Wenkt de DDR?

Waar de CD&V met haar hoofd is gebleven, is mij een volstrekt raadsel. Eén van haar grote boegbeelden, Kris Peeters, heeft namelijk besloten de discriminatie op de arbeidsmarkt aan te pakken.

Het is het gevolg van een slechte staatshervorming dat een dergelijk probleem – als het er al een is – door een federale minister ter hand wordt genomen, en niet door een nationale, dit is: een Vlaamse resp. Waalse. Discriminatie, zo dacht ik toch, heeft rechtstreeks van doen met cohesie en inburgering in de samenleving.

De wegen van de Belgische politiek zijn echter ondoorgrondelijk.

 

Het zal je als werkgever maar overkomen.

Stel: je hebt een vacature voor elektrotechnisch reparateur. Je mikt op een hoger secundair diploma elektriciteit, met enkele jaren ervaring in een gelijkaardige functie.

Belt daar plots een kandidaat. Je neemt de hoorn op en de kandidaat stelt zich voor als Abdel El Jafoufi. De naam is verzonnen.

Kris Peeters gaat er nu van uit dat de werkgever al meteen geneigd zal zijn iets te verzinnen om El Jafoufi niet te hoeven aanwerven, precies omdat hij El Jafoufi heet.

Enkele uren later staat er een inspecteur van de sociale inspectie aan de deur. Het blijkt de man te zijn die zich aan de telefoon als El Jafoufi voorstelde.

Zie nu wat de toestand is: de werkgever bevindt zich meteen in de positie van verdachte. Hij moet aantonen dat hij El Jafoufi niet wil aanwerven omdat hij discrimineert, maar omdat hij bedrijfskundige redenen heeft. Dit lijkt mij de wereld op z’n kop: een willekeurig iemand moet aantonen dat hij onschuldig is. En ik die dacht dat de schuld moest bewezen worden. De redeneringen van CD&V zijn waarlijk ondoorgrondelijk .

Bovendien moet de werkgever aan die inspecteur uitleggen wat zijn bedrijfsbeleid dan wel is, zodat hij ertoe kon komen El Jafoufi niet aan te werven. Willen we maar meteen alle bedrijven nationaliseren?

Voorts is het op z’n zachtst vreemd dat een ambtenaar in dienst zowaar het recht krijgt om zich met een valse identiteit te bemoeien met een aanwervingsproces. Dat lijkt me bedrog en past wellicht bij spionage, doch niet in een normale maatschappelijke verhouding.

Misschien wil die werkgever inderdaad geen El Jafoufi aanwerven, omdat hij er al verschillende van die aard in dienst heeft en daar moeilijkheden mee heeft ondervonden. Ik ken dergelijke gevallen: chefs die zeggen dat ze alleen nog “Belgen” aanwerven, nadat ze in hun ploeg zoveel allochtonen hadden dat die onder elkaar in een vreemde taal begonnen te converseren, zodat de meestergast de greep op zijn proces dreigde te verliezen.

Een werkgever kan dus perfect heel redelijke overwegingen hebben om geen allochtonen aan te werven. Een werkgever is verantwoordelijk voor het resultaat van zijn onderneming en ondernemen is veel meer dan wat regeltjes correct toepassen, zoals Kris Peeters schijnt te denken. De CD&V schijnt vooral deskundig in het spinnen van een web van regeltjes en verboden, van toepassing – vanzelfsprekend – vooral op autochtone ondernemers. Wat is dat toch voor een wereldbeeld vol achterdocht? Succesvol ondernemen vereist het scheppen van een goede samenwerking onder het personeel, dat bereid moet zijn elkaar bij te springen. Het is aan de werkgever om die goede samenwerking te organiseren. Als hij daar niet in slaagt, lijdt hij schade. Mag de werkgever zijn werk nog doen, ja?

 

Met zijn mystery calling gaat Kris Peeters, en met hem de CD&V, de weg van de oude DDR op: een cultuur van algemeen wederzijds wantrouwen waarin iedereen verdacht is, ambtenaren die onder valse voorwendsels mensen bespioneren en zelfs in de plaats van de ondernemende burger treden en waarin elk geloof in de goede krachten van de mens ontbreekt.

Hoe de CD&V dat met haar “samen”-slogans verzoent, is mij een raadsel.

 

 

Jaak Peeters

Juli 2017

Bedenkingen bij de Britse verkiezingen

Theresa May ‘verloor’ dus de verkiezingen. Volgens Trouw won noch verloor ze en volgens Het Laatste Nieuws boekte ze “een Pyrrhusoverwinning”. De Standaard had het over “een zware nederlaag”, maar die laatste quotering zal niemand verbazen. Een verlies van 3,9% is tamelijk veel, maar De Wever zal in 2019 tevreden kunnen zijn als zijn partij haar verlies tot 3,9% kan beperken. Voor een regeringspartij is een dergelijk verlies niet ongewoon.

May heeft ongetwijfeld goed nagedacht en zich goed laten adviseren toen ze de vervroegde verkiezingen uitschreef. De peilingen waren toen ongetwijfeld gunstig voor haar en de politieke vooruitzichten daarom rooskleurig, vooral met het oog op de onderhandelingen over de Brexit.

Commentaren buitelen nu over elkaar. Over wat te gebeuren staat en wat de positie van May zal zijn en welke haar regering zijn zal. Voor eurofielen zoals Caroline de Gruyter zal een verzwakking van de positie van May tegelijk een versterking van die van de EU betekenen. Voor handelaren zal de daling van de waarde van het pond uitvoerkansen scheppen. Iedere commentator zal ons zijn of haar wijsheid meedelen.

Heerementijd! Wat de uiteindelijke consequenties van deze verkiezingsuitslag zullen zijn, zullen we pas over enkele jaren kunnen beoordelen. We laten ons dus niet leiden door de waan van de dag.

 

Als de uitslag helemaal anders is dan May en haar medestanders met kennelijk grote zekerheid hadden verwacht, dan kun je verschillende redenen bedenken waarom haar prognose niet uitkwam.

 

Eén reden kan zijn dat haar eigen campagne te zwak was en die van haar tegenstander merkelijk sterker.

Een ander stuk van de verklaring kan zijn dat nu mensen zijn gaan stemmen, die het bij de Brexit niet hebben gedaan: het kiespubliek is gedeeltelijk veranderd.

Een derde reden kan te vinden zijn in de rol van de media. Daar zitten nogal wat eurofielen tussen. Die hebben de lessen getrokken uit de Brexit-campagne en hebben hun eigen framing aangepast. De pers doet zoiets voortdurend. Zo bracht Gazet van Antwerpen een groot artikel over een terminale vrouw die door de VDAB verplicht werd te solliciteren, op straffe van schorsing van haar uitkeringen. Schrijnend, inderdaad. Maar tegenover dat geval staan er waarschijnlijk vele honderden waar het wél goed loopt. Daar zwijgt de pers over. Zo doet men aan sfeerschepping en de media zijn daar bedreven in. Ze kunnen dat nu ook zij deze verkiezingen hebben gedaan.

 

Er is echter nog een vierde element, dat je nooit aan bod ziet komen.

Voldoet de structuur van de westerse samenlevingen nog wel aan de voorwaarden om die door middel van verkiezingen te besturen? Zijn verkiezingen nog wel een goed politiek middel?

Deze vraagstelling komt voort uit de constatering dat onze samenlevingen buitengewoon ‘divers’ zijn geworden. Ter linkerzijde predikt met het alleszaligmakend karakter van die diversiteit, die sedert Vertovec superdiversiteit is geworden: er is in een samenleving geen eigenlijke meerderheid meer. De samenleving is een samen-leven geworden van diverse onderscheiden groepen, die ieder in hun eigen schoot hun eigen regels en zelfs hun eigen wetten volgen. Zo geldt in sommige delen van Londen de sharia. Overheid en politie weten dit, doch de betrokken groepen zijn zo machtig dat de politie niet langer de naleving van de wet kan verzekeren. Zij kan zich alleen toeleggen op de excessen: moorden, bijvoorbeeld.

Te onzent wordt deze zogeheten superdiversiteit bejubeld door de marxist Blommaert, met in zijn spoor en in een wat afgezwakte vorm DS-redacteur Tom Naegels. Vooral de zichzelf Groen noemende politici sloven zich uit om de diversiteit aan de man te brengen. Nu loopt er zelfs een ‘studie’ over de Vlaams nieuwkomers in het superdiverse Berchem. U leest het goed: Vlamingen zijn nieuwkomers in hun eigen stad. Zo ver gaat het geknoei met de begrippen. Extreemlinks deinst voor niets terug.

Het vreemde is dat niemand zich zorgen schijnt te maken om de kosten én de gevaren die dergelijke diversiteit met zich brengt. In zijn boek onder de titel superdiversiteit zingt het groene ex-gemeenteraadslid Dirk Geldof weliswaar de lof van die superdiversiteit, maar nergens in de 213 bladzijden van zijn boek vinden we iets over de kosten of de gevaren van zijn droomwereld. Wie naar de webstek van Groen gaat en vervolgens in de zoekfunctie kosten diversiteit of heterogeniteitskosten of iets dergelijks intikt, krijgt geen antwoord. Hebben zij zelf zich dan nooit afgevraagd of heterogeniteit wel eens veel duurder en lastiger zou kunnen zijn dan homogeniteit? Dat ze ontregelend en vervreemdend werkt, in plaats van ze te bejubelen omdat ze de traditionele samenleving kapot maakt? Wat dat laatste is het ware doel van de linkse hemelbestormers.

 

Maar concreet verwijzend naar de Britse situatie luidt de vraag of een land dat uiteenvalt in de hoger genoemde grote, van elkaar sterk onderscheiden groepen, nog wel met de klassieke democratische methoden te besturen valt. De waarheid is dat een dergelijk land eigenlijk bestaat uit verschillende landen, waarvan de morele, culturele, politieke en zelfs financiële belangen elkaar vaker dan gewenst in de weg zitten. Anders gezegd: Groot-Brittannië, in het bijzonder de grote steden, is een land dat uit verschillende landen bestaat, en daarom zoiets als België in het groot is. Een dergelijk land kan alleen bestuurd worden via een diplomatieke conferentie van permanente aard. Maar dat inzicht is niet doorgebroken en May en de anderen willen nog steeds handelen alsof Groot-Brittannië een land met een aantal minderheden zou zijn, doch wel met één Leitcultuur.

De situatie wordt verergerd doordat de Britse jeugd – bij ons is het niet beter – onder invloed van het postmodernisme en het modieuze Europanationalisme en dito kosmopolitisme elke richting kwijt is. Leerden de Britse jongemannen en –vrouwen destijds nog hoe een bewust Brits volk eruit zou moeten zien, dan is deze homogeniteit scheppende beeldvorming verdwenen.

Doch een volk dat het nationale burgerschap in deze onzekere en verwarrende tijden niet geleerd heeft, wordt willoos voorwerp van al dan niet buitenlandse groepen en van de hoger genoemde framing in de media.

Anders gezegd: het ontbreken van een homogeen nationaal zelfbeeld kan ertoe leiden dat nochtans goed bedachte overwegingen uiteindelijk op hun tegendeel uitdraaien. Dat kan ook nu gebeurd zijn.

In het voorbijgaan weze erop gewezen dat dit gebrek aan homogeniteit ook eigen is aan de EU-staat. Die is immers zoals La Belgique, maar dan honderdvoudig. In plaats van samen te brengen, zou de EU-staat, net als Groot-Brittannië, wel eens op een verzameling van op zichzelf functionerende sub-landen kunnen worden.

Geen wonder dat die EU-staat niet bepaald een voorwerp van democratische bestuur is.

 

Technocratie

 

Hoe moeten dergelijke hyperdiverse landen dan bestuurd worden, als het op een democratische manier kennelijk heel moeilijk is?

De oplossing ligt voor de hand en het voorbeeld voor het grijpen: het bestuur wordt in de werkelijkheid waargenomen door een technocratische elite. Die laat haar optreden legitimeren door iets wat zich een parlement wil noemen. Veel van de dossiers zijn echter zo ingewikkeld, dat geen enkel parlementslid bij machte is om het algemeen overzicht te behouden. De grote meerderheid van de parlementsleden stemt dus zoals ‘de partij’ dat voorschrijft. Daarmee is de democratie verdwenen. Immers: als al de parlementsleden, die voltijds met de politiek bezig zijn, de ontwikkelingen niet bij kunnen houden, hoe kunnen we dan verwachten dat de onopgeleide gewone kiezer dat kan? Geen wonder dat die afhaakt of protesteert en stemt voor wat de elite en de media ‘populistische’ partijen noemen.

 

Een andere homogeniteit?

 

Een andere mogelijkheid is dat één van de groepen waaruit de zogeheten diverse maatschappij van tegenwoordig bestaat de macht in handen krijgt, zichzelf tot de nieuwe, intern homogene feitelijke meerderheid verheft, en vanuit die positie de spelregels gaat bepalen.

Dan doen zich het scenario voor dat Michel Houellebecq in zijn Soumission beschrijft: de nieuwe homogene meerderheid – niet in getal, maar in feitelijke machtsuitoefening – is onaantastbaar, laat haar positie niet onderuit halen en de anderen, de autochtone bevolking inbegrepen, rest alleen zich zwijgzaam te schikken naar de orders van de nieuwe meesters.

Ter linkerzijde predikt men de autonomie en vrijheid van de groepen die de bezongen superdiverse samenleving vormen. Via een samenwerking van deze groepen zouden we tot een nieuwsoortige confederale bestuursvorm komen. Die zou dat als confederatie nog democratische kenmerken dragen.

Het probleem is dat iedereen dat spel eerlijk moet meespelen. Dat wil zeggen dat elke groep bereid moet zijn zich aan een stel algemene gedragregels te onderwerpen. De meeste ‘gewone’ mensen zullen dat doen: ze gaan, zoals iedereen, uit werken, doen hun boodschappen met of zonder hoofddoek en maken zich boos als één van de kinderen kwajongensstreken heeft uitgehaald. Maar hun elites: dat is andere peper. En als van deze elites één groep vals speelt en de eerste beste kans grijpt om zichzelf in de macht hijsen is het hek van de dam.

De kans is dus groot dat dit alles uitloopt tot één groot, onoverzichtelijk kluwen van elkaar bestrijdende of zelfs naar het leven staande groepen. We zien in Syrië wat dat betekent. Als er géén macht zich daarboven kan stellen kan deze situatie immers alleen op conflicten uitdraaien.

Dan zal heel luid en krachtig de roep om een Grote Leider opklinken.

Die zal er dan gekomen zijn, mede dank zij de diversiteitspleidooien van onze ‘groene’ vrienden.

En mét die superdiversiteit wordt dan niet alleen onze van oudsher homogene samenleving begraven, doch eveneens onze democratie. Zo verschijnen nu drie mogelijkheden: een technocratie, een nieuwe homogene leidende doch niet-autochtone groep of een Grote Leider. Geen van de drie lijkt me aantrekkelijk.

 

 

Jaak Peeters

Juni 2017

 

Wat baten kaars en bril als de uil niet zien en wil…

Tine Soens, volksvertegenwoordiger voor SPA, is wellicht een menslievende dame, maar ze moet toch haar dossiers eens wat grondiger bekijken.

Ze trekt namelijk aan de alarmbel.

Wat er gebeurt?

Stel je voor: kinderen met studiebeurs slagen maar voor 38% in het hoger of universitair onderwijs. Kinderen zonder studiebeurs halen 52% slaagpercentage.

Soens is verontwaardigd: het kan toch niet dat het slaagpercentage van studenten afhangt van het inkomen van de ouders?

Die zit, nietwaar?

 

Zo’n zestig jaar geleden al – minstens – maakte Professor Jozef Nuttin een studie over de intelligentie van kinderen van binnenschippers. Wat hij constateerde? Dat deze kinderen gemiddeld een lager intelligentiepeil hadden dan kinderen uit de populatie aan de wal.

Hoe dat komt?

Dat komt omdat mensen die gemiddeld intelligenter zijn dan schippers niet gaan varen maar ander werk opzoeken. En omdat intelligentie in belangrijke mate erfelijk is en intelligente mensen dus gemiddeld intelligentere kinderen hebben, vind je bij binnenschipperskinderen lagere intelligentieniveaus.

Heeft dat iets van doen met het bevaren van binnenwateren? Natuurlijk niet.

Maar simpele erfelijkheidswetten doen er duidelijk wel toe.

Zo is het ook met die studiebeursaffaire.

Gemiddeld genomen zullen intelligente mensen meer verdienen en dus minder makkelijk een studiebeurs krijgen. Dat is ook redelijk. Maar terzelfdertijd zullen deze intelligentere mensen gemiddeld ook intelligentere kinderen hebben. Die zullen aan de universiteit ook makkelijker slagen.

Maar het omgekeerde geldt ook: kinderen vanuit minder intelligente en daarom ook meestal minder begoede milieus slagen minder.

