Maakbaarheid

Bart De Wever verklaarde in zijn lezing naar aanleiding van de dag van de geschiedenis dat je met het deconstrueren van mythes erg voorzichtig moet zijn. Een samenleving heeft verhalen nodig en wie die lichtzinnig deconstrueert, loopt het risico zich schuldig te maken aan het verspreiden van maatschappelijk desoriëntatie en die hebben we tegenwoordig al genoeg. Historici moeten op zoek naar de waarheid, zegt De Wever, maar ze moeten daar wel voorzichtig mee omspringen: als de opgerakelde waarheid de gemoedsrust overhoop kan halen, is het aangewezen om toch vooraf eens te onderzoeken of men die oefening wel zou doen.

Vanzelfsprekend waren aanvallen op deze stelling des auteurs deel.

Ze kwamen van Luc Huyse, die vindt dat je mythes ongenadig moet ontmaskeren, omdat ze anders blijven woekeren.

Ze kwamen ook van de eeuwige De Gucht, voor wie mythes en nationalisme samengaan en mythes onverzoenbaar zijn met het geloof in de rationele, zelfbesturende mens. Kennelijk heeft de heer eurocommissaris veel tijd.

Wat is de waarde van het commentaar van die twee heren?

Het idee van Huyse – dat je mythes moet ontmaskeren om te verhinderen dat ze gaan etteren – is op het eerste gezicht heel gaaf. Het is een principe uit, bijvoorbeeld, de psychoanalyse, waar de psychiater de patiënt op de divan ertoe brengt uit te spreken wat hem destijds overkomen is. Nadat dat alles uitgesproken werd, ervaart de patiënt een opluchting. Om deze laatste is het te doen, want het maakt het verdere leven alweer wat draaglijker.

Dat klinkt mooi, maar zit bij nader toezien wel vol haken en ogen.

Vooreerst – en die kritiek is niet nieuw – is de vraag wat de patiënt op de divan van de psychiater uitspreekt. Brengt de patiënt uit wat er destijds gebeurd is, of datgene wat hij denkt dat er gebeurd is? De keuze is niet moeilijk: het gaat om het laatste. Als dat juist is, dan luidt de vraag meteen of het überhaupt wel mogelijk is om te expliciteren wat er echt gebeurd is. Vallen waarheid en verdichtsel wel uit elkaar te rafelen? Bovendien: wat is ‘echt gebeurd’? Is dat het blote feit, bijvoorbeeld de handtastelijkheid zelve, of ook de ervaring bij het slachtoffer van dit feit? Ook hier is het antwoord: het tweede. Als dat juist is, dat valt er zelfs op de divan van de psychoanalist niets anders te behandelen dan…jawel: mythes.

Laat ons nu veronderstellen dat zou gebeuren wat Huyse wil dat er gebeurt: ongenadig openscheuren van de verpakking die met de jaren rond groepstormenten werd geweven. Hoe zou de ‘patiënt’ reageren? Kan iemand dat voorspellen? En als we het toch doen, komt de echte waarheid dan wel boven, of worden we alweer met een geconstrueerde ‘waarheid’ opgezadeld? Beginnen we hiermee niet aan een hopeloze onderneming? En zouden we zoiets riskants niet overlaten aan ervaren, grondig geschoolde specialisten? Als het riskant is zonder blikken of blozen openbaar te maken wat er zich afspeelt op de bodem van de collectieve ziel, dan is voorzichtigheid geboden. Dan heeft De Wever gelijk en is het Huyse die uitleg verschuldigd is.

Aan de grondslag van deze discussie ligt iets door-en-door menselijks: dat het menselijk leven altijd worstelt met tormenteringen. We worden doorheen ons leven altijd wel ergens gekwetst. We moeten dat verwerken en dat verwerken gebeurt op een menselijke manier: de manier van het beleven, het ervaren. Dat is nooit objectief. Nooit. Objectiviteit is een ideaal in de wetenschap en zelfs daar is dat ideaal onbereikbaar. Thomas Kuhn heeft het ons geleerd.

Bijgevolg is het onwijs om die steenharde objectiviteit in het menselijk samenleven na te streven als ware het een algemeen goed, want daar valt niet mee te leven. Huyse en De Wever botsen omdat de een gelooft in een maakbare wereld, waartoe volstrekte, koele objectiviteit noodzakelijk is en de ander gelooft dat de dingen veel meer aan de greep van de mens ontsnappen dan diezelfde mens voor lief neemt.

En dus pleit De Wever voor voorzichtigheid.

De houding van De Gucht is in wezen slechts een variatie op dit thema, zij het dat De Gucht zich niet kan losmaken van zijn vooringenomen houding ten aanzien van wat hij opvat als ‘het nationalisme’ – alsof er niet evenveel nationalismen bestaan als mensen. Dat nationalisme de mens in één identiteit opsluit, bijvoorbeeld, is gewoon onwaar. Nationalisme zegt gewoon dat mensen existentiële wezens zijn. Dat ze behoefte hebben aan een positie in kosmos. Ze willen iets of iemand zijn. De natie biedt mede die positie, omdat zij voorziet in een gemeenschappelijke oorsprong, die van alle leden van de groep concrete mensen maakt.

Bij dat laatste proces komen mythes kijken, om dezelfde reden als hiervoor al werd uiteengezet: de wereld van de mensen is geen rationele wereld, maar een ervaren, doorleefde wereld, doorspekt met emotionele en soms getormenteerde elementen. Het is niet wijs om die wereld botweg overhoop te zetten.

Omdat de mens is zoals hij is, een ervarend, belevend, emotioneel en – jawel – bij wijlen rationeel wezen, is de volstrekt vrije keuze waar de heer De Gucht en zijn liberalistische geestesgenoten van dromen een… mythe. Wie twijfelt leze even de geschriften van Locke – een van de peetvaders van De Gucht en co. Hij zal zien dat diezelfde Locke helemaal niet objectief was bij het formuleren van zijn stellingen, want hij zal merken dat Locke grote belangen had in de nieuwbakken Amerikaanse kolonie van Engeland.

Het verleden ongenadig en zonder gevoel openscheuren en het zogenaamd rationeel maken van keuzen zijn uitingen van een andere, op historische gronden verklaarbare mythe: die van de maakbaarheid.

Verklaarbaar, inderdaad.

Maar wel een mythe.

Quod erat demonstrandum.

 

 

Jaak Peeters

April 2012

Gekwetter

Dezer dagen viel in een bekend Vlaams weekblad te lezen dat “ al 41 VB-ers naar N-VA zijn overgestapt”.

Wie gepokt en gemazeld is in wat gewoonlijk de Vlaamse Beweging wordt genoemd, kan niet anders dan van zo’n bericht opkijken.

Freya Van den Bossche vond het cijfer 21 al hoog, maar over die dame wordt verteld dat ze het niet bepaald goed heeft met cijfers, vooral niet als die hoger uitvallen dan een paar tientallen. Men moet het haar meegeven: als de aantallen boven de twintig uitstijgen, wordt de zaak voor sommigen al gauw onoverzichtelijk.

Maar toch is rekenkunde noodzakelijk. Vooral om de dingen in hun perspectief te plaatsen. Vlaanderen telt 308 gemeenten. Die worden bestuurd door zo’n 7.300 gemeenteraadsleden. Daar komen nog een rist OCMW-raadsleden bovenop. Die, zeggen we maar, 12.000 bestuurders komen voort uit het verzamelde politieke korps van alle politieke partijen die dit land rijk is. Laten we aannemen dat één op de drie partijmilitanten aan een mandaat geraakt. Dan betekent dit dat er in Vlaanderen zowat 36.000 partijmilitanten rondlopen. 21 daarvan vond ons aller Freya al hoog.

Natuurlijk gaat het niet om de cijfers. Het gaat om de ideeën die iemand ertoe brengen het getal van 21 ‘overlopers’ hoog te noemen, hoewel dat objectief bekeken veeleer uiterst laag is. Het is mogelijk dat mevrouw Van den Bossche in haar getjilp – ‘twitteren’ betekent ‘tjilpen’, en dat is iets wat mussen plegen te doen – gewoon maar de richting waarin haar neus stond heeft gevolgd. Maar is dat een excuus? Het ziet er eerder naar uit dat zulks de zaak alleen nog erger maakt.

In de psychologie leert men namelijk altijd dat het spontane antwoord het beste is: het weerspiegelt het best wat er echt leeft.

Nou dus: 21 overlopende ( what’s in a name?) VB-ers naar NVA is voor sommigen in dit land een groot nieuwsitem.

Dat wil alleen maar zeggen dat zijzelf een probleem zien, waar er objectief gezien geen bestaat. Wie problemen meent te ontwaren waar er geen zijn, vergist zich. Wie systematisch op dezelfde plaats hetzelfde soort problemen meent te zien, die er evenwel niet zijn, heeft een ernstig probleem.

Eenzelfde analyse moet worden gemaakt over de vrienden van het fameuze Anti-fascistisch Front, kortweg AAF.

Volgens deze kwetteraars liggen de zaken namelijk nog veel ernstiger: het gaat niet om 21, maar om bijna het dubbele aantal overlopers! 41 op 36.000. Stel je voor: 41 op 36.000. Voorwaar: dat is héél ernstig.

Alsof mensen niet van mening kunnen veranderen. Alsof mensen die jarenlang in een partij gemiliteerd hebben, dat niet uit eerlijke overtuiging hebben gedaan, met de beste bedoelingen, onbaatzuchtig – wat van een bepaalde linkerzijde niet altijd gezegd kan worden – en zonder een zweem van vijandigheid ten aanzien van wie dan ook. Simpelweg omdat zij ervan overtuigd zijn dat voor iedereen de zon in het water moet kunnen schijnen en bijgevolg de oude spreuk In Vlaanderen Vlaams, in Spaanderen Spaans van tel moet zijn. Kwestie van respect voor iedereen.

Maar dàt lijkt wel onmogelijk. Vlaams Belang – voorheen Vlaams Blok – is en zal altijd zijn: fascistisch en racistisch. Extreem rechts. Punt uit. Wie dààruit voortkomt, kàn gewoon niet anders dan slecht zijn.

Toevallig is één van die ‘overlopers’ schrijver dezes. Nogal wiedes dat die zich aangesproken voelt. Hij verliet het toenmalige Vlaams Blok – bijlange niet meer te vergelijken met het huidige Belang – uit onvrede voor het uitblijven van de wil tot Vlaams verzet tegen de akkoorden van Dehaene inzake Brussel. Dit feit staat overigens nog steeds geboekstaafd in een bekend studentenblad. We schrijven dan 1988 – inmiddels bijna een kwarteeuw geleden. De jaren daarop was betrokkene partijloos, om dan, uit pure verantwoordelijkheidszin, zich bij de Volksunie aan te sluiten, die nadien, na wegsnijding van overtollig vet, overging in de huidige N-VA. Deze laatste legt in zijn codex aan al haar kandidaten de verplichting op om het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens te onderschrijven.

Wordt het prentje stilaan duidelijk?

Niet de ‘overlopers’ hebben een probleem – ze hebben hoogstens een berekening gemaakt omtrent hun kansen verkozen te worden, een overweging die iedere zichzelf respecterende burger terecht mag maken. De critici van deze ‘overloperij’ zijn het, die toe zijn aan nadere uitleg.

Zij worstelen met een tunnelvisie, of nog: met een onvermogen voldoende ruimdenkendheid op te brengen om zo’n ‘overstap’ niet meteen op te vatten als een fascisering van een politieke partij, maar in te zien dat die kan voortkomen uit eerlijke, welgemeende en heel vaak zelfs onbaatzuchtige overwegingen. Dat men Vlaanderen beter in N-VA kan dienen, dan in een zieltogend VB, bijvoorbeeld.

Of de analyse van deze mensen correct is, kan hier in het midden blijven. Belangrijk is in te zien dat menselijk gedrag altijd een waaier aan drijfveren heeft en niet, zoals fanatieke ideologen denken, altijd weer op het conto van een vermeende ideologische visie moet worden geschreven.

Misschien zouden we verder komen, als we wat minder gedachtenloos zouden kwetteren- excuseer: twitteren – en wat meer onderbouwd en doordacht uit de hoek zouden komen. Wat minder de ideologische richting van de neusstand volgen, en wat meer naar de concrete feiten en cijfers kijken.

Het zou, bijvoorbeeld, ertoe kunnen leiden dat niet zo’n domme fouten worden gemaakt als deze week door het AFF ten aanzien van de politieke carrière van schrijver dezes. Of dat een minister in functie niet langer kwettert dat 21 een hoog cijfer is.

Want dat zulke uitspraak alleen maar dient om de tegenstander in een slecht daglicht te plaatsen en dus de kwaliteit van het debat niet ten goede komt ziet iedereen ook wel in.

Het doen alleen geen goed aan het imago van de politiek.

 

Jaak Peeters

Maart 2012

Een Freudiaans europarlement

Over de Nederlandse PVV mag iedereen denken wat hij of zij wil, maar de manier waarop het zogenaamde europarlement hen, en bij uitbreiding heel Nederland, als schurftige honden behandeld heeft, tart niet alleen elke verbeelding: het is de wansmakelijke vertoning van arrogante zelfingenomenheid en volstrekt wereldvreemde zelfverheffing.

Of het instellen van een kliklijn door een politieke partij te rechtvaardigen valt, is erg twijfelachtig. Misdadigers opsporen en voor het gerecht brengen is de taak van een goed werkende politie, niet van particuliere organisaties. Op dezelfde gronden trouwens is het onaanvaardbaar dat beboeting van burgers in de handen van particuliere firma’s kan gegeven worden: burgers horen door hun democratische overheid te worden gesanctioneerd. Dat is essentieel in een democratie.

Voorts zou een discussie in het  europarlement over de toepassing van het Schengenverdrag wellicht terecht zijn geweest: als een lidstaat een verdrag ondertekent, moet die dat naleven. Pacta sunt servanda. En dan zou premier Rutte inderdaad zijn tekort geschoten als hij over de PVV-kliklijn zou hebben gezwegen.

Maar hier ligt de zaak helemaal anders.

Ze wordt, alvast voor een deel, treffend verwoord door Auke Zijlstra, één van de PVV-vertegenwoordigers in Straatsburg: “Het is de omgekeerde wereld dat het (debat) ging over dat de Europese burgers zich in elke lidstaat vrij mogen vestigen, in plaats van over de problemen die de Oost-Europeanen  veroorzaken in Nederland en andere landen. Wij zetten vraagtekens bij de realiteitszin van het vrij verkeer van personen uit lidstaten die een hele grote afstand hebben tot het gemiddelde van de EU. Maar iedereen zegt meteen dat de EU-afspraken heilig en goed zijn.” Zo staat het vermeld in Trouw.

Die zit, voor wie objectief wil oordelen.

Zijlstra heeft namelijk volkomen gelijk.

Vooreerst is het helemaal niet zeker dat alle Europese verdragen zonder meer ‘goed’ zijn. Nochtans is dat het algemene geloof. Wat Europees is, is goed. Per definitie. Wat nationaal is, kan, mag en moet misprijzend bejegend worden. Uit het nationale komen namelijk alle miseries van de mensheid voort – alsof Europa niet zelf een natie wil zijn! Had al Denis de Rougemont het niet altijd over “het Europese volk”? Wil men eens op Google kijken onder het lemma “het Europese volk”? Alsof dat geen nationalisme is. Naar de woorden van Maurice Van Haegendoren moet men zoiets staatsnationalisme noemen – of ‘lateraal nationalisme’, voor wie liever een buitenlands auteur citeert. Vlamingen weten wat dat betekent.

Het wordt hoogtijd dat we deze feiten allemaal goed beginnen te doorzien, want ze hebben te maken met het hart zelf van onze democratie. Begrijpt men dan niet dat het scheppen van een Europees volk en bijhorende Europese natie onverbiddelijk zal voeren naar zware nationalistische conflicten met de thans bestaande en soms heel oude nationaliteiten? Hoe zullen de Vlamingen reageren als ze op een dag zullen constateren dat Europa in de plaats van België is getreden en hun eigen identiteit wil herkneden om ze aan te passen aan de Europese staatsnatie?

We staan wel zeer ver af van de grondgedachte van een echt (con)federaal Europa.

Dat is één.

Ten tweede: door ‘het volk’ – aan de toog, maar ook in de huiskamers, tijdens de gesprekken over de golf van inbraken in het dorp alweer – wordt inderdààd gevraagd naar het herinstellen van grenscontroles. Die toeneming van inbraken is een feit – ze is nog heel recent door een politiecommissaris uitdrukkelijk bevestigd. En we weten dat die inbraken niet zozeer door Marokkanen of Turken worden gepleegd – sorry, meneer De Winter – , maar wel degelijk door Oost-Europeanen.

Als dat zo is, dan moeten onze regeringen daar wat tegen ondernemen. Zij zijn immers verantwoordelijk voor onze veiligheid en die van onze bezittingen. Zij vertegenwoordigen toch de collectieve machtsuitoefening, die nodig is om misdadigers te bestraffen. Dat laatste recht werd toch aan de individuele burger ontnomen? Als het Europarlement bijgevolg een ondernomen actie aanvalt, dan moet dat gebeuren vanwege een tekortschieten van de reguliere bevoegde overheid. Dàt zou subsidiariteit zijn. En dàt is het, wat ‘wij’ van Europa verwachten. Maar over dat laatste moet het Europarlement nog zowat alles leren. Misschien kan die vergadering eens te rade gaan bij de wijze René Munnik in zijn Filosofische notities in het nummer van Kunst en wetenschap van maart 2012: “Omdat ieder zijnde op zijn eigen manier is, is het ook op zijn eigen manier waar, goed en schoon, of juist niet”.

