Dick Pels en het natie-nationalisme versus het europeanisme.

Bij het lezen van Dick Pels’ bijdrage in Civis Mundi van december 2012 rees voor me op de Pels van Het democratisch verschil, waarin hij benevens voor het denken van Jacques de Kadt ook aandacht heeft voor begrippen als heterogeniteit en homogeniteit en het daarmee geassocieerde identiteit(1).  Een zwak voor Nederland ontbreekt in mijn wereldbeeld: een bewijs dat mijn literatuurlijst kennelijk onvolledig is.

Daarom onthoud ik me hier van kritiek, althans in de gewone zin van dat woord, en zal ik mijn eigen visie plaatsen tegenover de opvattingen van Pels, zoals die uit zijn stuk in het genoemde tijdschrift blijken.

Ik sluit me, vooraf, graag aan bij Pels’ eresaluut aan Wim Couwenberg. Net als Pels herken ik in hem een zelfstandig denker, een intellectuele vrije vogel, die in de pers wel eens enigszins misprijzend werd neergezet als ‘een publicist’. Publicisten zijn er vele en men hoeft over hun werk niet meewarig te doen, maar ze hebben zeker niet allemaal het gehalte van Wim Couwenberg. Couwenberg toonde zich ook een Vlamingenvriend, iemand die nu eens even niet meewarig deed over dat obsolete nationalisme van de Vlamingen en die de verlangens van een onvoldane natie (Ignatieff) begreep – iets waarvoor velen in Vlaanderen hem dankbaar zijn.

Voorts wil ik me slechts kort mengen in het nog steeds fel woedende links-rechtsdebat. Pels heeft gelijk: dat debat is verre van verdwenen en is het zelfs nooit weggeweest. Vanuit Vlaanderen kan ik dit hier getuigen. We zien dat bijvoorbeeld in Antwerpen, waar N-VA –voorzitter Bart Dewever door de zichzelf links noemende zijde van het politieke spectrum “rechts” wordt genoemd. De discussie is fel en bijwijlen onredelijk. Zo verscheen van de mij voorts onbekende Ico Maly een doctorale studie over N-VA, de partij van Dewever, waarin die partij – ik zeg het lichtjes overdreven, toegegeven – nog net niet als neonazistisch werd weggezet. Nu ben ik zelf vanaf het prille ontstaan van die partij betrokken geweest bij N-VA. Ik behoorde bij het kleine clubje dat na het uiteenvallen van de toenmalige Volksunie (2)  van oordeel was dat de Vlaamse ontvoogding niet alleen een recht was, doch met meer zorg en evenwicht hoorde te geschieden dan alvast in het toenmalige Vlaams Blok gangbaar was. Pas onlangs heb ik al mijn functies in N-VA neergelegd, omdat ik  vond dat de tijd rijp is voor een nieuwe generatie. Welnu: hoewel ik die partij, mag ik wel zeggen, ten gronde heb gekend, herken ik haar niet in het geschrift van Maly. Het lijkt wel om een andere partij te gaan. Maar een en ander wordt duidelijk voor wie kijkt wie de hoofdpromotor was: Jan Blommaert, een communistisch academicus, voor wie de strijd tegen alles wat niet heel erg links is kennelijk een Leitmotiv is. Maly trekt nu intussen de achterzaaltjes van linkse kroegen in Vlaanderen rond om zijn wijsheid over N-VA te verkondigen. La lutte continue. (3)

Het is niet moeilijk om van dit soort intellectuele gevechten ook de nodige mediatieke versies op te disselen .( 4)

Ik neem aan dat dit volstaat als aanduiding dat de tegenstelling tussen links en rechts nog steeds actueel is.

En toch onderschrijf ik Pels’ stelling niet helemaal: dit soort debatten raakt namelijk de kern van onze problemen niet.