 

Omdat voor de linkerzijde iedereen gelijk moet zijn, houdt men daar niet van deze simpele toepassing van de erfelijkheidswetten. En dus men alles op ‘kansarme kinderen’. Dat is op zich niet fout, maar je kunt met gelijkheidspolitiek de natuurlijke wetmatigheden niet veranderen.

 

Is dat het hele verhaal?

Natuurlijk niet. Ik ken een burgerlijk ingenieur, geslaagd in het leven. Zijn vader was arbeider met typisch socialistische opvattingen. Hij was werkman en zijn zoon moest dat ook maar worden. Maar zijn zoon was intelligent, koppig en een harde werker.

Wat betekent dat – opnieuw: gemiddeld – in minder gegoede middens vaak minder motiverend wordt opgetreden ten aanzien van schoolprestaties.

Maar de socialistische logica van Tine Soens houdt daar allemaal geen rekening mee. Volgens die logica is er een simpel verband tussen inkomen en slaagkansen op school. Nog één stapje en het inkomen is zowaar de oorzaak van het mislukken in de school.

Als Soens even in de wetenschap was gedoken, was ze op de studie van Prof. Nuttin gestoten en had ze de minister met rust kunnen laten.

Maar wat baten kaars en bril….

 

 

Jaak Peeters

Mei 2017

Goed nadenken!

Voor me ligt het essay De Chrono-crisis van Lawrence Urbain dat zopas bij uitgeverij Polemos uitkwam.

Urbain, die in een kort werk van zowat honderd bladzijden schetst waarom de economische crisis in Europa ontstond en zal blijven duren, maakt ons duidelijk dat wat tegenwoordig De Europese Unie heet, dringend fundamentele keuzen moet maken. Of beter nog: dat wij, burgers, dringend keuzen moeten maken, vooral over dat Europa. Voor Urbain moet Europa werk maken van een échte ‘eenheid in verscheidenheid’. Dat is wat anders dan het systematisch ontkennen van de gekunsteldheid van de huidige Europese constructie, waarvan de zichzelf Parlement noemende vergadering – met een verwijzing naar Derk-Jan Eppink – veel weg heeft van de Volkskammer van de ter ziele gegane DDR. Nochtans is die ontkenning kenmerkend voor de heersende groepen binnen de EU en de onderhorige nationale politieke structuren. En is ze opvallend kenmerkend voor de slaafsheid waarmee de pers die heersende groep achterna kakelt. Aldus Frans Crols, die het in zijn naschrift ook heeft het over een ‘luie propagandapers’.

 

Ik ben geen econoom en de hoofdzakelijk economische uiteenzettingen van Urbain zijn voor een leek niet altijd even makkelijk om volgen. Maar als ik hem goed aanvoel zou hij zich kunnen vinden in een soort Europese superhanze. De oude Hanze, die verspreid lag van Noord-Frankrijk tot Novgorod, in de buurt van Sint Petersburg, was een verbond van handelaren en van steden. Ze was in hoofdzaak van economische aard, hoewel machtselementen en concurrentiële wrijvingen al snel voor donkere wolken zorgden. Maar ze was voor alles een zaak van vrije mensen en vrije steden.

De Hanze heeft het uitgehouden tot omzeggens het begin van de zestiende eeuw. Toen begonnen namelijk de vorsten pogingen te ondernemen om de Hanze onder hun controle te krijgen. Het begon eerst in Polen en Pruisen en in Rusland. Daarna zagen andere vorsten er ook wel wat in.

 

Historici zullen in deze korte schets vooral veel hiaten vinden.

Waar het hier evenwel om gaat is het feit dat de Hanze los stond van staatsgezag of welkdanig ander centraal gezag ook. De mensen deden hun ding in vrijheid en leefden daarmee in een andere levenssfeer dan die van de politieke en militaire machten. Maatschappij en staat waren verschillende levenssferen.

Vanaf de zestiende eeuw trachtten de vorsten op de economie greep te krijgen. Waarom ze dat wilden kan hier buiten beschouwing blijven. Essentieel is dat de politiek hiermee een totaliserende weg op ging.

Nog later, in de achttiende eeuw, begon het politieke staatsgezag zich efficiënter te organiseren. Meer dan ooit trachtte dat staatsgezag de hele samenleving naar zijn hand te zetten. Het is de eeuw waarin volgens Ernest Gellner en Eric Hobshawm het zogeheten nationalisme ontstond – deze laatste marxist meende dat de staat om sociale redenen het economisch leven moet reguleren. Door het ombouwen van de verzameling burgers die onder hun politiek gezag vielen tot een min of meer samenhangende ‘natie’, hoopten zij de doeltreffendheid van hun regnum te verhogen voor de concurrentiestrijd met andere regna.

Slachtoffer van dit verhaal was de maatschappij zelf, die verzameling van vrije burgers en, in het spoor daarvan, de volkeren die in die regna onder het gezag van centraliserende politieke machten vielen.

De wrok die hierdoor werd opgeroepen was de oorsprong van de talrijke separatismen en van nieuwe staten in latere eeuwen.

 

Er is echter nog wat anders aan de hand, iets veel onheilspellenders. Doordat al te veel macht naar de centrale politieke sanhedrins verschuift en dus aan de greep van de burgerij onttrokken wordt, neemt het democratisch gehalte in de samenleving af. De burgerij leert het af om een alles-overschouwend standpunt in te nemen: dat doet immers de politiek wel en daar heeft de burgerij toch geen greep op. Tegelijk verdwijnt de algemene weerbaarheid van de burgers en in het spoor daarvan ook de collectieve en dus ook de militaire weerbaarheid. De mensen trekken zich op hun eigen leventje terug, elke dag weer druk bezig – of zoals Alexis De Tocqueville dat zo welsprekend zei: als een onoverzienbare massa bezig met het nastreven van hun eigen, kleine dagelijkse genoegens, ieder voor zich, zonder zich te realiseren dat er ook nog zoiets is als de gemeenschap. En soms, als de belastingen te hoog worden of de politiek weer eens een onwelkome beslissing neemt, wordt de cafétoog het toneel van het onafgebroken gezanik over de politiek en over het uitzuigen van de arme werkmens – die het nota bene nooit beter had dan nu – door de bazen. We schuiven de politiek alle verantwoordelijkheid toe en vergeten voor het gemak de onze. We maken het ons gemakkelijk, geven ons over aan sport en spel en trachten vooral buiten het bereik van de politiek en haar ambtenarij te blijven. We laten de zorg voor de gemeenschap over aan de politiek – of aan wat tegenwoordig de privésector heet, die winst puurt uit de verzorging van ouderen, zieken of de opleiding van onze jongeren – fundamentele taken die een zichzelf respecterende maatschappij onder eigen beheer zou moeten houden. Maar zelfs dàt laten we los. Almaar groter wordt zo ons eigen onvermogen om de zorg voor onszelf en ons eigen lot zelf ter hand te nemen. En tegelijk werpen we de schuld voor alles wat fout loopt altijd weer op de politiek, die hierop geen ander antwoord weet dan een nog méér regulerende greep.

Urbain zelf spreekt over een oud, versleten, suf en nalatig Europees continent. Helaas geldt dat niet eens op de eerste plaats voor het economische verhaal.

We zien derhalve hoe, geleidelijk aan, de politiek haar tentakels uitstrekt over het hele leven van mensen en volkeren, om dat leven dan vervolgens naar de politieke wensen te organiseren en te sturen.

Hannah Arendt zou hier spreken over totalitarisme, en ze beschrijft deze totale greep op de maatschappij in Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie als voorbeelden van datzelfde totalitarisme.

 

Maar het ziet er naar uit dat die totalitaire machtsgreep al enkele eeuwen geleden is begonnen met het inpalmen van het economisch leven door de politiek, zodat er uiteindelijk nog maar één sfeer in de menselijke samenleving overblijft die ertoe doet, namelijk de politieke.

 

Natuurlijk ontsnapt ook vandaag nog een gedeelte van de economie aan de greep van de politiek. Dat kan omdat die economie zich planetair organiseert en de politiek in dat opzicht (nog) niet volgt. Toch heeft de van iedereen verlaten burger daar maar weinig aan. Zulke planetaire economie trekt zich in werkelijkheid eveneens terug uit de burgerlijke maatschappelijke verbanden – anders komt ze onvermijdelijk in de greep van de politiek. Het is alsof de economie met die maatschappijen van de mensen niet echt iets te maken heeft of wil hebben, behalve als leveranciers van grond, arbeidskracht en marktpotentieel. De hedendaagse multinationale onderneming is in principe naamloos, statenloos en identiteitsloos. Ze behoort dus helemaal ook niet tot de wereld van de handelaar of de handelende stad. Maar al gebruikt ze in haar eigen belang de middelen uit de maatschappij: ze laat die maatschappij voor het overige tenminste met met rust. Voorlopig legt ze de burgerij geen verplichtingen op.