Of menen de dames en heren europarlementairen misschien dat ze zich helemaal niets hoeven aan te trekken van de besognes van de modale burger? Wat zitten ze daar dan in Straatsburg en (helaas) Brussel vooral veel geld binnen te rijven?

Ten derde stoort de democraat zich vooral aan de hooghartigheid van dat europarlement, dat zichzelf het recht toeschrijft om zich met alles en nog wat te bemoeien en zich daarbij te verheffen boven alles en iedereen, alsof ze uit de hemel neergedaalde goden zijn. Hans Magnus Enzesberger haalde er in zijn Het zachte monster Brussel of Europa in de klem recentelijk nog fel naar uit. Dàt is wellicht het ergerlijkste van het hele verhaal: de arrogantie van een stel zichzelf hoog achtende dames en heren, die zichzelf beschouwen als de vergadering van de ultieme, boven alles verheven Europese morele normativiteit, voorzien dus van het recht om alles en iedereen met het opgeheven vingertje terecht te wijzen, dat doende vanuit hun hoogverheven en vooral – blijkens de feiten –  ingebeelde eigen onkreukbaarheid.

Een hoogverheven onaantastbaarheid die op het morele plan werd geheven, sinds Europa niet langer in staat is om zijn superioriteit op politiek en militair vlak aan de wereld te tonen. Hoe Freudiaans toch allemaal!

 

Jaak Peeters

Maart 2012

Hoe zwaar weegt rechts in Di Rupo I?

Alles hangt van de definitie af. Maar als we de definitie aannemen die een bekend links auteur, Ludo Abicht, aan links geeft, dan staat links voor emancipatie. Met deze definitie staat Abicht echt niet alleen. De columnist van Aktief, het ledenblad van het marxistisch- geïnspireerde Masereelfonds, Koen Dille, houdt er dezelfde mening op na. Links is voor hem ‘totale bevrijding’.

Wat die ‘totale bevrijding’ dan wel betekenen moet, is niet altijd even duidelijk. Zeker is dat het om gelijkberechtiging van mannen en vrouwen gaat; een menswaardige positie van werknemers in bedrijven; de voortdurend volgehouden eis om de minstbedeelden in de gemeenschap de kans te geven een beroep te doen op ons aller solidariteit en nog wel van dat soort dingen. Kortom: allemaal eerbiedwaardige dingen.

Doch ‘totale bevrijding’ zou ook kunnen betekenen dat de individuele persoon zich moet losmaken uit de vaak onopgemerkte banden die hem sinds ’s mensenheugenis in de greep houden. Daarbij denken we natuurlijk allereerst aan dingen zoals de vader- en moederrollen of de bevrijding uit de greep van zelfverklaarde elites, die vinden dat zij het recht hebben anderen voor te schrijven wat die te doen en te laten hebben – een verhouding waarop Abicht in zijn nieuw essay Gewoon volk eerst hard op inzet.

Hoever reikt echter het bereik van deze ‘totale bevrijding’?

Want conservatieven voeren terecht aan dat de meeste van de banden die ons definiëren onbewust zijn. Meer zelfs: sommige ervan kunnen we zelfs niet loswrikken. Zodra onze ouders weten dat we over een aantal maanden zullen geboren worden, sjorren ze ons vast in allerlei sociale netten. Ze doen dat met de allerbeste bedoelingen: ze willen ons een goede peter en meter bezorgen; ze hechten eraan goede afspraken te maken omtrent onze opvang als zijzelf uit werken moeten; ze treffen regelingen met artsen en verpleegkundigen om over onze gezondheid te waken en wat al meer. In werkelijkheid wordt het nog niet geboren individu dus ingeweven in een netwerk van relaties, waarvan het zich van geen kanten bewust is. Meer nog: zònder dat netwerk zou ons bestaan ondenkbaar zijn.

Waar blijven we dan met de door links hooggeroemde ‘totale bevrijding’?

Er is meer.

In De Groene Amsterdammer van 23 februari 2012 schrijft Frans Verhagen: “ Als je iets hebt opgebouwd dat staat als een huis, dan word je vanzelf conservatief als het wordt bedreigd. Progressief kun je zijn in het gebruik van de middelen tot behoud van dat bouwwerk.” Nou: uiteindelijk draait dus elk progressisme uit op een vorm van conservatisme?

Het gaat zelfs niet eens om één simpele vorm van conservatisme.

Want niet alleen doen we er met z’n allen maar best aan om goed vast te houden wat we samen hebben opgebouwd – vindingrijkheid in de methoden om de verworvenheden vast te houden mag je rustig progressief noemen. Intussen gaat het toch maar om iets dat zowat tegengesteld is aan ‘totale bevrijding’ – men denke aan de uitspraak dat de modale Vlaming met een baksteen in de maag wordt geboren. Maar wat doen we met al die relaties die rondom ons werden gespannen zonder dat we daar zelf iets over beseften, zoals onmiddellijk na onze verwekking? Hoeveel van ons gedrag wordt bepaald door dit soort invloeden van buitenaf en wat zou er van onze beschaving overblijven als we er zouden in slagen om al die invloeden ongedaan te maken?

Alsof dat niet volstaat, schrijft diezelfde Frans Verhagen nog: “Wie hard werkte, hard studeerde, zijn kansen pakte, die kon studeren, zichzelf verbeteren.”. Ogenblikje! Hebben we het hier niet over rechtse thema’s? Kwaliteit, degelijkheid en dat soort eigenschappen… dat noemen we toch rechtse eigenschappen?

Dat betekent dus dat een linkse emancipatiebeweging uitmondt in een maatschappij waarin rechtse principes van gelding zijn. Meer nog: zonder die rechtse principes kan er van emancipatie zelfs geen sprake zijn.

Wat bovendien opvalt is dat Verhagen schrijft over ‘kansen pakken’. Ook dàt is toch een rechtse houding? Wijst dat niet naar het verfoeide liberaal kapitalisme?

Deze associatie is overdreven natuurlijk, maar het moge duidelijk wezen dat er tussen links en rechts meer verband bestaat, dan beide strekkingen soms bereid zijn te erkennen. Het gaat niet – zoals zo vaak – om een gepolariseerd of-of, maar om een wederzijds versterkend en-en.

En dan komen we weer aan bij de toestanden hier ten lande.

Welke koers vaart de regering van de heer Di Rupo? Kun je zeggen dat zijn maatregelen mensen ertoe aanzetten kansen te pakken? Worden harde werkers en dito studeerders beloond voor hun inspanningen? Worden goede beheerders van bedrijven beloond? Worden er maatregelen getroffen om al deze middengroepen – de modale, hardwerkende Vlaming van een bepaald bekend partijvoorzitter – ertoe aangezet meer intellectuele of materiële waarde te produceren?

Of moeten we vrezen dat het allemaal zal blijven bij het klassieke morrelen in de marge en het verder aandraaien van de duimschroeven voor wie een beetje verworven heeft, zodat de motivatie om erin te vliegen wegdampt? Het traditionele ‘linkse’ recept dus? Waarbij de zichzelf rechts noemende partijen in deze regering een wel heel zware verantwoordelijkheid dragen.

De vraag luidt: hoe zwaar wegen deze partijen binnen deze regering?

Jaak Peeters

Maart 2012

Het schadelijke België

Nationalisten ijveren voor de totstandkoming van relevante Vlaamse beslissingsstructuren. Onder relevant wordt verstaan: ‘wat ertoe doet’. Daarbij worden ze door behoudsgezinde krachten niet alleen op het terrein tegengewerkt. Ze worden in de media en in de politieke arena afgeschilderd als natie-afbrekers, scheppers van nutteloze complicaties, overbodige beslissingsniveaus en, in het algemeen, als negatief en oubollig ingestelde lui, die vooral het egoïstisch eigenbelang van hun regio – of zelfs van henzelf – op het oog hebben. Onoprechtheid dus.

Deze voorstelling van zaken moge enigszins gelardeerd lijken: ze kan voor het gemak even als achtergrond van een korte verdere beschouwing dienen.

Want uit de feiten blijkt dat niet zij, die in casu Vlaanderen op een doeltreffende wijze én in een Europees kader willen laten functioneren als negativisten moeten gekwalificeerd worden, doch veeleer de tegenstanders.

Ziehier wat zich voordoet. Vooraf weze gezegd dat wat volgt uit ware feiten voortkomt.

Jonge, bekwame onderzoekers die vooruit willen en in hun vak willen excelleren, ook op het internationale toneel, botsen met hun voorstellen op een wirwar van regels, voorschriften en bepalingen. Al die bepalingen worden bemand of bevrouwd door personen die op zich weliswaar veelal goedbedoeld werken, maar er alles samen, als geheel, niet in slagen als één slagvaardig bestuurlijk organisme te functioneren.