Anders dan het assenkruis waar Pels over spreekt, zou ik een kruis van twee dimensies willen tekenen om het politieke veld te beschrijven. De ene dimensie is de materialistische. De andere, die ik daaraan toe voeg als psycholoog, noem ik de existentiële dimensie.

De reden waarom ik dat zo wil doen komt voort uit de analyse in mijn Worsteling met de moderniteit (5) . Ik heb daarin aangetoond dat de mens helemaal niet het subject van de geschiedenis is, waarvoor hij zich gewoonlijk houdt. Met name de materialistisch denkende en sinds de revoluties van de achttiende eeuw dominante maatschappelijke groepen zijn van oordeel dat de mens zich een wereld kan scheppen die hij zich wenst. Een simpele blik naar de ecologische toestand van onze planeet leert ons hoe naïef die idee wel is. Erger nog: de mens blijkt het vaak onwetende en willoze werktuig te zijn van een historische evolutie, die zijn geest en zijn ziel tormenteert, misvormt en hem daardoor tot onredelijke reacties brengt. Wat meer is: hoe materialistischer de mens zichzelf opstelt, hoe meer hij in de ban van zijn historische tormenten geraakt. Toch is die materialistische dimensie niet weg te denken: de materiële behoeften dringen zich immers op. Klassiekerwijze ent zich op die materialistische dimensie de links-rechtstegenstelling. Rechts op het continuüm vindt men het liberalisme van de hebzuchtigen; links wordt bevolkt door de marxistische afgunstigen (6).

De psycholoog echter vraagt zich af waarom mensen zich überhaupt hebzuchtig resp. afgunstig opstellen? De grondidee van het antwoord is dat  de materialistische dimensie slechts zijdelings raakt aan de kern van de menselijke existentie. Wat mensen evenzeer drijft is van veeleer geestelijke en zelfs spirituele aard, zoals de rotstekeningen van Altamira laten vermoeden. Mensen willen iets en iemand zijn en daarom ligt aan de basis van het politieke optreden veeleer een andere, fundamentele ervaring: die van de angst. De mens is wellicht het enige dier dat voluit angst kan beleven, want hij weet dat zijn ‘ietsheid’ slechts tijdelijk is en hij is angstig voor het Grote Niets dat volgt na de dood (7) . Welnu: de geschiedenis van de historische kwellingen die de mens heeft die fundamentele angst altijd onderhouden en nog aangevuurd (8) . Daarom is het menselijk gedrag niet zonder die geschiedenis van angsten en kwellingen te begrijpen. Dat geldt ook voor vandaag. De protagonisten van de materialistische dimensie in het politieke spectrum hopen hun angsten het zwijgen op te leggen door het opstapelen van materiële middelen: wie veel bezit mag  zich immers veiliger weten. Maar er is nog een andere dimensie: de existentiële. Want wie rijk is gaat ook dood. Dus is er een apart existentieel continuüm. Aan de ene kant van dat continuüm vindt je de diep-gelovigen. Ze lossen hun angstprobleem op door zich vol overgave en gelaten toe te vertrouwen aan Gods milde goedheid. De andere kant van het continuüm wordt bezet door activistische zijnswijzen, met name nationalisme. In deze laatste positie sluiten mensen zich aaneen om bij elkaar de steun te vinden die hen in staat stelt om hun existentiële angsten de baas te worden. Derhalve voel ik me gerechtigd te beweren dat de links-rechtsdebatten al te vaak de kern van het menselijke probleem niet raken en dus de maatschappelijke doeltreffendheid om ermee om te gaan hinderen.

Zonder daar nu verder op door te gaan: ik ben nu klaar om Pels’ opvattingen over nationalisme en europeanisme te bekijken. Daar zijn namelijk gelijkaardige processen gaande.

Als Mark Rutte beweert dat Europa niet langer rechtstaat als een Groot Verhaal, dan vergist hij zich. Er is – terecht – veel kritiek op Europa en met nog meer recht op de draak die men van Europa heeft gemaakt: de Europese Unie (9) . Maar uit de veelvuldigheid van die kritiek afleiden dat het Europese Groot Verhaal een afgedane zaak is, is zeer zeker een brug te ver.

Ik vat hierna dat Europese Groot Verhaal even samen en volg daarbij de formulering van Anthony Smith in diens Nations and Nationalism in a global Era (10). De schepping van een Europese federale of zelfs unitaire staat maakt een einde aan duizend jaar nationalisme binnen Europa. Waartoe ons dat laatste gebracht heeft, leren ons de oorlogen van de twintigste eeuw. Door zich te verenigen kan Europa terug zijn positie als wereldleider terug innemen. De Europese eenheid zal niet alleen vrede brengen, maar ook voorspoed door het wegvallen van economische grenzen.

De recente voorstellen van Van Rompuy behelzen het ondergeschikt maken van de nationale parlementen aan het Europese. Als Europa tenslotte nog greep krijgt op de defensie, is de Europese staat een feit: Europese buitengrenzen, een Europese regering, een Europees gerechtshof, een Europese centrale bank, een Europees parlement (11) en een Europees leger.

Met die instituties willen de eurofiele kringen hun Groot Verhaal concreet realiseren.

Wat dat in feite betekent laat zich afleiden uit sommige recente uitspraken van G. Verhofstadt, die onlangs als zijn mening te kennen gaf dat Europa troepen moet sturen naar Syrië.

Maar dat is natuurlijk een streep door de rekening van het genoemde Groot Verhaal: Europa zal doet wat alle grote mogendheden de hele geschiedenis lang al hebben gedaan:  externe belangen verdedigen, desnoods met militaire middelen. Er is geen enkele garantie dat meer Europa ook betekent dat er geen jonge Europeanen meer op verre slagvelden zullen sneuvelen.

Europa verschijnt daarom niet als iets nieuws of iets sui generis, maar als een vergrote versie van de klassieke (multi)nationale staat. Het is dus maar een heel gewoon verhaal, zoals we dat al heel, veel te lang reeds kennen. Wat Mark Rutte ook moge beweren: Europa staat daar, kaarsrecht opgericht, groots, machtig, onaantastbaar en daarom gevaarlijk. Precies omdat mensen terugvallen in hun oude gewoonten.

Gevaarlijk dus omdat Europa het product is van de angsten van de Europese mens en daarom niet het gevolg van redelijk en logisch redeneren… zoals het altijd al was.

In 1945 lag Europa er compleet verwoest bij. Wat de generatie van die jaren beheerste was maar één ding: “dat nooit meer”! In Vlaanderen gold die slogan trouwens als langer, op de IJzertoren in Diksmuide, waar in vier talen gebeiteld staat: “Nooit meer oorlog!” De toren is inmiddels een nationaal monument.

De reactie van de oorlogsgeneratie was er een van verbijstering om de wreedheid waartoe mensen kennelijk in staat zijn – psychologen weten zulks al veel langer, hetgeen B.F. Skinner ertoe bracht zijn versie van een modern Utopia voor te stellen.

De tijden die na de wereldbrand volgden, moesten voor de oorlogsgeneratie een totale verandering brengen, hetgeen we gezien hebben in de 68-generatie. Pas die generatie immers vond de kracht om op te staan, na een lange periode van noodzakelijke wederopbouw. Het was ook de tijd om alle idealen van de vooroorlogse tijd overboord te gooien, want ze hadden niets dan ellende gebracht. De natie behoorde tot die idealen, want het waren toch de nationale legers die oorlog hadden gevoerd?

Als we de naties dus afschaffen verdwijnen ook hun legers en komt er vrede.

Het verhaal is zo herkenbaar en zo diep-menselijk, maar het mist helaas al te veel logische onderbouwing.