 

Doch in de wereld van de politiek in brede zin is dat helemaal anders. Daar treffen we een situatie aan met een totalitair karakter.

Datzelfde euvel geldt nu voor de Europese Unie die weliswaar subsidiariteit belijdt, doch diezelfde subsidiariteit dagelijks en steeds vaker met de voeten treedt: Europa bemoeit zich met zowat alles wat denkbaar is.

De finale uitkomst van deze gang van zaken is precies de wereld van de Big Brother, waarin de staat – of de politiek – zelfs de darwiniaanse evolutie wil gaan bepalen. Dat laatste is het toch wat de heer Hitler voor ogen stond: het scheppen van een superieur volk? Daartoe leek hem het Duitse bij uitstek geschikt en dus moest hij voor dat komende Herrenvolk ook een groot Lebensraum veroveren.

Wat ik hiermee wil zeggen? Dat de EU zoals die sommige sinistere politieke figuren voor ogen staat langs dezelfde kant van de barrière staat als al diegenen die altijd weer hebben gemeend dat hén het recht toekomt mens en volk te sturen in de richting die zij goedvinden. Als ik venijnig mag zijn: langs dezelfde kant waar ook Herr Hitler en Vadertje Stalin te vinden zijn.

We moeten ons afvragen of het organiseren van zoiets als een Europees leger – waarop tegenwoordig geroepen wordt – die greep van de politiek op de totaliteit van ons leven niet nog versterkt en dus de ondemocratische en weerbaarheidbrekende effecten kan opwekken waarover hiervoor sprake. Een Europees leger versterkt onze weerbaarheid niet, het verzwakt die veeleer. Weer eens schuiven we immers de eigen verantwoordelijkheid voor onze defensie van ons weg. We verpletteren zelf de vrije maatschappij door onze verantwoordelijkheid door te schuiven naar een EU waarop we van geen kanten ooit enige greep zullen krijgen. Wat we nodig hebben is een samenwerking van zelfbewuste burgers en even zelfbewuste en weerbare volken. Een EUVO, misschien, een confederaal verband zoals de NAVO? Of kunnen misschien wat bescheidener beginnen met een Beneluxleger? Snel zal blijken hoe moeilijk dat al niet is…

 

 

Het boekje van de jonge Lawrence Urbain roept dit soort waarschuwende gedachten op. De superhanze die bij het lezen van zijn tekst bij me opkomt als een vorm van verzet tegen pedante overheidsbemoeienis en dito beter-weten-pretentie is precies het tegendeel van de totaliserende tendentie die ook Hannah Arendt verafschuwde, maar die helaas in de ontwikkeling van de huidige EU steeds duidelijker naar voren komt. Een dergelijke superhanze zou immers een sterke tegenmacht vormen. Per definitie zou die naar diversiteit streven – niet de diversiteit van de politiek correcten die aan de vrijheid van de burger het land hebben, maar de diversiteit die het gevolg is van het onttrekken van belangrijke levenssferen aan de greep van de politiek. En tegelijk zien we hoe zo’n superhanze iets heel anders moet zijn dan de multinationale economie van vandaag.

 

(Volks)nationalisten moeten daarom goed nadenken waar ze mee bezig zijn, als ze de woorden Europa en EU in de mond nemen.

Het is noodzakelijk belangrijke levenssferen zelf in de eigen hand te houden, buiten het bereik van machtige politieke groepen zoals de EU. Anders blijft de crisis in Europa duren, zelfs al hervindt de economie haar adem.

 

Jaak Peeters

April 2017

Europa is een technocratische oligarchie

Doorheen het mediatieke gedaas over al dan niet graaiende en/of bijklussende politici – alsof alleen politici zich daaraan te buiten zouden gaan! – en het gedraai over humanitaire visa–op–simpele-aanvraag, ontgaat velen een ontwikkeling die ons leven veel dieper bepaalt en bovendien veel gevaarlijker is.

Uitgangspunt is de uitspraak van het Europees gerecht dat staatssecretaris Francken het recht heeft zo’n visum te weigeren, wat volgens de wet van de Belgische staat ook zijn bevoegdheid is.

Het waarom en de achtergrond kunnen hier voorts onbesproken blijven, hoewel dat een interessant verhaal apart is. Hier wil ik me toespitsen op het feit dat met name een Europese rechtbank zichzelf bevoegd kan achten om over de toepassing van een Belgische wet uitspraak te doen en dus die wet, eventueel, buiten werking kan stellen.

Niemand schijnt zich hierover zorgen te maken.

Het aanvaarden van de uiteindelijke suprematie van Europa, dat hiermee de soevereiniteit van de nationale staten naar zich trekt, is helemaal geen vanzelfsprekendheid. Zoals bekend verwierpen zowel de Fransen als de Nederlanders het verdrag tot instelling van een Europese grondwet. In België werd het onderwerp zelfs niet eens aan de bevolking voorgelegd, in toepassing van de beruchte uitspraak van J.L. Dehaene, die verklaarde dat desgevallend de Belgische grondwet nadien wel zou veranderd worden – naar Europese behoefte dus. Het verdrag van Lissabon nam de tekst van die Europese grondwet met wat cosmetische aanpassingen over en trad, na aanvankelijk tegenstribbelen van de Hongaren, op 13/12/2007 in werking.

De vraag die nu huizenhoog rijst is: wanneer werd er in onze en andere samenlevingen een algemeen maatschappelijk debat gevoerd over deze kwesties? Ik herinner me een redacteur van een krant uit Nederland. Die beklaagde er zich over dat er over zoiets belangrijks als de invoering van de euro zelfs geen maatschappelijk debat werd gevoerd.

De zaak is duidelijk: als het om Europa gaat, is er nooit een debat!

Er is een tijd geweest dat geëngageerde burgers in de kolommen van de kranten vrije opiniestukken konden publiceren over alle onderwerpen van maatschappelijk belang en dus ook over Europa. Tegenwoordig vind je alleen nog de wijsheden van enkele zgn. columnisten, die veelal met zichzelf en hun eigen besognes bezig zijn.

Sommigen stellen dat de parlementen het beslissingsrecht bezitten.

Ten eerste stelt dat beslissingsrecht niets voor als Europa met de nationale wensen toch de vloer aan kan vegen. Ten tweede: als er over deze onderwerpen al een debat is, vindt men daarvan alleszins geen verslag in de media. Dan bestaat dat debat niet. Media vinden het plezieriger in de spelen op de antipolitieke gevoelens van het cafétoogpopulisme. Ten derde: hoe kan er sprake zijn van een debat, als de debaters op voorhand met de uiteindelijke uitslag al akkoord gaan? Hun debat is dan een spelletje verbaal knokken voor de tribune, met het oog op het scoren bij de volgende verkiezingen. De waarheid is overigens dat een kleine groep partijvoorzitters de lijsten zo laat samenstellen dat er in hun eigen rangen van een echt debat geen sprake kan zijn, en zeker al niet als het gaat om iets waar ze zelf kritiekloos achterstaan, in dit geval Europa.

Zodoende blijkt elke uitweg naar de agora, de openbare plaats waar een debat echt zou kunnen plaatsvinden, deskundig afgesloten.

Wie buitenaf en ondanks alle mediatieke en partijpolitieke tegenkanting toch een afwijkend woord spreekt, wordt meteen bij de troep van de cafétoogpopulisten gevoegd, zonder enige kans op verder verhaal.

Als het gemor dan toch blijft opklinken en er electoraal gevaar dreigt zien sommige Europese bonzen zich uiteindelijk verplicht de toekomst van Europa toch eens nader te onderzoeken. En dan klinkt de arrogante oekaze van iemand als H. van Rompuy: bevoegdheden terug naar de nationale staten? Over mijn lijk! Dat ‘onderzoek’ kan dus slechts één richting uitgaan: namelijk die welke de bonzen zelf wensen en altijd in lijn met de Europese ideologie.

En zo komt het dat de leiders van vier staten in Versailles onderling overleggen over de toekomst van Europa. Hebben zij ter voorbereiding daarvan vooraf de mening van hun bevolking gevraagd? Natuurlijk niet! Dat blijkt overbodig, al was het maar om het populisme geen verder voedsel te geven.

