Allochtoon seksisme?

Normal 0 21 false false false NL JA X-NONE /* Style Definitions */ table.MsoNormalTable {mso-style-name:Standaardtabel; mso-tstyle-rowband-size:0; mso-tstyle-colband-size:0; mso-style-noshow:yes; mso-style-priority:99; mso-style-parent:””; mso-padding-alt:0cm 5.4pt 0cm 5.4pt; mso-para-margin:0cm; mso-para-margin-bottom:.0001pt; mso-pagination:widow-orphan; font-size:12.0pt; font-family:Cambria; mso-ascii-font-family:Cambria; mso-ascii-theme-font:minor-latin; mso-hansi-font-family:Cambria; mso-hansi-theme-font:minor-latin;}

Sofie Peeters heeft dus via een uitzending het probleem van de seksuele intimidatie in Brussel open en bloot op tafel gelegd.

Het is al jaren algemeen bekend dat jonge vrouwen in het Brusselse er maar best aan doen zich niet te opzichtig te kleden, jazelfs: niet te modern, als ze willen verhinderen dat ze door benden jonge Noordafrikanen lastig worden gevallen. De meesten doen dat dan ook maar, hetgeen meteen een toegeving is aan de Noordafrikaanse seksuele opdringerigheid. Of ze kiezen een ‘kot’ zo dicht mogelijk bij de campus, zodat ze op enkele minuten tijds in de collegezaal zijn, waar ze veilig zijn.

De reactie van de politieke machten is zowel bespottelijk als droef, afhankelijk van het standpunt dat men inneemt. Het is belachelijk, omdat slingeren met boetes wegens ‘seksisme’ niets aan de oplossing van het probleem zelf zal bijdragen, zoals trouwens iedereen wel weet. Het probleem is namelijk van mentale aard en met wat afdreigen wordt op dat punt niets veranderd. Dat dergelijke ‘maatregel’ bovendien komt onmiddellijk na de uitzending en kort voor de gemeenteraadsverkiezingen, maakt het optreden van de politieke verantwoordelijken inderdaad tot een lachertje. Het is tegelijk ook tot droefheid stemmend dat waarschuwingen vanuit zowat elke denkbare maatschappelijke hoek nooit tot een fatsoenlijke politieke reactie, die naam waardig, hebben kunnen leiden. Dat betekent dat het politieke wereld ofwel voornamelijk met zichzelf bezig is, ofwel dermate verblind is, dat ze het bestaan van een probleem niet eens beseft. In de beide gevallen leidt dit tot een telkens weer (soms lichamelijk) beschadigen van mensen, hetgeen altijd weer een punt van droefheid is.

De waarheid is natuurlijk veel rauwer: de door een bepaald soort links beheerste Brusselse politiek teert op de aanwezigheid van Noordafrikanen, die het gros van hun stemmers vormen en daarom moeten geknuffeld worden. Dit laat zien dat het de Brusselse politieke leiding niet om menselijke waarden te doen is, maar om het behoud van hun eigen machtspositie, en dat ze zelfs bereid is om daarvoor een constante seksuele intimidatie van autochtone vrouwen op de koop toe te nemen.

De conclusie is alvast: dit soort politici moet eruit. Punt, uit. Zij richten veel kwaads aan, onder allerlei vormen. Niet alleen omdat ze kennelijk de seksuele intimidatie van vrouwen niet aan kunnen, maar ook omdat ze door dit soort praktijken te laten voortbestaan de integratie van immigranten in de praktijk tegenwerken en tegelijk de wederzijdse haat van volksgroepen voedsel geven. Het is in alle opzichten een verderfelijke politiek .

Dit alles is echter maar een aspect van de zaak.

Er zijn aangelegenheden die veel dieper liggen.

In 1789 proclameerde Olympe de Gouges haar officiële ‘Verklaring van de rechten van de vrouw en de burgeres’.

In 17 duidelijke artikelen eist Olympe, geboren in 1748 in Montauban als één van de kinderen van een slager doch vermoedelijk bastaardkind van markies De Pompignan, een volstrekte gelijkwaardige behandeling op van de vrouwen in een maatschappij die ondanks alle gekrijs over democratie en gelijkheid, nog altijd diep door discriminatie van vrouwen was getekend. Wie deze 17 artikelen vandaag de dag leest, schrikt helemaal niet op van de inhoud, hoogstens enigszins van de toon. Voor Olympe bestaat de natie uit mannen en vrouwen en vormen deze laatsten dus net als mannen ‘De Natie’. Derhalve eist ze voor vrouwen het recht op om op het schavot te gaan – hetgeen haar overigens in 1793 gegund werd. “ Het vrouwelijke deel van de bevolking dat evenals het mannelijke deel belastingen betaalt, heeft het recht aan iedere openbare instantie rekenschap te vragen over haar beleid”, verklaart zij in haar artikel 15.

Hoewel de inhoud van de tekst in onze hedendaagse oren helemaal niet zo ongewoon klinkt, wordt hij toch door niemand minder dan Jean-Jacques Rousseau verworpen. Deze laatste is altijd op het standpunt blijven staan dat de vrouw de man toebehoort en in diens Emile steunt hij zich op een citaat uit de bijbel: Het is niet goed dat de mens alleen is en daarom moet hij een vrouw hebben. De vrouw als aanvulsel voor de man. Jacob Slavenburg schreef ooit een kleine monografie over dit onderwerp onder de titel: “de mislukte man”.

Het is zinnig te denken dat in de beleving van vele Noordafrikanen de visie van Olympe op heftig verzet botst en dat dit verzet vanuit de koran wordt ondersteund. Voor velen betekent dit dat de opvattingen en culturele inzichten van Noordafrikanen verkeerd zijn, want verouderd en vervangen moeten worden – door welke maatregelen dan ook – door het principe van de gelijkheid van man en vrouw.

En toch geloof ik dat hiermee nog steeds niet alles is gezegd.

Naar mijn aanvoelen is namelijk de verhouding tussen mannen en vrouwen niet een van simpele gelijkstelling. Tussen mannen en vrouwen heerst een spanning, die veel subtieler is dan wat door een platte gelijkstelling tot uitdrukking kan worden gebracht. Dat laat zich trouwens vermoeden als je in een voetnoot bij een tekst van Olympe leest : “Van Parijs tot Peru, van Rome tot Japan is het domste dier volgens mij de menselijke man”. In de ideeënwereld van Olympe is er dus meer aan de hand dan een simpele gelijkstelling van man en vrouw. Er zit spanning op. In haar preambule verklaart zij overigens: “Dientengevolge erkent en verklaart de sexe, welke de andere overtreft in zowel schoonheid als moed, betoond in de lijdensweg van het moederschap, in tegenwoordigheid en onder toezicht van het Hoogste Wezen(..)” Neen: voor Olympe is de waarheid zelfs andersom: in werkelijkheid vormen de vrouwen het voornaamste geslacht!

Welnu: deze veelal stiekeme gedachte leeft onder vrouwen meer dan vele mannen bevroeden. Er bestaat een zekere vorm van vrouwelijke spot ten aanzien van de mannelijke sexe, die beschouwd wordt als lomp en onedel. In de beleving van sommige vrouwen is de man slechts nodig voor de bevruchting en voor het overige is hij een lastpost, wiens aanwezigheid een Andere, Nieuwe wereld in de weg staat: “De toekomst is vrouwelijk”, aldus Mitscherlich. En aangezien de toekomst alleen maar interessant is als hij beter is dan het heden, volgt daaruit dat de vrouw meer te bieden heeft dan de man.

Hiermee verschijnt een diepliggende spanning tussen mannen en vrouwen, waaraan geen recht wordt gedaan in de hedendaagse politiek van volstrekte gelijkheid ( die er overigens biologisch niet eens is), geplaatst tegenover de utopie van de mannelijke superioriteit en dito bezitsrecht, zoals dat in extreme mate door Noordafrikanen wordt geëtaleerd.

De ‘uitlokking’, waarover sommige mannen zich beklagen, past eveneens in deze sfeer en is dus geen zaak van strafrecht, doch van existentiële spanning onder de sexen.

Ik ben bang dat deze met de existentie van de mens zelf verbonden subtiliteiten die behoren tot de grondslagen van onze cultuur in deze tijd van oppervlakkige opbodpolitiek verloren gaan.

 

Jaak Peeters

Juli 2012

Met de liefde, als u wil.

Opmerkelijke stelling: het echte is eenvoudig.

Is deze stelling correct?

Ja, toch minstens in grote mate.

Is deze vraagstelling belangrijk?

Zeer zeker!

 

Laten we aanvangen met een beschouwing van Yves Petry in het julinummer van De Gids.

Onder de titel Lezen en Schrijven legt deze jonge Vlaamse en in Nederland volkomen aanvaarde schrijver uit hoe hij het onderscheid ziet tussen journalistiek en literatuur.

Wat kort door de bocht: journalistiek heeft vandoen met de boodschap. Met inhoud. Met wetenschap en met kennis. Journalistiek is dan ook een hondsmoeilijk vak. Want je moet niet alleen begrijpen waarover je het hebt. Dat is een voorwaarde waaraan manifest niet altijd is voldaan. Het volstaat de commentaarstukken in de zogeheten kwaliteitskranten te lezen. Of te luisteren naar het gezwets van journalisten in zogeheten duidingsprogramma’s op radio of, erger nog: de televisie. Je moet het ook nog correct overbrengen. Quod non, al te vaak.

