Quo vadis, Europa?

Vanmorgen ondervroeg Radio 1 europarlementslid Kathleen van Brempt, de gewezen Vlaamse minister voor mobiliteit, gelijkekansenbeleid en sociale economie. Ze drukte haar bezorgdheid uit over de feitelijke opstelling van Europa. Dat Europa is kennelijk zinnens Griekenland failliet te laten gaan, tenzij dat land draconische besparingsmaatregelen aanvaardt. Die besparingsmaatregelen, stelt van Brempt niet ten onrechte, brengen niet alleen de Griekse economie veel schade toe, ze zijn ook sociaal bijzonder bedenkelijk. Dat alles blijkt volgens de heersende opvattingen van de dominante groepen in Europa nochtans noodzakelijk om de ‘financiële markten’ tot rust te brengen.

Over de positie en de hatelijke arrogantie van deze laatsten is al inkt genoeg gevloeid.

Interessanter is het probleem dat van Brempt hier, wellicht onbedoeld, bloot legt: wat is de eigenlijke opdracht van Europa? Moet Europa een grootmogendheid zijn, zoals Verhofstadt en co schijnen te denken? Of moet Europa veeleer een afgesloten blok zijn, dat Islam en de gevaren voor de westerse cultuur buitenhuis houdt? Moet Europa misschien veeleer een veredelde Hanze worden, zoals sommige anderen voor ogen staat?

Kortom: de finaliteit van Europa, die in de teksten bepaald wordt als “een steeds hechtere unie”, is helemaal niet duidelijk – ondanks en misschien precies door deze teksten. Europa bestaat. Dat is duidelijk. Het bemoeit zich met ons leven, met onze natuur, met onze cultuur, met alles en nog wat. Maar waartoe? Waarheen? Om wat dan wel te bereiken?

En dus is de kritiek van van Brempt op Europa zeer terecht: wat betekent Europa als miljoenen verplicht worden van hun schaarse middelen nog in te leveren om de honger van ongedefinieerde “financiële markten” te stillen?

We moeten naar de oorsprong van Europa, om iets aan te voelen van de diepere problematiek die hier wordt aangesneden. De slachtingen van de Tweede Wereldoorlog brachten een aantal leiders ertoe om de Europese volkeren samen te brengen in één constructie op zo’n manier, dat de gruwel zich niet meer zou kunnen herhalen.

Sommigen onder hen meenden dat de uitroeiing van wat zij als nationalisme opvatten een conditio sine qua non is. In Vlaanderen vinden zij hun navolgers in figuren zoals van het extreme liberalisme rond Verhofstadt, De Gucht en M. De Clercq. Het moge hier eens duidelijk gezegd worden: het nazisme was géén nationalistische ideologie, maar een racistische. Hitler wou grondgebied veroveren om een grote staat te maken, die de macht zou hebben een nieuw ras tot leven te wekken. Hitler en vele nazi’s waren helemaal niet met het nationalisme opgezet. Dat hinderde hen trouwens bij herhaling bij hun veroveringen. Wie dus in Europa een middel ziet om het nationalisme de nek om te wringen, moet beseffen dat zijn uitgangspunt fout zit. Bovendien bewijzen de historische feiten dat een dergelijke poging de natioalismen alleen maar versterkt.

Een veel verstandiger visie is deze die aan Europa een rol sui generis toeschrijft. Europa kan bijvoorbeeld dienstig zijn om de Europese volkeren te doen samenwerken en die volkeren zodoende tegelijk te versterken, zodat ze niet langer voor hun voortbestaan hoeven te vrezen. Dat is wat vele nationalisten in Vlaanderen hopen En nog anderen blijven in de oude, imperialistische denkbeelden steken en zien in Europa inderdaad de superstaat, die de volkeren van bovenaf bestuurt en meespeelt in het wereldbestuur.

Hier zijn al gelijk drie verschillende finaliteiten voor Europa opgegeven: Europa als een instrument tegen het grijpgrage kapitalisme, Europa als een bond van vrije volkeren, Europa als een superstaat die concurreert met China, de VSA en Brazilië.

Het moet vervelend zijn voor de protagonisten van de Europese gedachte te moeten constateren dat niemand weet waartoe dit Europa eigenlijk dienen moet en te zien hoe ‘Europa’ op dit ogenblik een grabbelton is, waar iedereen uithaalt wat hem zint.

Rabindranath Tagore, de Bengaalse Nobelprijswinnaar literatuur en meester van het kortverhaal, schreef ooit een korte tekst – twee vellen lang – waarin hij de mens beschrijft als een verhaal. Hij noemde de mens een kunstwerk van de Schepper, die niet alleen bouwmeester en natuurkundige was, doch ook dichter en kunstenaar. Bij de schepping van de mens, vertelt Tagore, heeft de Schepper de klemtoon niet gelegd op zijn technische of morele afwerking, maar op de verbeelding. De Schepper heeft de mens de gave van de verbeelding geschonken, het vermogen om verhalen te construeren en daarmee, op bescheidener schaal, eveneens ‘schepper’ te zijn. Niet verwonderlijk vertelt Tagore, want de Schepper zelf heeft als grote liefhebberij het verzinnen van verhaaltjes. Het mag dan ook niet verwonderen dat de Schepper zijn eigen liefhebberij in de ziel van zijn schepping heeft neergelegd en de mens de liefde voor het verhaal heeft bijgebracht. Zoals een rivier bestaat uit een stromende watermassa, zo bestaat een mensenleven uit een onafgebroken vloed van verzinsels. Wie de mens wil kennen, moet zijn verhaal kennen.

Deze wijsheid is eveneens op volken van toepassing. Ook volken zijn verhalen. Anthony Smith herhaalt voortdurend hoe volkeren zichzelf een mythische oorsprong toe-eigenen, verteld in stichtingsverhalen die de gebeurtenissen van illo tempore weergeven. Smith herneemt daarmee de zienswijze van de Roemeense schrijver Mircea Eliade.

Mensen en volkeren zijn verhalen.

Dat is nou het probleem van Europa.

Europa heeft geen verhaal en, erger nog: het is er geen.

Europa raakt het er zelfs niet over eens of God aan zijn wieg heeft gestaan! Zelfs de zogeheten primitieve volkeren kunnen een rist goden aanvoeren, waaraan de stam haar bestaan heeft te danken.

Als Europa geen verhaal is, ontbreekt de kern, de rode draad, de ziel of de kielbalk van wat zich als een Europese identiteit zou kunnen ontwikkelen. Dan blijft de discussie over wat Europa eigenlijk is, altijd gaande.

Bij het begin van het Europese avontuur waren de zaken simpel: de oorlog lag nog te vers in het geheugen en de kreet ‘dat nooit meer! ‘ volstond om de zielen bij elkaar te brengen. Maar de strijders van 40-45 zijn ouderlingen geworden of inmiddels al overleden en de dans wordt bepaald door lieden die de wedstrijd van 40-45 niet meer hebben meegemaakt.

En dus rijst de vraag naar het wat en waartoe van Europa op.

Van Brempt heeft, zoals gezegd: vermoedelijk onbewust, een groot probleem héél scherp gesteld: Quo vadis, Europa?

Jaak Peeters

Feb 2012

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *