En nog maar eens die integratie…

De uitspraak van Minister Homans, dat namelijk vele allochtonen de hun geboden kansen niet altijd nemen, heeft voor mezelf een aantal puzzelstukjes op hun plaats doen vallen.

Ik denk over de materie van de integratie van allochtonen en, in ruimere zin, de verhouding tussen allochtonen en autochtonen, al langer na. Ik doe mijn best om de onzin die lieden als Daniël Termont over onze hoofden trachten uit te strooien daarbij weg te spoelen. Heerschappen die radicaal voor de Nieuwspraak van de Big Brother kiezen roepen bij mij geen greintje sympathie op doch slechts misprijzen.

Ik heb het niet zo met die Big Brother, moet je weten. Ik ben een democraat.

Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat ‘de maatschappij’, dat is: de verzamelde spraakmakers in deze samenleving, collectief op een compleet verkeerd spoor zit. In de pers, in de VRT, in het onderwijs, in de politiek: allemaal zoeken ze naar de oorzaak van het uitblijven van een geloofwaardige integratie van allochtonen op plaatsen, waar ze het belangrijkste antwoord op hun vragen nooit kunnen vinden.

Ze gaan zich, veel te vaak en veel te fel, bovendien te buiten aan het scheppen van een heuse schuldcultuur. Ze lijken het erop aan te leggen dat iedereen ervan doordrongen raakt dat deze Vlaamse samenleving ziek is of blind voor de problemen die zij, als de énige Verlichte Geesten in den lande, kennelijk wél doorzien. Blind zijn we volgens deze sofisten voor het feit dat met name de Vlààmse samenleving behept is met een abnormaal grote dosis racisme. Dat die Vlaamse samenleving zich misdraagt door een stuitende vorm van discriminatie te huldigen. Het is, in dit jaar van de herdenking van Auschwitz, nog net geen beschuldiging voor nationaalsocialisme.

Zij zien dus in hun onnoemelijke wijsheid wat andere, simpele geesten maar niet kunnen begrijpen: dat we schuldig zijn, wij, Vlamingen, collectief nog wel. Dat Abou Jahjah zoiets vertelt, nou ja…. Maar hier gaat het om autochtonen. Mensen die het voortouw zouden moeten nemen en hun volk zouden moeten voorgaan. Maar voor hen zijn we dus schuldig. Allemaal, omdat we autochtoon zijn, inboorling in ons eigen geboorteland en omdat we laten zien dat we het moeilijk hebben met de onafgebroken instroom van zovele van-elders-komenden. We zijn schuldig omdat we beseffen dat we op deze manier vreemdeling kunnen worden in ons eigen land, zoals de Indianen dat werden na de massale instroom van blanken in Noord-Amerika. We zijn schuldig omdat we niet willen dat ons overkomt wat oeroude christelijke gemeenschappen overkomt overal waar de ‘ware Islam’ aan de macht komt. Ik herhaal slechts de woorden van bisschop Johan Bonny.

Ik moet dus niets meer van dat loze gepraat van schrijvelaars allerhande in ‘de boekskens’ of het arrogante, betweterige gezwets van lieden die zichzelf tot het gilde van de journalistiek en politiek correcte denkers menen te mogen rekenen.

Wijlen Albert Kriekemans – in het verre verleden mijn promotor bij mijn eindwerk aan de universiteit – schreef ooit een serie boeken over de psychologische ontwikkeling van het jonge kind tot aan zijn adolescentie. Aan de behandeling van die adolescentie is hij nooit toegekomen.

Maar over de vroege kinderjaren: daar heeft hij uitvoerig en met vuur over geschreven.

Als ik eraan terug denk zou ik willen dat de protagonisten van de Vlaamse schuldcultuur zijn geschriften met meer dan gemiddelde aandacht zouden lezen.

Kriekemans was van oordeel dat wat een mens uiteindelijk is geworden als hij het stadium van de volwassenheid heeft bereikt, het gevolg is van drie factoren: erfelijkheid, opvoeding en – voor een klein deel – persoonlijke prestatie.

In mijn Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen heb ik een werkmodel geschetst, waarmee we het tegenwoordig vaak gebruikte begrip ‘identiteit’ op een handige manier kunnen aanpakken. Ik heb voorgesteld identiteit op te vatten als de aanwezigheid van een wereld van betekenissen. Ieder mens heeft op die manier een eigen wereld van betekenissen en een volk heeft zoiets ook.

Sommige van die betekenissen worden van nature uitgelokt door onze biologische constitutie. Kriekemans zou zeggen: door onze erfelijkheid. Een voorbeeld zijn vele van de betekenissen rondom de seksualiteit. Andere betekenissen hebben helemaal geen biologische basis, maar komen tot ons via onze cultuur en de opvoeding. Ideeën over de verhouding tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld. En ja: sommige betekenissen zijn de vrucht van persoonlijke prestatie. Van lectuur, van studie, van wilsvorming – een woord dat tegenwoordig wel helemààl uit de mode is.

Aan betekenissen die hun oorsprong hebben in de biologie kunnen we doorgaans minder veranderen dan we zelf wel zouden willen. Maar op het terrein van de opvoeding en de cultuur en op het vlak van de persoonlijke prestatie valt er wel wat werk te verrichten. Dààr zijn wij, mensen, heer en meester. Zo schreef het ooit Bertrand Russell.

Ik loop nogal eens door wijken waar veel allochtonen plegen te wonen. Dan zie je ze: kinderen die op straat spelen, zoals wijzelf dat deden toen we kind waren. En midden in dat spel gebeuren er dingen die moeder liever niet ziet gebeuren. En dan volgt de welverdiende reprimande. Die klinkt dan vaak luid op als ik door zulke straten slenter. In vloeiend Arabisch of Berbers krijgen de kleine deugnieten te horen wat hun moeder op de lever ligt.

Het verschijnsel is bekend bij eenieder die hiervoor aandacht wil opbrengen en de moed heeft om de rijkere blanke wijken soms al eens in te ruilen voor een bezoek aan de allochtonenwijken.

Daar begint het dus.

Via de Arabische taal geven de moeders de betekenissen die in de Arabische cultuur gelden aan hun jonge kinderen door. Bedenk dan dat precies die jonge kinderen in een leeftijdsfase zijn, dat ze ontzettend vatbaar zijn voor het indringen van betekenissen van buitenaf. Denk maar eens aan Sigmund Freud. Ieder jongetje doorloopt wel op de een of andere wijze een fase door die door Freud de oedipale fase werd genoemd. In de moslimcultuur – die ik hier voor het gemak maar niet helemaal terecht gelijk stel met de Arabische cultuur – wordt die oedipale fase wellicht anders verwerkt dan in onze van christelijke principes doordrongen cultuur. Zo schijnt het dat in de moslimcultuur jonge jongetjes veel minder in de weg wordt gelegd dan in de westerse cultuur. Gelooft iemand in ernst dat zulks zich later niet manifesteert?

Ik zeg dit om te illustreren dat de levensfase waarin die jonge kinderen op straat spelen en waarin ze door hun moeders in het Arabisch terecht worden gewezen, op hun latere zijnswijze een diepe invloed heeft. En die invloed is een door de moslimcultuur gestempelde invloed, alleen al omdat als voertaal de Arabische taal wordt gehanteerd.

Ik ga nog een stap verder.

Als jongetjes van hun ouders te horen krijgen dat ze weliswaar door de wet verplicht zijn school te lopen, maar dat die school niet zo belangrijk is omdat de Profeet alles al gezegd heeft, dan mag het toch niet verbazen dat die kinderen, eens jongelui geworden, niet zoveel gelegen laten aan wat Kriekemans ‘persoonlijke prestatie’ noemde? Dat ze in de school hun broek verslijten en met hebbedingetjes bezig zijn in plaats van met zelfvorming?

Voeg daarbij het feit dat vooral jonge Marokkanen hun bruid in Marokko gaan zoeken, en dan ontkom je er niet aan dat het hiervoor geschetste scenario zich met zekerheid zal blijven herhalen.

En zo wordt een hele generatie allochtonen opgekweekt die op twee poten hinkt. Aan de ene kant leren ze in de school en allerhande openbare instellingen de betekenissen die voor onze Nederlandse cultuur kenmerkend zijn. Maar aan de basis van hun persoonlijkheid worden ze voorzien van betekenissen die uit een andere cultuur stammen en soms haaks staan op de eerste. Deze jongelui worden opgevoed als mensen met een dubbele tong, zoals de Indianen dat noemden.

En mensen met een dubbele tong weten zich niet geloofwaardig te maken. Hun tweeslachtigheid holt hen als het ware vooruit. Wie enige mensenkennis bezit voelt de dubbelzinnigheid aan en wordt gelijk achterdochtig.

Die dubbele tong is trouwens alomtegenwoordig in onze straten: ze neemt onder meer de vorm aan van de aanwezigheid van de hoofddoek. Immers: ook meisjes worden door hun ouders in het Arabisch opgevoed. Via dat kanaal dringen de betekenissen uit de moslimcultuur nog steeds ongehinderd in het jonge brein van de betrokken meisjes binnen. Later, als ze de volwassenheid bereiken, komen er vanuit dat brein twee elkaar tegensprekende boodschappen. De ene zegt dat ze zich als westerse vrouw moeten gedragen, met dito kleding en al. De andere fluistert hen met krachtige stem in dat ze niet westers zijn doch moslim en zich derhalve als Arabische vrouw moeten kleden. Daarom verschijnt op de meest hardnekkige wijze de islamitische hoofddoek waar die helemaal niet hoort. De slimsten verklaren dat ze op hun hoofd dragen wat zij zelf verkiezen. Dat is juist maar niet geloofwaardig, want zoals uit het voorgaande blijkt is hun keuze niet vrij. Anderen drukken daarmee uit dat ze weliswaar wel de voordelen van de westerse wereld wensen, maar er niettemin toch afstand van nemen. Meer zelfs: naarmate de druk om zich aan te passen toeneemt, klinkt ook de duistere stem uit de diepte van de Arabische ziel feller en wordt het conflict heviger. Voeg daar nog wat druk bij van wat zich ‘de moslimgemeenschap’ noemt – Renate van Zee schreef er een intrigerend boek over-, en het koppige resultaat ziet eenieder in onze straten.

Een dubbele tong dus, hetgeen elk vertrouwen wegneemt.

Als zo iemand komt solliciteren staat hij gelijk op achterstand, gewoon omdat de ambiguïteit van hem afstraalt. Ben ik te scherp? Toch vertel ik naar waarheid wat ik uit ervaring weet. En ik veroordeel niemand.

Ik probeer slechts dat te pakken te krijgen wat een hoop hierboven genoemde spraakmakers te enenmale schijnt te ontgaan: dat het proces van integratie een proces van menselijke identiteit is op een zeer elementair niveau. Dat mensen maar goed zullen kunnen samenwerken als ze elkaar vertrouwen en dat vertrouwen moet groeien of, in de termen van mevrouw Homans: moet verdiend worden. En dat die identiteit op de juiste manier moet gevormd worden.

Ik leg uit.

Welke gedachten rijzen er bij een selecteur op, denk je, als hij een jongeman voor zich krijgt die met veel gegesticuleer zichzelf probeert aan te prijzen als de ideale medewerker, maar wiens taalgebruik laat blijken dat hij de voertaal slechts als een tweede taal hanteert – na twintig jaar verblijf in ons land? Het gaat op dat ogenblik niet eens om de taalkennis an sich. Het gaat om de boodschap die er achter schuil gaat. Een kandidaat die zeven jaar nodig had om een studie af te werken waarvoor vier jaren voorzien zijn, roept toch ook twijfel op? De selecteur zal proberen uit te zoeken waarom die man of vrouw 3 jaren meer nodig had. En zo zal ook de genoemde allochtone kandidaat nader besnuffeld worden. Wie in dit stadium over bestraffing begint te praten, toont er niets van te begrijpen: het heeft allemaal veelal niet eens iets met het allochtoonzijn op zich van doen, maar wel met een gedragswijze. Met niet-verbale communicatie. En met de plicht van de selecteur om zijn werk goed te doen.

Nu is precies die niet-verbale communicatie de plaats waar het bepaald lastig is te verbergen dat je in een betekenissenwereld leeft die ànders is en daarom nader onderzocht moet worden op zijn compatibiliteit met de westerse doenwijzen in onze bedrijven. Het lijkt er vaak op dat sommigen eisen dat hun dossier niet nader mag onderzocht worden, omdàt ze moslims zijn en omdat een dergelijk onderzoek hen zou stigmatiseren. Zoiets denk je als je pleidooien hoort die het naamloos solliciteren willen bepleiten.

Een volstrekt omgekeerde wereld, want het is gewoon de taak van de selecteur om zijn onderzoek ten gronde te voeren. En het is aan de kandidaat te laten zien dat hij de functie waard is. Wie naamloos solliciteert onderstreept de hierboven genoemde dubbele tong.

Nochtans hoeft zelfs die taalkennis op zich geen probleem te zijn. Als een Pool in gebrekkig Nederlands komt solliciteren weet de selecteur ook wel dat die man zijn Nederlands zal moeten verbeteren. Maar de Pool geeft geen dubbelzinnig signaal. Het gaat immers om wat erachter zit. Als de mens die achter het masker dat voor hem zit eerlijk lijkt en vertrouwen opwekt, zullen zijn kansen stijgen. Maar beeld je de positie van de selecteur in die vertrouwen moet geven aan een masker dat kennelijk voornamelijk geformeerd werd in een cultuur, waarover hij zoveel slechts en gewelddadigs hoort? De selecteur heeft, daarentegen, alle reden om aan te nemen dat zijn Poolse kandidaat zijn werk naar behoren zal doen en dàt hij effectief Nederlands zal leren. Maar wat als diezelfde selecteur klachten krijgt dat de allochtonen die hij eerder al aan het werk heeft gezet onder elkaar steeds weer Arabisch beginnen te praten?

Deze zinnen leren ons ook dat de schuldcultuur die sommigen ons proberen aan te praten in hoofdzaak ongepast is.

Ik heb na onderzoek zelf niet alleen geen reden gevonden om de modale Vlaming met zo’n schuld te beladen. Er is meer: de kern van het probleem ligt elders. Hij lijkt me te zijn dat de modale allochtoon – bedoeld is de allochtoon uit een moslimcultuur – als jong kind opgevoed wordt op een manier die hem soms vrijwel ongeschikt maakt om in onze cultuur te functioneren. Dan vervolgens de schuld van dit tekortschieten op die laatste cultuur werpen, is onfatsoenlijk.

En evenmin wordt de zaak opgelost door alleen sociaaleconomische maatregelen te nemen – al zijn die vanzelfsprekend wezenlijk. Maar die maatregelen komen namelijk pas in werking nadàt de opvoeding de jongeling geschikt heeft gemaakt om in die sociaaleconomische wereld te functioneren. Als kinderen niet op de juiste manier worden opgevoed, kunnen zelfs de beste sociaaleconomische voorwaarden de problemen niet oplossen. Zien we niet dat sommige Jihadstrijders hoog opgeleid en sociaaleconomisch succesrijk zijn?

Ik heb daarom niets met al die cijfers die ‘bewijzen’ dat de arbeidsparticipatie in Vlaanderen te laag is in vergelijking met de cijfers in het buitenland, om dan vervolgens gelijk voor repressieve actie te pleiten. En ik moet zo mogelijk nog minder met de verklaring als zou Vlaanderen worstelen met een groot “racismeprobleem”. Dat is niet alleen niet waar, het is onfatsoenlijk en het slaat de plank kilometers mis.

Ik geloof dat de kern van het vraagstuk van de integratie ligt bij de gang van zaken in de jonge immigrantengezinnen. Daar en nergens anders begint een ware integratie. Moeders moeten hun kinderen in het Nederlands berispen – wat mij betreft in plat Aantwaarps, maar niet in het Arabisch. Groen-parlementslid Rzoska deelt ons mee dat ze bij hem thuis alleen Nederlands praatten. Tja: dan verlies je natuurlijk zowat de hele Poolse bagage van je ouders, maar het is wel consequent-integrerend. Beseffen we allemaal wel wat een wereld van verschil het maakt als je als dreumes in het Aantwaarps werd berispt of in het Arabisch? In het tweede geval blijf je een Arabier. In het eerste wordt je een Antwerpenaar. Zo scherp ligt het. Is het echt zo verwonderlijk dat wie in het Arabisch wordt opgevoed door mensen die de hele tijd onder elkaar Arabisch spreken en zich als min of meer vrome moslims gedragen, zelf ook de Arabische identiteit centraal stelt? Alweer dus gaat het helemaal niet om schuld of tekortschieten, maar om de constatering van een doodsimpel, universeel feit van alle tijden, namelijk dat volwassen mensen hun vorming in belangrijke mate in hun kindsheid krijgen en ze door de waarden en betekenissen in die kindsheid ook diep gestempeld worden. Al die Arabische huishoudens zijn in feite allemaal kleine Arabische etnische eilandjes. Nogal wiedes dat de kinderen later Arabieren worden. Dat kan toch niemand hen kwalijk nemen?

Als ik, zoals al wel eens gebeurt, door de straten van Rotterdam loop, hoor ik jongelui die kennelijk van zuiderse afkomst zijn onder elkaar in plat Rotterdams discussiëren. Die gasten: dàt worden Rotterdammers. Hier worden de Aboutalebs gevormd.

Maar in Antwerpen? In Mechelen? In Sint-Niklaas? In Gent? Misschien ligt het dus wél aan de Vlamingen, maar niet diegenen die de spraakmakers doorgaans in deze kwestie op het oog hebben en bovendien op een heel andere manier….

Hier kan het beleid naar mijn smaak heel wat ondernemen. Het beleid zelf valt dus wél wat kwalijk te nemen. Het beleid en zeker ook de spraakmakers die hun bladzijden of hun ‘tweets’ vullen met loze beschuldigingen aan het adres van autochtonen die zelf ook niets liever willen dan dat die integratie vlot zou verlopen. Als jongemannen dan toch hun bruid in het herkomstland willen zoeken, dan kan het beleid hier toch over nadenken, om vervolgens actie te ondernemen? En als het waar is dat de kiel van de latere persoonlijkheid in de eerste kinderjaren wordt gelegd, moet de integratie ook in die kinderjaren beginnen.

Anders kwéék je ongeloofwaardige volwassenen, wier gedrag dan vervolgens een self fullfilling prophecy wordt: die volwassenen handelen ook zo. Ze leren de hypocrisie – met excuses voor het woord – als een tweede natuur, waarbij ze die hypocrisie vervolgens projecteren op de westerse cultuur.

Wordt dan het kleuteronderwijs geen essentieel issue? En moeten onze leerkrachten niet beter en anders opgeleid worden? Denkt men echt dat het zal volstaan om hier en daar wat gehoofddoekte leraressen voor de klassen te posteren? Een dergelijk voorstel zal de opgroeiende jonge moslims nog sterker in hun eigen gelijk bevestigen.

Als ik zeg dat het vraagstuk van de integratie gesteld wordt binnen de jonge immigrantengezinnen, zeg ik tegelijk dat integratie alleen kan aangepakt wordt op het vlak van de vaak meest intieme menselijke verhoudingen. Een overheid kan hierbij alleen maar voorwaarden scheppen, maar ze moet dat dan ook doen, zoals de Amerikaanse regering dat al in de negentiende eeuw bewust en massaal deed.

Het is niet aan het beleid om het echte veldwerk te verrichten. Maar inmiddels heeft Liesbeth Homans gelijk: het volstaat niet dat moslimorganisaties in koor verklaren dat ze zich tegen het extremisme willen verzetten. Als ze er effectief ook iets willen tegen doen, dan moeten ze de zaak bij de wortel aanpakken: bij de opvoeding van hun eigen jonge kinderen.

Jaak Peeters

Jan. 2015

Laten we ons misleiden?

Op de dag van de aanslag in Parijs op de redactie van het anarchistische blad Charlie Hebdo door moslimextremisten verscheen de originele Franse versie van Michel Houellebecqs roman Soumission – een titel die doet denken aan de film Submission van Theo van Goch. Van Goch werd in 2004 door een moslimextremist vermoord.

De Nederlandse vertaling van het boek is nog niet beschikbaar doch redacteur Christiaan Weijts wijdt er in de Groene Amsterdammer van 15 januari 2015 niettemin een heel artikel aan. Het verhaal gaat over een zekere François, die na een Islamitische machtsovername in Frankrijk, waardoor Frankrijk een Islamitische staat is geworden, tot de conclusie komt dat die islamisering nog niet zo slecht is. De Franse bevolking ondergaat het proces vrij gedwee, zelfs met een zekere opluchting omdat ze eindelijk weer een spirituele dimensie heeft. ‘Wat sloten geld van de oliestaten en gratis polygamie met piepjonge meisjes helpt ook.’ Meteen laat Houellebecq zien wat hij over de westerse beschaving denkt: terminaal wegens compleet verhangen aan consumentisme, in de macht van het grootkapitaal en met een volkomen gebrek aan welke diepere existentiële dimensie dan ook. En die Islam kan dit laatste tekort opvullen. Ter wat ongewone illustratie: westerse vrouwen kleden zich overdag weliswaar sexy, doch hullen zich ’s avonds in slobberige, afgestompte, afstotende en zielloze kleding. Arabische vrouwen halen ’s avonds integendeel voluit alle vrouwelijke verleidingskunsten uit de kast…

Kwestie van weloverwogen prioriteiten.

