Theodore Dalrymple, schrijversnaam van de Engelse psychiater Anthony Daniels, wordt door progressief Vlaanderen vooral uitgespuwd. Want hij vertelt dat de jeugd verkeerd opgevoed wordt. Dat ruikt naar normen en waarden en daar kan progressief niet zo mee voort.
Als Dalrymple – of Daniels – die uitspraak zo, in zijn ongenuanceerde algemeenheid, zou hebben gedaan, is ze overdreven. Maar Daniels werkte in achterstandswijken, in zogeheten multiculturele wijken waar drugs, prostitutie en gewelddadigheid schering en inslag zijn.
Als zich verantwoordelijk voelend mens is Daniels op zoek gegaan naar de oorzaken van deze toestanden. Ze zijn niet te vinden in het ontbreken van materiële voorzieningen. Want – alweer in algemene zin – ook armere mensen geven vaak blijk van trots en zelfvertrouwen.
Dit brengt Daniels ertoe op zoek te gaan naar de levensaanvang van de betrokkenen: hun opvoeding. Kort gezegd: als jongeren niet leren hoe ze moeten leven, dan kunnen ze dat ook niet. Er zijn ouders nodig, en ouderen in het algemeen, die als rolmodel optreden en die aan jongeren aanleren waar er grenzen liggen. Maar als die ouderen ontbreken of aan hun opvoedende plichten verzaken, leren jongeren gewoon geen grenzen.
Nu is het een fundamentele behoefte van elk menselijk wezen naar de eigen identiteit op zoek te gaan. Jongeren leren ‘wie ze zijn’. De vorming van een vast en enigszins samenhangend zelfbeeld, de verwerving van een eigen geloofwaardige identiteit dus, verloopt via de confrontatie met alles wat ‘het andere’ is, dit wil zeggen: door het verkennen van grenzen. Wie zijn grenzen kent, kan zichzelf afbakenen en weet dus ook wie hij is en wat hij kan en mag. Ziedaar overigens het belang van zo’n betwist begrip als identiteit. Voor de psycholoog kan er geen twijfel over bestaan: grote delen van het menselijk gedrag hebben direct van doen met die verwenste identiteit.
Maar in de sloppenwijken van onze grote steden krijgen we te maken met een totaal ontwrichte wereld. ‘Ontwrichten’ wil zeggen: uit zijn gewricht halen, uit elkaar halen wat in elkaar hoort te haken. Ze ontberen de rolmodellen die hen helpen hun grenzen en dus hun identiteit te bepalen.
Jongeren die in een ontwrichte wereld zijn opgegroeid hebben geen andere keuze dan constant zelf op zoek gaan naar de grenzen van zichzelf, om tenminste te zichzelf te kunnen ervaren. Het gaat dus om meer dan de kick zelf. Ze kunnen weinig anders dan liefst hevige confrontaties uitlokken, want die geven de grootste zelfervaring. Als dit soort confrontaties plaats vindt onder soortgenoten – of lotgenoten – dan valt licht te voorspellen dat misdadigheid, geweld, drugs en dit soort lieflijkheden inderdaad aan de orde van de dag zullen zijn.
Nu spreekt Dalrymple over de Londense achterstandwijken.
Maar toch moet men wijzen op een weidser uitwaaierend probleem, dat met de bovengeschetste toestanden wel eens raakpunten zou kunnen hebben.
Het gaat om een gebrek aan besef wie we als collectiviteit zijn. Dat heeft te maken met onze welvaart en nog veel meer met onze schijnwelvaart.
Enigszins lapidair gezegd komt het erop neer dat vele mensen ver boven hun stand leven. Ze steken zichzelf tot over de oren in de schuld. Ze kopen een veel te groot huis, daar bovenop nog eens een mooie, meestal veel te grote auto en worden dan boos als ze die tweede vakantie wegens geldgebrek moeten afzeggen.
Men zou wel eens verbaasd kunnen staan, als men zou constateren hoe leeg de portemonnee van vele mensen is en hoe vaak mensen zwaar besparen op levensmiddelen of de aankoop van medicijnen bij de apotheker uitstellen omdat de beurs het niet toelaat.
Al die mensen zijn doorgaans heel gewone, fatsoenlijke mensen. Ze vergalopperen zich niet aan diefstal of gewelddadigheid. Ze onderhouden hun voortuintje, knippen hun heg en rijden hun gazon af.
Maar er komen geen kinderen. Want dààrvoor is het geld op. Je kunt niet tegelijk een groot, mooi huis kopen, een – of twee: één voor meneer en één voor mevrouw – nieuwe auto, zodat een paar decennia een zware maandelijkse afbetaling voor de boeg ligt, en dan nog eens kinderen op de wereld zetten. Want kinderen kosten geld.
Welnu: op die manier verbreekt een groot deel van onze generatie de historische ketting van de generaties. We zijn gefocust op onze materiële welvaart en de status die dergelijke dingen ons schijnen op te leveren, putten daartoe onze mogelijkheden uit en houden niets over om onze historische rol te spelen in onze gemeenschap. En àls er kinderen zijn – nogal eens per accident -, dan zijn ze voornamelijk tot last – begrijpelijk voor wie tot over z’n oren in de schulden zit.
Op die manier verliest een groot deel van een hele generatie het contact met haar historische grenzen. Deze generatie isoleert zichzelf omdat ze het al te veel vertikt voor goed gevormde opvolgers te zorgen. Ze is namelijk teveel met haar materiële zorgen bezig. En als ze kinderen heeft, zijn die geen uitdaging maar een last. De ouderen stoppen we in een rusthuis.
Het is maar een voorlopige hypothese, maar zo’n historische isolatie zou wel eens een oorzaak voor een zwak collectief zelfbesef kunnen zijn – en omgekeerd.
Ook een generatie als geheel heeft immers behoefte aan een identiteit. Ook een generatie als geheel moet voelen dat haar bestaan zin heeft en dat kan alleen door zich in de historische ketting van generaties in te schrijven. Daardoor namelijk botst een generatie als geheel op haar grenzen als generatie: tegen haar eigen kinderen – de volgende generatie – en tegen haar ouders – de vorige generatie.
Daarom is het vaak bediscussieerde probleem van de collectieve identiteit veel meer dan een nationalistisch fantasme.
Het gaat integendeel om een zaak van leven of dood. Want niemand kan voorspellen hoe de generatie die na ons komt – of wat er nog van over zal blijven – zich zal gedragen, wanneer ze opgevoed blijkt zonder sterk collectief identiteitsbesef. Wat zal er gebeuren wanneer een hele generatie collectief op zoek gaat naar haar identiteit?
Jaak Peeters
Augustus 2011