. Verschil maken op oneigenlijke gronden is dat wel, en dat noemen we dus discriminatie.

Het is discriminatie – in de ongewenste betekenis – om iemand met een andere huidskleur een functie te weigeren om diens huidskleur. Als deze discriminatie plaats vindt omdat men gelooft dat die anderen van een minderwaardig ras zijn, krijg je discriminatie om racistische redenen. Als de betrokkene te maken krijgt met een extra-strenge selectieprocedure, is dat niet noodzakelijk een uiting van racisme of discriminatie, want er kunnen heel objectieve redenen bestaan om, bijvoorbeeld, te twijfelen aan de waarde van een diploma uit een minder onderwikkeld land. Maar als je iemand uit een andere cultuur eerst toegestaan hebt zich in je land te vestigen en er op te groeien, moet je je niet langer op zelfverdediging beroepen en kun je je geen discriminatie of racisme veroorloven.

Dit moet dus even duidelijk zijn: discriminatie is echt niet hetzelfde als racisme, al gaan beide vaak samen.

Racisme is een ideëen- en gedragscomplex. Het verwijst naar machtsverhoudingen. De aanwezigheid van een emotionele houding is onvoldoende om over racisme te spreken.

Dat al deze dingen veel te vaak door elkaar worden gehaspeld, zelfs door officiële personen, moet dus met klem worden afgekeurd.

Laten we maar eens wat kariger omspringen met de beschulding van racisme.

 

Een vervelend kantje

 

Er zit nog een vervelend kantje aan al dat antiracistisch gedoe.

Steunend op de resultaten van een half miljoen (!) respondenten rapporteerden Bernadette Gray-Little en Adam Hafdahl in 2000 dat zwarte Amerikaanse kinderen, volwassenen en adolescenten een systematisch positiever zelfbeeld hadden dan blanke Amerikanen. De hogere zelfwaardering van Afro-Amerikanen werd nadien nog bevestigd[ii]

Wat gebeurt er nu als men blijft doorzwetsen over al dan niet vermeend anti-zwart racisme? Dat er verschuivingen optreden in het zelfbeeld van respectievelijk zwarten en blanken, uiteraard. Daarbij kan het superioriteitsgevoel bij zwarten toenemen en het schuld- en schaamtecomplex van blanke Amerikanen dermate aanzwellen, dat een explosie volgt. Het onnadenkend in het rond slingeren van beschuldigingen van blank racisme zou dus tot gevolg kunnen hebben dat de amplitude van de sociale spanningen onbeheersbaar groot wordt.

 

Inhoudsloos en schadelijk

 

Het racismeprobleem is voornamelijk van Amerikaanse oorsprong. Wij, West-Europeanen, hebben (gelukkig) niet dat Amerikaanse slavernijverleden. We moeten dat Amerikaans probleem – waaruit we moeten leren – dan ook niet blind en kritiekloos overplanten naar onze streken en onterecht gaan implementeren als mensen vragen stellen bij de massale instroom van personen uit andere, onder meer midden-oostelijke culturen- die doorgaans overigens als blanken geklasseerd worden!-, of zich ergeren aan onaangepast gedrag. Maar als het over immigratie gaat slaan bij sommigen alle stoppen door en dan wordt de inmiddels lachwekkend geworden strijd tegen het fascisme vervangen door deze tegen het racisme. De maatschappij moet immers van alle kwaad gezuiverd worden, zonodig met alle geweld. Ze vinden daar nog nuttige helpers voor ook. René Girard zou hier de handen wrijven.

Ik acht uitspraken zoals die van de genoemde partijbons, het te pas en te onpas uiten van de beschuldiging van racisme, zonder meer schadelijk. Dat schept verwarring, het maakt van een gevoelige doch belangrijke term een inhoudsloos en dus intellectueel onbruikbaar en zelfs verwarrend containerbegrip, vergroot een grotendeels geïmporteerd probleem uit en het verhoogt de spanning binnen de samenleving.

 

Maar misschien is het sommigen precies daar om te doen…

 

 

Jaak Peeters

maart 2018

 

 

[i] In het geval van Hermans ligt de zaak nog anders: zij is een zwarte, die als kind geadopteerd werd. Toch wordt ook zij gegrepen door het raciale machtsdenken.

[ii] Sharon S. Brehm et al. Sociale Psychologie, Academica Press, Gent, 2006, blz. 72.

Eindeloos torent een afzichtelijke gigantische macht hoog boven ons uit…

Ik zie dan voor me een ontelbare massa van in alle opzichten gelijke mensen, die heel egocentrisch bezig zijn met het rusteloos najagen van de onbeduidende, burgerlijke genoegens waarop zij hun hart hebben gezet. Ieder op zichzelf genomen vormt een eigen wereldje waarbuiten het lot van de anderen zich voltrekt. Zijn gezin en zijn kennissen betekenen voor hem de mensheid, want ofschoon hij zich beweegt onder zijn medemensen, neemt hij ze nauwelijks waar. Hij is met hen in voortdurende aanraking zonder dat zij hoegenaamd iets voor hem betekenen.(…) Boven al deze egocentrische individuen torent een enorm bevoogdend machtsapparaat als enige instantie die hun welzijn garandeert en hen van de wieg tot het graf begeleidt. Het is allesomvattend, voorziet en regelt alles tot in details en wel met fluwelen handschoenen.

En elders:

De overheid zal een net spannen van ingewikkelde, gedetailleerde en eenvormige verordeningen waardoor zelfs de meest originele en wilskrachtige geesten zullen worden gelijkgeschakeld.

Deze citaten komen uit Alexis De Tocqueville (1805 -1859) in zijn Democratie in Amerika.

Ieder zou deze citaten uit het hoofd moeten leren, want anders dan De Tocqueville meende, vinden we dit bevoogdend machtsapparaat niet zozeer in Amerika, doch vooral in ons eigenste Europa, dat zelfs zijn laarzen aan de VN-resoluties veegt, zoals in de Catalaanse kwestie is gebleken.

Wie opgegroeid is en gevormd als bewust mens die tracht zelfstandig te denken en die zichzelf onafgebroken bijschoolt door lezing en zelfstudie, voelt als vanzelf het verzet in zich opborrelen. Onrecht en onoprechtheid, bedrieglijke listigheid en allerlei valsheid schreeuwen om verzet.

Jong en zonder ervaring werpt men zich in het gewoel, vastbesloten om het verzet vol te houden tot de tijden keren. Wie jong is koestert zich immers in de illusie dat er na slechte betere tijden komen, omdat men wil blijven geloven in de goede krachten in de mens.

Niet zozeer materiële toestanden roepen verzet op, al is op dit punt voorzeker niet alles in orde.

Veel erger, veel ingrijpender, veel snijdender zijn de aanslagen op de eerbaarheid en de integriteit van mensen, welke vorm deze aanslagen ook mogen aannemen. Daarbij vergeleken zijn materiële misstanden weliswaar erg, doch minder stekend – tenzij ze precies de uiting zijn van misprijzen voor de waardigheid van de mens.

Zoals Multatuli gelezen wilden worden, zo wil de in een democratische geest gevormde mens gehoord worden. Hij schruwelt als hij dingen leest zoals: interessant, doch niet relevant. Dixit niettemin H. van Rompuy, door sommigen nog steeds met een waas van onaantastbare heiligheid omgeven. Was Lucifer ooit niet ook een engel?

Om die relevantie: daar gaat het om.

Doch ouder geworden en in besef dat de krachteloosheid uiteindelijk onvermijdelijk is, dringt heel scherp zich onverbiddelijk het besef op dat het verzet dat men zolang heeft geboden vrijwel vruchteloos blijkt te zijn geweest. De strijd die men zovele jaren lang met vuur heeft gestreden lijkt op niets uit te lopen. Het lijkt allemaal zinloos. Of men vraagt zich verwoed af of men z’n hele leven lang niet de verkeerde tegenstander heeft bestreden en het werkelijk gevaarlijke beest ongemoeid heeft gelaten.

Gaandeweg, naarmate men ouder wordt, ervaart men dat het net zich steeds verder sluit. Heel deskundig worden alle gaten dichtgeplamuurd. De pers, die plaats bij uitstek waar het verzet vorm zou kunnen krijgen, komt in de handen van dezelfden die mee de touwen van het net aantrekken. Waar de kranten voorheen vrije stukken opnamen, wordt dit voorrecht thans alleen nog toegemeten aan een kleine schare gelukkigen, waarvan nochtans verwacht wordt dat ze uiteindelijk binnen de lijntjes blijven kleuren, zodat het systeem zelf geen gevaar loopt. Waar tot voor kort mensen hun hart konden luchten in lezersrubrieken, zijn deze nu afgeschaft. Omdat het modereren ervan te duur is, omdat er teveel onzin in staat of er teveel gescheld in voorkomt of nog: omdat het altijd weer dezelfden zijn. Niet relevant.

Vervolgens worden we verondersteld aan verkiezingen deel te nemen. Dat lijkt dan de laatste uitwijkplaats voor een mens die, doortrokken van de geest van de democratie, tenminste de hoop koestert enige invloed te kunnen doen gelden opdat de wereld waarvoor hij zijn hart vasthoudt alvast nog een tijdlang buitengaats zou kunnen worden gehouden.

Maar ook hier weer geldt de afschuwelijke uitspraak van van Rompuy: interessant, doch niet relevant.  De staatsregeringen waarvan wij zoveel verwachtten zijn niet langer relevant. De laatste wijkplaats waar de democraat zich kon op terugtrekken, werd hem ontnomen.

Blijft alleen nog een  afzichtelijke gigantische macht die eindeloos hoog boven de bewuste modale mens uittorent. De wereld van George Orwell, diens Big Brother, neemt nu onweerstaanbaar plaats in onze wereld en weldra stellig ook in onze geesten. Een machtig conglomeraat van een zich eindeloos ver verheven wanende politieke elite en een duister kluwen van economische machten, waarvan de kracht ieders verbeelding ontglipt: ziedaar waartegen het verzet moet gericht worden.

Verzet is nooit zinloos. Albert Camus putte er de zin van het leven uit in een wereld die voorts veeleer absurd is en zijn positie verdient wel meer dan gewone aandacht. In het verzet toont zich namelijk de bewuste, democratisch handelende de burger, de burger die door Hannah Arendt zo lyrisch werd beschreven.

Dit is de geest waarin ik recent een kort werkje heb geschreven onder de titel: De valse belofte. De ondertitel luidt: Waarom de burger de EU niet vertrouwt.

Maar net zo goed had ik kunnen schrijven: waarom de EU de burger niet vertrouwt, want die EU blijkt gebouwd op het wantrouwen tegenover die burger en tegenover de positieve krachten in die burger. Zodoende werkt de EU driftig mee aan het dichtpappen van alle uitwegen die de democraat mogelijks zouden kunnen resten om zijn verzet vorm te geven.

Het boekje (77 blz.) kan verkregen worden bij Uitgeverij Polemos en kost 12,5 eur. Ofwel bij de auteur, dit laatste door storting van 14 eur. (portkosten inbegrepen) op rekening BE97 4132 0628 9149, met vermelding van naam en adres.

De Valse Belofte (Jaak Peeters)

Jaak Peeters

Okt. 2017

Een aaneenrijging van trauma’s

De westerling beseft niet hoezeer hij opgenomen is in een geschiedenis die je kunt omschrijven als een aaneenrijging van traumatische ervaringen.

Ongewoon is zulks in het menselijk leven niet. Opgroeien is op zich een aaneenrijging van kleine trauma’s, die je vervolgens te boven leert komen. Freuds – wetenschappelijk betwistbaar – Oedipoescomplex illustreert dit evenzeer.

Ook een collectiviteit moet met zijn historische trauma’s leren omgaan en ze te boven komen. Zoiets als de Hegeliaanse Aufhebung. Zoniet verziekelijkt de samenleving.

In mijn boek De worsteling met de moderniteit heb ik beschreven hoe de trauma’s van de godsdienstoorlogen de geschiedenis van het denken over mens en maatschappij in Europa grondig hebben ge- of misvormd.

Elke generatie die getuige is van afschuwelijke gebeurtenissen wil nadien maar één ding: alles in het werk stellen opdat zulke gruwelen zich nooit meer zouden herhalen.

In het boek van Dirk Rochtus, van Reich tot Republik, beschrijft de auteur hoe de vernietiging van de oude Pruisische geest zowat het hoofdoogmerk was van de zegevierende geallieerden in 1945. De toenmalige DDR deed er nog een schepje bovenop door zoveel mogelijk alle tekenen van het oude, “valse” bewustzijn uit te wissen. Zo sloopte het communistisch regime van de DDR de oude Garnisonskirche, een architectonisch waardevol bouwwerk. De monumentale toren van bijna 90 meter beheerste het stadsbeeld. Dat was niet naar de zin van de communisten, want hij riep constant de herinnering op aan de tijden dat de religie de geesten van de mensen beheerste.

Later wilde een Stichting die oude Garnizonskirche heropbouwen. Onmiddellijk kwamen actiegroepen tegen dit plan in verzet. Die bedoelde kerk was namelijk exact de plaats waar de nieuwe rijkskanselier Adolf Hitler met geveinsde eerbied het hoofd boog voor de grijze rijkspresident en Pruisische topofficier Hindenburg.

De Kirche mocht dan een architecturaal meesterwerk zijn: ze herinnerde volgens actiegroepen te veel aan het nationaalsocialisme. Omdat die geschiedenis daarvan zo snel mogelijk moest worden uitgewist en vergeten, was het heropbouwen van die kerk dus geen optie. Dat ze daarmee precies hetzelfde deden als de communistische DDR ontging hen kennelijk.

Maar ook hier weer wordt duidelijk hoezeer de trauma’s uit het verleden de geesten van latere generaties in bezit blijven houden. Dat kerkgebouw draagt immers geen enkele schuld: ze is slechts een stenen massa zonder geheugen. Maar de mensen geven er een betekenis en een belang aan. En belangrijk is wat in het verleden tot traumatische ervaringen heeft geleid.

Onlangs stond in een Vlaamse krant een vraaggesprek te lezen met Frans Timmermans, de EU-bons die door sommige kwatongen als Baas Ganzendonck betiteld wordt. De EU is voor hem nodig om twee redenen.

Ten eerste om de economieën van Europa dichter bij elkaar te brengen. Deze gelijkschakelingsmythologie kan hier even onbesproken blijven, behalve deze opmerking: rechtvaardigheid ook moet betekenen dat wie hard werkt, de vruchten mag plukken.

Maar zijn tweede reden is weer eens heel verhelderend. Voor Timmermans rijst tegenwoordig alweer het grote gevaar van het nationalisme op. Hoewel hij dat, naar algemene gewoonte, niet nader definieert, is het duidelijk dat hij het nationalisme bedoelt dat hij in de periode 1933 -1945 meent te hebben gezien.

Alweer dus bepalen historische frustraties en trauma’s de agenda van de mensen van vandaag.

Zoals ik in mijn De Valse Belofte *heb geconstateerd, is hier sprake van een negatieve motivatie. Een Europa dat gemaakt wordt om sommige toestanden uit het verleden – hoe erg op zich ook – in de toekomst te voorkomen, is fundamenteel een negatief project. Zulke negatieve projecten zijn nooit een lang leven beschoren. Ze blijven maar gemotiveerd zolang de herinnering aan de gruwelen voldoende levendig is. Nadien verliezen ze hun motivatie of slaan zelfs om in hun tegendeel. En ze komen het verleden nooit écht te boven.

Alleen positieve projecten, die iets nieuws tot stand willen brengen, kunnen generaties lang doorwerken.

Een dergelijk fenomeen doet zich in het Verre Oosten voor: daar zit men ongeduldig op de toekomst te wachten. In West-Europa vecht men nog steeds tegen de demonen uit het verleden.

De Chinezen worden voortgetrokken door de toekomst. West-Europa wordt voortgeduwd door het verleden.

Jaak Peeters

11 oktober 2017

* De valse belofte verschijnt op 15 oktober ’17 bij  Uitgeverij Polemos.

Hallo, Vlaanderen?

Enkele jaren geleden wist Catherine Moerkerke ons op VTM te vertellen dat de zoveelste IJzerwake had plaatsgevonden. Ze vertelde erbij dat die IJzerwake een radicale afscheuring was van de IJzerbedevaart, bewerkstelligd door mensen van extreemrechtse signatuur.

Of ze die uitleg overeenstemde met haar eigen overtuiging, dan wel of ze die tekst gewoon voorlas, weet ik niet.

Ik weet in ieder geval dat het vanaf de jaren negentig van vorige eeuw op de IJzervlakte serieus rommelde. Er waren, naar verluidt, mensen in het IJzerbedevaartcomité die de jaarlijkse IJzerbedevaart wilden ‘moderniseren’. De Stem van Suid-Afrika moest verdwijnen, wegens de vermeende verwijzing naar de apartheid – een vroege oprisping van politiek correct denken – en het Wilhelmus hoorde eigenlijk ook niet langer. Ook de erg geladen woorden Nooit meer oorlog, godsvrede en zelfbestuur moesten er voor de nieuwlichters aan geloven.

Daar stonden mensen tegenover die vonden dat je de handen moet afhouden van erfenissen waaraan niet alleen veel symboliek kleeft, maar ook veel bloed, zweet en tranen – in het geval van de IJzerbedevaart letterlijk.

Waarom die modernisering er moest komen is ons nooit goed uitgelegd, tenzij de melding dat de IJzerbedevaarten minder volk begonnen te trekken. Nieuwlichters dachten dat door het aanpassen en vooral verzachten van de boodschap de jaarlijkse bedevaarten weer meer aanwezigen zouden lokken.

Zelf zou ik geneigd zijn eerder het omgekeerde te denken.

De discussies tussen beide kampen liepen uit op een scheuring, die uitmondde in het ontstaan van de IJzerwake. Die bestaat inmiddels al 16 jaar, terwijl de Bedevaart zelf ter ziele is gegaan.

Omdat ik niet houd van ruzies onder mensen die samen voor één ideaal zouden moeten staan, heb ik, zoals zovele anderen, verschillende jaren Diksmuide gelaten voor wat het is. Ik beken dat ik bij de aanvang zelfs enige boosheid voelde tegenover de initiatiefnemers van de Wake.

Doch het bloed kruipt waar het niet gaan kan en dit jaar ben ik, voor de eerste keer, naar de IJzerwake gegaan.

Mijn conclusie? Die is samen te vatten in één simpele vraag: “waar zitten die andere Vlamingen?”

Want voor zover ik kan oordelen is de IJzerwake niets anders dan de voortzetting van de traditie van de IJzerbedevaarten uit de tijd dat er nog geen openlijke ruzie was. Het monument van de Van Raemdonckgebroeders is bescheiden, vergeleken met de wat trotserige 80-meter hoge IJzertoren. En de plechtigheid zelve vindt weliswaar plaats op het grondgebied van de gemeente Diksmuide, maar dan wel tussen de weiden en velden, ver van het centrum van Diksmuide. D’ er valt daar niks te beleven. Dat is zowat het énige verschil met de IJzerbedevaarten van vroeger: je kunt na afloop geen glas bier gaan drinken in één van de cafés aan de oever van de IJzer.

Voor het overige: dezelfde kraampjes, dezelfde colportage, dezelfde eucharistieviering, dezelfde spreekbeurten, hetzelfde stramien, dezelfde schreeuw om vrede en dezelfde uithaal naar de dwaasheid van de oorlog. En dezelfde oproep voor Vlaanderens vrijheid. Alles onder dezelfde oude slagwoorden: nooit meer oorlog, godsvrede, zelfbestuur. En ook, ja hoor: een bede aan de politiek om de identiteit van Vlaanderen in stand te houden en de dringende vraag om onze politieke zelfstandigheid niet helemaal door de Europese Unie te laten opvreten.

Wat daar extreemrechts aan is, is mij een volstrekt raadsel. Als de IJzerwake opgezet is door mensen die door de tegenpartij extreemrechts worden genoemd, dan hebben ze zich die dag in alle geval niet extreemrechts gedragen.

Daarom is mijn vraag: waar zit dat goedmenend Vlaanderen? Waarom blijft het afwezig op een plechtigheid die slechts in naam van de geroemde IJzerbedevaarten verschilt?

Als de IJzerwake volgens sommigen extreemrechts is, dan ligt dat voor alles aan de afwezigheid van Vlamingen die niet extreemrechts genoemd willen worden.

Niet aan de initiatiefnemers van de IJzerwake.

Jaak Peeters