Kortom: een wat afgezwakte vorm van sharia is nog niet zo slecht, verklaart Houellebecq uitdagend.

Zonder verder op de roman zelf in te willen gaan zien we hier één methode verschijnen die sommigen – ter linkerzijde? – aanlokt om met de oprukkende Islam om te gaan: zich ermee verzoenen. Zich neerleggen bij wat uiteindelijk onontkoombaar schijnt.

Het zou echt niet de eerste keer in de geschiedenis zijn dat de dingen op deze manier lopen….

Een ander antwoord op de dreiging is dat van Wilders of Le Pen.

Beide worden ze afgeschilderd als extreemrechts – altijd zonder enige definitie voor deze laatste term. Als je een term niet definieert kun je hem altijd wel gebruiken. Pour besoin de la cause, zoals men dat zegt.

Wilders en Le Pen willen de grenzen weer dicht. Ze drukken daarmee de wens van grote aantallen mensen uit. Met zoveel woorden heeft Marine Le Pen te kennen gegeven dat voor haar Schengen de schop op moet: gesloten grenzen betekent weer controle en dus alvast een groter veiligheidsgevoel.

Een gevoel. Het gevoel dat men de zaken weer in de hand heeft.

Maar is dat gevoel ook terecht?

In hetzelfde nummer van De Groene verscheen een column van Ewald Engelen. Ze werpt licht op een dimensie die ook in deze kwestie onderbelicht is. Engelens verhaal luidt dat de installatie van de ‘Interne Markt’ of structuren zoals de NAFTA de nationale markten stapsgewijze vervlechten via allerhande verdragen. Uniforme regels verhogen de winsten van internationaal opererende bedrijven. Als die harmonisatie, zoals dat eufemistisch heet, negatieve effecten blijkt te hebben, zoals delocalisatie, sociale dumping, druk op de lonen naar het laagste niveau en rationalisaties, dan blijkt de nationale politiek niet langer bij machte om in te grijpen. De verdragen hebben de macht immers aan de rechtbank overgedragen. Zelfs de Canadese subsidies voor duurzame energie werden door Amerikaanse energiereuzen aangevochten als marktverstorend! De installatie van de Interne Markt heeft fors bijgedragen aan het vergroten van de sociaaleconomische tegenstellingen. Volgens Prof. Beckfield van de Harvard komt bijna de helft van de toename in inkomensongelijkheid sinds de jaren zeventig op rekening van die Interne Markt. Onderzoek heeft geleerd dat diezelfde Interne Markt voor belastingsconcurrentie heeft gezorgd, druk op de schatkist, de belastingsdruk heeft verhoogd en de staat armlastig heeft gemaakt. Dat alles terwijl de democratisch verkozen regeringen steeds machtelozer worden. Engelen aarzelt niet om te spreken over democraticide.

Het liberalistische patroon wordt hier duidelijk. Een liberale fundo als K. De Gucht, die gezworen heeft tot zijn laatste ademsnik tegen “het nationalisme” te zullen strijden, heeft met die mechanismen de middelen in de hand om de nationale staten irrelevant te maken. Want de grote vijand van het liberaal wereldkapitalisme is de nationale staat. Aldus klinkt één van de liberale dogma’s. Wie goed toegekeken heeft bij de recente politieacties in West-Europa, moet het zeker zijn opgevallen dat politiemensen overal op krek dezelfde wijze zijn geüniformeerd. Toeval?

Het militaire is inderdaad het enige dat voorlopig aan de harmonisatie ontsnapt. Zodra ook die burcht is ingenomen, staat de technocraten niets meer in de weg om de grootbedrijven volledig de vrije hand te geven en hun natievernielend werk af te maken.

Gedekt door een schertsparlement – niemand gelooft dat het EU-parlement zelfs maar in de verste verte voeling kàn hebben met wat onder de bevolking leeft, want het heeft er integendeel alle schijn van dat dit ‘EU-parlement’ zich door de duizenden ‘lobbyisten’ van de grootbedrijven als een blinde os laat meevoeren – heeft de liberalistische technocratie bereikt wat ze beoogde: de wereld voor de voeten van het grootbedrijf openleggen.

Intussen houdt zowat iedereen strak de blik op het jihadisme gericht. De deur moet voor extremisten dicht. Dat is terecht, doch intussen dringt het liberalistische monster langs de achterdeur binnen.

Zo rijst dan de vraag of we niet bezig zijn onze aandacht te laten afleiden.

Wat meer is: versterken die twee krachten elkaar niet? Het liberalisme is immers vooral gediend met een kritiekloos consumentisme en heeft echt geen behoefte aan kritisch denkende burgers. Doch ook het jihadisme heeft geen boodschap aan zulke kritisch denkende burgers, want die nemen niet zomaar goedschiks aan wat imams en zelfverklaarde kaliefen vertellen. Rationele vragen stellen levert je 1000 stokslagen op. En het hypocriete Westen blijft in Saudi-Arabië olie kopen liever dan in een Rusland, dat onze bondgenoot zou kunnen zijn.

Het is overigens vanuit de geschiedenis toch ook bekend dat de sultans en dito heersers het veelal best konden vinden met hun volgens liberalistische principes opererende internationale vriendjes?

En zo wordt de kwestie in alle scherpte gesteld. Ze luidt dat onze democratie niet door één gevaar wordt bedreigd, maar door twee. Internationaal grootbedrijf en jihadisme zouden wel eens minder tegengestelde belangen kunnen hebben dan we onszelf voorspiegelen.

Als deze indruk een grond van waarheid bevat, dan geeft dat zicht op een derde weg.

Dan moet de gedachte, dat de Islam voor spiritualiteit kan zorgen zoals Michel Houellebecq suggereert, niet zonder meer verworpen worden. Niet dat we daarom de Islam moeten omarmen – horresco referens-, maar die leer zou ons wél kunnen prikkelen om zelf weer naar meer diepgang te gaan zoeken. We zouden kunnen gaan begrijpen dat er meer bestaat dan alleen wat centen en procenten.

Zulke zoektocht dwingt ons vermijdelijk ons tegen consumentisme, de overal opdringende infantiele reclame en de kortzichtigheid van de ons aangeprate waan van de dag te verzetten. Tegelijk dwingt deze houding ons op zoek te gaan naar onze eigen roots, onze eigen wortels, zodat we terug werk kunnen maken van onze democratie. Dat voert ons even onvermijdelijk terug naar onze eigen naties en weg van de illusie die de fel-antinationalistische marxist Hobshawm op het einde van zijn boek Natie en Nationalisme sedert 1780 verkondigt: “ De uil van Minerva die wijsheid brengt vliegt uit bij schemering, zei Hegel. Het is een goed teken dat die nu rond naties en nationalisme cirkelt.”