Een jonge onderzoeker hoort niet de helft of meer van zijn of haar tijd bezig te zijn met het jagen naar minimale fondsen – soms gaat het om minder dan de bonus die lieden als Jean-Luc Dehaene bij slechts één van hun mandaten op één jaar tijds opstrijken. Onderzoekers moeten zich toeleggen op onderzoek. Ze moeten hun jonge, nog niet door de tand des tijds of welkdanig intellectueel verkalkingsverschijnsel ook aangetaste hersenen vrij en onbelemmerd op hun materie kunnen werpen. Laten we niet voor de dag komen met het verhaaltje dat zulke eisen onrealistisch zijn. Deze samenleving moet weten wat ze wil – net als met de beheersing van de immigratie. Als Vlaanderen zichzelf tot een kenniseconomie wil opwerken, dan moet het daartoe de passende maatregelen nemen. Allerlei ‘maars’ en ‘misschiens’ leiden slechts tot uitstel of zelfs afstel.

Innovatie vanwege jonge onderzoekers voert tot nieuwe industriële producten. Het verschaft bedrijven een extra-reden om zich in den lande te blijven vestigen. Daardoor vindt de verankering waarvoor Luc Vandenbrande destijds zich sterk maakte, in de praktijk plaats. Uiteindelijk is ook de samenleving daarmee gediend. Niet alleen om directe economische redenen, maar ook vanwege het rendement dat op die manier uit de dure universitaire opleidingen kan worden gepuurd. Mogen we er overigens op wijzen dat de hoge kosten van dat onderwijs niet alleen door zoiets onpersoonlijks als ‘de samenleving’ moeten worden gedragen, maar ook door concrete, aanwijsbare mensen: de ouders van de studenten?

Er is bijgevolg reden genoeg om werk te maken van systemen die onderzoekers ontlasten van een hoop administratieve verplichtingen en te komen tot een beleidsstelsel dat hen helpt, in plaats van ze het leven zuur te maken. Het moet toch volstaan dat een onderzoeker voor de dag komt met een goed voorstel, dat economisch geloofwaardig onderbouwt en dat hij vervolgens, bij de afwikkeling van het project, nauwgezet rapporteert en overheidscontrole toestaat?

Sommigen zullen wellicht redeneren dat het niet aan de samenleving is om individuen financieel bij te springen om hun ambities waar te maken, zelfs als zijn die ambities van wetenschappelijke aard. Mensen die zoiets verkondigen, tonen daarmee weinig inzicht te hebben in de motivatie van de overgrote meerderheid van de jonge onderzoekers. Natuurlijk zijn er belangenvermengingen tussen sommige universitaire kringen en bepaalde bedrijfsgroepen. Laten we wel wezen: de voordelen dààrvan komen niet ten goede aan met name jonge onderzoekers, maar wel aan lieden die, gesteund door hun gevestigde naam en gedragen door een al dan niet terecht prestige, over een veel groter netwerk en dito invloedssfeer beschikken dan jonge hemelbestormers.

De innovatie komt nu net van deze laatsten en het voorbeeld van het leven van Einstein moge daarbij een illustratie zijn.

Helaas botsen inderdaad onze jonge onderzoekers op een wirwar van instellingen en bepalingen. Het blijkt daarbij dat die instellingen zélf vaak door de bomen het bos niet meer zien of zelfs elkaar tegenspreken. Of nog: dat hun bevoegdheidsomschrijvingen hen gewoon niet toestaan om het bos waar te nemen.

Vele van die bevoegdheidsomschrijvingen zijn gegroeid in de Belgische mentaliteit en al te ongewijzigd naar de deelstaten overgedragen. De geesteshouding die erbij hoort is meteen mee overgekomen. Veel keuze was er niet, aangezien de deelstaten niet anders konden dan roeien met de riemen die ze erfden. Zodoende is een stuk PS-achtige mentaliteit mee binnengeslopen.

Maar er is meer.

Eigenlijk zou Vlaanderen de hele aanpak en bijhorende wetgeving inzake innovatie moeten herschrijven. Eidoch: om dat te doen moet ook geraakt worden aan bevoegdheden die men strikt Belgisch wil houden.

Wie bijvoorbeeld wil streven naar innoverend bouwen, moet de hele stedenbouwpolitiek en landschapsarchitectuur kunnen her-denken. Maar zulks heeft geen zin, als de politiek in verband met de bouwvergunningen niet kan aangepast worden, en dat vereist dan weer dat men een beleid moet kunnen voeren dat bijv. de lintbebouwing tegengaat om maximaal van zoninval te kunnen profiteren. Op zijn beurt vereist dit laatste fiscale en parafiscale bevoegdheden. En precies deze laatste dingen worden angstvallig Belgisch gehouden.

Een gelijkaardige redenering geldt bijvoorbeeld voor de politiek in verband met de brandweer. Dat houdt immers verband met de integratie van bijv. zonnepanelen in de bouwpakketten, met opnieuw fiscale consequenties.     

Er loopt een directe lijn van Europa naar Vlaanderen voor wat het wetenschappelijk onderzoek betreft. België is voor het wetenschappelijk onderzoek compleet overbodig.

Innoverend onderzoek vereist een hele mentale omschakeling. Die moet ten gronde gebeuren en die kan nooit overtuigen(d) zijn als de hele bijhorende wetgeving, inclusief de fiscaliteit, niet mee naar de juiste beslissingsmilieus verhuizen.

Maar zelfs op dat punt ligt het bestaan van de in deze materie volkomen nutteloze Belgische staat dwars.

 

 

Jaak Peeters

Feb. 12

Quo vadis, Europa?

Vanmorgen ondervroeg Radio 1 europarlementslid Kathleen van Brempt, de gewezen Vlaamse minister voor mobiliteit, gelijkekansenbeleid en sociale economie. Ze drukte haar bezorgdheid uit over de feitelijke opstelling van Europa. Dat Europa is kennelijk zinnens Griekenland failliet te laten gaan, tenzij dat land draconische besparingsmaatregelen aanvaardt. Die besparingsmaatregelen, stelt van Brempt niet ten onrechte, brengen niet alleen de Griekse economie veel schade toe, ze zijn ook sociaal bijzonder bedenkelijk. Dat alles blijkt volgens de heersende opvattingen van de dominante groepen in Europa nochtans noodzakelijk om de ‘financiële markten’ tot rust te brengen.

Over de positie en de hatelijke arrogantie van deze laatsten is al inkt genoeg gevloeid.

Interessanter is het probleem dat van Brempt hier, wellicht onbedoeld, bloot legt: wat is de eigenlijke opdracht van Europa? Moet Europa een grootmogendheid zijn, zoals Verhofstadt en co schijnen te denken? Of moet Europa veeleer een afgesloten blok zijn, dat Islam en de gevaren voor de westerse cultuur buitenhuis houdt? Moet Europa misschien veeleer een veredelde Hanze worden, zoals sommige anderen voor ogen staat?

Kortom: de finaliteit van Europa, die in de teksten bepaald wordt als “een steeds hechtere unie”, is helemaal niet duidelijk – ondanks en misschien precies door deze teksten. Europa bestaat. Dat is duidelijk. Het bemoeit zich met ons leven, met onze natuur, met onze cultuur, met alles en nog wat. Maar waartoe? Waarheen? Om wat dan wel te bereiken?

En dus is de kritiek van van Brempt op Europa zeer terecht: wat betekent Europa als miljoenen verplicht worden van hun schaarse middelen nog in te leveren om de honger van ongedefinieerde “financiële markten” te stillen?

We moeten naar de oorsprong van Europa, om iets aan te voelen van de diepere problematiek die hier wordt aangesneden. De slachtingen van de Tweede Wereldoorlog brachten een aantal leiders ertoe om de Europese volkeren samen te brengen in één constructie op zo’n manier, dat de gruwel zich niet meer zou kunnen herhalen.

Sommigen onder hen meenden dat de uitroeiing van wat zij als nationalisme opvatten een conditio sine qua non is. In Vlaanderen vinden zij hun navolgers in figuren zoals van het extreme liberalisme rond Verhofstadt, De Gucht en M. De Clercq. Het moge hier eens duidelijk gezegd worden: het nazisme was géén nationalistische ideologie, maar een racistische. Hitler wou grondgebied veroveren om een grote staat te maken, die de macht zou hebben een nieuw ras tot leven te wekken. Hitler en vele nazi’s waren helemaal niet met het nationalisme opgezet. Dat hinderde hen trouwens bij herhaling bij hun veroveringen. Wie dus in Europa een middel ziet om het nationalisme de nek om te wringen, moet beseffen dat zijn uitgangspunt fout zit. Bovendien bewijzen de historische feiten dat een dergelijke poging de natioalismen alleen maar versterkt.

Een veel verstandiger visie is deze die aan Europa een rol sui generis toeschrijft. Europa kan bijvoorbeeld dienstig zijn om de Europese volkeren te doen samenwerken en die volkeren zodoende tegelijk te versterken, zodat ze niet langer voor hun voortbestaan hoeven te vrezen. Dat is wat vele nationalisten in Vlaanderen hopen En nog anderen blijven in de oude, imperialistische denkbeelden steken en zien in Europa inderdaad de superstaat, die de volkeren van bovenaf bestuurt en meespeelt in het wereldbestuur.

Hier zijn al gelijk drie verschillende finaliteiten voor Europa opgegeven: Europa als een instrument tegen het grijpgrage kapitalisme, Europa als een bond van vrije volkeren, Europa als een superstaat die concurreert met China, de VSA en Brazilië.

Het moet vervelend zijn voor de protagonisten van de Europese gedachte te moeten constateren dat niemand weet waartoe dit Europa eigenlijk dienen moet en te zien hoe ‘Europa’ op dit ogenblik een grabbelton is, waar iedereen uithaalt wat hem zint.

Rabindranath Tagore, de Bengaalse Nobelprijswinnaar literatuur en meester van het kortverhaal, schreef ooit een korte tekst – twee vellen lang – waarin hij de mens beschrijft als een verhaal. Hij noemde de mens een kunstwerk van de Schepper, die niet alleen bouwmeester en natuurkundige was, doch ook dichter en kunstenaar. Bij de schepping van de mens, vertelt Tagore, heeft de Schepper de klemtoon niet gelegd op zijn technische of morele afwerking, maar op de verbeelding. De Schepper heeft de mens de gave van de verbeelding geschonken, het vermogen om verhalen te construeren en daarmee, op bescheidener schaal, eveneens ‘schepper’ te zijn. Niet verwonderlijk vertelt Tagore, want de Schepper zelf heeft als grote liefhebberij het verzinnen van verhaaltjes. Het mag dan ook niet verwonderen dat de Schepper zijn eigen liefhebberij in de ziel van zijn schepping heeft neergelegd en de mens de liefde voor het verhaal heeft bijgebracht. Zoals een rivier bestaat uit een stromende watermassa, zo bestaat een mensenleven uit een onafgebroken vloed van verzinsels. Wie de mens wil kennen, moet zijn verhaal kennen.

Deze wijsheid is eveneens op volken van toepassing. Ook volken zijn verhalen. Anthony Smith herhaalt voortdurend hoe volkeren zichzelf een mythische oorsprong toe-eigenen, verteld in stichtingsverhalen die de gebeurtenissen van illo tempore weergeven. Smith herneemt daarmee de zienswijze van de Roemeense schrijver Mircea Eliade.

Mensen en volkeren zijn verhalen.

Dat is nou het probleem van Europa.

Europa heeft geen verhaal en, erger nog: het is er geen.

Europa raakt het er zelfs niet over eens of God aan zijn wieg heeft gestaan! Zelfs de zogeheten primitieve volkeren kunnen een rist goden aanvoeren, waaraan de stam haar bestaan heeft te danken.

Als Europa geen verhaal is, ontbreekt de kern, de rode draad, de ziel of de kielbalk van wat zich als een Europese identiteit zou kunnen ontwikkelen. Dan blijft de discussie over wat Europa eigenlijk is, altijd gaande.

Bij het begin van het Europese avontuur waren de zaken simpel: de oorlog lag nog te vers in het geheugen en de kreet ‘dat nooit meer! ‘ volstond om de zielen bij elkaar te brengen. Maar de strijders van 40-45 zijn ouderlingen geworden of inmiddels al overleden en de dans wordt bepaald door lieden die de wedstrijd van 40-45 niet meer hebben meegemaakt.

En dus rijst de vraag naar het wat en waartoe van Europa op.

Van Brempt heeft, zoals gezegd: vermoedelijk onbewust, een groot probleem héél scherp gesteld: Quo vadis, Europa?

Jaak Peeters

Feb 2012

De zondebokmaatschappij

Antropologen leren ons dat in illo tempore primitieve maatschappijen een bok in de woestijn joegen, nadat die door allerhande bezweringen en betoveringen ritueel beladen was met de zonden van de leden van de betrokken maatschappij. Zodra de bok uit het gezicht verdwenen was voelde de groep zich opgelucht, bevrijd van de drukkende last van het gevoel van schuld en tekortkoming vanwege de fouten die men in het voorbije jaar gemaakt had.

Op dit ritueel staat het stempel ‘primitief’. Wij, hedendaagse mensen, zijn van mening dat wij dergelijke belachelijke rituelen achter ons hebben gelaten. We kunnen ons overigens niets voorstellen bij een dergelijk ritueel, behalve dat het zich afspeelt in een omgeving, waar de vooruitgang nog geen voet aan de grond heeft. In een van wetenschappelijk denken doortrokken samenleving zoals de onze, maken dergelijke obscure praktijken geen kans.

Tenminste: dat maken we onszelf graag wijs. Er zijn zelfs politici die oprecht menen dat wij deze primitieve gedragingen achter ons hebben gelaten en dat wij werkelijk in de era van de wetenschap zijn beland.

De Duitse filosoof Martin Heidegger wees ons in dit opzicht al terecht, toen hij wees op de gevaren van een al te kortzichtig rechnend Denken, zoals hij dat noemde. ‘Denken’ was voor Heidegger veel meer dan het toepassen van wetenschappelijke logica. Denken vereist in eerste instantie openstaan voor de volheid van de werkelijkheid. Heidegger presteerde het ooit om een vol uur college te geven over de katheder waaraan hij stond als hij les gaf. Dat was namelijk een oud meubelstuk van respectabele leeftijd, door de last van de jaren enigszins  scheefgezakt, en kriepte telkens Heidegger erop leunde. Een vol uur college over wat zich allemaal aan ons voordoet wanneer men van op een oude katheder lesgeeft! Naar verluidt hingen de studenten aan zijn lippen.

René Girard heeft het zondebokmechanisme tot één van zijn centrale gezichtspunten in zijn antropologie gemaakt. Het zondebokmechanisme laat volgens hem een geweldseconomie zien: door de bok ritueel met de ‘zonden’ – dit is: al wat fout ging in het voorbije jaar – te beladen en hem vervolgens uit de groep te verdrijven, verdrijft men tegelijk de spanningen en dus het potentiële geweld uit de groep.  Op vergelijkbare wijze heeft Sigmund Freud een drifteneconomie uitgewerkt, hetgeen door sommige hedendaagse jonge journalisten – om niet de naam te noemen van een redacteur van een weekeindmagazine van een zichzelf toonaangevend noemende krant – kennelijk niet echt begrepen werd.

Beide virtuozen van de menselijke geest stellen dat hun opvattingen aanspraak kunnen maken op algemene geldigheid.

Voor de drifteneconomie van Freud lijkt dat nogal aannemelijk.

Voor de geweldseconomie van Girard valt het al wat moeilijker te vatten. En wat het zondebokmechanisme zelf betreft: dat zulks nog in onze tijd werkzaam zou kunnen zijn, kan er bij vele zichzelf ontwikkeld noemende lieden echt niet in.

En toch.

Eerst waren er de fascisten. Nooit werd duidelijk gedefinieerd wie of wat daarmee bedoeld werd, maar het kwam erop neer dat ze het grootste kwaad dat ons overkomen kan belichaamden. Ze moesten dus te vuur en te zwaard bestreden worden. Als het fascisme was uitgeroeid: dan zou de zon helder schijnen.

Vervolgens waren de racisten aan de beurt. Sommigen onder hen hebben daar op een nogal sullige manier aanleiding toe gegeven, maar de mechaniek was ook hier herkenbaar: de racisten waren de dragers van het grootste kwaad dat de maatschappij kon overkomen.

Nadien werden de discrimineerders van allerlei slag het voorwerp van uitzuivering. Geen verschillen meer! Alle mensen gelijk: homo’s, hetero’s, mannen, vrouwen, allochtonen, autochtonen…O wee wie het aandurft deze gelijkheidsideologie aan te vallen: het centrum tegen het racisme waakt over de zedelijkheid des volks en staat klaar om op elk moment de procedure van de duiveluitdrijving uit te voeren.

Maar dat centrum heeft wat van zijn glans verloren. Niet alleen omdat velen het wat al te gortig begonnen te vinden en de bemoeizucht van een stel omhooggevallen ambtenaren beu werden, maar zeker ook nu blijkt dat dit centrum zélf helemaal niet immuun is voor het virus dat het beweert te bestrijden.

En tegenwoordig zijn de rokers aan de beurt.

Eerst werden ze verdreven uit de eetruimten. Daar viel meer dan één woord voor te zeggen. Maar dan moesten ze opkrassen van hun vertrouwde kruk aan de versleten toog van hun stamcafé. Hun sigaretje moesten ze wegdampen op de stoep van het betrokken etablissement. In bedrijven werden ze opgesloten in hokjes, waaraan nog net geen tralies waren  aangebracht. De dames en heren ambtenaren – rokers kregen vervolgens te horen dat hun aanwezigheid op de stoep tijdens hun rookpauzes niet door iedereen werden geapprecieerd. En als klap op de vuurpijl  bestonden sommigen het om het idee te lanceren het roken ook in de huiskamer verbieden, waarop anderen prompt vroegen of dan niet meteen een aangepaste versie van de Fuhrers Gestapo moest worden opgericht.

Het kan grappig lijken, maar het is dat bij nader inzien echt niet.

Het lijkt er namelijk sterk op dat deze maatschappij een onuitroeibare behoefte heeft om telkens weer groepen van mensen te identificeren, die aangewezen worden als de grootste boosdoeners van de maatschappij. Of het kwaad dat ze aanrichten in de werkelijkheid zo groot is als ervaren wordt is niet eens aan de orde: in de collectieve psychologie wordt hun aanwezigheid verbonden met een vaag, ongedefinieerd onbehagen van collectief falen. Deze uitgespuwde groepen worden op een doezelige manier geassocieerd met een schimmige collectieve schuld, die dan via moeilijk na te speuren wegen geconcretiseerd wordt in de praktijk die de betrokken groep ten kwade wordt geduid.

Dit is een boodschap van rampzalige aard voor al die lieden die van mening zijn dat onze moderne samenleving dit soort nevelige, onwetenschappelijke toestanden ontgroeid is. Op dezelfde manier als in oeroude, onnaspeurbare tijden is de hedendaagse mens opgenomen in subtiele netwerken van collectieve schuld en onschuld en niemand mag er zich over verbazen dat hij op een kwade dag plots in de rol van de zondebok terecht is gekomen, op dezelfde manier als de al bij al onschuldige roker van vandaag het geweten heeft. Meer zelfs: hoe meer een algemeen onbehaaglijk gevoel van collectief tekortschieten postvat, hoe groter de kans is dat allengs één of andere groep het schuldpakket op zijn rug geladen krijgt.

Hiermee mag nog eens duidelijk zijn dat de rationeel denkende mens van Verhofstadt en co niet bestaat, nooit bestaan heeft en dat wellicht ook nooit zal doen.

Dit alles zou sommige luidruchtige lieden tot een grotere mate van bescheidenheid moeten aansporen.

 

Jaak Peeters

Jan 12

Het is Europa niet.

Er is nogal wat te doen over de uithaal van Paul Magnette naar Olli Rehn, de hoekige Finse eurocommissaris voor begroting. Die had kritische vraagtekens geplaatst bij de Belgische begroting en dat was niet bepaald naar de zin van Magnette. In eigen land meende Bart De Wever de kaart van de eurocommissaris te moeten trekken, maar het is erg twijfelachtig of hij daarmee het gelijk aan zijn kant heeft.

Het is immers waar dat de Europese commissie zich met letterlijk alles en nog wat bemoeit en zich de laatste tijd niet door enige vorm van schroom voor de nationale soevereiniteit van de lidstaten laat weerhouden: ze walst doodgemoedereerd over de nationale regeringen heen, alsof zijzelf de enige instantie met recht van spreken is. Dat laatste is evenwel helemaal niet waar: Europa bezit nauwelijks enige democratische legitimiteit en zou er beter aan doen zijn eigen subsidiariteitsdiscours ernstig te nemen en zich zodoende wat bescheidener op te stellen. Europa steunt natuurlijk op een aantal zogeheten verdragen, maar die werden meestal onderschreven zonder diezelfde democratische ondersteuning, die Europa als geheel mist.

Deze analyse moge kloppen, ze mist toch de kern van de zaak in deze kwestie.

Deze kern luidt: in vrijwel geen enkele land van de constructie die zich ‘Europese Unie’ noemt, is de begroting onder controle. Overal hebben de regeringen enorme schuldenbergen opgebouwd die een loodzware hypotheek leggen op de toekomst van de Europese volkeren en de euro haalt die bergen nu voor het daglicht.

Elke goede huismoeder weet dat je nooit meer mag uitgeven dan je in je portemonnee hebt. Als je dat toch wil doen moet je dat niet alleen goed beredeneren, maar bovendien moet het om iets buitengewoons, iets heel bijzonders, iets groots gaan. Iets waar een hele gemeenschap trots op kan zijn of tenminste zichzelf als één blok rond kan scharen en zich als één man of vrouw aan op kan trekken. In zulke gevallen investeert een gemeenschap zoals dat zo mooi heet, en mag zij verhopen dat de erfgunsten van het project op genereuze wijze aan de toekomstige generaties ten deel zullen vallen.

We noemen er een paar.

Het graven van de haven van Zeebrugge was zo’n project. Er zullen er maar weinigen zijn die willen ontkennen dat deze investering haar geld opbrengt. Een ander voorbeeld, in Nederland, waren de deltawerken. Weliswaar wordt daarmee geen geld verdiend, maar groot onheil wordt voorkomen. ‘Negatief investeren’ zullen we het maar noemen.

En voorts? Kunnen we even een lijstje maken van de grootse projecten van de laatste twintig jaren? De HST misschien? Kan iemand zwart op wit bewijzen dat deze gigantische investering haar geld zal opbrengen? De installatie van de Europese Unie zelf? Of die geld opbrengt is niet meteen duidelijk, maar dat ze niet slaagt in haar eigenlijke opdracht, nl. dat te doen wat de nationale staten alleen niet kunnen, wordt met de dag wel duidelijker. Quid de euro? En is de crisis niet op de allereerste plaats een crisis…in Europa? Heeft Europa meer veiligheid gebracht – negatieve investering dus? Er is de ESA, maar het machtige Europa slaagde er nog steeds niet in op eigen krachten een man in de ruimte te brengen. Russen en Amerikanen doen dit inmiddels al een kwarteeuw lang; de Chinezen nu intussen een jaar of drie. Heeft Europa een nieuwe, revolutionaire brandstof ontwikkeld? Neen, dus…

Tja: het wordt een beetje ongemakkelijk, want er staat nog steeds niets op ons lijstje van grootse nationale of internationale projecten. Het wordt moeizaam zoeken blijkbaar.

Waar hebben de politici zich de laatste twintig jaar dan voornamelijk mee onledig gehouden? Zij hebben toch ‘beleid’ gevoerd en zorg gedragen voor het wel en wee van hun bevolking?

Laten we het heel wrang zeggen: dat Europa zich thans (veel te) hooghartig en arrogant kan opstellen en de democratische en in ieder geval vele malen legitiemere nationale regeringen onder curatele kan plaatsen, ligt op de eerste plaats aan het falen van de nationale politieke elites.

Die hebben Europa altijd aangezien als de ultieme carrière-uitweg of zelfs als het kennelijk minuscule schaamlapje om het eigen onvermogen tot het opbouwen van een fatsoenlijk beleid achter weg te stoppen.

De politieke elites zijn bezig geweest met het sinterklaas spelen. Vooral de sociaaldemocratie is hier in de fout, al hebben de anderen de hele tijd kritiekloos meegefeest. Het was allemaal voor de mensen, zoals een partijvoorzitser zo karakteristiek kon zeggen. De sociaaldemocratie – zeg maar: het werkelijk bestaande socialisme van de politieke elites – heeft de indruk doen ontstaan dat het geld nooit op kon en dat de kas onuitputtelijk is. Om hun gulle beloftenpolitiek vol te kunnen houden, moesten ze de bodem uit de staatskas halen, om zo onder die bodem naar geld te kunnen graaien. De anderen hadden vervolgens geen keuze: ze moesten hetzelfde doen om op te kunnen boksen tegen de aanbiedingen van de socialisten. Op die manier is een enorme schuldenberg ontstaan, die eigenlijk slechts één echt doel had: de heersende politieke elites verzekeren van een blijvende werkzekerheid.

Magnette heeft gelijk dat hij kritiek levert op de almachtige bemoeizucht van de Europese commissie, maar hij is zowat de laatste die recht van spreken heeft. Hij staat namelijk midden in de sociaaldemocratie die de politieke ruimte veroorzaakt heeft die door de Europese commissie nu wordt ingenomen.

Natuurlijk lost het niets op om nu maar alle heil van Europa te verwachten. Het is namelijk duidelijk wat er daar gebeurt: de ECB zit op een berg waardeloos schuldenpapier. Door het opstapelen van schulden van verschillende oorsprong wordt het probleem helemaal niet opgelost, wellicht integendeel. Want wie een bergt creëert waar niemand nog over kan zien, schuift elk geloof in de bereikbaarheid van een uiteindelijke oplossing nog verder over de horizon. En ook de ECB kan waardeloos papier niet omtoveren tot financieel manna.

De problemen waar we mee worstelen in zowat heel Europa hebben helemaal geen Europees karakter. Ze zijn nationaal, in de volle zin van het woord en ze kunnen alleen nationaal worden opgelost.

Daartoe moet op de eerste plaats de in Europa om historisch begrijpelijke redenen weids verspreide sociaaldemocratie zodanig van natuur veranderen, dat er ruimte en wil ontstaat om een toekomstgericht en begrotingstechnisch orthodox beleid te voeren.

Als zo’n beleid er zou komen, zouden we merken dat Europa helemaal niet de oplossing voor alle problemen is, waarvoor geëxalteerde euronationalisten als Verhofstadt het houden.

 

Jaak Peeters

Jan 12

 

Vlaams nationalisme wordt Vlaams patriottisme

Het Vlaams nationalisme is bezig van natuur te veranderen. Het evolueert in snel tempo van een verdedigend Vlaams nationalisme naar een zelfbewust Vlaams patriottisme.

Het verschil tussen beide is, dat in het Vlaams nationalisme de verdediging van de eigen identiteit centraal staat. In het Vlaams patriottisme – zoals in elk patriottisme – wordt die identiteit als iets gewoons aangenomen en wordt de verdere structurering van de samenleving mede op de vanzelfsprekende aanwezigheid van de betrokken nationale identiteit ontwikkeld.

Soms hoor je zeggen: het Vlaamse nationalisme is klaaglijk, het is kaakslagflamingantisme. Ten bewijze daarvan voert men de Vlaamse opwinding met betrekking tot Brussel-Halle-Vilvoorde op – of dergelijke dossiers.

Die mensen vergissen zich.

De massa van de politieke spanning kan namelijk niet langer in hoofdzaak op het continuüm ‘defensief-offensief’ worden gesitueerd. De politieke spanning in Vlaanderen bevindt zich steeds meer rond het nemen van de beslissingen die aan de orde zijn in elke normale democratie die op de vanzelfsprekende aanvaarding van de nationale identiteit berust.

Het proces van verschuiving naar dat laatste zien we zich nu onder onze ogen voltrekken.

We constateren dat de Vlaamse minister van Begroting voor ‘zijn’ parlement uitleg moet komen geven over een financiële manipulatie, die hij hoogstwaarschijnlijk ter goeder trouw heeft gedaan, maar waar sommigen uit dat parlement zich niet voldoende bij betrokken voelen. Het gaat om Vlaams geld, een actie van een Vlaamse regering, ter redding van een holding in Vlaanderen. Overleg werd gepleegd met net-niet buitenlandse collega-regeringen, de Belgische regering werd niet bij de zaak betrokken en het dossier werd ‘in alle droogte’ door uitsluitend de Vlaamse instellingen afgehandeld. Precies zoals zou gebeuren indien Vlaanderen een soevereine staat zou zijn geweest.

Dit is een voorbeeld van een samenleving die voluit bezig is haar eigen democratische legitimiteit te beleven. Ze doet dat op grond van een vanzelfsprekende ‘vlaamsheid’. De kritiek die de Vlaamse begrotingsminister te verteren krijgt handelt niet over het Vlaamse aspect van de hele zaak, maar over de democratische correctheid van het regeringsoptreden. Waarmee diezelfde regering meteen ingeschreven wordt op de lijsten van de regeringen die volgens democratische staatsprincipes (willen) handelen.

Om het sociologisch te zeggen: er is een vanzelfsprekende aanname dat, althans voor een belangrijk deel van het maatschappelijke leven, de Vlaamse nationale identiteit de centrale basis vormt van het politieke gebeuren.

Bart Dewever en zijn NVA hebben, naar men zegt, de ‘grondstroom’ die in Vlaanderen leeft te pakken gekregen. Dat zal wel wezen, maar het essentiële lijkt toch dat tot die grondstroom steeds meer behoort dat een dominant gedeelte van de bevolking het Vlaams zijn niet alleen aanvaardt, maar kennelijk bereid is dat tot centrum van (een deel van) zijn politiek handelen te nemen of te laten zijn.

Dat is een fundamenteel andere toestand dan, laten we zeggen, twintig jaar geleden.

Niet dat in die jaren het Vlaamse element niet aan de orde kwam. Mensen als Jos de Saeger hebben de verdienste dat ze ‘Vlaanderen’ naar het gebeuren in Brussel hebben gehaald. Maar Vlaanderen bleef altijd iets perifeers. Het centrum was België en de Belgische identiteit. Het Vlaamse: dat kwam er nog eens bovenop, doch als aanvulling of zelfs eventueel ter benadrukking van de Belgische identiteit, maar altijd perifeer.

Periferie en centrum zijn dus van positie verwisseld, en dat is de kern van het aanvoelen van NVA.

Het probleem van de traditionele partijen is dat ze niet of onvoldoende bij machte zijn om deze mentale ‘switch’ ook te maken. Hoewel ze taalkundig en organisatorisch los staan van hun Franstalige zusterpartijen, zijn ze mentaal nog steeds met hen verbonden. Ze redeneren nog steeds als liberale, socialistische of christelijke families, en zodoende houden ze vast aan de Belgische identiteit als centrum, zoals die altijd al was.

NVA heeft geen Franstalige zusterpartij en kan zich dus makkelijker richten naar de Vlaamse identiteit als kernpunt van de overkoepelende nationale identiteit. En zo is het niet toevallig dat diverse maatregelen ter inburgering van nieuwkomers in de kringen van NVA hun oorsprong vinden: voor NVA gaat het om de burger van de Vlaamse staat.

De opeenvolgende hoge scores voor NVA in opiniepeilingen hebben uiteraard te maken hebben met een diep, maatschappelijk ongenoegen over de gang van zaken in den lande. Maar dat diep maatschappelijk ongenoegen vindt een deel van zijn wortels ook in de steeds groeiende vanzelfsprekendheid waarmee de modale Vlaming zich tenminste òòk Vlaming voelt. Men hoort het elke dag: “ die Walen..!”- onderverstaan: “en wij, Vlamingen”. Die wederzijdse affirmatie lijkt een vast politiek feit te zijn geworden.

Precies op dat punt slaagt NVA er tot nog toe in de koppeling te maken tussen vlaamsnationale besognes en het politiek en maatschappelijk optreden in de ‘normale’ staat. De traditionele partijen slagen hierin niet en dat zou wel eens de echte basis kunnen zijn van het wantrouwen dat bij velen tegenover hen heerst. Om het simpel te zeggen: de traditionele partijen groeien mentaal en existentieel weg van de modale Vlaming.

Hiermee belichaamt NVA dus het nieuwe Vlaamse patriottisme, dat niets anders is dan het uitbouwen van de maatschappij in Vlaanderen op de grondslag van een vanzelfsprekende Vlaamse identiteit. En daar schuilt ook het probleem van het Vlaams Belang, dat er namelijk niet in slaagt de stap naar het patriottisme te zetten.

Oh ja: er moet ook nog verdedigd worden. De kwestie Brussel-Halle-Vilwoorde, bijvoorbeeld. Maar ook daar priemt een heel andere dimensie doorheen de kieren. Als artikel 4 van de Belgische grondwet het grondgebied van deze staat in vier taalgebieden indeelt, dan zou iedere normale burger dat moeten weten. Men moet zijn grondwet kennen. Meer nog: iedere burger moet die grondwet ook nog toepassen en, in voorkomend geval, doén toepassen. Dat heeft steeds minder met flamingantisme te maken, maar alles met goed burgerschap. Wie tegenover  Franstalige extremisten toegeeflijkheid in de toepassing van die wetten en ipso facto van de grondwet aanvaardt, ondergraaft zélf de democratische rechtstaat. Precies dat ondermijnt de geloofwaardigheid van de traditionele partijen, want de Vlaams geworden burger neemt niet langer dat de wetten die rondom de Vlaamse identiteit zijn gebouwd, van mindere signatuur zouden zijn en dus aan het heil van het Belgisch centrum mogen opgeofferd worden.

De houding van NVA in deze kwestie verschijnt bijgevolg niet langer meer (alleen) als een flamingantische eisenbundel, maar is steeds meer een uiting van het streven naar de goed functionerende rechtstaat.

Een Vlaamse rechtstaat.

Ook hier verschijnt dus de patriottische dimensie.

Ja: het Vlaamse nationalisme verandert van natuur.

Het wordt Vlaams patriottisme.

 

 

Jaak Peeters

Dec 11

Een moderne leer en veel werk

Sinds het verschijnen van Ernest Gellners naties en nationalisme wordt deze auteur in nationalistisch denkende milieus nogal eens ingedeeld bij de tegenstanders van het nationalisme. Zelf heb ik dat ook zo altijd aangevoeld. Misschien is zijn naties en nationalisme wat militanter geschreven, want in zijn Culture, Identity and Politics, dat enkele jaren later verscheen en waarvan voor zover bekend geen Nederlandse vertaling voorhanden is, klinkt hetzelfde verhaal veel neutraler en aanvaardbaarder.

Ik zal trachten zijn verhaal hierna kort samen te vatten.

Daarna zal ik trachten wat kritische noten aan te brengen.

Het geheel brengt ons tot enkele enigszins verrassende conclusies.

 

Dat wat men nationalisme noemt, is het pure gevolg van de moderniseringsprocessen sinds de ontplooiing van de technische beschaving, dus: sinds zowat de achttiende eeuw. Gellner, die kennelijk nogal taalkundig gericht is, licht deze stelling toe door het verhaal van de dialecten te vertellen. In een wereld, waarin mensen opgesloten zitten in een vast traditioneel maatschappelijk patroon, kunnen dialecten zich handhaven. Zodra echter een wereldbeeld postvat waarin economische en wetenschappelijke groei centrale waarden zijn, wordt vernieuwing en innovatie een belangrijk principe. Vervolgens komt daaruit dan weer voort dat mobiliteit – in zowat alle betekenissen – sterk toeneemt, en die mobiliteit veegt de kansen van de dialecten van tafel. Standaardisatie wordt immers noodzakelijk, temeer daar een dergelijke cultuur algemene scholing vereist en omgevormd wordt tot een literaire cultuur. Tegelijk worden de oude, traditionele banden verbroken, ook weer als gevolg van de mobiliteit. Op die manier wordt de cultuur, die voorheen als vanzelfsprekend en daarom voor het zicht van de mensen verduisterd was, nu een punt van bijzondere aandacht. Wie in de vigerende, gestandaardiseerde cultuur goed mee is, verhoogt zijn kansen. Cultuur wordt dus een waarde op zich. Nationalisme is geboren, stelt Gellner.

Alles wel beschouwd brengt de modernisering dus een scherpe selectie onder de plaatselijke idiomen. Er zijn er immers veel te veel. Welnu, zegt Gellner: slechts enkele idiomen overleven, maar worden vervolgens goed gedefinieerd en afgelijnd. Heel vaak wordt het winnende idioom door hun aanhangers gekozen.

Zodoende, zegt Gellner, heeft Renan gelijk: er bestaat een soort onafgebroken plebisciet, vermits het volk beslist welk idioom zal vigeren.

Omgekeerd is er ook een soort geheugenverlies werkzaam: de herinnering aan de oude dialecten en bijhorende tradities slijt en gaat verloren.

Gellner verklaart dat een cultuur zichzelf in het leven kan roepen zonder de steun van een dynastie of een staat – en iedereen herkent hier het Vlaamse geval. Maar elke cultuur, hoe die ook is ontstaan, zal ernaar streven de noodzakelijke politieke instituties te scheppen opdat de culturele infrastructuur, die een moderne cultuur nodig heeft om te bestaan, zou kunnen worden ontwikkeld.

 

Er zitten verschillende vragen en kritische opmerkingen verborgen in deze nogal brutale samenvatting van Gellners leer over het nationalisme.

Hierna worden er enkele gegeven, zonder volledigheid na te streven.

Ten eerste: Gellner maakt weinig onderscheid tussen twee ontstaansbronnen van de moderne nationale staat. De eerste is welke door Gellner wordt beschreven en die door nationalisten nogal eens volksnationalisme wordt genoemd. Een cultuur gaat vooraf aan de staat, die nadien vorm krijgt op basis van de eisen die de centrale cultuur stelt. De tweede bron is die waar een centrale, al bestaande staatsmacht haar cultuur oplegt aan andere, perifere culturen. Nationalisten spreken dan van staatsnationalisme. Dit laatste is het Belgische geval in 1830, waar een  Franstalige natie haar cultuur aan de Vlamingen wou opleggen en de Vlaamse cultuur uitroeien.

Maar is daarmee alles gezegd?

Neem het Franse geval. Frankrijk wordt vaak het voorbeeld van een staatsnatie geheten. Weber heeft echter aangetoond dat deze visie verre van vanzelfsprekend is. De Franse staatsnatie is namelijk een imperialistische uitbreiding van een reeds bestaande proto-natie in Ile-de-France. Omstreeks 1850 sprak niet eens de helft van de Franse staatsburgers Frans! Dus is die fameuze Franse staatsnatie in haar oorsprong eigenlijk een… volksnationale staat, die zich te buiten gegaan is aan imperialisme.

In het Belgische geval is er een evolutie van één staatsnatie naar twee staatsnaties, die beide berusten op één centrale cultuur, en die elk wars zijn van een perifere positie.

Het komt me voor dat over deze kwestie het laatste woord verre van gezegd is. Nationalisten zouden, hier aangeland, nu aan de slag moeten en deze materie verder uitspitten.

Ten tweede: Wat is de betekenis van het zogeheten selectieproces waarover Gellner spreekt? Als de Vlamingen besloten hebben om naast hun dialect tenminste een standaardtaal te leren, gaat het hier dan om een selectie pur sang? Of moeten we eerder spreken over iets dat als een deken bovenop het bestaande wordt gelegd? En is die deken vreemd aan wat eronder ligt? Of is er toch verwantschap en zo ja, in welke zin? Zodoende gaat er in ieder geval minder verloren dan Gellner suggereert. Daarbij zouden we dan oog in oog komen te staan met een zuiver democratisch proces – een bewuste beslissing. Met andere woorden: welk is de rol van de grotendeels onbewuste processen die Gellner schijnt te veronderstellen? En wat betekent het dat een winnend idioom wordt gekozen? Wat is de rol van machtsprocessen? Brengt de aandacht die het culturele zelf krijgt in de periode van de modernisering niet uit zichzelf mee dat de rol van onbewuste processen afneemt? Is dat specifiek voor wat als nationaal geldt? Als dat zo is, in het zaak te weten hoe de beslissingprocessen zelf verlopen en hoe de uiteindelijke beslissing tot stand is gekomen. Alweer een taak voor nationalistische theoretici.

Ten derde: Gellner beweert terecht dat een cultuur zichzelf in het leven kan roepen zonder de hulp van officiële machtsstructuren. Hoe gaat dat precies in zijn werk? Maar vooral rijst dan de vraag of nationalisten dan niet het gelijk fundamenteel aan hun kant hebben, als ze beweren dat een natie uit de verre nevelen van de oudheid opdoemt.

Als het begrip ‘natuurlijk’ namelijk iets betekent, bijvoorbeeld zoiets als: “ wat zonder bewuste ingreep van mensen tot stand kwam”, dan steekt er een natuurlijk element in élke vorm van nationalisme – ook in het staatsnationalisme, zoals het voorbeeld van Ile-de-France laat zien. De vraag is dan: wat betekent het als we zeggen dat België een kunstmatige staat is en Vlaanderen iets natuurlijks? Het antwoord lijkt iets te moeten zijn zoals: België is een kunstmatige staat voor de Vlamingen, omdat hij niet het politieke uitvloeisel van hun eigen cultuur is. België is echter een natuurlijke staat voor de Franstaligen.

Als dit juist is, is hiermee het doodvonnis van de staat België getekend.

Bovendien zit er toch nog een andere ‘knoop’ in Gellners verhaal. Dat suggereert namelijk een breuk met het verleden bij het ontstaan van een nieuwe cultuur. Oude, gegroeide banden verdwijnen als gevolg van de toegenomen mobiliteit. Maar niettemin slagen sommige culturen erin zichzelf te vestigen als een moderne, volwaardige cultuur. Hoe moeten we dit allemaal verstaan?

 

De op zichzelf interessante analyse van Ernest Gellner roept dus tal van nieuwe vragen op. Vele van deze vragen hebben een reële betekenis voor het concrete politieke leven. Daarom dringt zich de conclusie op dat de afwezigheid van nationalistische denkers en auteurs in het debat over deze kwesties niet mag blijven voortduren.

Er is nog een tweede, hoogst verrassende conclusie.

Als Gellner gelijk heeft met het verband dat hij legt tussen de modernisering en de opkomst van de nationale gedachte, dan is het nationalisme niet een relict uit het verleden, zoals sommige schrijvers beweren, maar dan is het nationalisme een hoogst moderne leer.

Ten derde rijst de vraag hoe de toekomst er zou kunnen uitzien, als de planetarisatie die we vandaag meemaken verder doorgaat. Zal er een soort wereldcultuur ontstaan, zoals Toulmin beweert? Of zal de wereldmassa van 7 miljard mensen veel te groot zijn om ook maar enigszins overzichtelijk te zijn, zodat die wereldcultuur zich beperkt tot coördinatie en de gevolgen van de commercie, doch voor het overige uiteenvalt in verschillende …jawel: nationale culturen?

Nationalisten hebben, me dunkt, nog veel werk voor de boeg.

 

 

Jaak Peeters

Dec 11