Het afschaffen van naties is namelijk een uiterst heikele zaak van erg betwistbaar moreel allooi, omdat het alleen mogelijk is met geweldpleging door het onderdrukken van de bestaande nationaliteiten. Dat is in de geschiedenis helemaal niets nieuws en noopt ons te vrezen dat de uitvoering van dergelijke overtrokken emotionele reacties tot tegenreacties zal leiden, waardoor we nog veel verder van huis belanden.

Waar Europa origineel zou kunnen of moeten zijn, faalt Europa dan alweer.

In zijn National Identity (12) beschrijft de genoemde Anthony Smith twee modellen van natievorming. Het eerste noemt hij lateraal. Als voorbeeld geldt de Normandisch – Parijse protonatie, die haar nationale ideologie en dito mythologie over de rest van het huidige Frankrijk heeft verspreid. De Normandisch-Parijse elite heeft haar taal, haar cultuur en haar politieke gewoonten via de bureaucratie in de veroverde gebieden doen doordringen. Daarbij heeft ze de originele culturele en nationale identiteiten vernietigd, zoals onlangs door de Franse ex-premier Rocard ten aanzien van de Vlaamse cultuur in het huidige Noord-Frankrijk werd erkend (13). Op dezelfde manier werden ook de andere talen en culturen in het gebied dat nu Frankrijk is uitgeroeid (14) . Eén cultuur en natie heeft zich dus over een veel groter gebied dan het hare verspreid. Dat gebeurt altijd met gebruikmaking van technieken die we vandaag allemaal verwerpen, omdat ze te veel vandoen hebben met ethnic cleansing. Een beter herkenbaar voorbeeld is de Belgische afscheuring van 1830, waar de poging om Vlaanderen te verfransen mislukt is (15). Nochtans is de kern van de Belgische staat nog steeds, tot op vandaag, Franstalig. Dat wil zeggen dat wie wil doordringen tot de kern van de Belgische machtscenakels daar alleen komt als hij Franstalig is. Dit is overigens de ultra-korte samenvatting van het hele nationaliteitenprobleem in België, want de Vlamingen nemen die tweederangse positie niet langer en hebben daarom in Vlaanderen een parallelle democratie ontwikkeld.

Op vele plaatsen echter is deze uitroeiing wel degelijk gelukt.

Een tweede vorm van natievorming is volgens Smith de verticale, waarbij de elite van één etnische groep de bestaande maar onontwikkelde cultuur van haar eigen gemeenschap ontwikkelt. Daarbij hoeven geen etnieën te worden uitgeroeid omdat het de elite van de eigen etnie is die de culturele en nationale leiding van haar gemeenschap op zich neemt. Dit lijkt een perfect democratische aanpak te zijn. Voorbeelden zijn legio:  Nederland, Vlaanderen, Denemarken, Ierland, Finland, Polen, Griekenland, Portugal, Catalonië.

In Vlaanderen noemt men de eerstgenoemde, laterale, soort natievorming staatsnationalisme, de tweede, de verticale, volksnationalisme.

Over deze termen valt te discussiëren, maar dat maakt niets uit voor ons verhaal.

Welnu: er is weinig verbeeldingskracht voor nodig om in te zien dat het laterale model in vele euronationalistische hoofden een meer dan gewone aantrekkelijkheid bezit. Ik kan daar hier niet op ingaan, maar het is duidelijk dat tegen concrete pogingen om zo’n laterale Europese natie te vestigen verzet zal komen vanuit verticaal georganiseerde naties.

En daarmee is het hek helemaal van de dam: alles begint dan weer van voren af oftewel: de terugkeer van het zo gehate nationalisme, ditmaal echter aangevuld door een of andere vorm van euronationalisme zodat de zaken nog complexer zouden komen liggen dan ze vandaag al zijn. Op Europese schaal zou zich immers voordoen wat zich in België heeft afgespeeld: een neo-nationale identiteit – de Europese – die zichzelf verheven waant boven de nationale in een onafgebroken conflict gewikkeld met zich bedreigd wetende nationale of etnische identiteiten. Daarmee zou meteen de grote droom van het euronationalisme volledig aan diggelen liggen: het scheppen van de eeuwige vrede, waarvan al Kant wist te vertellen dat die slechts door een beheerste concurrentie van staten viel te bereiken.

Maar er is iets anders.

Dit model van Europees denken maakt twee fundamentele fouten. Ze ontstaan omdat Europa te veel met zichzelf bezig is.

Ten eerste: men redeneert hiërarchisch. Daar zijn historische redenen voor, maar in een tijd dat mensen hun buik vol hebben van Grote Verhalen, is ook de hiërarchie zélf verdacht. Men leze maar eens de fora van de kranten of vrage zich af waar het succes van Geert Wilders vandaan komt. Het moge dan allemaal wat onhandig wezen: we zien hier een vorm van populair verzet tegen oekazes van bovenaf. Dat is een houding waar men een meer dan gemiddelde aandacht voor moet opbrengen, ook omdat de elites werkelijk falen op terreinen die voor eenieder van belang zijn: economie, munt, veiligheid, klimaat. Daarmee verspeelt Europa  het krediet dat het nodig heeft om zich echt te vestigen en sluit het zich op in de hoofden van een elite, die zich van de bevolking steeds meer afkeert.

Ten tweede verliest het eurofiele geweld dat ons over de hoofden waait uit het oog dat de wereld meer dan ooit planetair is.  Een goede staatkundige organisatie moet dus niet alleen binnen het al bij al territoriaal beperkte Europa voorzien worden; veel belangrijker nog is een goede staatkundige en politieke regeling op planetair niveau.  Omdat mensen zich van deze planetaire interdependentie ook wel bewust zijn, zou Europa een groot stuk van zijn legitimiteit verspelen, als het zich op dat gebied niet overtuigend toekomstgericht opstelt. Maar als het zijn staatkundig denken uit vorige eeuwen overplant op de hele planeet, dan loopt het gegarandeerd mis.  Dat is iets waar velen voor vrezen. Generaal Powell, de Amerikaanse ex-opperbevelhebber, zei in een toespraak eens dat de ontwikkelingslanden geen behoefte hebben aan militaire ingrepen, maar aan economische en sociale ontwikkeling. Klimaat, migratie, grondstoffen, watervoorziening, voedsel: dat worden steeds meer problemen van wereldomspannende dimensie. Kort gezegd: ook voor grote mogendheden zoals Europa er kennelijk een wil zijn, is de tijd van autarkie voorbij. We hebben behoefte aan een planetaire structuur, waarin voor planetaire problemen oplossingen op planetaire schaal worden gevonden en waarbij kleinere eenheden vaak veel efficiënter blijken te opereren dan grote mastodonten (16). Men constateert dat zelfs het machtige China lid werd van het internationaal muntfonds, de VN en het wereldhandelsfonds, met wellust de Olympische spelen organiseert en zich zodoende inschrijft in een planetaire structuur. Jan van der Putten schreef onlangs: “ Nog nooit is een opkomende grootmacht economisch zo verstrengeld geweest met de rest van de wereld.(17) ” Maar wie kan uitleggen in welke zin en mate de Europese Unie op dit gebied een voortrekkersrol speelt? Is er verschil tussen het gedrag van een Europese Commissie en de regeringen van andere grote landen? Is het optreden van Europa in de wereld een gedrag sui generis? Het antwoord luidt telkens negatief. Het ziet er in werkelijkheid veeleer naar uit dat Europa alles doet wat mogelijk is om aan te schuiven in de rij van de groten en het daarbij vervolgens voor bekeken te houden.

Ook Europa echter zal de evolutie van de planeet niet stoppen.

Het ziet er dus al bij al naar uit dat ook een strak-unitaire Europese unie van binnenuit zal aangevreten worden door de bestaande etnische naties en van buitenuit door de toenemende eisen die voortkomen uit de planetaire interdependentie.