Deze schets hierboven is – toegegeven – heel erg vluchtig. Doch wie de boodschap van de Franse schrijver Houellebecq en de Hollandse democraat Engelen aan elkaar koppelt, ontkomt niet aan de vraag of we niet bezig zijn onze aandacht af te laten leiden.

En of die uil niet veeleer rond ook de EU, het grootkapitaal en hun beider vrienden moet cirkelen.

Jaak Peeters

Januari 2015

De kerk in het midden?

Een beschaafd mens hoort kies te zijn in zijn uitspraken. Zeker als er medemensen door religieuze fanaten koelbloedig vermoord werden. Er is gewoon geen verantwoording mogelijk voor wat in Parijs op 7 januari 2015 gebeurd is. Zulke dingen kunnen niet. Niet in 2015, niet in 1940, niet in 1914 en niet tijdens de godsdienstoorlogen.

Commentatoren gaan krampachtig op zoek gaan naar een antwoord op de vraag: hoe kon zoiets gebeuren? Had dit kunnen worden voorkomen?

Nu kun je zeggen dat sommige perslui nogal grof zijn in hun uitingen. Het satirische blad dat nu doelwit was, heeft wel vaker op het randje van het welvoeglijke gebalanceerd.

Dat verandert niets aan de zaak op zich, maar het roept wel andere overwegingen op.

Die overwegingen zijn pijnlijk.

Ik heb op NOS en VRT debatten over de verschrikkingen in Parijs gevolgd. Daarin zijn vele zeer wijze en heel juiste dingen gezegd.

Eén van de uitspraken die beklijft is dat jonge Islamieten in een nihilistisch Europa dat elke identiteit bestrijdt verloren lopen en alleen nog aan een felle kik genoeg hebben om zichzelf een identiteit aan te meten. Ze komen vanuit een cultuur die nog in de premoderniteit vasthangt recht in een laat-moderne en in sommige opzichten zelfs postmodernistische tijd terecht. Er is een onoverbrugbare kloof tussen een wereld waarin de Ultieme Waarheid geldt, met aan het hoofd in een of andere godheid aan de ene kant en een wereld aan de andere kant, waarin een – met permissie – charlatan als Derrida kan zeggen dat er geen waarheid bestaat en mensen in teksten of verhalen leven, die nergens beginnen of eindigen. Of nog: een wereld waarin een Verhofstadt identiteit kan wegzetten als de aanzet tot vijandigheid of zelfs de aanleiding tot de gaskamers.

Wie vanuit Algerije, waar hij op een duidelijke identiteit terug kon vallen, terecht komt in een wereld waarin zulke dingen openlijk verkondigd worden, raakt al makkelijk elk spoor bijster.

Mijn punt is dat wie een probleem wil aanpakken, dat in zijn volledigheid moet doen.

Welnu: na de bovenstaande inleiding wil ik op drie punten wijzen.

Ten eerste: is het niet wat simpel om de aanslag in Parijs en soortgelijke die ongetwijfeld nog zullen volgen in hoofdzaak toe te wijzen aan het nihilisme in onze maatschappij? Is het niet eerder zo dat dit nihilisme – waar ik me helemaal niet mee kan verzoenen – weliswaar de prooi gereed legt, maar dat het bespringen van die prooi toch nog wat méér vereist?

In West-Europa (In Oost-Europa liggen de zaken nog anders) is de godsdienst al decennialang naar de privésfeer gedrongen. We zijn terecht gekomen in een seculiere maatschappij. Dat heeft inderdaad een leegte geschapen, maar de moderne, geëmancipeerde en geschoolde mens wordt geacht die leegte zelf op te vullen. Dat gebeurt vaak wel, zij het niet altijd op de beste manier. Maar zo is de stortvloed van holistische, oosterse en new-agetoestanden wat beter te begrijpen. Men begrijpt waarom mensen op zoek gaan naar hun voorouders en zich op de genealogie werpen. En men begrijpt ook waarom sommigen zich in zacht en nog anderen zich in sterk nihilisme wentelen. De enen gedragen zich als bange mussen, hopend dat ze door hun low-profile de dans zullen ontspringen. De anderen meten zich een identiteit aan door te schoppen, zoals Onno in het verhaal van Harry Mulisch.

Echter: is er onder ons iemand die zich tot het soort moordpartijen zoals in Parijs aangezet voelt?

Daarom is mijn positie dat de aard van de Islam – of sommige delen daarvan – zelf aanleiding is tot dit soort misdaden, op dezelfde manier als het religieus fanatisme in de zeventiende eeuw tot veldslagen leidde.

Is het niet verbazend dat Moslimorganisaties zich haasten om ons uit te leggen dat ‘de’ Islam zulke misdaden niet beoogt? Waarmee ze ons duidelijk maken dat dergelijke uitwassen er wel degelijk zijn. Terwijl er intussen door IS bij de vleet misdaden tegen de menselijkheid worden gepleegd. Bij mijn weten worden dit soort misdaden niet door katholieken of protestanten gepleegd.

Dat brengt me bij mijn tweede punt.

Al enkele decennia lang worden politici en politieke strekkingen die voor dit soort toestanden waarschuwen als extreemrechts weggezet. Wie erop wees dat er agressieve componenten in de Islam verborgen zitten, werd onverdraagzaam genoemd en werd het slachtoffer van wetten tegen racisme – wat dat laatste ook moge betekenen. Hele strekkingen werden in een heus ‘cordon’ opgesloten en de architecten van deze ondemocratische opstelling werden met een staatsministerschap beloond. Ik schrijf ‘wees’. Maar het is nog steeds zo. De Wereld Morgen sluit zich aan bij een Europese vereniging “contre la Islamophobie”. Nog steeds worden autochtonen die waarschuwende geluiden laten horen of hun ongenoegen uiten afgedreigd met straffen door een ad hoc-wetgeving en zijn er persmedia die als een heus systeem het bekladden van autochtonen door allochtonen tot hun mediatieke plicht schijnen te rekenen.

Maar heeft iemand van die geniale journalisten en hun politieke geestesgenoten er ooit al eens aan gedacht dat die waarschuwingen misschien een grond van waarheid zouden kunnen bevatten? En dat men die waarschuwingen dus ernstig moet nemen in plaats van ze weg te honen als xenofobie of racisme? Als het journaille dat nu in zijn hart is getroffen wat ruimdenkender was omgesprongen met mensen wier opvattingen zij zelf niet meteen delen, dan had de politiek misschien de ruimte gekregen om preventieve maatregelen te nemen.

Zo kom ik op mijn derde punt.

Het journaille is in zijn hart getroffen. Dit is wel héél duidelijk. Men name een blad dat zogenaamd de vrijheid van meningsuiting belichaamt is het directe doelwit van een bewuste moordaanslag geworden. Waarom? Omdat dit blad meningen verkondigt die voor extreme Islamieten onaanvaardbaar zijn en dus niet zouden mogen geuit worden.

Doch als de journalistiek op z’n zachtst nogal selectief is bij de uitoefening van zijn mediatieke plichten, ontkomt men niet aan de gedachte dat die vrijheid van meningsuiting vooral de vrijheid is om hun mening te uiten – maar niet die van mensen, met wier mening zij zich niet verzoenen kunnen.

Mutatis mutandis en overtrokken gezegd moet ik dan de moordenaars meegeven dat ook zij die vrijheid voor hun waarheid en hun mening opeisen. Dat verantwoordt hun moordpartij niet, maar het doet wel denken. Hun mening is even onverzoenlijk met de opvattingen in het bedoelde blad als de mening van de journalisten die botsten met wat zij dan maar ‘extreemrechts’ noemen. Als extreme standpunten niet mogen, dan geldt dat voor elk extremisme.

Waarom heeft men de kerk niet veel eerder consequent naar het midden gehaald?

Jaak Peeters

Januari 2015

Komt U ons veroveren? Essay over de positie van Abou Jahjah.

 

Komt U ons veroveren?

Over de visie van Abou Jahjah.

 

 

‘Voor het eerst in de immigratiegeschiedenis ontzegt de gast de gastheer het recht zijn gastland te belichamen’

(A. Finkielkraut, Ongelukkige identiteit. 2014[1])

 

 

Verovering

 

Van Alain Finkielkraut verscheen al heel wat in vertaling in het Nederlands. Niet vertaald is, bij mijn weten, zijn Comment peut-on être Croate?[2], waarin hij tegen de stroom in opkomt voor de Kroaten en hun rechten en daarmee het recht van ieder volk op bestaan zelf. Dat was nodig, tijdens de burgeroorlog in ex-joegoslavië, want naast de Serven kregen ook de Kroaten er in de westerse pers van langs, omdat ze het aangedurfd hadden het kennelijk heilige Joegoslavische staatsverband te verbreken.

Onafhankelijkheid is voor vele verblinde westerse journalisten alleen een recht als je zwart bent.

Toen ik de woorden in het citaat aan de kop van dit stuk las moest ik onwillekeurig denken aan de woorden van D. Abou Jahjah en zijn geestesgenoten, genre Belkacem, die het niet langer wegstoppen wat hun bedoeling is: zij willen tenminste relevante stukken van onze Vlaamse grond veroveren, reserveren voor zichzelf en er de cultuur van hun herkomstland vestigen. Zo schrijft Abou Jahjah in zijn De stad is van ons : ‘Wij allochtonen, hebben daar tegenover de reactie gehad om te pleiten voor een totaal behoud van onze identiteit als in een diaspora.’[3] De schrijver verzet zich ronduit tegen elke vorm van assimilatie.

Ik moet bekennen dat ik toen heb gedacht: ‘Laten we de boeken nu maar dichtslaan. De tijd van praten is voorbij. Daarvoor is het te laat. Dit is een oorlogsverklaring’

Pas toen ik op de laatste boekenbeurs in Antwerpen niet om een ‘debat’ met Abou Jahjah heen kon – en hem dus een hand moest geven – drong de volle betekenis van deze werkelijkheid tot me door: deze mensen komen niet als vrienden. Ze komen niet omdat ze hun vege lijf willen redden. Ze komen niet in dankbaarheid omdat ze in het leven nieuwe kansen krijgen. Ze komen omdat ze zich hier willen vestigen, zoals kolonisten zich in Noord-Amerika hebben gevestigd. Ze komen met een zelfbewustzijn, een betere zaak waardig.

Ze komen omdat ze vinden dat het voor hen hier beter is. Voor hén.

Voor hen, niet voor de autochtonen, voor wie ze veelal slechts misprijzen koesteren.

We weten wat er met de autochtone Amerikanen is gebeurd.

Vroeger noemden we zulks egoïsme. Of kolonialisme. Of imperialisme.

 

Wekt het verwondering dat een man die zijn hele leven zich het lot van zijn eigen volk heeft aangetrokken, schrikt?

Het komt inderdaad allemaal akelig dicht bij het ‘ze komen ons veroveren’.

Ze komen ons veroveren! Ik heb de vraag openlijk gesteld in mijn ‘Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen’.

Laten we dat zinnetje vele malen na elkaar herhalen, zodat het eindelijk in onze verstarde, verroeste en door liberalistisch consumentisme dolgedraaide geesten zou doordringen: ze komen ons veroveren.

Misschien ontdekken we dan wel dat er tussen hemel en aarde nog andere dingen belangrijk zijn dat hebzucht en persoonlijke rijkdom, waarvoor onnadenkende stakers in het geweer komen.

 

Vele eeuwen lang hebben de Europeanen de wereld veroverd. Ze gingen overal waar ze kwamen de rijkdommen inslaan om ze vervolgens naar huis te voeren. Ze begonnen met het vestigen van handelsposten. Ze sloten handelsverdragen met plaatselijke machthebbers, die daar op hun beurt meer dan hun voordeel mee konden doen.

De volgende stap kwam toen de Europeanen vonden dat ze hun normen en hun cultuur moesten opleggen: ‘de beschaving’ brengen.

Europeanen zijn altijd goed geweest in het verzinnen van verhullende verhalen.

Nou: het is het niet overal precies volgens dit schema verlopen, maar het is in het algemeen toch meer dan herkenbaar.

Geen wonder dan ook dat Edward Said, zelf van Palestijns-Engels-Egyptische afkomst, de massale immigratie van derdewerelders in het Westen als een vorm van wraak zag[4]. En, moeten we er maar meteen als uitleg aan toevoegen: als weerwraak voor het opleggen van een ‘beschaving’, die we misschien toch maar beter in Europa hadden gehouden.

Nu zijn het ànderen die ons hun beschaving komen opleggen. Dat is inderdaad weerwraak. Vaak met een zelfde misprijzen tegenover de westerse autochtone cultuur als de kolonisten uitten tegenover de cultuur van de volken die ze veroverden.

Het begint bij het scheppen van etnische eilanden. Die vormen met elkaar vervolgens heuse netwerken om tenslotte de resterende autochtone bastions in te sluiten en uiteindelijk plat te drukken.

Zo lijkt het plan wel te zijn.

 

Voor het eerst in de immigratiegeschiedenis ontzegt de gast de gastheer het recht om zijn land te belichamen”.

 

Het zijn woorden die donderend, krakend, bulderend door het uitspansel zouden moeten schallen. Om ons wakker te schudden. Wij, die de ogen sluiten voor de werkelijkheid en vooral bezig zijn met het sussen van elkaar of die elkaar in de ban slaan, dit laatste wegens racisme of vreemdelingenhaat. Of wegens discriminatie. Of nog wegens populisme. Alsof er geen problemen bestaan, die honderd of zelfs duizend maal belangrijker zijn. Zoals de zowat twintig vrouwen dagelijks die verkracht worden. Voor zover we wéten, natuurlijk.

Wij zijn het slachtoffer geworden van een schuldcultuur – wie schreef het onlangs weer? Ik word boos als ik kinderen van zes door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld hoor declameren. Op zo’n ogenblikken groeit mijn sympathie voor Nietzsche.

 

Voor het eerst?