Dit is een dodelijke aanslag op een aantal waarden van de Verlichting. Die had het toch ook over zelfbeschikking, niet?

Niet alleen vervangt Europa als staat onze eigen, nationale staten. Europa heeft immers een omschreven grondgebied en bevolking, een eigen regering, een eigen rechtsorde, een eigen centrale bank en – binnenkort – een eigen leger. Wat is dan het verschil met de klassieke definitie van een staat?

Veel belangrijker is het proces dat zich voor onze ogen ontvouwt, en het is goed de woorden van oud-president Herzog te gedenken: is Duitsland nog een democratie, nu 84% van de wetgeving uit de Europese technocratie voortkomt? Om het heel kort te formuleren: een uiterst kleine groep politici volgt een eigen agenda om tot een Europese superstaat te komen. Ze wordt daarbij passief geholpen door een wat grotere schare nationale politici, partijleiders en wat horige perslui. Alles bij elkaar ontstaat op die manier een kleine bovenlaag die de politieke, de economische en via onder meer de immigratie ook de maatschappelijke toekomst van dit continent beheerst.

Wie hierop kritiek uit, krijgt te horen dat het allemaal om de lieve vrede gaat. Maar alvast ik ken niemand, niemand zeg ik, die uit is op oorlog. Wie is het dan wiens gedrag onder controle moet gehouden worden omdat er anders oorlog zou dreigen? Kan het zijn dat precies diegenen die het vredesargument inroepen tegelijk ook diegenen zijn die de feitelijke verantwoordelijken voor zo’n oorlog zouden zijn? Wij moeten dus onze vrijheid leggen in de handen van diezelfde Europese oligarchie, die onmachtig is de vrede te bewaren? Mij lijkt in dat geval eerder het omgekeerde nodig…

Het is een buitengewoon curieuze gedachtegang die onze democratie morsdood maakt. Democratie begint immers van onderen op en voedt zich met de wil van een zo groot mogelijk deel van de bevolking om zich met de algemene maatschappelijke gang van zaken te bemoeien.

Maar in Europa wordt deze gang van zaken kennelijk heel bewust aan de greep van de bevolking onttrokken. Een kleine oligarchie drukt als volleerde Perzische satrapen de ideetjes van een veel te duur betaalde technocratische troep als legitieme machtsuitoefening door, zich verschuilend achter schaamlapjes zoals een Europees parlement. Intussen wordt het volk bezig gehouden met brood, spelen en schandaalsfeertjes. Het echte ‘werk’ gaat in stilte door in luxueuze achterkamers.

Nil novi sub sole?

Europa is géén democratie. Het is daar ook niet in geïnteresseerd.

Het is het tegendeel: een oligarchie op technocratische basis.

 

 

Jaak Peeters

Maart 2017

Een “groene” dictatuur?

Iedereen maakt fouten. N-VA-leiding is van deze regel niet uitgezonderd. Die leiding maakte twee cruciale fouten: het – althans voorlopig, naar wordt beweerd – opgeven van het Vlaams-nationale thema en, ten tweede, de ombouw van de partij tot een brede volkspartij.

Op dat eerste ga ik hier niet in.

Die “brede volkspartij”: dat is andere peper.

De Wever had bij de recente partijdag in Plopsaland enigszins juichend verklaard dat zijn partij voortaan dé brede volkspartij is geworden, en bijgevolg deze titel van de CD&V heeft afgepakt. Met een schamele 15% komt de CD&V die titel inderdaad niet toe.

Maar N-VA?

Of de partij deze hoge electorale ogen zal blijven gooien, weet niemand. De kwestie is wel dat N-VA nu geconfronteerd wordt met de negatieve kantjes van de status van grote partij. Ze zit inmiddels immers in allerlei raden en organen van bestuur en ondervindt daar ook de kwalijke kanten van. Ze is zodoende terecht gekomen in de hoek waar de populistische klappen vallen: daar waar de vermeende ‘graaiers’ en ‘poenscheppers’ te vinden zouden zijn. Daarmee vervoegen ongewild ze de oude traditionele partijen, die in dit opzicht al langer naam hebben gemaakt.

Toch is zelfs dat is niet het punt.

Besturen is meer dan parlementair werk. Hoe zorg je ervoor dat een bibliothecaris niet systematisch linkse boeken koopt? Hoe bepaal je dat het politioneel beleid evenwichtig is? Wie beheert het cultureel erfgoed? Hoe zorg je ervoor dat er een draagvlak is voor het verkeersbeleid?

Natuurlijk kun je al dat soort zorgen niet aan een gemeenteraad overlaten: die zou zich dood vergaderen.

Het alternatief is nieuwe mandatarissen laten kiezen, doch dat zou massaal zijn en zou ons in een permanente verkiezingsmodus brengen.

Het is dus niet onredelijk om de politieke vertegenwoordiging zoals die uit reguliere verkiezingen is gebleken door te trekken naar alle andere bestuurlijke organen voor aangelegenheden die met openbaar geld functioneren.

In werkelijkheid loopt het op deze manier al decennia lang. Tot voor enkele jaren kraaide daar ook geen haan naar, want de traditionele partijen verdeelden ‘de postjes’ mooi onder elkaar. Maar N-VA is de indringer en dus ieders vijand. Voor de trado’s en hun mediatieke vrienden is de reden daarvan duidelijk. Voor de zichzelf groen noemende hemelbestormers is N-VA evenwel vooral de ideologische vijand. Het gaat zogeheten groen helemaal niet om “de graaicultuur”, vermits ze daar zelf lustig aan meedoen als ze de kans krijgen.

Het gaat erom dat zogeheten Groen de centrumrechtse ideologie van N-VA niet kan slikken.

En dus zijn alle middelen goed om de vijand in diskrediet te brengen. Zo is nu dus gebeurd met de genoemde mandatentoestanden.

Calvo en co hadden als doorgewinterde predatoren hun prooi geroken en begonnen hun gekende gehuilebalk tegen N-VA, hun linkse demagogie zo ver mogelijk doordrijvend, daarbij gesteund door risten plat populistisch scheldproza in de paar fora die kranten nog openhouden.

Bracke ging snel door de knieën, hetgeen hem op spottend gegrinnik van een geplaagde SPA kwam te staan.

Zoiets is immers een schuldbekentenis.

Maar veel erger is: weg politieke maagdelijkheid. Voortaan zijn er vier traditionele partijen en kan zogeheten groen de argeloze kiezer wijsmaken dat zij de enigen zijn die nog zuiver in de leer zijn, daarbij opvallend geholpen door het vrijwel voltallige en eensgezinde journaille.

Maar eigen schuld, dikke bult.

De partij was met de aanstelling van Jan Briers als Oost-Vlaams provinciegouverneur witter geworden dan Dash ooit zou kunnen bereiken. Jambon, Francken en Weyts weerden met brio alle aanvallen af en behielden hun aureool van fatsoenlijk bestuurder. Maar de partij zelf belandde in drijfzand.

Ze heeft verzuimd op de weg voort te gaan die ze op was gegaan met Jan Briers. Ze had de koers van de volstrekte openbaarheid moeten kiezen. Dat er mandaten moeten zijn is perfect te verdedigen en de wedde van Koen Kennis is absoluut niet exuberant hoog. Het platte cafétoogpopulisme kun je bovendien toch nooit het zwijgen opleggen. Maar door te opereren in de luwte van de politieke schaduw heeft de partijleiding haar eigen partij ongewild bijgezet bij de deugnieten die ze zelf voordien had bestreden.

Ik hoop hartsgrondig dat zogeheten groen zijn slag niet thuishaalt. Dan zou zich – met permissie gezegd – kunnen herhalen wat in de jaren twintig van vorige eeuw in Duitsland geschiedde, toen ene Adolf Hitler via de schandalitis van de traditionele partijen de macht kon grijpen. Het verschil zou zijn dat er geen rechtse, doch een linkse dictatuur ontstaat waarbij onze vrijheid doodgedrukt wordt door een loden deken van politiek correct, allochtoon-vriendelijk ‘denken’ – het welbekende 1984 van Orwell.

Als zogeheten groen de vruchten van zijn agitatie kan plukken, kan zich immers iets als een dictatuur van het proletariaat vestigen – geen verdienste van communisten echter, maar van lieden die op het ecologisch thema omhoog zijn gekropen om via een omweg en misbruik makend van de goedgelovigheid van zovele natuurvrienden hun utopie tot werkelijkheid te maken.

Ik voel overigens een diep misprijzen voor de foeterende media die, hun eigen verkoopcijfers ten bate, de politiek wetens en willens helpen besmeuren en zodoende talentvolle mensen ervan weghouden. Ze leggen de weg open voor de agitprop van extreem linkse troebelwatervissers.

Wat N-VA in deze zaak alsnog kan doen weet ik niet, maar het is haar taak snel en krachtig op te treden om de geloofwaardigheid van onze democratie te redden.

 

Jaak Peeters

Februari 2017.

 

Waarom geloof ik u niet, meneer Kosolosky?

Het intussen algemeen bekend: Knack en co nemen geen online-commentaren van lezers meer op. Dat kost teveel tijd aan moderering en bestrijding van misbruik. De journalistieke capaciteit die hierdoor verloren gaat, kan beter besteed worden aan een essentiële taak: lezers informeren en kennis laten maken met verschillende stemmen ‘die wij interessant en relevant vinden’. Er is te veel nepnieuws en dat heeft zware gevolgen.

En dus roept Kosolosky – de hoofdredacteuren bij Knack schijnen te komen en te gaan als eb en vloed – lezers op om opiniestukken toe te sturen.

 

Kan ik het verhelpen dat ik mij hierbij ongemakkelijk voel?

Aan de ene kant is er veel misbruik in de lezerscommentaren en sommige zijn ronduit verwerpelijk. Bovendien lijkt het vooral in het geval van Knack om een klein clubje te gaan dat de webpagina van Knack gebruikt om onderlinge twistgesprekken te voeren. Daar hebben we als lezer niet zo heel veel aan.

Doch er is ook een andere kant. Vooreerst vind ik het vreemd dat een redactie niet alles doet om goed voeling te houden met wat leeft onder de klanten – haar lezers. Dat doet toch elk bedrijf? In de krimpende markt van de gedrukte pers is zoiets zo mogelijk van nog groter belang.

Knack voert de marketingpolitiek die het zelf wil. Ik doe daar verder geen uitspraken over. Maar waarom komt die drastische redactionele ingreep uitgerekend op dit ogenblik? Met name nadat Karel Verhoeven meende dat niets zo verraderlijk is als de zuivere wil van het volk, Joel de Ceulaer ons meedeelde dat het debat en het beleid niet op de emoties van de zwijgende meerderheid mogen afgestemd worden, de media het publiek niet mogen betrekken bij de keuze van de opiniemakers die ze aan het woord laten – dixit Vandermeersch – Reynebau ons erop wijst dat gewone mensen niet tot de norm van democratische deugdzaamheid mogen verheven worden en Mooiman het bizar vindt dat het volk zich tegen een parlementaire beslissing kan uitspreken… op dat eigenste ogenblik lijkt de redactionele beslissing van Knack veeleer te passen in een strategie die de weldenkende pers heeft gekozen om vooral die gewone man niet aan het woord te laten en daarom dus aan volksopvoeding te doen. Weet men bij Knack dat het Vlaanderen van vandaag gemiddeld genomen hooggeschoold is? Misschien kan de heer Kosolosky zich eens afvragen wat zulks betekent.

Nog vreemder is het is dat deze beslissing valt nadat de verzamelde pers er kennelijk niet in is geslaagd de verkiezing van Trump te verhinderen, nadat ze eerder de opkomst van Wilders en Le Pen niet kon verhinderen. Meer zelfs: het zowat onafgebroken inhakken op uitspraken en gedrag van Trump blijkt hopen lezers op de zenuwen te werken en dat levert dan, kennelijk, voor redacties ongewenste opmerkingen op. Maar als de giftigheid van sommige van die commentaren nu eens mede het gevolg zou zijn van precies de onwil van de redacties om de lezers toe te staan stoom af te blazen? Als de lezers de houding van redacties eens arrogant en betuttelend vinden en op een soms stuntelige manier te kennen geven daarmee niet gediend te zijn? Is het feit dat mensen zich geroepen voelen om commentaar te geven niet vaak ook het teken dat ze zich geëngageerd opstellen? Is dat geen mooie zaak?

Kosolosky rekent het tot zijn essentiële taak om stemmen aan het woord te laten die volgens hem interessant en relevant zijn.

Mogen wij vernemen welke criteria de heer Kolosoky aanlegt om een stem relevant te noemen of interessant?

De Canadese linkse activist en schrijver Charles Taylor houdt niet op ons te waarschuwen voor het verengen van de democratie tot een stel procedures. Democratie moet namelijk ergens over gaan. Het volstaat niet goede procedures te hebben: je moet een beleid kiezen. Om dat beleid, om die beleidskeuzen is het, dat het democratisch debat moet draaien.

In België is het de natie die door de volksvertegenwoordiging wordt gerepresenteerd. En die natie: dat is de verzameling van de burgers. De kiezers, dus. Derhalve rust op het parlement de plicht om in beleid om te zetten wat er in de natie – de kiezers – leeft.

Wie vindt dat de kiezer zich na afloop van de verkiezingen niet verder met het beleid heeft te bemoeien, doet de kern van de democratie geweld aan. Laat het gezegd zijn door een linkse ideoloog.

In een gezonde democratie moet er dus een onophoudelijke kritische beoordeling plaats vinden van het beleid door de burger – de kiezer. De pers moet daarbij helpen. Dàt is haar ‘essentiële’ taak. Onder het mom van de bestrijding van misbruik of oninteressante of niet relevante meningen sommige types van meningen wegzuiveren, dient de democratie helemaal niet. Integendeel.

Welnu: er zijn te veel signalen dat de pers haar democratisch spel niet correct speelt. De citaten hierboven vormen maar een steekproef. Er zijn meer signalen.

De heer Kosolosky zal me daarom niet kunnen beletten zijn epistel op te vatten als het sein dat zijn redactie voortaan de misdenk met meer klem zal helpen bestrijden. De toekomst zal uitmaken of mijn achterdocht terecht was.

 

 

Jaak Peeters

Januari 2017

 

Vluchtelingen de ‘kindekes Jezus” van vandaag?

Dat is een uitspraak die ergens, in één of ander forum van ‘onze’ media, te lezen stond.

Het is een op het eerste gezicht hartveroverende stellingname: Jezus’ ouders waren toch ook op de vlucht? Ze vonden nergens onderdak, de deuren werden voor hun neus hardvochtig dicht geslagen. Tot ze in arren moede moesten volstaan met een oude koestal. Om er een hulpeloos, pas geboren hummeltje in neer te leggen.

Hoe bars kunnen mensen zijn door hen vluchtelingen onderdak te weigeren?

De vergelijking met de toestanden van vandaag ligt inderdaad voor de hand, doch er vallen wel wat opmerkingen bij te maken.

De ouders van Jezus van Nazareth waren voor zover we thans uit archeologisch en historisch onderzoek weten vrome Joden. Als er iets van het romantische verhaal klopt, waren ze helemaal niet op de vlucht, maar waren ze in hun eigen geboorteland op weg naar een censusbureau.

Maria moest, wellicht wat te vroeg, onderweg bevallen.

Met de beste wil van de wereld kun je mensen die in hun eigen land naar een censuskantoor op weg zijn geen ‘vluchtelingen’ noemen. Het doet me denken aan Hirsch Balin die eens zei dat zijn grootouders vanuit Alkmaar in Amsterdam waren ‘geïmmigreerd’. In normaal Nederlands noemen ze een dergelijke handelwijze verhuizen. Niet ‘immigreren’. Dat is bewust knoeiend taalgebruik.

De situatie van de ouders van Jezus was dus fundamenteel anders dan deze van oorlogsvluchtelingen.

Derhalve gaat de vergelijking niet op.

 

Ik verdenk de auteur van de lezersbrief er niet van dit onderscheid te willen negeren. Het is hem om het principe te doen: wie uit lijfsbehoud op de vlucht is, heeft recht op opvang. Dat is een plicht van puur menselijk meedogen.

Is er iemand die daaraan twijfelt? Een paar jaar geleden heb ik zelf een klein sociologisch onderzoekje gedaan. Daaruit bleek helemaal niet dat de modale mens dat menselijk meedogen niet wil opbrengen.

Zelfs op de bedoelde fora vind ik niets dat me doet vermoeden dat een belangrijk deel van de bevolking niet bereid zou zijn vluchtelingen uit menselijk meedogen op te vangen.

Dat is dus het punt niet.

 

Er zijn evenwel enkele ‘maars’.

De grote vraag luidt namelijk of we wel voldoende de echte vluchtelingen van nep-gangers onderscheiden.

Wat doe je immers met de jonge Afghaan die tegen zijn hospita zegt dat vrouwen met korte mouwen om seks vragen, en dat dit “zijn cultuur” is? Of die vlakaf stelt dat immigranten voorrang moeten krijgen op de autochtone bevolking?

Wekt het verbazing dat mensen die zoiets te horen krijgen moeite hebben om hun boosheid te onderdrukken?

Daarbij komt nog de vraag wat een jonge kerel, in bezit van al zijn vermogens en voorzien van een hoge dosis testosteron, in West-Europa komt uitrichten, terwijl er in zijn eigen land zoveel werk is aan het herstel van de brokken die de oorlog veroorzaakte. Vooral als je weet dat hij afkomstig is uit een provincie waar vrede heerst. De jongeman in kwestie deelde zelf mee dat hij geen echte vluchteling is, maar op zoek is naar een betere wereld. Hij voegde er nog aan toe dat de meeste van zijn mede-gangers dezelfde verlangens koesteren.

Ik ben niet in de mogelijkheid om zijn veralgemening uit te testen. Doch onze overheid zou dat wél moeten doen.

Iedereen begrijpt dat mensen op zoek willen gaan naar het land waar de gebraden kippen je in de mond vliegen. Maar enig realisme mag toch wel geëist worden. En als de genaamden dan nog commentaar denken te mogen hebben over de manier waarop die kippen gekruid zijn, dat is er dan toch wel even over.

Denk niet dat ik overdrijf. De man in kwestie kiepert met regelmaat zijn maaltijd onaangeroerd in de afvalbak, omdat hij hem niet aanstaat. Vervolgens verwijt hij de autochtonen dat ze hem laten hongeren.

Dit is geen verzonnen verhaaltje.

Het is écht.

De waarheid is bovendien dat grote delen van de jonge bevolking uit die streken voor de Westerse, christelijke cultuur slechts misprijzen heeft. Zij voelen zich superieur.

Zolang we dat niet ten volle in onze geesten laten doordringen zullen we het probleem van het terrorisme nooit kunnen beheersen.

 

Wat er dan met dit soort lieden moet gebeuren?

Dat staat vaak in de hoger genoemde fora te lezen. Alleen staat het er rauw en brutaal. Doch het moet duidelijk zijn dat lieden die in de volle kracht van hun leven zijn geen respect verdienen als ze een oorlogssituatie misbruiken om voor zichzelf het paradijs op aarde te zoeken. Ze dénken helemaal niet aan hun arme kindertjes – als ze die al hebben.

Voor hun houding bestaat een simpel woord: egoïsme.

Ik kan geen reden bedenken waarom ik voor egoïsme door de knieën zou moeten.

 

Oh ja: voor een dergelijke zienswijze is er binnen de storm van politieke correctheid die over ons raast geen ruimte. Je hoort immigranten van welke origine ook te verwelkomen. In naam van de diversiteit, weet je wel? Wie volhoudt dat ook de blanke cultuur – mogen we dat korte woordje nog gebruiken, ja? – recht op voortbestaan heeft, krijgt de stilaan uitrafelende scheldpartijen naar het hoofd geslingerd. Racisme! Discriminatie! Stereotypering! Populisme! Extreemrechts!

 

Mag ik duidelijk zijn? Ik wil geen egoïsten in huis. En ik zal vluchtelingen helpen. Let wel: vluchtelingen! Maar ik wil ook dat die ons, onze cultuur en onze goederen respecteren en onze vrouwen met rust laten. En ik wens dat zodra het gevaar voor hun leven geweken is, ze terugkeren naar hun land om het weer op te bouwen. Ik zal ze nog geld meegeven ook.

 

Ik heb er geen probleem mee dat mensen uit andere windstreken bij ons hun toekomst willen komen opbouwen. Ik aanvaard evenwel niet dat ze dit als een recht opeisen, zodat wij plaats zouden moeten maken omdat binnenwandelaars dat nu eenmaal willen.

Gelovig of niet: de kerk moet in het midden staan, zo niet krijgen we ruzie en onze kinderen hebben ook hun rechten.

Pas als iedereen zijn verantwoordelijkheid opneemt en ieder de ander in zijn waardigheid aanvaardt, pas dan, en geen seconde eerder, kunnen we als verlichte mensen praten over een zich opdringende herziening van de verdeling van de goederen van de aarde.

 

 

Jaak Peeters

Nieuwjaar 2017

Journalistiek ‘populisme’

Het is voor onze samenleving noodzakelijk om te blijven hameren op de spijker van de kwaliteit van het maatschappelijk debat, ook al blijven velen doof voor waarschuwingen.

Dezer dagen was het weer eens zover: de heer Pieter Lesaffer meende in een krantencommentaar zijn licht te moeten laten schijnen over de loodgieterij die hij aan de opeenvolgende Belgische staatshervormingen toeschrijft (HNB 3/12/2016).

Dat er bij die staatshervormingen een te grote dosis loodgieterij in het spel is geweest weet zowat iedereen. Maar het is ook een evidentie dat hervormingen nooit honderd procent deugdelijk zijn. ‘Honderdprocentigheid’ is jammer genoeg niet des mensen. Het is ook evident dat hervormingen alleen maar mogelijk zijn langs de weg van de geleidelijkheid. Het alternatief is de tirannie. Dat wil zeggen dat elke staatshervorming allicht enige vorm van loodgieterij kan worden toegeschreven. Alleen oppervlakkigheid – gemeenlijk populisme genoemd – leidt tot de gedachte dat een ingewikkeld probleem dat het gevolg is van een verkeerde staatsconceptie in 1830, in één grote, machtige efficiëntie-scheppende beweging kan opgelost worden.

Lesaffer deelt ons mee dat goed bestuur in de eerste plaats moet gaan over efficiënte manieren om de bewoners van dit land zo goed mogelijk te bedienen. Als dat meer België betekent, dan is dat maar zo: “de vraag is niet ‘meer Vlaanderen of meer België’, maar wat het beste werkt.”

Vooreerst de uitspraak dat het niet gaat om al dan niet méér Vlaanderen.

 

Als de heer Lesaffer zijn geschiedenis zou kennen, zou hij weten dat wat vandaag Vlaanderen heet het product is van een democratische ontvoogdingsbeweging. Postmodernisten doen daar lacherig over en doen de Vlaamse ontvoogdingsbeweging af als een beweging van gefrustreerde burgermannetjes. Maar hoe zou onze wereld eruit zien zonder die gefrustreerde burgermannetjes?

Mede daarom gaat het wel degelijk wél om “méér Vlaanderen”. Lesaffer moet overigens aangevoeld hebben dat zijn standpunt moeilijk vol te houden is, want hij erkent dat besturen ook een emotionele dimensie bezit. Daarmee lijkt hij de emancipatie in de sfeer van de emotie binnen te voeren. Opgelost is de hele Vlaamse zaak: een kwestie van emoties. Laten we nu maar overstappen naar ernstiger onderwerpen…

 

In een niet door hem bedoelde zin heeft hij natuurlijk gelijk: het woord Vlaanderen kun je vervangen door bijvoorbeeld Mexico, Oost-Timor of de arbeidende volksklasse. Emancipatie is in velerlei betekenis universeel. Helaas versterkt zulks Lesafffers uitspraak niet bepaald.

 

Toch is dat niet de belangrijkste kritiek op zijn schrijfsel.

Moet een regering haar burgers bedienen? Is het niet zo dat in een democratie burgers zichzélf moeten bedienen – niet door corrupt te handelen, doch door hun dagelijkse democratische praxis? Een overheid opvatten als een instantie waardoor men bediend moet worden maakt dat die overheid altijd tekort schiet, want altijd zijn er mensen die zich niet goed bediend voelen. Het is aantrekkelijk de overheid voor te stellen als de dienaar van de bevolking, maar de democraat ziet door een regering heen vooral zichzelf bezig. ‘Bediening’ heeft daar niet zo veel mee te maken.

 

Ten tweede: wat is efficiënt? Goedkoper? Dan zal de efficiëntie nooit groot genoeg zijn. Betere dienstverlening voor dezelfde prijs? Dan moet men eens uitleggen wat betere dienstverlening is, want dat is voor iedereen verschillend. Sneller antwoorden op de vragen van de burgerij, bijvoorbeeld? Dat kan, maar is dat beslissend om een hele staatsstructuur aan af te meten?

Efficiëntie wordt door iedereen anders gedefinieerd. Zodoende neemt een beroep op de efficiëntie de meningsverschillen niet weg. Wat als efficiënt gezien wordt, schuift bovendien altijd weer op. Je bereikt het ideaal nooit.

 

Er is een nog dieper liggende kwestie.

 

Hoe belangrijk ook: efficiëntie màg gewoon nooit de ultieme of zelfs voornaamste maatstok zijn in het bestuur. Efficiëntie is een norm die misschien past in het bedrijfsleven, waar wereldwijde onderlinge concurrentie noopt tot besparingen en kostenminimalisering. Doch in de politiek gaat het niet op de eerste plaats over dingen zoals kosten, doch over op elkaar botsende meningen, over mens- en wereldvisies. Politiek herleiden tot een zaak van efficiëntie ontneemt de politiek haar specifieke karakter als maatschappelijke plaats waar de democratie gepraktiseerd wordt. Wie alleen efficiëntie in rekening brengt, moet terugvallen op criteria zoals snelheid of prijs – afhankelijk van de voorkeur van wie kiest. Die criteria kunnen wiskundig worden uitgedrukt. Wie de beste wiskundige cijfers voorlegt, bestuurt dus het best.

Maar dat betekent nog niet dat hij de beste democraat is of het best rekening houdt met de specificiteit van de bestuurden. Hitler en Stalin waren zéér efficiënt, net als Big Brother. Als efficiëntie de hoofdnorm wordt, verdwijnt navenant de ruimte die nodig is om een democratisch proces te laten verlopen. Democratie onderstelt onvolkomenheid. Anders zijn meningsverschillen gewoon ondenkbaar. Er is dan inderdaad maar één wiskundige uitkomst.

 

Denkt Lesaffer slim uit de hoek te komen door een onderscheid te maken tussen efficiënte manieren om te besturen en efficiënt besturen? Eidoch: wat is het toepassen van efficiënte bestuurstechnieken anders dan efficiënt besturen? Spielerei met woorden verandert niets aan het probleem.

 

Als Lesaffer – en met hem de CD&V-jongeren – hun klassieken hadden gelezen zouden ze meteen begrepen hebben dat hun efficiëntiedenken maar heel gedeeltelijk spoort met democratie.

Ze zouden dat al in het inleidend hoofdstuk van Hannah Arendts Vita Activa hebben kunnen lezen.

Wat meer kennis van de geschiedenis en van de klassieken zou ons voor veel journalistiek populisme behoeden.

 

 

Jaak Peeters

December 2016

Laat Trump zijn wat hij is: een Amerikaan.

In haar Over Revolutie schrijft Hannah Arendt uitvoerig over wat zij beschouwt als het Amerikaanse republikanisme. Dat Amerikaans republikanisme ziet zij als erg onderscheiden van de staatsvoering in de meeste Europese landen – de Noordse en Britse wellicht uitgezonderd.

Kenmerkend voor dat republikanisme is volgens Arendt een toestand van onderling overleg onder gelijke burgers, die zich aaneensluiten en daardoor als vanzelf een politieke sfeer tot leven wekken. In die politieke sfeer, die ze zelf door hun dagelijkse praxis vorm geven, scheppen de Amerikanen – steeds volgens Arendt – een sociale orde die van politieke aard is omdat er wetgeving in ontstaat. Deze geest is doordesemd van een soort van natuurlijk onderling politiek vertrouwen.

Hoe anders is dat in Europa, waar doorheen de eeuwen koningen rijken hebben tot stand gebracht – meestal met onrechtmatige middelen. Koningen waren de vertegenwoordigers van God op aarde en bijgevolg omgeven met een aura van heilige onaantastbaarheid. Ze waren de soevereinen: in hun persoon trok zich de hele staatsmacht samen en daaruit ontsproot een macht die boven elke menselijkheid verheven is. Koningen waren de ultieme plaats van de politieke macht.

 

Arendt schrijft nogal lyrisch over de Amerikaanse vrije, republikeinse geest. In haar geval is dat begrijpelijk, omdat ze als statenloze jodin, op de vlucht voor het Nazi-regime en ontgoocheld over het gebrek aan sympathie bij haar Parijse geloofsgenoten, in Amerika de veiligheid en de geborgenheid vond, die ze in Europa zo had moeten missen.

Haar ideaalbeeld van die fameuze Amerikaanse republikeinse geest moet evenwel bijgesteld worden om twee redenen.

Ten eerste is de Amerikaanse republiek inderdaad het product van vrije, zelfstandig handelende en ondernemende burgers die zich niet door extern gezag lieten temmen. Maar dat mag ons niet doen vergeten dat de “verovering van het Westen” niet bepaald de fraaiste bladzijde uit de Amerikaanse geschiedenis is. Aan die avontuurlijke republikeinse geest zitten wat ongewenste kantjes…

Ten tweede: Arendt verwijst in haar geschriften bij herhaling naar Athene, dat inderdaad zowat als de wieg van de democratie wordt opgevat. Doch slechts ongeveer 5% van de bevolking van Athene had de status van burger. De rest waren metoiken en barbaroi of gewoonweg slaven. De Atheense democratie kan je dus ook omschrijven als een aristocratie, die binnen in haar eigen rangen een democratische gedragswijze volgde.

Dat alles laat echter onverlet dat er inderdaad een fundamenteel verschil is tussen de denkwijze over gezag in Europa versus Amerika. In Europa is de term heersen veel meer van toepassing – zelfs als er zogeheten democratische instituties aanwezig zijn, zoals een Europees parlement. We worden tot die gedachte ook gedwongen als we zien hoeveel mensen zich a-politiek noemen of hun stemgedrag opvatten als een middel op “de politiek” dwars te zitten, al heeft zelfs dat nog een positieve kant. Hoewel het de laatste decennia in Amerika ook wel veranderd zal zijn, is de gedachte dat de juiste houding een a-politieke houding zou zijn naar Arendts aanvoelen eigenlijk on-Amerikaans.

 

Welnu: ik zie de verkiezing van Donald Trump in dat kader.

Daarmee verwerp ik de soms bespottelijke commentaren die men in bladen van het slag van De Morgen kan lezen. Daarin presteert een van de meest chagrijnige commentatoren van het moment, Eeckhout, het om over Donald Trump te schrijven als “president” Donald Trump – tussen aanhalingstekens !

Hoe laag kan men vallen…

Trump heeft beloofd Amerika weer groots te maken. Dat houdt onvermijdelijk in dat hij de Amerikaanse avontuurlijkheid en ondernemingszin tot meer leven moet wekken en dat kan hij niet zonder een beroep te doen op die door Arendt zo gepassioneerd beschreven vrije republikeinse geest. Zelf is hij niet de grote geleerde, maar de onbeschroomde en vermetele ondernemer voor wie heel Amerika grenzenloos open ligt. Daardoor is hij alvast voor een deel een product van die avontuurlijke en strijdende houding die kenmerkend was voor de eerste kolonisten. Precies echter die avontuurlijkheid dwong hen zich aaneen te sluiten, zo suggereert Arendt.

Als Trump, daags na zijn verkiezing, de Amerikanen tot samenhorigheid oproept dan plaatst hij zich in helemaal in de traditie van die Amerikaanse kolonisten. Het is meer dan een pose.

Ik merk in de commentaren over Trump over dit gegeven niets. Steeds weer vallen commentatoren over Trumps verklaringen over het klimaat, de handelsakkoorden, de illegalen, de te hoge belastingen, de te hoge kosten van het Amerikaanse militaire engagement in Europa enzovoorts. Trump is een fascist wil Rob Riemen, zelf een elitistische extremist bij uitstek, ons wel vertellen.

 

Of Trump een goed president wordt, weet niemand. Maar vast staat dat Trump met zijn kritiek op sommige handelsakkoorden of de aanwezigheid van miljoenen illegalen wel degelijk een punt heeft.

En even vast staat dat met de ondernemende en voor niemand de mond houdende Trump een man aantreedt, die, naar mijn aanvoelen, met zijn lef en durf wellicht beter past in de geest van de originele American Dream dan zijn voorganger.

Alvorens hem al op voorhand met zowat alle zonden van Israël te overladen stel ik voor afwijzende commentaren achter de kiezen te houden tot er voor zulke commentaren werkelijk redenen blijken te bestaan. Op al voorhand Trump een “clown” noemen, zoals Verhofstadt doet, brengt me ertoe deze laatste te vragen in de spiegel te kijken.

 

Ik weet niet hoe Hannah Arendt op Trumps verkiezing zou hebben gereageerd. We kunnen het haar niet vragen want ze overleed al in 1975.

Maar ook zij zou waarschijnlijk niet ontkennen dat met Trump de geest van het Amerikaanse vrije republikanisme wel eens een nieuwe kans zou kunnen krijgen.

 

Jaak Peeters

December 2016