En daarmee zijn we, voor de tweede maal, terug beland bij een pijnlijk “déja vu!”.

Hiermee kan de kring gesloten worden: we behoeven een Europa dat, naar Zwitsers model, van onderen op georganiseerd is met de volken als bouwstenen – de integratie dus van een verticaal nationalisme – en dat, naar buiten uit, op zoek gaat naar nieuwe maar noodzakelijke planetaire structuren, waarin plaats is voor volkeren, culturen en cultuurgroepen.

Vrede verwerven we niet door onze nationaliteit op te geven. Niet in Europa en niet daarbuiten.

 

Noten

1.Dick Pels. Het democratisch verschil. Van Gennep, Amsterdam, 1993, blz. 148 e.v.

2.  De Vlaamse Volksunie hield geen enkel verband met de Volksunie die in Nederland enige tijd heeft bestaan. Er zijn ook nooit relaties geweest en er werd ook nooit naar verwezen.

3.  “De strijd gaat voort”.

4.  Wie daar belangstelling voor heeft: ik trek nogal eens van leer tegen de soms onredelijke houding van de media in mijn blogreeks: www.doorstroming.net.

5.  Jaak Peeters. Worsteling met de moderniteit. Pelckmans, 2009.

6. Ik druk me hier scherp uit. Ik licht dus even toe. Wie erop is gericht het bezitten van materiële middelen tot de kern van zijn streven te maken, wordt telkens weer tot jaloersheid gebracht omdat anderen over meer middelen beschikken. Hebzucht en afgunst houden elkaar dus in evenwicht. Ik geef hiermee ook aan dat ik niet spreek over het filosofische liberalisme, dat ik op de existentiële as wil plaatsen.

7. Vgl. Heideggers Sein zum Tode.

8. Tijdens de talloze oorlogen die de mens gevoerd heeft, was de dood nooit helemaal van het toneel.

9. Vanzelfsprekend denken we dan aan Thierry Baudet.  De aanval op de natiestaat, Prometheus, Amsterdam 2012 en voorts ook Wim van Rooy e.a. (red.), Europa wankelt, Van Halewijck, Leuven, 2012.

10. Anthony Smith, Nations and Nationalism in a global Era. Polity Press, 1996, blz. 121.

11. Zowat 80% van onze wetgeving vindt zijn oorsprong in Europa.

12. Anthony D. Smith. National Identity. Univ. of Nevada Press, 1991 ( Ook verschenen in de Penguin-reeks)

13. Knack, 8 december 2010.

14. Zie ook: E. Weber. Peasants into Frenchmen. The modernisation of Rural France. Standford Univ. Press, 1976.

15. In een brief aan de Belgische minister van justitie zou Charles Rogier geschreven hebben: “ De principes van een goed bestuur zijn gebaseerd op het gebruik van één enkele taal en het is duidelijk dat de enige taal van de Belgen het Frans moet zijn. Om dat te bereiken moeten alle functies, militaire en bestuurlijke, aan Walen en Luxemburgers wordt toevertrouwd, zodat de Vlamingen beroofd worden van de voordelen van die functies. Op die manier zullen de Vlamingen zich laten verfransen en wordt het Germaanse element in België geleidelijk uitgeroeid.” (Mijn vertaling). Een kopie van deze brief zou terecht zijn gekomen bij Lord Palmerston. Over het al dan niet apocriefe karakter wordt nog steeds gediscussieerd. In Franstalige kringen wordt het bestaan ervan ontkend. Het bestaan van dit soort discussies echter bewijst wel dat de gedachten, die erin worden uitgedrukt, tenminste hebben geleefd.

16. Van de 10 landen met het hoogste BBP per hoofd zijn er 9 met een bevolking niet groter dan die van Nederland.

17. De Groene Amsterdammer, 6/12/’12.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *