Kwaadaardigheid of frustratie?

Is het kwaadaardigheid, frustratie of een late oprisping van puberaal verzet? Marc Reynebau produceert in de zichzelf toonaangevend noemende Standaard een stuk, waarvoor zelfs de meest minzame beoordelaar tenminste het woord zielig moet gebruiken.

Eerst de teneur: het handvest is nationalistisch van inspiratie. Deze kritiek komt enkele keren in het stuk voor, dus mag men aannemen dat die ‘nationalistische inspiratie’ Marc Reynebau erg hoog zit.

Dat zal ook wel voor iemand die geëvolueerd is van een aankomend flamingant die ooit een bundel redigeerde onder de titel “Vlamingen vooruit en voortgedaan!” tot een notoir belgicist.

Vreemd is het, dat de heer Reynebau geen moeite blijkt te hebben met een Belgisch nationalisme, doch wel met een Vlaams nationalisme. De enige bedoeling van het ontwerp, verklaart hij, is Vlaanderen uit België los te maken.

Tja: dat mag dus volgens de Heilige Leer van Reynebau niet. België is eeuwig, het eindpunt van onze geschiedenis.

Overigens maakt Reynebau zich toch wel belachelijk als hij het gebeuren omtrent dat ontwerp van Handvest verbindt met het jongetje dat een kookpot op het hoofd zet en een pollepel als zwaard hanteert.

Begrijpt de heer Reynebau zelf wel wat hij hier zegt? Wat hij hier aanvalt is noch min noch meer de emancipatie zelf, want die bestaat er nu net uit dat ‘het jongetje’ zichzelf inderdaad ophijst tot op het hogere niveau. In de geschiedenis – Reynebau is historicus en moet dat dus weten – werden de lieden die hun volk wilden emanciperen altijd al misprezen door hen, die meenden de ware elite te zijn en daarom het recht te hebben om te heersen. Dat misprijzen werd enige tijd geleden door Marc Reynebau overigens zélf uitgesproken, toen hij verklaarde dat de eerste Vlaamse Bewegers veelal gefrustreerde kleine bourgeois waren. Aan zichzelf kent men de halve wereld! De heer Reynebau zou Ludo Abichts recente boekje over populisme eens moeten lezen. Net als schrijver dezes is Abicht zwaar geporteerd voor een zo ver mogelijk gaande emancipatie van mens en volk. Dat is nodig om moreel vermogen te verwerven. Zonder vrijheid is er geen moraliteit, want wie geen keuze heeft, kan geen fouten maken en dus ook geen goeds verrichten.

Vervolgens tapt Reynebau uit hetzelfde vaatje als zovelen: de identiteit van de modale Vlaming zou ‘gelaagd’ wezen. Is er één nationalist die zulks betwist? Graag namen dan!

Prof. M. Storme schreef over die gelaagdheid enkele jaren geleden reeds in het in Rotterdam verschijnende Civis Mundi. Schrijver dezes vergeleek in het jaarboek van het VVA van 2011 de menselijke identiteit met een wolk van betekenissen. Die wolk verandert voortdurend, zoals echte wolken doen. Er komen lobben bij en er verdwijnen er. Er komen gaten in; sommige delen worden donkerder, andere lichter. Mettertijd versmelten wolken met andere of vallen uit elkaar. Afhankelijk van het ogenblik worden andere delen – zeg maar: betekenissen – beklemtoond. Als ik in Spanje ben, kom ik uit De Nederlanden; als ik in Amsterdam ben, ben ik een Vlaming oftewel Zuid-Nederlander; als ik in Antwerpen rondloop, ben ik een Brabander en als ik in mijn eigenste dorp rondhang, ben ik een Olenaar. Bovendien ben ik amateur-wijnbouwer, voorzitter van een paar verenigingen, vader, echtgenoot, grootvader, oom, buurman en zoveel meer. Maar altijd blijf ik een Vlaming, al is dat deel van de wolk van betekenissen niet altijd de centrale focus van mijn aandacht. Als ik aan de toog in het café de grote problemen van het dorp uit de doeken doe, tesamen met de andere verbruikers, sta ik niet de hele tijd uit te schreeuwen dat ik een Vlaming ben. En toch ben ik dat. Doet dit alles iets af van het bestaan van een Vlaamse identiteit? Men moet ook zindelijk willen denken.

En zou dat Vlaanderen dat Reynebau zo tegenstaat geen respect opbrengen voor ‘andere gemeenschappen’? Wat is de heer De Wever dan bij de Turkse gemeenschap in Antwerpen gaan doen? Toch precies hetzelfde als wat Patrick Janssens deed? Is deze laatste dan ook een oubollig nationalist?

Goed dus: als die Vlaamse identiteit bestaat, welke reden kan Reynebau dan aanvoeren waarom aan die identiteit geen politieke betekenis zou mogen worden gegeven?

Omdat zulks een klassiek-nationalistische inspiratie zou verraden. En zo ja, wat dan? Mag ik even? “Nationalism, which sometimes takes pre-existing cultures and turns them into nations, sometimes invent them, and often obliterates pre-existing cultures: THAT is a reality, and in general an inescapable one.”

Zo, ként de heer Reynebau deze uitspraak? Weet hij uit wiens mond ze komt? Ja: het is Ernest Gellner, een rationalist en één van de goeroes van de modernistische theorievorming over nationalisme. Ontzegt deze man naties hun bestaansrecht? Ontzegt hij hen het recht om zichzelf te vormen, zichzelf tot een min of meer hechte eenheid te smeden? Uit deze tekst blijkt dan toch wel iets anders. Waar zit nu die “klassiek-nationalistische interpretatie” in het ontwerp van Handvest, want veel van wat daarin te vinden is wijst nou net in de richting van bovenaangehaald citaat?

En waar haalt Reynebau het idee vandaan dat Vlaanderen niet een eigen cultuur zou bezitten, terwijl zovelen in andere omstandigheden geen gelegenheid laten voorbij gaan om te beweren dat de Vlamingen meer gemeen hebben met de Walen dan met wat zij dan “de Nederlanders” noemen? Als ik me niet vergis heeft ook de heer Reynebau zich al wel eens vaker tot deze uitspraak laten verleiden.

Dus toch dan maar een eigen Vlaamse cultuur – hoewel geen eigen taal, maar dat is, zoals Reynebau zelf ooit zei, maar een stukje van de cultuur?

En wat te zeggen over de uitspraak van Reynebau dat de inschrijving van Vlaanderen in de Belgische staat de onafhankelijkheid van Vlaanderen in de weg staat? Als dit handvest een politieke momentopname is, zoals Reynebau zelf schrijft, dat geldt dat ook voor deze bepaling. Want als artikel 35 van de Belgische grondwet in confederale zin wordt uitgevoerd, liggen de kaarten plots heel anders.

Slingeren met uitspraken over het momentane karakter van een politiek feit is altijd gevaarlijk: zo moge het de heer Reynebau nu zelf ondervinden.

De waarheid komt natuurlijk altijd wel boven water: dit handvest verhindert het instellen van een Belgische kieskring, dé fetisj van alles wat droomt over La Belgique Une et Indivisible.

Waarom heeft Reynebau een heel tegenstrijdig en op verschillende punten onjuist verhaal nodig om kortweg te zeggen dat hij Belgicist is en zich kant tegen de Vlaamse emancipatie? Het zou hem toch veel makkelijker zijn geweest als hij gewoon verklaard had dat hij een reactionaire overtuiging koestert en misschien wel terug wil naar de tijd dat kinderen zo vroeg mogelijk gingen werken en de plattelandsmeisjes naar de stad moesten om te ‘gaan dienen’.

Gaat het om kwaadaardigheid?

Of is het frustratie omdat Vlaanderen – of wat hij daarmee associeert – hem ooit persoonlijk dwars heeft gezeten?

 

 

Jaak Peeters

Mei 2012

 

U kiest,wij beslissen.

Het zijn kwade dagen voor de modale democraat. Democratie betekent toch dat de grote lijnen van de toekomstige staat der dingen door de soevereine burger worden uitgezet? Waar willen we met ons allen uitkomen? In welke omstandigheden willen we dat onze kinderen zullen leven?

Dat lijken nogal essentiële en heel vanzelfsprekende dingen, maar wat dat laatste betreft zijn ze dat zeker niet.

Irritatie, ongenoegen, afkeer, boosheid, walging: dat zijn de gevoelens die de democratisch denkende burger dezer dagen bekruipen wanneer hij ziet hoe de Europese bazen de Griekse burger molesteren. De Grieken hebben het mismeesterd, zeer zeker. Maar moet dit nou echt? Met name in het land waar de democratie ooit ontstond?

En dan komt nu nog eens bovenop de uitspraak van de zogeheten G8: Griekenland moet in de eurozone blijven en de afspraken moeten worden nagekomen.

Anders gezegd: jullie, Grieken, mogen binnenkort stemmen hoe jullie willen, de euro blijft en jullie zullen de opgelegde besparingen doorvoeren, of jullie dat nu willen of niet. Dat is, hoe men het wende of kere, geen uitspraak van een democratisch bestuur maar een Diktat van een bezettende macht.

En daarmee is het kernwoord van deze dagen gevallen: het gaat om de macht. De Macht, dames en heren, en niets anders! Democratie is bijgevolg slechts een luxe-artikel, een bovenopje. Maar de kern is: wie deelt hier de lakens uit? Wie gelooft dat de mate waarin de democratische regels van gelding zijn de graadmeter is van het beschavingsniveau, zal nu tot de ontnuchterende conclusie komen dat de beschaving slechts een dun laagje vernis is bovenop de brute, harde kern van een genadeloze machtsuitoefening.

Daarmee is gezegd dat de democratie niet echt bestaat, ook niet en misschien vooral niet in Europa en, zo mogelijk, nog minder in de zogeheten Europese Instellingen, die overigens tot stand kwamen zonder dat ook maar één enkele kiezer zich daarover ooit heeft kunnen uitspreken.

Wat drijft de “leiders” – oftewel heersers – tot een dergelijke onzindelijke houding? Ongetwijfeld is dat het verlangen naar stabiliteit. Ze zijn bang dat een Grexit de stabiliteit van hun eurosysteem in gevaar brengt. Als hun vrees gegrond is, bewijst zulks dat hun systeem op z’n zachtst op wankele grond berust, omdat de Griekse economie namelijk voor hooguit twee procent bijdraagt aan het hele BBP van de Eurozone. De vraag die vervolgens oprijst luidt wat we moeten denken als de kern van het democratisch bestel ijskoud wordt weggeduwd ter wille van het behoud van een dergelijk onstabiel systeem.

Moeten we nu spreken van het einde van de democratie? Wat zouden de hemelbestormers van 1968, thans oud en krachteloos geworden, hierover te vertellen hebben?

Oh ja: er is misschien een lichtpuntje, want Hollande heeft zijn fetisj groei in de verklaring van de G8 gekregen. Of is dat maar voor de flem?

Dit alles zou een duidelijke boodschap moeten zijn voor de lieden in Vlaanderen die, met de beste bedoelingen bezield, opkomen voor een Vlaams separatisme. Niet alleen bestaat daar in het eigen parlement niet eens een meerderheid voor. Maar àls zo’n meerderheid zo driest zou zijn de machten te trotseren door de onafhankelijkheid uit te roepen, dan mogen diegenen die voorspellen dat in dat geval Franse troepen op de Meir zullen patrouilleren zwaar inzetten.

En dan, op dat eigenste ogenblik, zullen zelfverklaarde ‘leiders’ à la Van Rompuy en De Gucht met domineesvinger opstaan. Ze zullen hun collaboratie met het onpersoonlijke machtssysteem voluit ten uitvoer leggen en ze zullen dus hun eigen gemeenschap met het mes in de rug steken. Dat is toch al de hele geschiedenis lang zou geweest?

Wie herinnert zich niet de lessen geschiedenis waarin sprake is over Leliaarts, medestanders van Alva of concitoyens met de Franse sansculotten, om over de gebeurtenissen van de laatste twee oorlogen nog maar te zwijgen?

Ja: het gebeurt weer! Onder onze eigenste ogen, nota bene. En we làten het gebeuren.

Altijd al morde het volk en grepen de wanhopigen naar het geweer – want geloven we echt dat troebelen op een andere manier ontstaan? Dat Boerenkrijgers zo zot kunnen worden gemaakt dat ze hun leven riskeren, tenzij ze werkelijk wanhopig zijn geworden?

We moeten heel goed nadenken over wat er nu echt aan het gebeuren is. De Europese commissie trekt alle macht naar zich en stelt zich op als een volwaardige Europese regering – alleen een leger ontbreekt nog, maar iedereen weet dat het slechts een kwestie van tijd is dat onze jongens op verre slagvelden voor de Heilige Europese Nationale Belangen zullen sneuvelen. Ze zullen een ereperk krijgen en postuum als helden gelauwerd worden.

We zullen ingehamerd krijgen dat onze Europese natie hun offer waard is en dat zij een voorbeeld van vaderlandsliefde zijn.

Men zal er niet bij vertellen dat om dat ‘vaderland’ te vestigen de democratie verkracht moest worden. Dat dit vaderland slechts een middel is om de macht efficiënter uit te oefenen en over de massa’s te heersen. De mensen na ons zullen onwetend zijn over het feit dat er ooit zoiets bestond als een zelfbeschikkingsrecht van de volkeren – ze zullen dat namelijk nooit hebben gekend.

En hoe onmogelijk is het dat troepen zullen ingezet worden om onwillige ‘volksgroepen’ zoals dat dan zal heten, betere mores te leren? Wat te denken over Koerden, Tetsjenen, de Ieren – niet eens honderd haar geleden!- en ja: de Basken?

Maar het is ook denkbaar dat belangrijke aantallen mensen wél in de gaten zullen hebben wat er echt gebeurt, omdat tweehonderd jaar scholing op den duur vruchten afwerpen. Ze zullen inzien dat bedrog en oneerlijkheid geen goede basis kunnen zijn voor een gezond bestuur en wantrouwen en achterdocht zullen een diep massief ongenoegen scheppen. Dat kan, want we zien het vandaag. Ze zullen zich wellicht de Franse Revolutie herinneren, want ook daarvan moeten dit soort toestanden de grondslag hebben gevormd.

Misschien. Ja.

Doch het is niet nodig te bewijzen dat een vermoeden juist is. Het volstaat te hopen. Ook al blijkt de hoop ijdel. Het is hoop. En hoop doet leven.

Jaak Peeters

Mei 2012

 

Het onvindbare verschil

Het was waarlijk een hele oogst deze week, in onze media – zowel de toonaangevende als de ‘gewone’, meer bescheiden versies.

We nemen er één giller uit.

Mevrouw de Coninck, die in de regering Di Rupo een of andere ministerpost schijnt te bezetten, heeft steen en been geklaagd over het feit dat er te weinig jongeren zijn en  naar verhouding te veel ouderen. Alsof we dat niet al eeuwen wisten. Bovendien trekken ‘we’, naar het oordeel van deze ongetwijfeld zeer wijze mevrouw, vanuit het buitenland teveel ongeschoolde lieden aan. Zeg maar: lui waar je niks mee aankunt. Tenminste: zo verstaat een mens de boodschap van mevrouw de minister.

Tja: moet een mens daar nu om lachen? Of moeten we met z’n allen beginnen huilen? Was mevrouw de Coninck niet één van de dames die om het hardst riepen, toen, bij stonde en wijle ( en dat is nogal vaak), ‘extreemrechts’ van racisme verweten werd? Neen: ze riep niet op tot rustig oordeel. Ze huilde mee in het koor dat van zogeheten extreemrechts de doodsvijand van iedere beschaving maakt.

Wat vertelt dat vermaledijde extreemrechts dan wel, waardoor fatsoenlijke lieden tot het uiterste uitgedaagd worden? Extreemrechts verklaart dat de immigratie thans een ernstig probleem is. Er zijn te veel ongeschoolden onder hen, teveel lieden die de stap naar onze cultuur niet weten te zetten en daar vanwege hun niveau hoogstwaarschijnlijk nooit toe zullen in staat zijn. Diezelfde lieden houden vast aan hun cultuur, die ze samen met hun eigen taal aan hun talrijke kroost doorgeven. Die talrijke kroost blijkt het op de schoolbanken niet zo goed begrepen te hebben: hun schoolse prestaties zijn doorgaans op z’n zachtst voor flinke verbetering vatbaar. Zodat de vraag luidt of van deze jongelui de redding, waarop mevrouw de Coninck doelt, verwacht mag worden. Mevrouw in kwestie heeft het antwoord zelf al gegeven. Twee keer raden?

Kan iemand het verschil aanwijzen tot wat extreemrechts vertelt en de betekenis van de woorden van mevrouw de Coninck?

Laten we eerlijk wezen: dat verschil is er niet.

Daarmee is niet gezegd dat de manier waarop de bedoelde ‘extreemrechtse’ groep de zaken totnogtoe heeft aangepakt, de juiste is. D’er is nogal wat reden om daar heel ernstig aan te twijfelen. Maar daarover gaat het hier dus niet.

Het gaat erom dat de diepe inhoud van de uitgestoten politieke strekking – nog iets anders dan een partij, nota bene – althans voor een deel wel degelijk heel relevant is.

 

Schrijver dezes is maar een simpele kempenzoon van boerenafkomst.

Nu blijkt de boerenstiel aanleiding te geven tot een nogal directe stijl. Een koe is een koe en een stier is een stier en je moet niet rond de pot draaien, want daar komen geen kalveren van. Aangestoken door deze simpele, rechtlijnige logica denkt een mens dan dat als er te weinig kinderen geboren worden, de overheid maatregelen moet treffen om het geboortecijfer op te drijven. Bijvoorbeeld door zich af te vragen waarom er dan wel minder kinderen worden geboren. Toch niet omdat de jongelui van tegenwoordig het niet zo op hebben met seks? Een korte blik in het rond doet anders heel andere dingen vermoeden. Er is evenmin reden om aan te nemen dat de vruchtbaarheid plots drastisch zou zijn gedaald.

Derhalve is er maar één mogelijke reden: jongelui willen niet dat er kinderen geboren worden. Van een overheid verwacht een volgens de boerenlogica redenerende kempenzoon dan dat ze gaat uitzoeken waarom de jonge mensen van vandaag afkerig staan tegenover het krijgen van kinderen.

Men kijkt dan verbaasd op als men een bewindsvrouw hoort verklaren dat het demografisch probleem met nieuwe immigratie moet worden opgelost. Men fronst de wenkbrauwen, als men constateert dat diezelfde bewindsvrouwe niet op de eerste plaats vraagt naar de redenen waarom er geen kinderen komen.

Nochtans is het antwoord niet zo moeilijk. Kinderen op de wereld zetten is poepsimpel. De natuur doet haar werk wel. Maar diezelfde kinderen dan ook nog grootbrengen: dààr ligt het kalf gebonden. Een kind opbrengen tot een volwassen mens kost stapels geld.

En wat zien we de partij waarvan mevrouw de Coninck deel uitmaakt dan doen? Pleiten voor meer belastingen! Wie moet die belastingen opbrengen? Juist: diegenen die geacht worden kinderen op de wereld te zetten.

Wat zegt de door mevrouw de Coninck zo verfoeide rechterzijde in koor – de extreme versie zowel als de gematigde uitgave? Dat er moet bespaard worden. Dat de belastingsdruk moet afnemen. Dat werken beloond moet worden. Dat het krijgen van kinderen ook financieel mogelijk moet zijn.

Het onvindbare verschil van hierboven blijkt te wijzen naar een hoogstvermoedelijke hypocrisie. Je kunt toch niet aan de ene kant het tekort aan geboorten als probleem stellen en aan de andere kant tegelijk de geboorten tegenwerken?

Vervolgens moet men dan inderdaad noodgedwongen grijpen naar de enige oplossing die zulke inconsequentie nog toelaat: immigratie. Maar dan moet men ook nadenken over de aard van de immigratie – gesteld dat deze immigratie dan toch de oplossing zou zijn, quod non. Bijvoorbeeld: dan geeft het geen pas om mensen aan te trekken uit culturen, waarvan we op voorhand weten dat hun integratie en latere assimilatie bijzonder moeilijk zal zijn.

Nou, kijk eens aan!

Dat is toch precies wat het uitgespuwde extreem rechts al jaren verkondigt? Je hoeft daar zelf niet eens ‘extreem’ voor te wezen: de zeer serene en wijze Geert Bourgeois zet al langer zwaar in op integratie en inburgering. En wat zegt onze bewindsvrouwe: dat de groep die vandaag immigreert eigenlijk ‘wringt’ in onze cultuur, waarom ze overigens wordt afgewezen in  andere landen.

Het verdwenen verschil.

Dat kan toch geen toeval zijn? Het kan toch niet dat bewindsvrouwen dit alles niet doorzien?

Is het dan toch hypocrisie?

 

 

Jaak Peeters

Mei 12

Verandering?

De N-VA voert dezer dagen campagne onder het thema “de kracht van de verandering”. Die slogan ontleden zou een intellectuele oefening op zich zijn. Wat is er immers belangrijk: die kracht? Of de verandering? Of misschien beide?

Laat het ons maar gewoon houden bij het idee dat verandering noodzakelijk is. De partij heeft in dit opzicht natuurlijk gelijk. De vraag is evenwel of zij wel goed beseft wat dit ‘veranderen’ echt inhoudt.

Als veranderen voor haar betekent dat de franjes moeten afgeknipt worden, dan hoeft de hele scène niet. Als veranderen daarentegen betekent dat het tapijt moet herweven worden, dan staat de partij hier voor een helse opdracht, maar het wordt dan wel écht interessant.

Zo’n veranderingsproces zou vele, vele jaren in beslag nemen en dieper ingrijpen dan menigeen op het eerste gezicht gelooft.

We bekijken als voorbeeld even de landinrichting. Dat is ogenschijnlijk een onschuldig onderwerp, zonder communautaire, fiscale of sociale implicaties.

Dat is echter maar schijn.

Zolang de bevolkingsdichtheid in Vlaanderen een bepaalde grens niet overschreed – het juiste cijfer doet er niet toe -, maakte het nauwelijks wat uit waar iemand zijn nieuwe huis neerpootte. Er was ruimte genoeg en de manier van leven was trager dan die van vandaag, zodat de afstanden veel groter leken, waardoor nog eens een extra gevoel van ruimtelijke weidsheid werd opgeroepen.

Maar onze levenswijze is inmiddels ten gronde veranderd. Bovendien zijn we ervan overtuigd geraakt dat ieder individu het recht heeft op een eigen, persoonlijke keuken, badkamer, slaapruimte en wat al meer. Legio is het aantal huizen dat door slechts één persoon bewoond wordt, terwijl de huizen in vroeger dagen bevolkt waren. Het gevolg is dat overal in den lande huizen oprijzen, vaak op plaatsen waar de kwaliteit van de grond bij voorkeur de bestemming voor landbouwgebruik verdient.

Maar niet dus.

Het gevolg is dat Vlaanderen volgebouwd wordt: één grote stad.

Wat gebeurt er met het verkeer?

Mensen willen zo snel mogelijk van punt A naar punt B. Ze nemen daarvoor dan ook de auto. Eidoch: als er overal huizen staan worden alle straten tot woonstraten, waar overigens nogal eens borden te zien zijn waarop de bewoners aansporen tot het matigen van de snelheid.

Tja: als er overal woonzone is, kun je met de auto natuurlijk niet overal even flink doorrijden. Zo snel mogelijk van punt A naar punt B zit er dan niet meer in.

Omdat we haastige mensen zijn – onze wereld lijdt aan de haastziekte -, neemt in dergelijke omstandigheden de neiging om de snelheidsbeperkingen aan de laars te lappen toe. Om het toenemend aantal overtredingen in te dijken, kan de politie niet anders dan controleren. Overal verschijnen er flitspalen.

Wie daar op een psychologische manier naar kijkt, moet er niet van overtuigd worden dat dit alles bijdraagt aan het verhogen van het niveau van onbehagen in de samenleving. Dat onbehagen komt bovenop de onveiligheidsgevoelens, de vervreemdingsgevoelens ten gevolge van de instroom van vreemdelingen – vaak inderdaad illegalen, dat laatste nog eens een extra bron van ongenoegen vormend. Zelfs de politie erkent een toeneming van inbraken. En alsof dat alles nog niet volstaat, zijn er nog de sociale, economische en politieke tribulaties. Een bank die failliet gaat, een hele energiesector die onder controle van een vreemde mogendheid komt, staatsfinanciën die ontsporen, een Europese constructie die hele volkeren in de armoede dreigt te duwen in naam van budgettaire orthodoxie…

Als N-VA echt verandering wil brengen, staat de partij voor een kluwen aan factoren en toestanden, gevolgen van een sinds generaties mislopend beleid. Op zowat elk terrein van het menselijk leven zal zij ingrijpend moeten tussenkomen.

Neem, om het voorbeeld van hiervoor voort te zetten, de landinrichting.

Die moet dus duidelijk veranderen. Als de spanningen die door de verkeerssituatie worden opgeroepen één van de oorzaken van het maatschappelijk onbehagen is, moet die verkeerssituatie worden aangepakt. Nu is deze laatste mede, zoals hierboven geargumenteerd, het gevolg van decennialange kortzichtige politiek van landinrichting. Burgemeesters die boer X beloven zijn wei tot landbouwgrond om te toveren in ruil voor zijn stem: het zal allemaal verleden tijd moeten worden. Grond is een schaars goed dat het leven van de hele gemeenschap aanbelangt, en zal dus alvast in grote mate aan het spel van de speculatieve markt onttrokken moeten worden. Dat betekent het doorbreken van sommige liberale maar ook socialistische taboes. Het betekent wellicht dat het oude idee van de grondbank, ooit door Vlaamse nationalisten gelanceerd, terug onder het stof moet worden gehaald. En wat zal er dan in de Vlaamse randgemeenten moeten gebeuren? En welke zijn de implicaties op de positie van de verzekeringsmaatschappijen, waarvan de portefeuille immers voor een groot deel uit onroerend goed bestaat? De prijzen bevriezen? Kàn dat, in deze Europese constructie? Er zullen zeker eigenaarscomités verschijnen die conservatieve of zelfs reactionaire standpunten innemen, van het slag van de opvattingen van de lieden die B-plus bevolken. Zijn we daar wettelijk tegen gewapend met een Raad van State die wel overgewaaid lijkt uit de late Middeleeuwen?

De hele levenssituatie waarin we ons thans bevinden lijkt op een reusachtige spaghetti van krachten, verhoudingen, toestanden en regels, die doorheen de decennia die ons vooraf zijn gegaan tot stand zijn gekomen.

Dààrin verandering brengen om dit land weer terug bewoonbaar te maken: dààr ligt de echte uitdaging voor een partij die het met Vlaanderen goed meent. Dat Vlaanderen daartoe veel meer bevoegdheden moet hebben dan nu, is een noodzakelijke, doch volstrekt onvoldoende voorwaarde.

Neen: het gaat niet om een taak voor één of twee ambtstermijnen.

Het gaat om een taak voor een hele generatie.

Geen wonder dat de partij zoveel tegenkanting ontmoet.

 

Jaak Peeters

April 12

Uitleggen, niet afbreken.

Waarom willen mensen als L. Huyse en anderen zo hardnekkig volhouden aan hun verlangen om alle historische verhalen en mythen te ‘deconstrueren’, lees: afbreken? Zij zelf beweren dat het is om de waarheid boven te halen. Anders blijven oude wonden etteren.

Thomas Wahctendorf maakte recentelijk duidelijk dat wie genadeloos op jacht gaat naar het waarheidsgehalte van verhalen of mythen, daardoor meteen ook zijn wantrouwen in de narratieve grondslagen van onze cultuur manifesteert.

Dat is wellicht juist. En wellicht is het waar wat diezelfde auteur schrijft: dat dit wantrouwen een extreme vorm van moderniteit is, die voortkomt uit de Cartesiaanse leuze dat alleen dàt aanvaardbaar kan zijn, wat klaar en duidelijk bewezen werd.

Toch is dat niet alles.

Waar komt de idee vandaan dat wie verhalen en mythen verder laat leven oude wonden verder laat etteren? Kortweg: dat is een slechte interpretatie van de inzichten van Freud, Charcot en co. Mythen en oude verhalen zélf werken namelijk als verwerkingsmachines van oude tormenten, net als literatuur en kunst in het algemeen. Wat mythen ons brengen, is tegelijk het verhaal hoe datzelfde volk zijn miserie verwerkt heeft. Het volk heeft zelf psychiater gespeeld. De divan werd intussen weer opgeborgen want het volk heeft gedaan wat het moest doen: zijn tormenten verwerken om het leven nadien verder te kunnen zetten.

Maar Huyse en co nemen daar geen genoegen mee: zij willen dat er nog tweede psychiater wordt opgetrommeld, namelijk om te onderzoeken of zijn eerder werkzame collega zijn werk wel goed heeft verricht. Schuilt de onrust dan misschien bij hen – terwijl het volk zelf al lang klaar is? Dan zouden sommige theoretici getuigenis afleggen van een aanmatigend misprijzen voor de kundigheden van het volk. Dat is maatschappelijk geen gezonde houding.

Zo bekeken ziet het er veeleer naar uit dat men zich moet afvragen waarom sommigen zo’n dwingende behoefte hebben aan nog eens een psychiater, want wie het wantrouwen blijft opstapelen, maakt de uiteindelijke dosis onbehagen in de samenleving nog groter en schuift dus de opstap naar een normaal leven alleen maar verder in de toekomst.

De historicus moet niet afbreken, maar inzicht verschaffen en uitleggen.

Maar er is nog een andere reden om de positie van mensen als Huyse af te wijzen.

Wie de genadeloze afbraak van verhalen en mythen najaagt, moet toch eens uitleggen wat hij dan doet met de ontzagwekkende mystieke traditie in onze menselijke cultuur. Ja: het gaat hierbij over Hadewych, Ruusbroek, Eckhart, Theresa van Avila, Anna van Hees maar ook over Boeddha, Krishnamurti en zovele anderen. Al die mensen hebben zich één gevoeld met het Al en daarbij inzichten verworven waar de meesten onder ons slechts naar kunnen hunkeren. Moeten hun ervaringen zo nodig gedeconstrueerd worden? Ze brengen ons toch ook maar onbewezen verhalen en mythen? Of doen we er toch maar beter aan te aanvaarden dat er naast de ‘dagelijkse’ kenwijzen nog andere bronnen van menselijke kennis en dito levenservaring bestaan? Wat is er zo dwingend dat alléén de zichzelf als rationeel voordoende deconstructivist het recht meent te hebben aanspraak maken op de ene waarheid? En zijn mythes dan niet ook een middel om naar een wereld te grijpen, die we anders niet te pakken krijgen?

Laat ons die zaak nog een op een andere manier bekijken.

Het is niet uitgemaakt dat er maar één waarheid bestaat. Zelfs sommige fysici twijfelen daar aan. Het zou de zaak alleen nog ernstiger maken.

Laat ons dus aannemen dat er maar één kosmos is en wellicht – al twijfelen sommige fysici tegenwoordig ook daar aan – maar één stel natuurwetten.

Maar die kosmos omvat dan ook alles. Er is niets buiten, behalve, voor wie gelovig is, God.

Echter de wereld van de mensen omvat helemààl niet alles.

Wie toch tot deze laatste opvatting neigt, moet in het archief van de BBC de uitzendingen over de Engelse dame opvragen, die in Borneo Oran Oetanwezen opvangt, grootbrengt en ze vervolgens weer in de wildernis uitzet.

Wie deze Orankinderen observeert, ontwaart meteen zoveel trekken van het menselijke kind, dat het heus moeilijk wordt te ontkennen dat er in de geesten van die wezens allerlei gaande is. Ook die wezens leven in een wereld van betekenissen, in hun wereld, die voor ons te enenmale ontoegankelijk is, zoals onze wereld voor hen ontoegankelijk is. Ze kunnen zich bijvoorbeeld niets voorstellen over onze maanreizen. Gesteld dat ze filosofisch zouden denken, zou hun stelling dat maanreizen ‘onwaar’ zijn, manifest onjuist zijn.

Wie vanuit ervaringskennis, zoals opgesloten in verhalen en mythen, de mogelijkheid openhoudt dat er tòch maanreizen zijn, zou in  de wereld van het politiek correcte denken op zware weerstand botsen.

Wat verhindert ons immers om dezelfde beperktheid toe te schrijven aan de wereld van betekenissen waarin mensen leven? Waar halen we de pretentie vandaan om te denken dat wij, kleine, sterfelijke menselijke wezens, de ultieme waarheid te pakken hebben?

Onze menselijke wereld is ongetwijfeld zeer rijk, maar beweren dat hij allesomvattend is, is op z’n zachtst gezegd arrogant.

Al onze menselijke kennis is beperkt en omdat ze niet van een alomvattend overzicht kan uitgaan, per definitie standpuntelijk.

Mythen en verhalen mogen dan narratief zijn, maar met Ricoeur moeten we erkennen dat we ze nodig hebben, precies omdat we standpuntelijk zijn en dus moeten openstaan voor wat onder andere traditie en mythologie ons te vertellen hebben. We moeten schroom opbrengen ten aanzien van wat we niet meteen rationeel begrijpen. Diep respect voor de volheid van het zijn, zoals Heidegger zou zeggen. Onze wereld is helemààl niet de héle wereld.

Er steekt in mythen zoveel wijsheid, dat we ze maar beter niet lichtzinnig met het huisvuil meegeven. Tenzij alléén die mythen voor afbraak in aanmerking komen, die gericht zijn op het menselijk groepsbestaan, lees: Vlaamse mythen.

Maar dat is afbreken en niet uitleggen.

 

 

Jaak Peeters

April 2012

Maakbaarheid

Bart De Wever verklaarde in zijn lezing naar aanleiding van de dag van de geschiedenis dat je met het deconstrueren van mythes erg voorzichtig moet zijn. Een samenleving heeft verhalen nodig en wie die lichtzinnig deconstrueert, loopt het risico zich schuldig te maken aan het verspreiden van maatschappelijk desoriëntatie en die hebben we tegenwoordig al genoeg. Historici moeten op zoek naar de waarheid, zegt De Wever, maar ze moeten daar wel voorzichtig mee omspringen: als de opgerakelde waarheid de gemoedsrust overhoop kan halen, is het aangewezen om toch vooraf eens te onderzoeken of men die oefening wel zou doen.

Vanzelfsprekend waren aanvallen op deze stelling des auteurs deel.

Ze kwamen van Luc Huyse, die vindt dat je mythes ongenadig moet ontmaskeren, omdat ze anders blijven woekeren.

Ze kwamen ook van de eeuwige De Gucht, voor wie mythes en nationalisme samengaan en mythes onverzoenbaar zijn met het geloof in de rationele, zelfbesturende mens. Kennelijk heeft de heer eurocommissaris veel tijd.

Wat is de waarde van het commentaar van die twee heren?

Het idee van Huyse – dat je mythes moet ontmaskeren om te verhinderen dat ze gaan etteren – is op het eerste gezicht heel gaaf. Het is een principe uit, bijvoorbeeld, de psychoanalyse, waar de psychiater de patiënt op de divan ertoe brengt uit te spreken wat hem destijds overkomen is. Nadat dat alles uitgesproken werd, ervaart de patiënt een opluchting. Om deze laatste is het te doen, want het maakt het verdere leven alweer wat draaglijker.

Dat klinkt mooi, maar zit bij nader toezien wel vol haken en ogen.

Vooreerst – en die kritiek is niet nieuw – is de vraag wat de patiënt op de divan van de psychiater uitspreekt. Brengt de patiënt uit wat er destijds gebeurd is, of datgene wat hij denkt dat er gebeurd is? De keuze is niet moeilijk: het gaat om het laatste. Als dat juist is, dan luidt de vraag meteen of het überhaupt wel mogelijk is om te expliciteren wat er echt gebeurd is. Vallen waarheid en verdichtsel wel uit elkaar te rafelen? Bovendien: wat is ‘echt gebeurd’? Is dat het blote feit, bijvoorbeeld de handtastelijkheid zelve, of ook de ervaring bij het slachtoffer van dit feit? Ook hier is het antwoord: het tweede. Als dat juist is, dat valt er zelfs op de divan van de psychoanalist niets anders te behandelen dan…jawel: mythes.

Laat ons nu veronderstellen dat zou gebeuren wat Huyse wil dat er gebeurt: ongenadig openscheuren van de verpakking die met de jaren rond groepstormenten werd geweven. Hoe zou de ‘patiënt’ reageren? Kan iemand dat voorspellen? En als we het toch doen, komt de echte waarheid dan wel boven, of worden we alweer met een geconstrueerde ‘waarheid’ opgezadeld? Beginnen we hiermee niet aan een hopeloze onderneming? En zouden we zoiets riskants niet overlaten aan ervaren, grondig geschoolde specialisten? Als het riskant is zonder blikken of blozen openbaar te maken wat er zich afspeelt op de bodem van de collectieve ziel, dan is voorzichtigheid geboden. Dan heeft De Wever gelijk en is het Huyse die uitleg verschuldigd is.

Aan de grondslag van deze discussie ligt iets door-en-door menselijks: dat het menselijk leven altijd worstelt met tormenteringen. We worden doorheen ons leven altijd wel ergens gekwetst. We moeten dat verwerken en dat verwerken gebeurt op een menselijke manier: de manier van het beleven, het ervaren. Dat is nooit objectief. Nooit. Objectiviteit is een ideaal in de wetenschap en zelfs daar is dat ideaal onbereikbaar. Thomas Kuhn heeft het ons geleerd.

Bijgevolg is het onwijs om die steenharde objectiviteit in het menselijk samenleven na te streven als ware het een algemeen goed, want daar valt niet mee te leven. Huyse en De Wever botsen omdat de een gelooft in een maakbare wereld, waartoe volstrekte, koele objectiviteit noodzakelijk is en de ander gelooft dat de dingen veel meer aan de greep van de mens ontsnappen dan diezelfde mens voor lief neemt.

En dus pleit De Wever voor voorzichtigheid.

De houding van De Gucht is in wezen slechts een variatie op dit thema, zij het dat De Gucht zich niet kan losmaken van zijn vooringenomen houding ten aanzien van wat hij opvat als ‘het nationalisme’ – alsof er niet evenveel nationalismen bestaan als mensen. Dat nationalisme de mens in één identiteit opsluit, bijvoorbeeld, is gewoon onwaar. Nationalisme zegt gewoon dat mensen existentiële wezens zijn. Dat ze behoefte hebben aan een positie in kosmos. Ze willen iets of iemand zijn. De natie biedt mede die positie, omdat zij voorziet in een gemeenschappelijke oorsprong, die van alle leden van de groep concrete mensen maakt.

Bij dat laatste proces komen mythes kijken, om dezelfde reden als hiervoor al werd uiteengezet: de wereld van de mensen is geen rationele wereld, maar een ervaren, doorleefde wereld, doorspekt met emotionele en soms getormenteerde elementen. Het is niet wijs om die wereld botweg overhoop te zetten.

Omdat de mens is zoals hij is, een ervarend, belevend, emotioneel en – jawel – bij wijlen rationeel wezen, is de volstrekt vrije keuze waar de heer De Gucht en zijn liberalistische geestesgenoten van dromen een… mythe. Wie twijfelt leze even de geschriften van Locke – een van de peetvaders van De Gucht en co. Hij zal zien dat diezelfde Locke helemaal niet objectief was bij het formuleren van zijn stellingen, want hij zal merken dat Locke grote belangen had in de nieuwbakken Amerikaanse kolonie van Engeland.

Het verleden ongenadig en zonder gevoel openscheuren en het zogenaamd rationeel maken van keuzen zijn uitingen van een andere, op historische gronden verklaarbare mythe: die van de maakbaarheid.

Verklaarbaar, inderdaad.

Maar wel een mythe.

Quod erat demonstrandum.

 

 

Jaak Peeters

April 2012

Gekwetter

Dezer dagen viel in een bekend Vlaams weekblad te lezen dat “ al 41 VB-ers naar N-VA zijn overgestapt”.

Wie gepokt en gemazeld is in wat gewoonlijk de Vlaamse Beweging wordt genoemd, kan niet anders dan van zo’n bericht opkijken.

Freya Van den Bossche vond het cijfer 21 al hoog, maar over die dame wordt verteld dat ze het niet bepaald goed heeft met cijfers, vooral niet als die hoger uitvallen dan een paar tientallen. Men moet het haar meegeven: als de aantallen boven de twintig uitstijgen, wordt de zaak voor sommigen al gauw onoverzichtelijk.

Maar toch is rekenkunde noodzakelijk. Vooral om de dingen in hun perspectief te plaatsen. Vlaanderen telt 308 gemeenten. Die worden bestuurd door zo’n 7.300 gemeenteraadsleden. Daar komen nog een rist OCMW-raadsleden bovenop. Die, zeggen we maar, 12.000 bestuurders komen voort uit het verzamelde politieke korps van alle politieke partijen die dit land rijk is. Laten we aannemen dat één op de drie partijmilitanten aan een mandaat geraakt. Dan betekent dit dat er in Vlaanderen zowat 36.000 partijmilitanten rondlopen. 21 daarvan vond ons aller Freya al hoog.

Natuurlijk gaat het niet om de cijfers. Het gaat om de ideeën die iemand ertoe brengen het getal van 21 ‘overlopers’ hoog te noemen, hoewel dat objectief bekeken veeleer uiterst laag is. Het is mogelijk dat mevrouw Van den Bossche in haar getjilp – ‘twitteren’ betekent ‘tjilpen’, en dat is iets wat mussen plegen te doen – gewoon maar de richting waarin haar neus stond heeft gevolgd. Maar is dat een excuus? Het ziet er eerder naar uit dat zulks de zaak alleen nog erger maakt.

In de psychologie leert men namelijk altijd dat het spontane antwoord het beste is: het weerspiegelt het best wat er echt leeft.

Nou dus: 21 overlopende ( what’s in a name?) VB-ers naar NVA is voor sommigen in dit land een groot nieuwsitem.

Dat wil alleen maar zeggen dat zijzelf een probleem zien, waar er objectief gezien geen bestaat. Wie problemen meent te ontwaren waar er geen zijn, vergist zich. Wie systematisch op dezelfde plaats hetzelfde soort problemen meent te zien, die er evenwel niet zijn, heeft een ernstig probleem.

Eenzelfde analyse moet worden gemaakt over de vrienden van het fameuze Anti-fascistisch Front, kortweg AAF.

Volgens deze kwetteraars liggen de zaken namelijk nog veel ernstiger: het gaat niet om 21, maar om bijna het dubbele aantal overlopers! 41 op 36.000. Stel je voor: 41 op 36.000. Voorwaar: dat is héél ernstig.

Alsof mensen niet van mening kunnen veranderen. Alsof mensen die jarenlang in een partij gemiliteerd hebben, dat niet uit eerlijke overtuiging hebben gedaan, met de beste bedoelingen, onbaatzuchtig – wat van een bepaalde linkerzijde niet altijd gezegd kan worden – en zonder een zweem van vijandigheid ten aanzien van wie dan ook. Simpelweg omdat zij ervan overtuigd zijn dat voor iedereen de zon in het water moet kunnen schijnen en bijgevolg de oude spreuk In Vlaanderen Vlaams, in Spaanderen Spaans van tel moet zijn. Kwestie van respect voor iedereen.

Maar dàt lijkt wel onmogelijk. Vlaams Belang – voorheen Vlaams Blok – is en zal altijd zijn: fascistisch en racistisch. Extreem rechts. Punt uit. Wie dààruit voortkomt, kàn gewoon niet anders dan slecht zijn.

Toevallig is één van die ‘overlopers’ schrijver dezes. Nogal wiedes dat die zich aangesproken voelt. Hij verliet het toenmalige Vlaams Blok – bijlange niet meer te vergelijken met het huidige Belang – uit onvrede voor het uitblijven van de wil tot Vlaams verzet tegen de akkoorden van Dehaene inzake Brussel. Dit feit staat overigens nog steeds geboekstaafd in een bekend studentenblad. We schrijven dan 1988 – inmiddels bijna een kwarteeuw geleden. De jaren daarop was betrokkene partijloos, om dan, uit pure verantwoordelijkheidszin, zich bij de Volksunie aan te sluiten, die nadien, na wegsnijding van overtollig vet, overging in de huidige N-VA. Deze laatste legt in zijn codex aan al haar kandidaten de verplichting op om het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens te onderschrijven.

Wordt het prentje stilaan duidelijk?

Niet de ‘overlopers’ hebben een probleem – ze hebben hoogstens een berekening gemaakt omtrent hun kansen verkozen te worden, een overweging die iedere zichzelf respecterende burger terecht mag maken. De critici van deze ‘overloperij’ zijn het, die toe zijn aan nadere uitleg.

Zij worstelen met een tunnelvisie, of nog: met een onvermogen voldoende ruimdenkendheid op te brengen om zo’n ‘overstap’ niet meteen op te vatten als een fascisering van een politieke partij, maar in te zien dat die kan voortkomen uit eerlijke, welgemeende en heel vaak zelfs onbaatzuchtige overwegingen. Dat men Vlaanderen beter in N-VA kan dienen, dan in een zieltogend VB, bijvoorbeeld.

Of de analyse van deze mensen correct is, kan hier in het midden blijven. Belangrijk is in te zien dat menselijk gedrag altijd een waaier aan drijfveren heeft en niet, zoals fanatieke ideologen denken, altijd weer op het conto van een vermeende ideologische visie moet worden geschreven.

Misschien zouden we verder komen, als we wat minder gedachtenloos zouden kwetteren- excuseer: twitteren – en wat meer onderbouwd en doordacht uit de hoek zouden komen. Wat minder de ideologische richting van de neusstand volgen, en wat meer naar de concrete feiten en cijfers kijken.

Het zou, bijvoorbeeld, ertoe kunnen leiden dat niet zo’n domme fouten worden gemaakt als deze week door het AFF ten aanzien van de politieke carrière van schrijver dezes. Of dat een minister in functie niet langer kwettert dat 21 een hoog cijfer is.

Want dat zulke uitspraak alleen maar dient om de tegenstander in een slecht daglicht te plaatsen en dus de kwaliteit van het debat niet ten goede komt ziet iedereen ook wel in.

Het doen alleen geen goed aan het imago van de politiek.

 

Jaak Peeters

Maart 2012

Een Freudiaans europarlement

Over de Nederlandse PVV mag iedereen denken wat hij of zij wil, maar de manier waarop het zogenaamde europarlement hen, en bij uitbreiding heel Nederland, als schurftige honden behandeld heeft, tart niet alleen elke verbeelding: het is de wansmakelijke vertoning van arrogante zelfingenomenheid en volstrekt wereldvreemde zelfverheffing.

Of het instellen van een kliklijn door een politieke partij te rechtvaardigen valt, is erg twijfelachtig. Misdadigers opsporen en voor het gerecht brengen is de taak van een goed werkende politie, niet van particuliere organisaties. Op dezelfde gronden trouwens is het onaanvaardbaar dat beboeting van burgers in de handen van particuliere firma’s kan gegeven worden: burgers horen door hun democratische overheid te worden gesanctioneerd. Dat is essentieel in een democratie.

Voorts zou een discussie in het  europarlement over de toepassing van het Schengenverdrag wellicht terecht zijn geweest: als een lidstaat een verdrag ondertekent, moet die dat naleven. Pacta sunt servanda. En dan zou premier Rutte inderdaad zijn tekort geschoten als hij over de PVV-kliklijn zou hebben gezwegen.

Maar hier ligt de zaak helemaal anders.

Ze wordt, alvast voor een deel, treffend verwoord door Auke Zijlstra, één van de PVV-vertegenwoordigers in Straatsburg: “Het is de omgekeerde wereld dat het (debat) ging over dat de Europese burgers zich in elke lidstaat vrij mogen vestigen, in plaats van over de problemen die de Oost-Europeanen  veroorzaken in Nederland en andere landen. Wij zetten vraagtekens bij de realiteitszin van het vrij verkeer van personen uit lidstaten die een hele grote afstand hebben tot het gemiddelde van de EU. Maar iedereen zegt meteen dat de EU-afspraken heilig en goed zijn.” Zo staat het vermeld in Trouw.

Die zit, voor wie objectief wil oordelen.

Zijlstra heeft namelijk volkomen gelijk.

Vooreerst is het helemaal niet zeker dat alle Europese verdragen zonder meer ‘goed’ zijn. Nochtans is dat het algemene geloof. Wat Europees is, is goed. Per definitie. Wat nationaal is, kan, mag en moet misprijzend bejegend worden. Uit het nationale komen namelijk alle miseries van de mensheid voort – alsof Europa niet zelf een natie wil zijn! Had al Denis de Rougemont het niet altijd over “het Europese volk”? Wil men eens op Google kijken onder het lemma “het Europese volk”? Alsof dat geen nationalisme is. Naar de woorden van Maurice Van Haegendoren moet men zoiets staatsnationalisme noemen – of ‘lateraal nationalisme’, voor wie liever een buitenlands auteur citeert. Vlamingen weten wat dat betekent.

Het wordt hoogtijd dat we deze feiten allemaal goed beginnen te doorzien, want ze hebben te maken met het hart zelf van onze democratie. Begrijpt men dan niet dat het scheppen van een Europees volk en bijhorende Europese natie onverbiddelijk zal voeren naar zware nationalistische conflicten met de thans bestaande en soms heel oude nationaliteiten? Hoe zullen de Vlamingen reageren als ze op een dag zullen constateren dat Europa in de plaats van België is getreden en hun eigen identiteit wil herkneden om ze aan te passen aan de Europese staatsnatie?

We staan wel zeer ver af van de grondgedachte van een echt (con)federaal Europa.

Dat is één.

Ten tweede: door ‘het volk’ – aan de toog, maar ook in de huiskamers, tijdens de gesprekken over de golf van inbraken in het dorp alweer – wordt inderdààd gevraagd naar het herinstellen van grenscontroles. Die toeneming van inbraken is een feit – ze is nog heel recent door een politiecommissaris uitdrukkelijk bevestigd. En we weten dat die inbraken niet zozeer door Marokkanen of Turken worden gepleegd – sorry, meneer De Winter – , maar wel degelijk door Oost-Europeanen.

Als dat zo is, dan moeten onze regeringen daar wat tegen ondernemen. Zij zijn immers verantwoordelijk voor onze veiligheid en die van onze bezittingen. Zij vertegenwoordigen toch de collectieve machtsuitoefening, die nodig is om misdadigers te bestraffen. Dat laatste recht werd toch aan de individuele burger ontnomen? Als het Europarlement bijgevolg een ondernomen actie aanvalt, dan moet dat gebeuren vanwege een tekortschieten van de reguliere bevoegde overheid. Dàt zou subsidiariteit zijn. En dàt is het, wat ‘wij’ van Europa verwachten. Maar over dat laatste moet het Europarlement nog zowat alles leren. Misschien kan die vergadering eens te rade gaan bij de wijze René Munnik in zijn Filosofische notities in het nummer van Kunst en wetenschap van maart 2012: “Omdat ieder zijnde op zijn eigen manier is, is het ook op zijn eigen manier waar, goed en schoon, of juist niet”.

Of menen de dames en heren europarlementairen misschien dat ze zich helemaal niets hoeven aan te trekken van de besognes van de modale burger? Wat zitten ze daar dan in Straatsburg en (helaas) Brussel vooral veel geld binnen te rijven?

Ten derde stoort de democraat zich vooral aan de hooghartigheid van dat europarlement, dat zichzelf het recht toeschrijft om zich met alles en nog wat te bemoeien en zich daarbij te verheffen boven alles en iedereen, alsof ze uit de hemel neergedaalde goden zijn. Hans Magnus Enzesberger haalde er in zijn Het zachte monster Brussel of Europa in de klem recentelijk nog fel naar uit. Dàt is wellicht het ergerlijkste van het hele verhaal: de arrogantie van een stel zichzelf hoog achtende dames en heren, die zichzelf beschouwen als de vergadering van de ultieme, boven alles verheven Europese morele normativiteit, voorzien dus van het recht om alles en iedereen met het opgeheven vingertje terecht te wijzen, dat doende vanuit hun hoogverheven en vooral – blijkens de feiten –  ingebeelde eigen onkreukbaarheid.

Een hoogverheven onaantastbaarheid die op het morele plan werd geheven, sinds Europa niet langer in staat is om zijn superioriteit op politiek en militair vlak aan de wereld te tonen. Hoe Freudiaans toch allemaal!

 

Jaak Peeters

Maart 2012

Hoe zwaar weegt rechts in Di Rupo I?

Alles hangt van de definitie af. Maar als we de definitie aannemen die een bekend links auteur, Ludo Abicht, aan links geeft, dan staat links voor emancipatie. Met deze definitie staat Abicht echt niet alleen. De columnist van Aktief, het ledenblad van het marxistisch- geïnspireerde Masereelfonds, Koen Dille, houdt er dezelfde mening op na. Links is voor hem ‘totale bevrijding’.

Wat die ‘totale bevrijding’ dan wel betekenen moet, is niet altijd even duidelijk. Zeker is dat het om gelijkberechtiging van mannen en vrouwen gaat; een menswaardige positie van werknemers in bedrijven; de voortdurend volgehouden eis om de minstbedeelden in de gemeenschap de kans te geven een beroep te doen op ons aller solidariteit en nog wel van dat soort dingen. Kortom: allemaal eerbiedwaardige dingen.

Doch ‘totale bevrijding’ zou ook kunnen betekenen dat de individuele persoon zich moet losmaken uit de vaak onopgemerkte banden die hem sinds ’s mensenheugenis in de greep houden. Daarbij denken we natuurlijk allereerst aan dingen zoals de vader- en moederrollen of de bevrijding uit de greep van zelfverklaarde elites, die vinden dat zij het recht hebben anderen voor te schrijven wat die te doen en te laten hebben – een verhouding waarop Abicht in zijn nieuw essay Gewoon volk eerst hard op inzet.

Hoever reikt echter het bereik van deze ‘totale bevrijding’?

Want conservatieven voeren terecht aan dat de meeste van de banden die ons definiëren onbewust zijn. Meer zelfs: sommige ervan kunnen we zelfs niet loswrikken. Zodra onze ouders weten dat we over een aantal maanden zullen geboren worden, sjorren ze ons vast in allerlei sociale netten. Ze doen dat met de allerbeste bedoelingen: ze willen ons een goede peter en meter bezorgen; ze hechten eraan goede afspraken te maken omtrent onze opvang als zijzelf uit werken moeten; ze treffen regelingen met artsen en verpleegkundigen om over onze gezondheid te waken en wat al meer. In werkelijkheid wordt het nog niet geboren individu dus ingeweven in een netwerk van relaties, waarvan het zich van geen kanten bewust is. Meer nog: zònder dat netwerk zou ons bestaan ondenkbaar zijn.

Waar blijven we dan met de door links hooggeroemde ‘totale bevrijding’?

Er is meer.

In De Groene Amsterdammer van 23 februari 2012 schrijft Frans Verhagen: “ Als je iets hebt opgebouwd dat staat als een huis, dan word je vanzelf conservatief als het wordt bedreigd. Progressief kun je zijn in het gebruik van de middelen tot behoud van dat bouwwerk.” Nou: uiteindelijk draait dus elk progressisme uit op een vorm van conservatisme?

Het gaat zelfs niet eens om één simpele vorm van conservatisme.

Want niet alleen doen we er met z’n allen maar best aan om goed vast te houden wat we samen hebben opgebouwd – vindingrijkheid in de methoden om de verworvenheden vast te houden mag je rustig progressief noemen. Intussen gaat het toch maar om iets dat zowat tegengesteld is aan ‘totale bevrijding’ – men denke aan de uitspraak dat de modale Vlaming met een baksteen in de maag wordt geboren. Maar wat doen we met al die relaties die rondom ons werden gespannen zonder dat we daar zelf iets over beseften, zoals onmiddellijk na onze verwekking? Hoeveel van ons gedrag wordt bepaald door dit soort invloeden van buitenaf en wat zou er van onze beschaving overblijven als we er zouden in slagen om al die invloeden ongedaan te maken?

Alsof dat niet volstaat, schrijft diezelfde Frans Verhagen nog: “Wie hard werkte, hard studeerde, zijn kansen pakte, die kon studeren, zichzelf verbeteren.”. Ogenblikje! Hebben we het hier niet over rechtse thema’s? Kwaliteit, degelijkheid en dat soort eigenschappen… dat noemen we toch rechtse eigenschappen?

Dat betekent dus dat een linkse emancipatiebeweging uitmondt in een maatschappij waarin rechtse principes van gelding zijn. Meer nog: zonder die rechtse principes kan er van emancipatie zelfs geen sprake zijn.

Wat bovendien opvalt is dat Verhagen schrijft over ‘kansen pakken’. Ook dàt is toch een rechtse houding? Wijst dat niet naar het verfoeide liberaal kapitalisme?

Deze associatie is overdreven natuurlijk, maar het moge duidelijk wezen dat er tussen links en rechts meer verband bestaat, dan beide strekkingen soms bereid zijn te erkennen. Het gaat niet – zoals zo vaak – om een gepolariseerd of-of, maar om een wederzijds versterkend en-en.

En dan komen we weer aan bij de toestanden hier ten lande.

Welke koers vaart de regering van de heer Di Rupo? Kun je zeggen dat zijn maatregelen mensen ertoe aanzetten kansen te pakken? Worden harde werkers en dito studeerders beloond voor hun inspanningen? Worden goede beheerders van bedrijven beloond? Worden er maatregelen getroffen om al deze middengroepen – de modale, hardwerkende Vlaming van een bepaald bekend partijvoorzitter – ertoe aangezet meer intellectuele of materiële waarde te produceren?

Of moeten we vrezen dat het allemaal zal blijven bij het klassieke morrelen in de marge en het verder aandraaien van de duimschroeven voor wie een beetje verworven heeft, zodat de motivatie om erin te vliegen wegdampt? Het traditionele ‘linkse’ recept dus? Waarbij de zichzelf rechts noemende partijen in deze regering een wel heel zware verantwoordelijkheid dragen.

De vraag luidt: hoe zwaar wegen deze partijen binnen deze regering?

Jaak Peeters

Maart 2012

Het schadelijke België

Nationalisten ijveren voor de totstandkoming van relevante Vlaamse beslissingsstructuren. Onder relevant wordt verstaan: ‘wat ertoe doet’. Daarbij worden ze door behoudsgezinde krachten niet alleen op het terrein tegengewerkt. Ze worden in de media en in de politieke arena afgeschilderd als natie-afbrekers, scheppers van nutteloze complicaties, overbodige beslissingsniveaus en, in het algemeen, als negatief en oubollig ingestelde lui, die vooral het egoïstisch eigenbelang van hun regio – of zelfs van henzelf – op het oog hebben. Onoprechtheid dus.

Deze voorstelling van zaken moge enigszins gelardeerd lijken: ze kan voor het gemak even als achtergrond van een korte verdere beschouwing dienen.

Want uit de feiten blijkt dat niet zij, die in casu Vlaanderen op een doeltreffende wijze én in een Europees kader willen laten functioneren als negativisten moeten gekwalificeerd worden, doch veeleer de tegenstanders.

Ziehier wat zich voordoet. Vooraf weze gezegd dat wat volgt uit ware feiten voortkomt.

Jonge, bekwame onderzoekers die vooruit willen en in hun vak willen excelleren, ook op het internationale toneel, botsen met hun voorstellen op een wirwar van regels, voorschriften en bepalingen. Al die bepalingen worden bemand of bevrouwd door personen die op zich weliswaar veelal goedbedoeld werken, maar er alles samen, als geheel, niet in slagen als één slagvaardig bestuurlijk organisme te functioneren.

Een jonge onderzoeker hoort niet de helft of meer van zijn of haar tijd bezig te zijn met het jagen naar minimale fondsen – soms gaat het om minder dan de bonus die lieden als Jean-Luc Dehaene bij slechts één van hun mandaten op één jaar tijds opstrijken. Onderzoekers moeten zich toeleggen op onderzoek. Ze moeten hun jonge, nog niet door de tand des tijds of welkdanig intellectueel verkalkingsverschijnsel ook aangetaste hersenen vrij en onbelemmerd op hun materie kunnen werpen. Laten we niet voor de dag komen met het verhaaltje dat zulke eisen onrealistisch zijn. Deze samenleving moet weten wat ze wil – net als met de beheersing van de immigratie. Als Vlaanderen zichzelf tot een kenniseconomie wil opwerken, dan moet het daartoe de passende maatregelen nemen. Allerlei ‘maars’ en ‘misschiens’ leiden slechts tot uitstel of zelfs afstel.

Innovatie vanwege jonge onderzoekers voert tot nieuwe industriële producten. Het verschaft bedrijven een extra-reden om zich in den lande te blijven vestigen. Daardoor vindt de verankering waarvoor Luc Vandenbrande destijds zich sterk maakte, in de praktijk plaats. Uiteindelijk is ook de samenleving daarmee gediend. Niet alleen om directe economische redenen, maar ook vanwege het rendement dat op die manier uit de dure universitaire opleidingen kan worden gepuurd. Mogen we er overigens op wijzen dat de hoge kosten van dat onderwijs niet alleen door zoiets onpersoonlijks als ‘de samenleving’ moeten worden gedragen, maar ook door concrete, aanwijsbare mensen: de ouders van de studenten?

Er is bijgevolg reden genoeg om werk te maken van systemen die onderzoekers ontlasten van een hoop administratieve verplichtingen en te komen tot een beleidsstelsel dat hen helpt, in plaats van ze het leven zuur te maken. Het moet toch volstaan dat een onderzoeker voor de dag komt met een goed voorstel, dat economisch geloofwaardig onderbouwt en dat hij vervolgens, bij de afwikkeling van het project, nauwgezet rapporteert en overheidscontrole toestaat?

Sommigen zullen wellicht redeneren dat het niet aan de samenleving is om individuen financieel bij te springen om hun ambities waar te maken, zelfs als zijn die ambities van wetenschappelijke aard. Mensen die zoiets verkondigen, tonen daarmee weinig inzicht te hebben in de motivatie van de overgrote meerderheid van de jonge onderzoekers. Natuurlijk zijn er belangenvermengingen tussen sommige universitaire kringen en bepaalde bedrijfsgroepen. Laten we wel wezen: de voordelen dààrvan komen niet ten goede aan met name jonge onderzoekers, maar wel aan lieden die, gesteund door hun gevestigde naam en gedragen door een al dan niet terecht prestige, over een veel groter netwerk en dito invloedssfeer beschikken dan jonge hemelbestormers.

De innovatie komt nu net van deze laatsten en het voorbeeld van het leven van Einstein moge daarbij een illustratie zijn.

Helaas botsen inderdaad onze jonge onderzoekers op een wirwar van instellingen en bepalingen. Het blijkt daarbij dat die instellingen zélf vaak door de bomen het bos niet meer zien of zelfs elkaar tegenspreken. Of nog: dat hun bevoegdheidsomschrijvingen hen gewoon niet toestaan om het bos waar te nemen.

Vele van die bevoegdheidsomschrijvingen zijn gegroeid in de Belgische mentaliteit en al te ongewijzigd naar de deelstaten overgedragen. De geesteshouding die erbij hoort is meteen mee overgekomen. Veel keuze was er niet, aangezien de deelstaten niet anders konden dan roeien met de riemen die ze erfden. Zodoende is een stuk PS-achtige mentaliteit mee binnengeslopen.

Maar er is meer.

Eigenlijk zou Vlaanderen de hele aanpak en bijhorende wetgeving inzake innovatie moeten herschrijven. Eidoch: om dat te doen moet ook geraakt worden aan bevoegdheden die men strikt Belgisch wil houden.

Wie bijvoorbeeld wil streven naar innoverend bouwen, moet de hele stedenbouwpolitiek en landschapsarchitectuur kunnen her-denken. Maar zulks heeft geen zin, als de politiek in verband met de bouwvergunningen niet kan aangepast worden, en dat vereist dan weer dat men een beleid moet kunnen voeren dat bijv. de lintbebouwing tegengaat om maximaal van zoninval te kunnen profiteren. Op zijn beurt vereist dit laatste fiscale en parafiscale bevoegdheden. En precies deze laatste dingen worden angstvallig Belgisch gehouden.

Een gelijkaardige redenering geldt bijvoorbeeld voor de politiek in verband met de brandweer. Dat houdt immers verband met de integratie van bijv. zonnepanelen in de bouwpakketten, met opnieuw fiscale consequenties.     

Er loopt een directe lijn van Europa naar Vlaanderen voor wat het wetenschappelijk onderzoek betreft. België is voor het wetenschappelijk onderzoek compleet overbodig.

Innoverend onderzoek vereist een hele mentale omschakeling. Die moet ten gronde gebeuren en die kan nooit overtuigen(d) zijn als de hele bijhorende wetgeving, inclusief de fiscaliteit, niet mee naar de juiste beslissingsmilieus verhuizen.

Maar zelfs op dat punt ligt het bestaan van de in deze materie volkomen nutteloze Belgische staat dwars.

 

 

Jaak Peeters

Feb. 12