Literatuur echter, is van een ander gehalte. De grote literaire auteurs hadden en hebben geen biologie nodig om hun verzinsels te rechtvaardigen. Onverschrokken komen ze op voor de waarheid en het bestaansrecht van hun personages met geen ander wapen in handen dan de hypnotische vermogens van de taal( blz. 31).

Dat is niet alleen een mooie, welluidende zin – om mooie dingen te zeggen behoeven we geen Engels -, dit citaat bevat ook een schat aan inzichten.

Om te beginnen zet Petry zich af tegen het geloof – meer dan een “geloof” is het immers niet – dat een goede tekst er eentje is die verwijst naar, gebouwd is op of past bij de moderne wetenschap, de economie incluis. Wie niet kan aantonen dat hij of zij in die wereld meekan, kan slechts rekenen op welwillend medelijden en vaak op smalend misprijzen. Niet alleen, anders gezegd, datgene wat wetenschappelijk lijkt en daarom vooral ernstig aandoet, is een deel van de schaarse menselijke aandacht waard. En nog ruimer gezegd: niet alleen het algemene, het universele, het wiskundige, het abstracte moet op die aandacht kunnen rekenen. Het leven is namelijk ruimer, groter en grootser dan het soms enge wereldje van elkaar beconcurrerende wetenschapslui die voornamelijk het Engels gebruiken om zichzelf zo snel mogelijk wereldwijd op het toneel te hijsen om, wie weet, zelfs ooit een internationale prijs te uit de brand te slepen, om over de Nobelprijs maar eerbiedig en vooral stil te zwijgen. Het leven is ruimer. De dingen die niet elke dag in de aandacht van de voornaamheid staan, zijn evenzeer leven als de wiskundige formules van Maxwell, die voor Einstein het uitgangspunt van zijn relativiteitstheorie vormden. Meer zelfs: die ingewikkelde formules zijn zelfs niet denkbaar zonder dat gewone, simpele leven. Ook Einstein was dol op spaghetti.

En dan komt de naar mijn oordeel belangrijkste zin van het citaat: “Onverschrokken komen ze op voor de waarheid en het bestaansrecht van hun personages(..)” De waarheid van hun personages!

Wat zouden deze woorden Martin Heidegger genoegen hebben gedaan, als hij nog zou hebben geleefd! ‘De waarheid van het personage’…

Ik moet bekennen dat deze zin me getroffen heeft. Hij raakt, naar ik aanvoel, de kern zelf van ons Westers beschavingsprobleem.

Dat probleem bestaat eruit dat de westerling niet schijnt te kunnen leven zonder de illusies van een universele, tijdloze missie, waaraan hij zijn persoonlijk waardebesef ontleent en geneigd is alles ondergeschikt te maken. Een geloof dus in zijn opdracht de wereld door zijn ingrijpen onherkenbaar van uitzicht te doen veranderen.

Niet dat er niet héél veel ter aarde is dat verandering behoeft. Ziekten, rampen, milieuproblemen – dat alles ook zonder tussenkomst van de mens. Ja: er is ruimte voor verbetering.

Maar veel van de dingen waarvan men gelooft dat ze verandering behoeven, vormen het voorwerp van menselijke perceptie en die is, zoals gezegd, gecontamineerd door de illusies van vaak missionaire aard. Al te veel worden er door deze door illusies mismaakte perceptie dingen op de schop genomen die al bij al helemaal niet zo mis blijken te zijn.

Vaak merken we dat pas achteraf. Zoals hedendaagse schrijvers nu schoorvoetend toegeven dat de zogeheten beschavingstaak van de Europeaan in Afrika misschien beter niet was uitgevoerd. Want zonder de ingreep van de Europeanen – voor wie de missionaire illusies overigens vaak veeleer als schaamlapje dienden voor vulgaire hebzucht -, waren de Afrikanen bezig aan de ontwikkeling van een eigen, Afrikaanse versie van een moderne beschaving. Hetgeen Amilcar Cabral ertoe bracht op te komen voor de waardigheid van de Afrikaanse beschaving. En ons tot bescheiden voorzichtigheid zou moeten aanzetten.

Voor vele, klassieke commentatoren moeten literaire personages worden opgevat als typevoorbeelden van zijnswijzen met een universele betekenis. Ze worden dan ingeschoven in één of ander Groot Verhaal dat veelal stoelt op of geassocieerd wordt met zo’n missionaire illusie.

Maar niks universele betekenis! Dat zijn interpretaties achteraf, nàdat de schrijver zijn verhaal heeft gecomponeerd. Wat de schrijver op de eerste plaats bekommert is, als ik Petry begrijp, niet de mogelijke universele draagwijdte maar de waarheid van het leven die hij in zijn roman voor de lezer openlegt.

Dààr begint het leven. Dààr verschijnt de waarheid. Dààr ligt het vertrekpunt van elke ware beschaving.

Heerlijke inzichten zijn dit!

En het gaat om eenvoudige dingen.

En dat eenvoudige: dat is inderdààd het echte. Het echte leven is eenvoudig. Het echte is tegelijk eenvoudig en concreet, zelfs haast onbenullig. Doch het is het enige leven dat er voor de schrijver toe doet. Voor de schrijver… en voor elk redelijk mens. Universeel zijn niet een stel soms hypocriete principes – al vereist deze uitspraak een uitleg die de mogelijkheden van dit stuk verre te boven gaan. Universeel is het altijd en overal tot verschijning komen van het simpele particuliere. Een punt, grondig te overwegen door al die volksnationalisten die plots Euronationalisten worden, zodra ze in Brussel door de Europese Ziekte worden aangeroerd. Derk-Jan Eppink zegt er in De Groene wijze woorden over. Misschien dringt het ooit zelfs door tot bij de tot wanstaltige proporties mismaakte verwaandheid van de Europese bazen. Het zou een hele verbetering zijn. Als de Onaantastbaren zouden inzien dat ze op hun sterfbed precies dezelfde weg opgaan als al die simpele zielen waarover ze bij leven als ongenaakbare paladijnen meenden te moeten heersen.

Deze inzichten zijn belangrijk. Heel erg belangrijk. Vooral voor politieke activisten, die zich veelal in stelling hebben geschaard tegen het opkomende populisme, nationalisme, racisme, pessimisme en nog wel van dat soort –ismen.

Schrijver dezes is niet beschaamd om zichzelf nationalist te noemen.

 

Nationalisme begint namelijk bij het respect voor het onbenullige, het kleine, het eenvoudige. Het particuliere. Het echte, evenwel.

Met de liefde, als U wil.

 

Jaak Peeters

Juli 2012

 

11 juli 2012: Etaleren van uitzichtloos nationaalnihilisme.

Zoveel is zeker: de zomer van 2012 maakt een grote kans voor de prijs voor slechtste zomer van de afgelopen 25 jaar. Regen, neerslagvlagen en tussendoor buien, veel wind en veel te koud: het lijkt eerder Bamis dan zomer.

Dan zou je zo denken dat elke gelegenheid om eens iets positiefs op tafel te brengen gretig met de twee handen aangegrepen wordt. Klinkt toch redelijk, niet? Een mens kan toch niet altijd zitten kankeren op dat hondenweer. Daar komt een depressie van.

En dan zijn er dus de feestjes van 11 juli. U weet wel: ‘Vlaanderen feest’ – binnenshuis natuurlijk, vanwege dat weer.

11 juli betékent bovendien wat. Het is een dag van plechtige verklaringen en officiële recepties om het bestaan van de Gemeenschap van de Vlamingen onder de aandacht te brengen.

Niets mis mee, zegt U me?

Tja: dat zou een redelijk mens denken.

Een democratisch denkend mens leest kranten van velerlei strekking. Dus, bijvoorbeeld, ook De Morgen, ons allemaal bekend als een progressieve krant met nog meer nieuws en nog meer duiding. Nog actueler en nog overzichtelijker. Zo overzichtelijk, dat het soms aan een compilatie van doodsbrieven doet denken. Maar dat is allicht kwestie van persoonlijke smaak.

En ja hoor: ook een bepaalde progressieve schrijvende ‘elite’ in De Morgen waagt zich op 11 juli 2012 aan beschouwingen over 11 juli. De flamingant in ons kijkt verrast op als hij een opiniestuk ziet onder de titel “O dierbaar Vlaanderen”. Het is nog lovend ook nog. En eigenlijk heeft de man gelijk: de Vlamingen hebben mee aan de wieg van de moderne democratie gestaan en dat is iets om trots op te wezen. En dan komt het: een resem commentaarschrijvers. De leeuwenvlag is helemaal niet Vlaams, maar werd door de flaminganten ‘gepikt’; “projectie van de huidige democratie op de middeleeuwse maatschappij”; “Vlaanderen fabeltjesland vol haat”; “waarom niet Belg zijn?”; “ Vlaanderen in de greep van VOKA” en ga zo maar door… Afbreken, kapotmaken, ridiculiseren, bespotten…

“Waar we zelf ruzie stoken, stoken we beter”, van de hand van de onvolprezen Steven Samijn, zelf wellicht geen Vlaming? Een stuk vol chagrijnige uithalen naar een NVA-voorzitter die het aandurft om als partijleider vragen te stellen bij de huidige gang van zaken in Vlaanderen– alsof dat niet tot zijn verdomde plicht zou behoren. Waarna De Morgen zijn actuele, overzichtelijke, progressieve kolommen openstelt voor een schare NVA-haters, voor wie én het flamingantisme én de NVA zowat Satan en Belzebub bij elkaar schijnen te zijn.

Waarom de heer Samijn 11 juli aangrijpt om een 11 julitoespraak van een partijvoorzitter voor te stellen als ‘stokerij’, dat is nou net de vraag die iedere columnist op de lippen brandt. Vooral als diezelfde heer Samijn – die zijn krant wel kent, nemen we aan?- best weet dat zijn opiniestuk een rist nurkige, nijdige commentaren tegen de door hem misgeciteerde partijvoorzitter zal uitlokken. Was het hem daarom te doen? Speelt Samijn een gemeen spelletje met zijn eigen lezers? Wil hij zelf stokebrand spelen?

Neen, denkelijk niet. Samijn méént wat hij zegt. Hij kàn namelijk niet anders, want zijn wereldbeeld biedt geen plaats aan de positieve zelfkritiek van een flamingantisch partijvoorzitter. Wat flamingantisch klinkt moet per definitie negatief, nukkig, droogstoppelig, en bruinachtig gekleurd zijn. Zo schrijft de progressieve, actuele, overzichtelijke canon van de dames en heren schrijvers in De Morgen voor. En zo hoort het ook voor een schare van hun lezers, die anders het azijn dat bij hen opwelt als ze het woord Vlaams horen niet kwijt kunnen.

Is het bij De Standaard – ooit het blad van het AVV-VVK, weet u nog? – dan zoveel beter? Het antwoord is duidelijk als datzelfde toonaangevende onverantwoord interessante, zichzelf kwaliteitskrant noemende blad 11 juli laat duiden door niemand minder dan Luckas Van dertaelen, waarvan iedereen in Vlaanderen weet dat hij de grootste, meest radicale flamingant van Vlaanderen en omliggende gebiedsdelen is. Want, orakelt de heer Van dertaelen: autonomie voor Vlaanderen zet de poort open naar zelfgenoegzaamheid. Dat zie je toch bij de Ieren, de Denen, de Letten, de Esten, de Tsjechen, de Oost-Timorezen: allemaal te mijden lui wegens door-en-door egoïstisch. Laten we dus maar lekker Belgen blijven. Overigens heeft de Vlaamse Beweging niks te maken met de groei van de Vlaamse autonomie en evenmin had 1302 iets vandoen met het verlangen om vreemde heersers te weerstreven. Gellner, Miller, Ozkirimli, Vandenberghe, Geertz, Hroch, Hutchinson, Guibernau, Anthony Smith: zij kennen er allemaal niets van. Meneer Van dertaelen: dàt is de ware goeroe.

En dan heb je nog het inmiddels afgesleten verhaal: Brussel is voor Vlaanderen van het grootste belang. Zal wel, maar beseffen we ook hoeveel het kost? Heeft iemand dat ooit berekend? En wat als het imperium Europa uit elkaar valt? Of is Brussel vooral belangrijk voor en vanwege Europa? Gaan Helsinki, Kopenhagen en Dublin ten onder omdat ze gespaard blijven van de Europese invasie?

Hoe bestaat het in godesnaam dat de redactie van een zichzelf kwaliteitskrant noemend blad zulke oppervlakkigheden en zelfs onzin in zijn kolommen toelaat? Omdat die redactie zelf geen klepel ziet hangen misschien?

Oh ja: vergeten we niet dat ook de wereld van de kunstenaars met enige regelmaat zijn licht over de politieke toestand laat schijnen. Bart De Wever is een onverdraagzaam man, dat weet iedere kunstenaar toch? En Vlaanderen onafhankelijk maken? Ben je gek? Op naar het lieve België, dixit Manu Claeys, die enkele jaren geleden een nieuw leven begon als beroepsdwarsligger tegen het BAM-gedoe in Antwerpen en zich daardoor nu een hele piet voelt.

Voor wie toekijkt – men moet niet eens scherp toekijken, want het springt je zo in het gezicht – is het duidelijk hoe een kliekje zelfverklaarde intellectuele leiders en dito schrijvers beslag hebben gelegd op onze pers – met dank overigens aan de marketeer, die inmiddels in Nederland bezig is zijn vernielend exploot met de NRC te herhalen. Dat kleine groepje heeft zichzelf geassocieerd met een spraakmakend groepje acteurs en would-be kunstenaars van extreemlinkse signatuur, nietwaar Dirk Tuybens, alias de Directeur van Witse?

Voor dat hele, al bij al in aantal beperkte wereldje is alles wat Vlaams klinkt achterlijk, boers, oubollig, bruin, zwart, verderfelijk. Ja: vooral bruin, want de verwijzing naar het verleden mag niet ontbreken. Dat flamingantenfamilies onderdak boden aan Joden om hen uit de klauwen van de Nazi’s te houden ( en desondanks na de oorlog verdorie gestraft werden!) en extreemlinksen van de verwarring van de bevrijding gebruik hebben willen maken om een communistische volksstaat te vestigen ontgaat hen te enenmale – pour besoin de la cause, natuurlijk.

Nou, dames en heren. Als die antivlaamse houding uw keuze is, wat is dan jullie alternatief?

Terug naar het Belgique une et indivisible? Terug naar het Belgique van het Vlomske? Terug naar de franskiljonse standenstaat? Dàt was hij toch, niet?

Hebben jullie dan nooit gehoord van de Renaissance? De Verlichting? De Bataafse, Amerikaanse, Franse en Engelse revoluties? De emancipatie en de dekolonisatie? En als dat alles voor jullie dan niets betekent, waarom eisen jullie dan voor uzelf datgene op, wat jullie aan de massa van de Vlamingen ontzeggen: zelfbeschikking en vrijheid? Is dat niet… egoïstisch?

De waarheid is dat de linkerzijde – waarvan sedert de intrede van Rode Luc nu ook de BRT ( V-RT zijn ze niet waard) voluit deel uitmaakt, alvast sinds onafhankelijke journalisten die de onwelvoeglijke fratsen van de goddelijke keizer van Oostende in het licht brengen in de zuiverste Sovjetstijl met broodroof bedreigd werden- de waarheid is dus, zeggen we, dat een groot deel van de linkerzijde hopeloos vastzit in zijn verkrampte, uitzichtloze zwarte leegheid. Dat deel van de linkerzijde dat we hier op de korrel nemen kan het Vlaamse fenomeen niet plaatsen, omdat het niet bij machte is uit te komen bij een volwaardig, écht links discours. Ze zouden bij de Gravensteners te rade kunnen gaan, maar ze verkiezen zich verder nukkig en koppig in de hopeloosheid van hun wanstaltig mismaakt discours te blijven wentelen, de dames en heertjes. Ze kunnen niet anders dan ontvoogdingsbewegingen in de wereld vanuit hun linkse positie te steunen, maar als het om Vlaanderen gaat slaat de verkramping onontwijkbaar toe en verdwijnt alle redelijkheid, om plaats te maken voor ziekelijke zelfhaat, zelfvernietigingsdrang, zelfverachting, vermengd met een haast opmerkelijke geestelijke verwardheid en desoriëntatie, dat alles soms weggestopt onder een misplaatst en onbeschoft misprijzen voor het voorzitterschap van een democratisch verkozen doch helaas Vlaams parlement, nietwaar meneer Decleir? Ze schreeuwen, ze huilen, ze slaan wild om zich heen, ziedend omdat de karavaan ongestoord voor hun neus voorbijtrekt en zich niet aan hun gesubsidieerd nationaalnihilisme gelegen laat.

De ondertoon van al dat antivlaams gekrijs heeft al te veel weg van onmacht van een ‘intellectuele’ zweverigheid, vastgelopen in een nihilisme dat geen blijf weet met zijn eigen zinloosheid.

Jaak Peeters 12 juli 2012

 

stap voor stap wordt de democratie ontmanteld

Ruim twintig jaar geleden publiceerde schrijver dezes zijn Cultuur van het Simplisme. Hij brak daarin een lans voor het behoud van sterke naties tegenover een Europa waarvan hij toen al aanvoelde dat het uit was op de absolute macht over het hele continent. De reactie van eurofielen zoals Hendrik Brugmans was enigszins spottend en ging van ‘overdreven’ tot ‘warrig’.

Vandaag verschijnen met opvallende regelmaat boeken die precies vertellen wat in de Cultuur van het Simplisme, twintig jaar geleden, werd gezegd. Op de tafel hier ligt een nieuw boek: “Europa wankelt”, met op de flap de beruchte uitspraak van Juncker: “ Wij beslissen iets. We brengen dat dan in het midden om te zien wat er gebeurt. Volgt er geen misbaar, breekt er geen opstand uit – want de meesten begrijpen toch niet wat er werd beslist – dan gaan we weer wat verder. Stap voor stap, tot er geen terugkeer meer mogelijk is.” En op dit ogenblik wordt in een bekend Vlaams weekblad een boek van een Noord-Nederlandse docent besproken: De aanval op de natiestaat.

Het verbazende is dat dit alles kan gebeuren, zonder dat er inderdaad opstand uitbreekt. Niet omdat staten tot provincies worden gedegradeerd –zoals de onvermijdelijke Mark Eyskens in zijn Bron en Horizon schreef. Maar omdat in de werkelijkheid de democratie stap voor stap wordt ontmanteld, om plaats te maken voor een verlicht technocratisch regime dat, met de ondertitel van het eerstgenoemde boek, Europa ontvoert – zeg maar: het aan ons ontneemt.

Sommigen schijnen niet in de gaten te hebben wat de democratie écht betekent.

Democratie betekent dat de modale burger een overheid heeft, waarop hij kan terugvallen en die hem zodoende bescherming biedt. Als een jongedame aan de VUB studeert en na afloop van een college niet naar haar ‘kot’ kan terugkeren, zonder onderweg door bendes Noordafrikanen lastig te worden gevallen, dan moet onze overheid onze kinderen in bescherming nemen tegen vreemdelingen die ons het leven komen zuur maken.

De cursivering in de voorgaande zin is essentieel. Hij legt zelfs de vinger op de wonde: Wij, dit is: de verzamelde burgerij, beschikken niet langer over een overheid, die de middelen kan of wil inzetten die nodig zijn om ons leven draaglijk te maken. De overheid is integendeel een tegenstander geworden, een instantie die ons bespioneert – telefoons aftapt – , onze portemonnee plundert zonder met dat zuurverdiende geld waardevolle dingen te doen of dat te gebruiken voor de bescherming van de belangen van de burger. De overheid is ons niet dienstbaar, maar vertoont zich als een “zij”, waarvoor we op onze hoede moeten zijn. Geen wonder dat zwartwerk in onze contreien zo welig tiert. Het is onbewijsbaar, maar ongetwijfeld is de stelling te verdedigen dat het zwartwerk sterk zou afnemen – niet verdwijnen – als de modale burger die overheid, waaraan hij belasting betaalt, zou ervaren als ‘van ons en voor ons’. Onlangs werd het onderzocht: in Nederland vechten soldaten niet voor Europa, voor het Westen of zelfs niet voor Nederland. Ze vechten voor elkaar, voor de kameraden en voor de familie thuis. Mensen zijn tot grote inspanningen bereid en willen gevaren trotseren, als datgene wat te verdedigen is ervaren wordt als het eigene.

Dat geldt ook voor een overheid. Ook die zouden we moeten kunnen ervaren als eigen: “onze eigen overheid, die we tenminste kunnen vertrouwen”. Die is er voor ons, en daar moeten we iets voor doen.

Terloops: dit is nationalisme pur sang.

Ziedaar de ware betekenis van de democratie. Niet een stel vage, algemene, hooggestemde principes. Neen: het gaat om het leven zelf. De democratie is ingesteld om de verzekering te hebben dat de overheid, die in onze naam bestuurt, dat zal doen in een geest van dienstbaarheid aan diegenen die haar hebben aangesteld. Ter attentie van hen die de pretentie koesteren zich christen-democraat te noemen: dit is christelijk denken.

Men kan zowat iedereen uitdagen om aan te wijzen waar de overheid, waarmee wij thans opgezadeld zitten, zich in dit opzicht ergens bevindt: zeker niet aan die kant waar de burger de geruststelling kan vinden waarop hij hoopt om zijn leven in peis en vree te kunnen leven.

Met de Europese Unie wordt dit probleem nog tot in het honderdvoudige uitvergroot, getuige de uitspraak van Juncker. De EU is er niet voor ons. Wij zijn er voor de EU. Dat is een toestand die net het omgekeerde te zien geeft van wat de democratie op het oog heeft.

Dit alles gegeven zijnde, zoekt het democratische gevoel de uitwegen die nog openblijven: de Raad van State, allerlei burgerinitiatieven, en – niet te vergeten – het verzet in het stemhokje.

Dat de traditionele partijen hun aanhang altijd maar zien afkalven, heeft niets met populisme te maken, maar alles met de onvrede over het feit dat die partijen aanleunen bij een machtsmachinerie, waarvan de burger aanvoelt dat die niet gericht is op zijn belang en bijgevolg haaks staat op de democratie zelve.

Als de heer Beke en co bijgevolg in de Belgische senaat iemand als Prof. Pieters van plat populisme beschuldigen, zouden ze eerst in eigen boezem moeten kijken. Overigens is niet elke afwijzing van wat de dames en heren traditionele bestierders wensen zomaar meteen plat populisme: de prestaties van onze traditionele bestierders zijn ook niet altijd om over naar huis te schrijven. Zij moeten bijvoorbeeld maar eens uitleggen waarom in een land, dat qua welvaart per hoofd tot de absolute wereldtop behoort, de hoogste belastingen en de laagste pensioenen gelden.

Het miserabele bij dit alles is het totale falen van de pers. Die houdt zich bezig met het uitvergroten van pedofiele kwesties en diergelijke. Die zijn erg. Daarover bestaat geen twijfel.

Maar het lijkt allemaal zoveel op het zondebokmechanisme van René Girard: als we de zondebok onder ons de woestijn injagen, neemt die de schuld voor ons collectief falen met zich mee en kunnen wij voorts overgaan tot de orde van de dag.

Intussen wordt, onder onze ogen, de democratie elke dag wat verder de nek omgedraaid.

Stap voor stap.

 

Jaak Peeters

Juni 2012

 

 

Van niets verlegen

Dinsdag 12 juni, rond twintig na zeven, VRT-radio. Lisbeth Imbo interviewt Guy Vanhengel, Brussels ‘minister’.

Het blijkt dat de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde het de Franstaligen moeilijker zal maken om in Vlaams-Brabant verkozenen te halen. Omgekeerd vergroot ook de moeilijkheidsgraad voor de Vlamingen om in Brussel om een verkozene te halen. Vandaar dat Wouter Beke een Vlaamse eenheidslijst had voorgesteld, die echter prompt door Groen en door de VLD – bij monde van Vanhengel – werd afgeschoten.

Tijdens het gesprek met Imbo werd het duidelijk waarom alvast de liberalen dit voorstel afkeurden: àls er een verkozene zou zijn, in welke fractie zou die dan nadien moeten zetelen? Met een aan kwaardaardigheid grenzend cynisme voegde Vanhengel eraan toe dat diegenen die zo hard geroepen hebben voor de splitsing van dat kiesarrondissement, er nu ook de gevolgen van maar moeten bijnemen.

Zelden werden zoveel leugenachtige, valse en cynische uitspraken op enkele minuten tijds uitgebraakt.

Even een kort lijstje.

Om te beginnen heeft voor Vanhengel en zijn geestesgenoten de partijpolitiek kennelijk nog altijd het hoogste belang. Imbo begreep het onmiddellijk: liever geen Vlaming verkozen, dan een op een eenheidslijst.

Meer zelfs: bij herhaling verklaarde Vanhengel dat het volgens hem beter was op de lijst van de burgemeester te figureren, omdat men daarmee toch nog op het beleid zou kunnen wegen. Waarop Imbo terecht reageerde met te zeggen dat Vanhengel dus bereid was op te treden als Flamand de service in een voor het overige door Franstaligen gedomineerde, van oorsprong Nederlandse stad.

Welke kwalificatie past bij een dergelijke houding?

Men kan het kortzichtigheid noemen, of ziekelijke partijpolitiek. Het is in ieder geval ongehoord dat dit soort ‘argumenten’ moet dienen om de algemeen-Vlaamse belangen in de rug te schieten. Het is zelfs nog erger. Het lijkt er sterk op dat een grinnikende Vanhengel nu de funeste gevolgen van een slecht akkoord – waaraan zijn partij nota bene heeft meegewerkt – op het conto schrijft van diegenen die nu net bewezen hadden dat ze hun politieke optreden afstemden op dat algemeen Vlaams belang. Men moet maar durven.

De verontwaardiging om zoveel schijnheiligheid neemt nog toe, als men in overweging neemt dat het alternatief van Vanhengel eigenlijk niets anders is dan de voortzetting van de sinds 1830 bestaande tweederangspositie van de Vlamingen in Brussel.

Vanhengel verklaart al dertig jaar goed samen te werken met zijn Franstalige burgermeester. “Nooit één conflict gehad”. Nou: en dat voor een oppositielid? Vreemd is dat, op zich. Maar mogen we ook weten welke taal men daar spreekt?

Vanhengel begrijpt niets van de Vlaamse verzuchtingen. Vlamingen willen erkend worden en met respect bejegend. De oude, hiërarchische door Franstaligen gedomineerde orde wordt ervaren als kwetsend en beledigend en getuigt niet bepaald van respect. Die orde moet veranderen en wel ten gronde. Dat schijnt binnen België niet te kunnen en dus moet het maar buiten België. Een staat moet de mensen dienen. Niet omgekeerd.

Dat is allemaal niets nieuws. Al in 1970 beschreef Maurits Van Haegendoren de gang van zaken in Brussel : “ De huurceel van het flatje wordt in het Frans aangeboden. Aan het loket waar de overboeking in de bevolkingsregisters geschiedt, wordt men in het Frans aangesproken. De identiteitskaart is in het Frans ingevuld.(…) Ziekenfonds, vakbond en amusementsleven gaan in Franse richting(…).

Vanhengel wil deze toestand dus behouden. Daarmee verraadt hij zichzelf. Hij is een angsthaas, een bange wezel, die zijn kop in de kas trekt als hij denkt dat er gevaar dreigt. Hij is niet de trotse Vlaming die zelfbewust opkomt voor wat hij zelf te bieden heeft, zonder zich te moeten verantwoorden of zelfs te schamen dat hij Vlaming is. Welke van de twee posities moeten we verkiezen?

Van een democraat – Vanhengel behoort toch tot een zichzelf democratisch noemende partij – zou men het tweede verwachten.

Niet dus. Liever de bange, brave Vlamingen. Zwoegen, zweten, zwijgen.

Er is meer.

Toen Van Haegendoren zijn boek schreef, was de algemene eis van de Vlaamse beweging dat er in Brussel een subnationaliteit zou worden ingevoerd. Elke taalgroep zou een volwaardig bestuur hebben en de beide besturen zouden op paritaire basis de stad besturen. Maar dat werd weggehoond door de aanhangers van de traditionele partijen. Nochtans gaat het hier niet eens om een echt origineel idee, aangezien het Ottomaanse rijk al lang de praktijk van het Milletnersysteem kende. Etnische groepen kozen hun eigen gezagsdragers en volgden zelfs hun eigen wetgeving, als iedereen het oppergezag maar erkende en belasting betaalde.

Maar de traditionele partijen waren onvermurwbaar. Niks subnationaliteit. La Belgique une et indivisible. B-plus avant la lettre.

Wat als de eis van de Vlaamse Beweging zou zijn uitgevoerd? Dan zou het probleem dat Vanhengel vandaag aanhaalt niet hebben bestaan, want het aantal Vlaamse verkozenen zou immers niet veranderen omdat BHV gesplitst wordt. Deze splitsing zou bijgevolg veel simpeler zijn geweest en hoogstwaarschijnlijk al vele jaren gerealiseerd

Maar nogmaals: de traditionelen weigerden mee te spelen.

Zodoende is de partij van Vanhengel zelf mee verantwoordelijk voor de kwalen die hij nu aanwrijft aan diegenen die Brussel-Halle-Vilvoorden splitsen. Meer zelfs: het feit dat deze splitsing allesbehalve proper is, is eveneens mede het gevolg van de onwil van de traditionele partijen.

Sommige mensen worden van niets verlegen.

 

 

Jaak Peeters

Juni 2012

 

Kwaadaardigheid of frustratie?

Is het kwaadaardigheid, frustratie of een late oprisping van puberaal verzet? Marc Reynebau produceert in de zichzelf toonaangevend noemende Standaard een stuk, waarvoor zelfs de meest minzame beoordelaar tenminste het woord zielig moet gebruiken.

Eerst de teneur: het handvest is nationalistisch van inspiratie. Deze kritiek komt enkele keren in het stuk voor, dus mag men aannemen dat die ‘nationalistische inspiratie’ Marc Reynebau erg hoog zit.

Dat zal ook wel voor iemand die geëvolueerd is van een aankomend flamingant die ooit een bundel redigeerde onder de titel “Vlamingen vooruit en voortgedaan!” tot een notoir belgicist.

Vreemd is het, dat de heer Reynebau geen moeite blijkt te hebben met een Belgisch nationalisme, doch wel met een Vlaams nationalisme. De enige bedoeling van het ontwerp, verklaart hij, is Vlaanderen uit België los te maken.

Tja: dat mag dus volgens de Heilige Leer van Reynebau niet. België is eeuwig, het eindpunt van onze geschiedenis.

Overigens maakt Reynebau zich toch wel belachelijk als hij het gebeuren omtrent dat ontwerp van Handvest verbindt met het jongetje dat een kookpot op het hoofd zet en een pollepel als zwaard hanteert.

Begrijpt de heer Reynebau zelf wel wat hij hier zegt? Wat hij hier aanvalt is noch min noch meer de emancipatie zelf, want die bestaat er nu net uit dat ‘het jongetje’ zichzelf inderdaad ophijst tot op het hogere niveau. In de geschiedenis – Reynebau is historicus en moet dat dus weten – werden de lieden die hun volk wilden emanciperen altijd al misprezen door hen, die meenden de ware elite te zijn en daarom het recht te hebben om te heersen. Dat misprijzen werd enige tijd geleden door Marc Reynebau overigens zélf uitgesproken, toen hij verklaarde dat de eerste Vlaamse Bewegers veelal gefrustreerde kleine bourgeois waren. Aan zichzelf kent men de halve wereld! De heer Reynebau zou Ludo Abichts recente boekje over populisme eens moeten lezen. Net als schrijver dezes is Abicht zwaar geporteerd voor een zo ver mogelijk gaande emancipatie van mens en volk. Dat is nodig om moreel vermogen te verwerven. Zonder vrijheid is er geen moraliteit, want wie geen keuze heeft, kan geen fouten maken en dus ook geen goeds verrichten.

Vervolgens tapt Reynebau uit hetzelfde vaatje als zovelen: de identiteit van de modale Vlaming zou ‘gelaagd’ wezen. Is er één nationalist die zulks betwist? Graag namen dan!

Prof. M. Storme schreef over die gelaagdheid enkele jaren geleden reeds in het in Rotterdam verschijnende Civis Mundi. Schrijver dezes vergeleek in het jaarboek van het VVA van 2011 de menselijke identiteit met een wolk van betekenissen. Die wolk verandert voortdurend, zoals echte wolken doen. Er komen lobben bij en er verdwijnen er. Er komen gaten in; sommige delen worden donkerder, andere lichter. Mettertijd versmelten wolken met andere of vallen uit elkaar. Afhankelijk van het ogenblik worden andere delen – zeg maar: betekenissen – beklemtoond. Als ik in Spanje ben, kom ik uit De Nederlanden; als ik in Amsterdam ben, ben ik een Vlaming oftewel Zuid-Nederlander; als ik in Antwerpen rondloop, ben ik een Brabander en als ik in mijn eigenste dorp rondhang, ben ik een Olenaar. Bovendien ben ik amateur-wijnbouwer, voorzitter van een paar verenigingen, vader, echtgenoot, grootvader, oom, buurman en zoveel meer. Maar altijd blijf ik een Vlaming, al is dat deel van de wolk van betekenissen niet altijd de centrale focus van mijn aandacht. Als ik aan de toog in het café de grote problemen van het dorp uit de doeken doe, tesamen met de andere verbruikers, sta ik niet de hele tijd uit te schreeuwen dat ik een Vlaming ben. En toch ben ik dat. Doet dit alles iets af van het bestaan van een Vlaamse identiteit? Men moet ook zindelijk willen denken.

En zou dat Vlaanderen dat Reynebau zo tegenstaat geen respect opbrengen voor ‘andere gemeenschappen’? Wat is de heer De Wever dan bij de Turkse gemeenschap in Antwerpen gaan doen? Toch precies hetzelfde als wat Patrick Janssens deed? Is deze laatste dan ook een oubollig nationalist?

Goed dus: als die Vlaamse identiteit bestaat, welke reden kan Reynebau dan aanvoeren waarom aan die identiteit geen politieke betekenis zou mogen worden gegeven?

Omdat zulks een klassiek-nationalistische inspiratie zou verraden. En zo ja, wat dan? Mag ik even? “Nationalism, which sometimes takes pre-existing cultures and turns them into nations, sometimes invent them, and often obliterates pre-existing cultures: THAT is a reality, and in general an inescapable one.”

Zo, ként de heer Reynebau deze uitspraak? Weet hij uit wiens mond ze komt? Ja: het is Ernest Gellner, een rationalist en één van de goeroes van de modernistische theorievorming over nationalisme. Ontzegt deze man naties hun bestaansrecht? Ontzegt hij hen het recht om zichzelf te vormen, zichzelf tot een min of meer hechte eenheid te smeden? Uit deze tekst blijkt dan toch wel iets anders. Waar zit nu die “klassiek-nationalistische interpretatie” in het ontwerp van Handvest, want veel van wat daarin te vinden is wijst nou net in de richting van bovenaangehaald citaat?

En waar haalt Reynebau het idee vandaan dat Vlaanderen niet een eigen cultuur zou bezitten, terwijl zovelen in andere omstandigheden geen gelegenheid laten voorbij gaan om te beweren dat de Vlamingen meer gemeen hebben met de Walen dan met wat zij dan “de Nederlanders” noemen? Als ik me niet vergis heeft ook de heer Reynebau zich al wel eens vaker tot deze uitspraak laten verleiden.

Dus toch dan maar een eigen Vlaamse cultuur – hoewel geen eigen taal, maar dat is, zoals Reynebau zelf ooit zei, maar een stukje van de cultuur?

En wat te zeggen over de uitspraak van Reynebau dat de inschrijving van Vlaanderen in de Belgische staat de onafhankelijkheid van Vlaanderen in de weg staat? Als dit handvest een politieke momentopname is, zoals Reynebau zelf schrijft, dat geldt dat ook voor deze bepaling. Want als artikel 35 van de Belgische grondwet in confederale zin wordt uitgevoerd, liggen de kaarten plots heel anders.

Slingeren met uitspraken over het momentane karakter van een politiek feit is altijd gevaarlijk: zo moge het de heer Reynebau nu zelf ondervinden.

De waarheid komt natuurlijk altijd wel boven water: dit handvest verhindert het instellen van een Belgische kieskring, dé fetisj van alles wat droomt over La Belgique Une et Indivisible.

Waarom heeft Reynebau een heel tegenstrijdig en op verschillende punten onjuist verhaal nodig om kortweg te zeggen dat hij Belgicist is en zich kant tegen de Vlaamse emancipatie? Het zou hem toch veel makkelijker zijn geweest als hij gewoon verklaard had dat hij een reactionaire overtuiging koestert en misschien wel terug wil naar de tijd dat kinderen zo vroeg mogelijk gingen werken en de plattelandsmeisjes naar de stad moesten om te ‘gaan dienen’.

Gaat het om kwaadaardigheid?

Of is het frustratie omdat Vlaanderen – of wat hij daarmee associeert – hem ooit persoonlijk dwars heeft gezeten?

 

 

Jaak Peeters

Mei 2012

 

U kiest,wij beslissen.

Het zijn kwade dagen voor de modale democraat. Democratie betekent toch dat de grote lijnen van de toekomstige staat der dingen door de soevereine burger worden uitgezet? Waar willen we met ons allen uitkomen? In welke omstandigheden willen we dat onze kinderen zullen leven?

Dat lijken nogal essentiële en heel vanzelfsprekende dingen, maar wat dat laatste betreft zijn ze dat zeker niet.

Irritatie, ongenoegen, afkeer, boosheid, walging: dat zijn de gevoelens die de democratisch denkende burger dezer dagen bekruipen wanneer hij ziet hoe de Europese bazen de Griekse burger molesteren. De Grieken hebben het mismeesterd, zeer zeker. Maar moet dit nou echt? Met name in het land waar de democratie ooit ontstond?

En dan komt nu nog eens bovenop de uitspraak van de zogeheten G8: Griekenland moet in de eurozone blijven en de afspraken moeten worden nagekomen.

Anders gezegd: jullie, Grieken, mogen binnenkort stemmen hoe jullie willen, de euro blijft en jullie zullen de opgelegde besparingen doorvoeren, of jullie dat nu willen of niet. Dat is, hoe men het wende of kere, geen uitspraak van een democratisch bestuur maar een Diktat van een bezettende macht.

En daarmee is het kernwoord van deze dagen gevallen: het gaat om de macht. De Macht, dames en heren, en niets anders! Democratie is bijgevolg slechts een luxe-artikel, een bovenopje. Maar de kern is: wie deelt hier de lakens uit? Wie gelooft dat de mate waarin de democratische regels van gelding zijn de graadmeter is van het beschavingsniveau, zal nu tot de ontnuchterende conclusie komen dat de beschaving slechts een dun laagje vernis is bovenop de brute, harde kern van een genadeloze machtsuitoefening.

Daarmee is gezegd dat de democratie niet echt bestaat, ook niet en misschien vooral niet in Europa en, zo mogelijk, nog minder in de zogeheten Europese Instellingen, die overigens tot stand kwamen zonder dat ook maar één enkele kiezer zich daarover ooit heeft kunnen uitspreken.

Wat drijft de “leiders” – oftewel heersers – tot een dergelijke onzindelijke houding? Ongetwijfeld is dat het verlangen naar stabiliteit. Ze zijn bang dat een Grexit de stabiliteit van hun eurosysteem in gevaar brengt. Als hun vrees gegrond is, bewijst zulks dat hun systeem op z’n zachtst op wankele grond berust, omdat de Griekse economie namelijk voor hooguit twee procent bijdraagt aan het hele BBP van de Eurozone. De vraag die vervolgens oprijst luidt wat we moeten denken als de kern van het democratisch bestel ijskoud wordt weggeduwd ter wille van het behoud van een dergelijk onstabiel systeem.

Moeten we nu spreken van het einde van de democratie? Wat zouden de hemelbestormers van 1968, thans oud en krachteloos geworden, hierover te vertellen hebben?

Oh ja: er is misschien een lichtpuntje, want Hollande heeft zijn fetisj groei in de verklaring van de G8 gekregen. Of is dat maar voor de flem?

Dit alles zou een duidelijke boodschap moeten zijn voor de lieden in Vlaanderen die, met de beste bedoelingen bezield, opkomen voor een Vlaams separatisme. Niet alleen bestaat daar in het eigen parlement niet eens een meerderheid voor. Maar àls zo’n meerderheid zo driest zou zijn de machten te trotseren door de onafhankelijkheid uit te roepen, dan mogen diegenen die voorspellen dat in dat geval Franse troepen op de Meir zullen patrouilleren zwaar inzetten.

En dan, op dat eigenste ogenblik, zullen zelfverklaarde ‘leiders’ à la Van Rompuy en De Gucht met domineesvinger opstaan. Ze zullen hun collaboratie met het onpersoonlijke machtssysteem voluit ten uitvoer leggen en ze zullen dus hun eigen gemeenschap met het mes in de rug steken. Dat is toch al de hele geschiedenis lang zou geweest?

Wie herinnert zich niet de lessen geschiedenis waarin sprake is over Leliaarts, medestanders van Alva of concitoyens met de Franse sansculotten, om over de gebeurtenissen van de laatste twee oorlogen nog maar te zwijgen?

Ja: het gebeurt weer! Onder onze eigenste ogen, nota bene. En we làten het gebeuren.

Altijd al morde het volk en grepen de wanhopigen naar het geweer – want geloven we echt dat troebelen op een andere manier ontstaan? Dat Boerenkrijgers zo zot kunnen worden gemaakt dat ze hun leven riskeren, tenzij ze werkelijk wanhopig zijn geworden?

We moeten heel goed nadenken over wat er nu echt aan het gebeuren is. De Europese commissie trekt alle macht naar zich en stelt zich op als een volwaardige Europese regering – alleen een leger ontbreekt nog, maar iedereen weet dat het slechts een kwestie van tijd is dat onze jongens op verre slagvelden voor de Heilige Europese Nationale Belangen zullen sneuvelen. Ze zullen een ereperk krijgen en postuum als helden gelauwerd worden.

We zullen ingehamerd krijgen dat onze Europese natie hun offer waard is en dat zij een voorbeeld van vaderlandsliefde zijn.

Men zal er niet bij vertellen dat om dat ‘vaderland’ te vestigen de democratie verkracht moest worden. Dat dit vaderland slechts een middel is om de macht efficiënter uit te oefenen en over de massa’s te heersen. De mensen na ons zullen onwetend zijn over het feit dat er ooit zoiets bestond als een zelfbeschikkingsrecht van de volkeren – ze zullen dat namelijk nooit hebben gekend.

En hoe onmogelijk is het dat troepen zullen ingezet worden om onwillige ‘volksgroepen’ zoals dat dan zal heten, betere mores te leren? Wat te denken over Koerden, Tetsjenen, de Ieren – niet eens honderd haar geleden!- en ja: de Basken?

Maar het is ook denkbaar dat belangrijke aantallen mensen wél in de gaten zullen hebben wat er echt gebeurt, omdat tweehonderd jaar scholing op den duur vruchten afwerpen. Ze zullen inzien dat bedrog en oneerlijkheid geen goede basis kunnen zijn voor een gezond bestuur en wantrouwen en achterdocht zullen een diep massief ongenoegen scheppen. Dat kan, want we zien het vandaag. Ze zullen zich wellicht de Franse Revolutie herinneren, want ook daarvan moeten dit soort toestanden de grondslag hebben gevormd.

Misschien. Ja.

Doch het is niet nodig te bewijzen dat een vermoeden juist is. Het volstaat te hopen. Ook al blijkt de hoop ijdel. Het is hoop. En hoop doet leven.

Jaak Peeters

Mei 2012

 

Het onvindbare verschil

Het was waarlijk een hele oogst deze week, in onze media – zowel de toonaangevende als de ‘gewone’, meer bescheiden versies.

We nemen er één giller uit.

Mevrouw de Coninck, die in de regering Di Rupo een of andere ministerpost schijnt te bezetten, heeft steen en been geklaagd over het feit dat er te weinig jongeren zijn en  naar verhouding te veel ouderen. Alsof we dat niet al eeuwen wisten. Bovendien trekken ‘we’, naar het oordeel van deze ongetwijfeld zeer wijze mevrouw, vanuit het buitenland teveel ongeschoolde lieden aan. Zeg maar: lui waar je niks mee aankunt. Tenminste: zo verstaat een mens de boodschap van mevrouw de minister.

Tja: moet een mens daar nu om lachen? Of moeten we met z’n allen beginnen huilen? Was mevrouw de Coninck niet één van de dames die om het hardst riepen, toen, bij stonde en wijle ( en dat is nogal vaak), ‘extreemrechts’ van racisme verweten werd? Neen: ze riep niet op tot rustig oordeel. Ze huilde mee in het koor dat van zogeheten extreemrechts de doodsvijand van iedere beschaving maakt.

Wat vertelt dat vermaledijde extreemrechts dan wel, waardoor fatsoenlijke lieden tot het uiterste uitgedaagd worden? Extreemrechts verklaart dat de immigratie thans een ernstig probleem is. Er zijn te veel ongeschoolden onder hen, teveel lieden die de stap naar onze cultuur niet weten te zetten en daar vanwege hun niveau hoogstwaarschijnlijk nooit toe zullen in staat zijn. Diezelfde lieden houden vast aan hun cultuur, die ze samen met hun eigen taal aan hun talrijke kroost doorgeven. Die talrijke kroost blijkt het op de schoolbanken niet zo goed begrepen te hebben: hun schoolse prestaties zijn doorgaans op z’n zachtst voor flinke verbetering vatbaar. Zodat de vraag luidt of van deze jongelui de redding, waarop mevrouw de Coninck doelt, verwacht mag worden. Mevrouw in kwestie heeft het antwoord zelf al gegeven. Twee keer raden?

Kan iemand het verschil aanwijzen tot wat extreemrechts vertelt en de betekenis van de woorden van mevrouw de Coninck?

Laten we eerlijk wezen: dat verschil is er niet.

Daarmee is niet gezegd dat de manier waarop de bedoelde ‘extreemrechtse’ groep de zaken totnogtoe heeft aangepakt, de juiste is. D’er is nogal wat reden om daar heel ernstig aan te twijfelen. Maar daarover gaat het hier dus niet.

Het gaat erom dat de diepe inhoud van de uitgestoten politieke strekking – nog iets anders dan een partij, nota bene – althans voor een deel wel degelijk heel relevant is.

 

Schrijver dezes is maar een simpele kempenzoon van boerenafkomst.

Nu blijkt de boerenstiel aanleiding te geven tot een nogal directe stijl. Een koe is een koe en een stier is een stier en je moet niet rond de pot draaien, want daar komen geen kalveren van. Aangestoken door deze simpele, rechtlijnige logica denkt een mens dan dat als er te weinig kinderen geboren worden, de overheid maatregelen moet treffen om het geboortecijfer op te drijven. Bijvoorbeeld door zich af te vragen waarom er dan wel minder kinderen worden geboren. Toch niet omdat de jongelui van tegenwoordig het niet zo op hebben met seks? Een korte blik in het rond doet anders heel andere dingen vermoeden. Er is evenmin reden om aan te nemen dat de vruchtbaarheid plots drastisch zou zijn gedaald.

Derhalve is er maar één mogelijke reden: jongelui willen niet dat er kinderen geboren worden. Van een overheid verwacht een volgens de boerenlogica redenerende kempenzoon dan dat ze gaat uitzoeken waarom de jonge mensen van vandaag afkerig staan tegenover het krijgen van kinderen.

Men kijkt dan verbaasd op als men een bewindsvrouw hoort verklaren dat het demografisch probleem met nieuwe immigratie moet worden opgelost. Men fronst de wenkbrauwen, als men constateert dat diezelfde bewindsvrouwe niet op de eerste plaats vraagt naar de redenen waarom er geen kinderen komen.

Nochtans is het antwoord niet zo moeilijk. Kinderen op de wereld zetten is poepsimpel. De natuur doet haar werk wel. Maar diezelfde kinderen dan ook nog grootbrengen: dààr ligt het kalf gebonden. Een kind opbrengen tot een volwassen mens kost stapels geld.

En wat zien we de partij waarvan mevrouw de Coninck deel uitmaakt dan doen? Pleiten voor meer belastingen! Wie moet die belastingen opbrengen? Juist: diegenen die geacht worden kinderen op de wereld te zetten.

Wat zegt de door mevrouw de Coninck zo verfoeide rechterzijde in koor – de extreme versie zowel als de gematigde uitgave? Dat er moet bespaard worden. Dat de belastingsdruk moet afnemen. Dat werken beloond moet worden. Dat het krijgen van kinderen ook financieel mogelijk moet zijn.

Het onvindbare verschil van hierboven blijkt te wijzen naar een hoogstvermoedelijke hypocrisie. Je kunt toch niet aan de ene kant het tekort aan geboorten als probleem stellen en aan de andere kant tegelijk de geboorten tegenwerken?

Vervolgens moet men dan inderdaad noodgedwongen grijpen naar de enige oplossing die zulke inconsequentie nog toelaat: immigratie. Maar dan moet men ook nadenken over de aard van de immigratie – gesteld dat deze immigratie dan toch de oplossing zou zijn, quod non. Bijvoorbeeld: dan geeft het geen pas om mensen aan te trekken uit culturen, waarvan we op voorhand weten dat hun integratie en latere assimilatie bijzonder moeilijk zal zijn.

Nou, kijk eens aan!

Dat is toch precies wat het uitgespuwde extreem rechts al jaren verkondigt? Je hoeft daar zelf niet eens ‘extreem’ voor te wezen: de zeer serene en wijze Geert Bourgeois zet al langer zwaar in op integratie en inburgering. En wat zegt onze bewindsvrouwe: dat de groep die vandaag immigreert eigenlijk ‘wringt’ in onze cultuur, waarom ze overigens wordt afgewezen in  andere landen.

Het verdwenen verschil.

Dat kan toch geen toeval zijn? Het kan toch niet dat bewindsvrouwen dit alles niet doorzien?

Is het dan toch hypocrisie?

 

 

Jaak Peeters

Mei 12

Verandering?

De N-VA voert dezer dagen campagne onder het thema “de kracht van de verandering”. Die slogan ontleden zou een intellectuele oefening op zich zijn. Wat is er immers belangrijk: die kracht? Of de verandering? Of misschien beide?

Laat het ons maar gewoon houden bij het idee dat verandering noodzakelijk is. De partij heeft in dit opzicht natuurlijk gelijk. De vraag is evenwel of zij wel goed beseft wat dit ‘veranderen’ echt inhoudt.

Als veranderen voor haar betekent dat de franjes moeten afgeknipt worden, dan hoeft de hele scène niet. Als veranderen daarentegen betekent dat het tapijt moet herweven worden, dan staat de partij hier voor een helse opdracht, maar het wordt dan wel écht interessant.

Zo’n veranderingsproces zou vele, vele jaren in beslag nemen en dieper ingrijpen dan menigeen op het eerste gezicht gelooft.

We bekijken als voorbeeld even de landinrichting. Dat is ogenschijnlijk een onschuldig onderwerp, zonder communautaire, fiscale of sociale implicaties.

Dat is echter maar schijn.

Zolang de bevolkingsdichtheid in Vlaanderen een bepaalde grens niet overschreed – het juiste cijfer doet er niet toe -, maakte het nauwelijks wat uit waar iemand zijn nieuwe huis neerpootte. Er was ruimte genoeg en de manier van leven was trager dan die van vandaag, zodat de afstanden veel groter leken, waardoor nog eens een extra gevoel van ruimtelijke weidsheid werd opgeroepen.

Maar onze levenswijze is inmiddels ten gronde veranderd. Bovendien zijn we ervan overtuigd geraakt dat ieder individu het recht heeft op een eigen, persoonlijke keuken, badkamer, slaapruimte en wat al meer. Legio is het aantal huizen dat door slechts één persoon bewoond wordt, terwijl de huizen in vroeger dagen bevolkt waren. Het gevolg is dat overal in den lande huizen oprijzen, vaak op plaatsen waar de kwaliteit van de grond bij voorkeur de bestemming voor landbouwgebruik verdient.

Maar niet dus.

Het gevolg is dat Vlaanderen volgebouwd wordt: één grote stad.

Wat gebeurt er met het verkeer?

Mensen willen zo snel mogelijk van punt A naar punt B. Ze nemen daarvoor dan ook de auto. Eidoch: als er overal huizen staan worden alle straten tot woonstraten, waar overigens nogal eens borden te zien zijn waarop de bewoners aansporen tot het matigen van de snelheid.

Tja: als er overal woonzone is, kun je met de auto natuurlijk niet overal even flink doorrijden. Zo snel mogelijk van punt A naar punt B zit er dan niet meer in.

Omdat we haastige mensen zijn – onze wereld lijdt aan de haastziekte -, neemt in dergelijke omstandigheden de neiging om de snelheidsbeperkingen aan de laars te lappen toe. Om het toenemend aantal overtredingen in te dijken, kan de politie niet anders dan controleren. Overal verschijnen er flitspalen.

Wie daar op een psychologische manier naar kijkt, moet er niet van overtuigd worden dat dit alles bijdraagt aan het verhogen van het niveau van onbehagen in de samenleving. Dat onbehagen komt bovenop de onveiligheidsgevoelens, de vervreemdingsgevoelens ten gevolge van de instroom van vreemdelingen – vaak inderdaad illegalen, dat laatste nog eens een extra bron van ongenoegen vormend. Zelfs de politie erkent een toeneming van inbraken. En alsof dat alles nog niet volstaat, zijn er nog de sociale, economische en politieke tribulaties. Een bank die failliet gaat, een hele energiesector die onder controle van een vreemde mogendheid komt, staatsfinanciën die ontsporen, een Europese constructie die hele volkeren in de armoede dreigt te duwen in naam van budgettaire orthodoxie…

Als N-VA echt verandering wil brengen, staat de partij voor een kluwen aan factoren en toestanden, gevolgen van een sinds generaties mislopend beleid. Op zowat elk terrein van het menselijk leven zal zij ingrijpend moeten tussenkomen.

Neem, om het voorbeeld van hiervoor voort te zetten, de landinrichting.

Die moet dus duidelijk veranderen. Als de spanningen die door de verkeerssituatie worden opgeroepen één van de oorzaken van het maatschappelijk onbehagen is, moet die verkeerssituatie worden aangepakt. Nu is deze laatste mede, zoals hierboven geargumenteerd, het gevolg van decennialange kortzichtige politiek van landinrichting. Burgemeesters die boer X beloven zijn wei tot landbouwgrond om te toveren in ruil voor zijn stem: het zal allemaal verleden tijd moeten worden. Grond is een schaars goed dat het leven van de hele gemeenschap aanbelangt, en zal dus alvast in grote mate aan het spel van de speculatieve markt onttrokken moeten worden. Dat betekent het doorbreken van sommige liberale maar ook socialistische taboes. Het betekent wellicht dat het oude idee van de grondbank, ooit door Vlaamse nationalisten gelanceerd, terug onder het stof moet worden gehaald. En wat zal er dan in de Vlaamse randgemeenten moeten gebeuren? En welke zijn de implicaties op de positie van de verzekeringsmaatschappijen, waarvan de portefeuille immers voor een groot deel uit onroerend goed bestaat? De prijzen bevriezen? Kàn dat, in deze Europese constructie? Er zullen zeker eigenaarscomités verschijnen die conservatieve of zelfs reactionaire standpunten innemen, van het slag van de opvattingen van de lieden die B-plus bevolken. Zijn we daar wettelijk tegen gewapend met een Raad van State die wel overgewaaid lijkt uit de late Middeleeuwen?

De hele levenssituatie waarin we ons thans bevinden lijkt op een reusachtige spaghetti van krachten, verhoudingen, toestanden en regels, die doorheen de decennia die ons vooraf zijn gegaan tot stand zijn gekomen.

Dààrin verandering brengen om dit land weer terug bewoonbaar te maken: dààr ligt de echte uitdaging voor een partij die het met Vlaanderen goed meent. Dat Vlaanderen daartoe veel meer bevoegdheden moet hebben dan nu, is een noodzakelijke, doch volstrekt onvoldoende voorwaarde.

Neen: het gaat niet om een taak voor één of twee ambtstermijnen.

Het gaat om een taak voor een hele generatie.

Geen wonder dat de partij zoveel tegenkanting ontmoet.

 

Jaak Peeters

April 12

Uitleggen, niet afbreken.

Waarom willen mensen als L. Huyse en anderen zo hardnekkig volhouden aan hun verlangen om alle historische verhalen en mythen te ‘deconstrueren’, lees: afbreken? Zij zelf beweren dat het is om de waarheid boven te halen. Anders blijven oude wonden etteren.

Thomas Wahctendorf maakte recentelijk duidelijk dat wie genadeloos op jacht gaat naar het waarheidsgehalte van verhalen of mythen, daardoor meteen ook zijn wantrouwen in de narratieve grondslagen van onze cultuur manifesteert.

Dat is wellicht juist. En wellicht is het waar wat diezelfde auteur schrijft: dat dit wantrouwen een extreme vorm van moderniteit is, die voortkomt uit de Cartesiaanse leuze dat alleen dàt aanvaardbaar kan zijn, wat klaar en duidelijk bewezen werd.

Toch is dat niet alles.

Waar komt de idee vandaan dat wie verhalen en mythen verder laat leven oude wonden verder laat etteren? Kortweg: dat is een slechte interpretatie van de inzichten van Freud, Charcot en co. Mythen en oude verhalen zélf werken namelijk als verwerkingsmachines van oude tormenten, net als literatuur en kunst in het algemeen. Wat mythen ons brengen, is tegelijk het verhaal hoe datzelfde volk zijn miserie verwerkt heeft. Het volk heeft zelf psychiater gespeeld. De divan werd intussen weer opgeborgen want het volk heeft gedaan wat het moest doen: zijn tormenten verwerken om het leven nadien verder te kunnen zetten.

Maar Huyse en co nemen daar geen genoegen mee: zij willen dat er nog tweede psychiater wordt opgetrommeld, namelijk om te onderzoeken of zijn eerder werkzame collega zijn werk wel goed heeft verricht. Schuilt de onrust dan misschien bij hen – terwijl het volk zelf al lang klaar is? Dan zouden sommige theoretici getuigenis afleggen van een aanmatigend misprijzen voor de kundigheden van het volk. Dat is maatschappelijk geen gezonde houding.

Zo bekeken ziet het er veeleer naar uit dat men zich moet afvragen waarom sommigen zo’n dwingende behoefte hebben aan nog eens een psychiater, want wie het wantrouwen blijft opstapelen, maakt de uiteindelijke dosis onbehagen in de samenleving nog groter en schuift dus de opstap naar een normaal leven alleen maar verder in de toekomst.

De historicus moet niet afbreken, maar inzicht verschaffen en uitleggen.

Maar er is nog een andere reden om de positie van mensen als Huyse af te wijzen.

Wie de genadeloze afbraak van verhalen en mythen najaagt, moet toch eens uitleggen wat hij dan doet met de ontzagwekkende mystieke traditie in onze menselijke cultuur. Ja: het gaat hierbij over Hadewych, Ruusbroek, Eckhart, Theresa van Avila, Anna van Hees maar ook over Boeddha, Krishnamurti en zovele anderen. Al die mensen hebben zich één gevoeld met het Al en daarbij inzichten verworven waar de meesten onder ons slechts naar kunnen hunkeren. Moeten hun ervaringen zo nodig gedeconstrueerd worden? Ze brengen ons toch ook maar onbewezen verhalen en mythen? Of doen we er toch maar beter aan te aanvaarden dat er naast de ‘dagelijkse’ kenwijzen nog andere bronnen van menselijke kennis en dito levenservaring bestaan? Wat is er zo dwingend dat alléén de zichzelf als rationeel voordoende deconstructivist het recht meent te hebben aanspraak maken op de ene waarheid? En zijn mythes dan niet ook een middel om naar een wereld te grijpen, die we anders niet te pakken krijgen?

Laat ons die zaak nog een op een andere manier bekijken.

Het is niet uitgemaakt dat er maar één waarheid bestaat. Zelfs sommige fysici twijfelen daar aan. Het zou de zaak alleen nog ernstiger maken.

Laat ons dus aannemen dat er maar één kosmos is en wellicht – al twijfelen sommige fysici tegenwoordig ook daar aan – maar één stel natuurwetten.

Maar die kosmos omvat dan ook alles. Er is niets buiten, behalve, voor wie gelovig is, God.

Echter de wereld van de mensen omvat helemààl niet alles.

Wie toch tot deze laatste opvatting neigt, moet in het archief van de BBC de uitzendingen over de Engelse dame opvragen, die in Borneo Oran Oetanwezen opvangt, grootbrengt en ze vervolgens weer in de wildernis uitzet.

Wie deze Orankinderen observeert, ontwaart meteen zoveel trekken van het menselijke kind, dat het heus moeilijk wordt te ontkennen dat er in de geesten van die wezens allerlei gaande is. Ook die wezens leven in een wereld van betekenissen, in hun wereld, die voor ons te enenmale ontoegankelijk is, zoals onze wereld voor hen ontoegankelijk is. Ze kunnen zich bijvoorbeeld niets voorstellen over onze maanreizen. Gesteld dat ze filosofisch zouden denken, zou hun stelling dat maanreizen ‘onwaar’ zijn, manifest onjuist zijn.

Wie vanuit ervaringskennis, zoals opgesloten in verhalen en mythen, de mogelijkheid openhoudt dat er tòch maanreizen zijn, zou in  de wereld van het politiek correcte denken op zware weerstand botsen.

Wat verhindert ons immers om dezelfde beperktheid toe te schrijven aan de wereld van betekenissen waarin mensen leven? Waar halen we de pretentie vandaan om te denken dat wij, kleine, sterfelijke menselijke wezens, de ultieme waarheid te pakken hebben?

Onze menselijke wereld is ongetwijfeld zeer rijk, maar beweren dat hij allesomvattend is, is op z’n zachtst gezegd arrogant.

Al onze menselijke kennis is beperkt en omdat ze niet van een alomvattend overzicht kan uitgaan, per definitie standpuntelijk.

Mythen en verhalen mogen dan narratief zijn, maar met Ricoeur moeten we erkennen dat we ze nodig hebben, precies omdat we standpuntelijk zijn en dus moeten openstaan voor wat onder andere traditie en mythologie ons te vertellen hebben. We moeten schroom opbrengen ten aanzien van wat we niet meteen rationeel begrijpen. Diep respect voor de volheid van het zijn, zoals Heidegger zou zeggen. Onze wereld is helemààl niet de héle wereld.

Er steekt in mythen zoveel wijsheid, dat we ze maar beter niet lichtzinnig met het huisvuil meegeven. Tenzij alléén die mythen voor afbraak in aanmerking komen, die gericht zijn op het menselijk groepsbestaan, lees: Vlaamse mythen.

Maar dat is afbreken en niet uitleggen.

 

 

Jaak Peeters

April 2012