 

Wat is veroveren? Volgens het woordenboek betekent het: ‘al dan niet met geweld bemachtigen.’ Dus: het toepassen van een bewuste tactiek om wat van een ander is binnen het eigen machtsbereik te krijgen. ‘Bemachtigen’ wil zeggen dat men het verworvene naar eigen inzicht kan ‘bemeesteren’ oftewel er de macht over uitoefent. Het leunt allemaal aan bij een ander woord, waarover we in onze dagen niet vaak genoeg nadenken: ontvreemden. Het woordenboek spreekt in dat geval over ‘iets afhandig maken’ en verwijst daarbij uitdrukkelijk naar diefstal.

Naar mijn inzicht is het willen inpalmen van Vlaams grondgebied om er zijn eigen etnische eilanden in te vestigen iets als ontvreemden, het bemachtigen van wat de bemachtiger van nature niet toekomt.

Als immigranten de gastheren – de autochtone bewoners van het land – het recht ontzeggen om hun geboorteland te belichamen, dan vindt een ontvreemdingsproces plaats. Er zijn dan namelijk vreemde lieden, allochtonen – ‘van elders afkomstigen’-, die alvast tot op zekere hoogte stukken van het autochtone territorium binnen hun machtsbereik willen krijgen.

Dat is de letterlijke betekenis van ‘ontvreemden’ – en ik weiger de daarmee geassocieerde notie van ‘diefstal’ buiten beschouwing te laten.

En ik vind die betekenissen dus heel uitdrukkelijk uitgeschreven bij Abou Jahjah – één van de lievelingen van de redactie van De Standaard, de krant die eertijds het AVV-VVK voerde. Dat zijn de kringen die spotten en meewarig doen over de bovenstaande zinnen. Ikzelf zie er een vorm van collaboratie in.

Hoe diep kunnen mensen vallen?

 

Alain Finkielkraut lijkt dit soort ontvreemden op te vatten als iets nieuws, een historisch novum.

Doch ontvreemden in ruime zin is van alle tijden en dan bedoel ik niet de simpele diefstal.

 

Marx meende namelijk dat het liberaal-kapitalistische systeem de arbeider de vrucht van zijn arbeid ontneemt en hem dus van zijn eigen werk vervreemdt. Daar is iets van, wat nochtans nog steeds niet betekent dat de rest van zijn analyses altijd met evenveel instemming kan gevolgd worden.

 

Hierboven gaf ik het voorbeeld van het kolonialisme, die grote schandvlek op de hele Europese cultuur, onuitwisbaar en voor eeuwig in die Europese cultuur ingebrand.

 

Een ander voorbeeld is de verovering door Rome van zowat de hele toenmalig bekende wereld.

Ik heb nooit begrepen waar de Romeinse overweldigers het recht vandaan haalden om overal bij andere volkeren binnen te dringen en hen hun normen, hun wereld en hun macht op te leggen.

Ik heb daar ook nooit een verantwoording over gelezen, ook niet bij de grootste bewonderaars van de Romeinse beschaving. De reden daarvan is eenvoudig: die verantwoording bestaat niet.

En evenmin bestaat er een verantwoording voor het imperialisme van Dzjengis Khan, Attila of Alexander de Grote, noch voor de machtswellust van Karel de Grote, Napoleon of welke van die ‘grote’ geweldenaars ook.

Het patroon is steeds weer hetzelfde: niet het leven en laten leven, maar het inpalmen, bemachtigen, veroveren, het ondergeschikt maken is de regel.

Het patroon keert de hele geschiedenis terug. In militaire, economische, politieke en, tegenwoordig ook in fel-ideologische vorm. Deze laatste is dan van religieuze aard – zoals het verlangen de Sharia te verspreiden – of van Amerikaanse makelij. Tezamen met hun democracy – of wat zij daaronder verstaan – voeren zij de hele wereld hun normen, hun cultuur en hun taal op. Tot meerdere eer en glorie van de economische machten in Amerika. En vooral ter aanvulling van hun rijkdom. Intussen omklemmen zijn de wereld overigens ook militair: zo’n 1000 militaire basissen verzekeren Amerika’s greep op deze planeet. Aldus Karel van Wolferen in De Groene Amsterdammer[5].

De wereld slikt. Een vrijwel machteloze Poetin probeert wat tegen te spartelen, zodat hij tenminste de eer redt, en de Chinezen spelen op de lange termijn. Maar intussen gebeurt het toch maar.

Of neem het gedoe over zwarte Piet. Ontstaan in het getraumatiseerde brein van een of andere UNO-bobo, die niets begrijpt van de wereld van diezelfde Zwarte Piet en daar dan maar gelijk misprijzen voor de zwarte mens in ziet en niet verder komt dan de eis om onze kinderen ‘hun’ zwarte Piet af te pakken.

Een vorm van ideologische machtswellust.

 

De roof van de identiteit

 

Het lijkt me wijs wat nader te onderzoeken wat er precies gebeurt als de ene groep grondgebied ontvreemdt van een andere.

Natuurlijk ontneemt ze de benadeelde groep dan levensmogelijkheden. Dat is verwerpelijk. Een andere beoordeling is daarvoor niet denkbaar.

 

Maar waarom komt die wil om te bemachtigen wat van anderen is zo algemeen voor? Waarom hebben zoveel volkeren en groepen van mensen zich aan imperialisme, veroveringszucht en kolonialisme bezondigd?

 

Biologen zouden kunnen verwijzen naar de wereld van de andere dieren – de niet-menselijke dieren. Ik pas deze laatste kwalificatie toe in navolging van Frans de Waal.

Richard Dawkins zou misschien zeggen dat het in onze genen zit. Die blijken immers nogal zelfzuchtig.

Ik veronderstel dat minder polemisch ingestelde biologen en psychologen de dingen wel wat ruimer zouden willen bekijken. Ze zouden naar Darwin kunnen verwijzen, met zijn survival of the fittest. En naar het feit dat in de natuur dieren zich net zo proberen te verspreiden als mensen dat blijken te doen. Dieren, zeker als te talrijk worden in hun oorsprongsgebied, gaan op zoek naar nieuwe leefgebieden. Daarbij dringen ze onvermijdelijk binnen in het territorium van de in dat nieuwe leefgebied al aanwezige soorten.

Wat er voorts gebeurt hangt van een aantal algemeen bekende factoren af.

Als de nieuwkomers een nieuwe, nog niet aangesproken niche innemen, loopt alles redelijk vredig.

Als ze daarentegen tegen soorten opbotsen die voor de voedselvoorziening rivalen blijken, dan volgt een onverbiddelijke strijd. Wie het best is aangepast, het hardst kan vechten en het langst volhouden, wint uiteindelijk het pleit en neemt het territorium in of behoudt het. In dat laatste geval rest de overgebleven indringers niets anders dan naar hun oorspronkelijke habitat terug te keren.

Maar zelfs als de indringers de strijd in hun voordeel weten te beslechten, is het koren voor hen nog niet binnen. De nieuwe habitat is geografisch anders; het voedsel verschilt en heeft een andere smaak; jachttechnieken horen aangepast; het klimaat stelt nieuwe eisen.

Maar altijd zullen er wel voldoende individuen overleven om tot een nieuwe populatie te

komen.

Het is verleidelijk om deze gedachtegang op de mens toe te passen.

Ik raad dat stellig af.

Niet alleen omdat ons dat in hetzelfde spoor zou kunnen brengen als datgene dat opgeld deed in de jaren twintig en dertig van vorige eeuw. Wat daaruit is voortgekomen oogt niet bepaald fraai.

Een betere reden is dat er met de mens toch nog wel wat meer aan de hand is dan een simpele kopie van het dierlijk gedrag ons zou kunnen doen veronderstellen. Mensen mogen immers geacht worden na te kunnen denken en daarom hun primitieve drang om zich te verspreiden in te ruilen voor een verstandig geboortebeleid. Als je overal kunt constateren dat er geen eten is, waarom kweken mensen dan als konijnen, om hun kinderen zo te dwingen weg te trekken, naar het ‘rijke’ Europa, waar ze de autochtonen van egoïsme beschuldigen als die hen niet met open armen ontvangen? Moet verantwoordelijkheidszin niet van ieder mens, waar ook ter wereld, worden geëist? Moet niet geëist worden dat de problemen zoveel mogelijk worden voorkomen?

Het hoefde tot nu toe misschien niet echt, maar in een stilaan compleet overbevolkt rakende wereld lijkt deze eis een minimum.

En eveneens moet terecht gesteld worden dat het liberaal kapitalisme, dat kritiek- en gedachteloos mensen tot producenten en consumenten herleidt, zwaar bekritiseerd moet worden. ‘Pakken wat je krijgen kunt, want after all is dat het beste voor iedereen’ kan geen goede leidraad meer zijn- als het dat ooit al was. En zo kunnen we niet naast de veroordeling die Gray en vele anderen uitspreken over het brute liberaal-kapitalisme. Of naast de uitspraken van auteurs zoals Loretta Napoleon[6], als die fel uithaalt naar wat zij de schurkeneconomie noemt. Overigens wordt het tijd om het fabeltje uit de wereld te helpen, dat beweert dat Adam Smith de hierboven bedoelde onzichtbare hand zou opgehemeld hebben. In al zijn geschriften komt deze uitdrukking namelijk slechts één keer voor en dan nog in de voorwaardelijke wijs.

 

We moeten nadenken over de vraag of we niet bovenmatig aan het digitaliseren zijn. Ik las in het tijdschriftje van mijn gemeente een pleidooi om voortaan zoveel mogelijk documenten on-line aan te vragen. Als we dat allemaal zouden doen, zouden we dan uitkomen op een overheid die bestaat uit computer en robotten? En willen we zoiets? Ontvreemden we zodoende onze eigen overheid niet? Zijn we niet iets aan het doen dat naar zijn wezen lijkt op het gedrag van immigranten die stukken van ons gebied voor hun eigen gebruik willen inlijven? Die ontvreemden immers ook.

 

 

Laten we deze gedachtegang even verder zetten.

Met kent de experimenten van Milgram. Mensen blijken bereid om anderen een elektrische schok van 450 volt toe te dienen. Wie denkt dat alleen sadisten dit aandurven vergist zich: 65% van de mensen zijn bereid zo ver te gaan.

Een ander experiment is dat van Zimbardo[7], dat in 1971 aan de Stanford-universiteit werd uitgevoerd. Het bleek dat studenten, die vooraf geselecteerd waren omdat ze de normaliteit zelve leken, zich al na één dag volledig inleefden in de rol van sadistische gevangenisbewaker of die van slachtoffer.

In de literatuur is uit deze experimenten afgeleid dat bij de modale mens de grens tussen goed en kwaad flinterdun is. De uitslagen van de experimenten bevestigen het standpunt van Hannah Arendt in haar Eichmann in Jerusalem: om kwaad te doen is geen dispositie vereist.

Dat zijn natuurlijk wel degelijk ontluisterende inzichten en ze zouden ons allen tot grote bescheidenheid moeten aanzetten.

 

Toch is er nog een andere interpretatie van de experimentele resultaten mogelijk. In de beide experimenten doet zich een zelfvervreemdingsproces voor. Het lijkt alsof er een slechte kopie van de proefpersoon wordt genomen, dat deze kopie zich vervolgens in de plaats van het origineel wurmt en dan een heel ander gedrag gaat vertonen dan dat origineel. Als mensen in een bepaalde gesteldheid worden gebracht, dan gedragen ze zich totaal anders. Ze zijn niet langer zichzelf, het is alsof ze van zichzelf vervreemden en ze in de ban van andere krachten komen, waartegen ze zich in gewone omstandigheden met succes kunnen verweren. Ze zijn niet langer zichzelf, ze (her)kennen zichzelf niet.

 

De resultaten van deze experimenten kunnen geminimaliseerd worden met de opmerking dat het hier om zeer ongewone omstandigheden gaat. De experimentatoren betwisten deze opmerking.

Ze is inderdaad betwistbaar.

Bruno Bettelheim doet verslag van de ontmenselijkende effecten van de behandelingen van Joodse gevangen in een Nazi-kamp. Haast wanhopig vraagt hij zich af waarom de gevangen hun ontmenselijking werkeloos ondergingen, hoewel ze veruit in de meerderheid waren. Hij vertelt het verhaal van een Joodse vrouw die danseres was geweest. Toen de beul dat vernam, droeg hij haar op om voor hem te dansen. Terwijl ze dat deed, naderde ze hem steeds meer tot ze zijn pistool kon grijpen en hem neerschieten. Daarna werd ze onmiddellijk zelf doodgeschoten.

Betelheim ziet hierin het bewijs dat mensen uiteindelijk toch nog altijd hun menselijkheid behouden: zelfs in de slechtste omstandigheden en in uiterste ontmenselijking kunnen mensen een sprankeltje zelfcontrole behouden[8].

In het licht van de experimenten van Milgram en Zimbardo valt echter te vrezen dat dit vermogen om enige zelfcontrole te behouden slechts weinigen gegeven is. Auteurs zoals Jan Verplaetse[9], Dick Schwaab[10] en anderen houden vol dat de vrije wil van de mens een illusie is. Als de vrijewilloze mens in de greep van dodende processen kan raken, zonder dat de modale mens dat kan verhinderen, dan is er toch een ernstig probleem. Zelf deel ik het harde standpunt van Verplaetse en co niet – of tenminste: ik hoop dat we nog mogen geloven in bestaan van een sprankeltje greep van de mens over zichzelf. Een wereld waarin zelfs dat ontbreekt, wil ik namelijk niet. En dus verzet ik me tegen een wereld waarin essentiële menselijke eigenschappen – zoals vrije wil – ontvreemd worden, door welke krachten dan ook. Consequent daarmee verzet ik me dan ook tegen élke vorm van ontvreemding.

Zelf heb ik enkele jaren geleden een studie gemaakt over het kwetsen van mensen. Ik vroeg me af wat kwetsen naar zijn diepste aard eigenlijk is. Ik kwam erop uit dat kwetsen neerkomt op het weghalen uit de rangorde van de menselijkheid van mensen op een manier waarbij die machteloos alles moeten ondergaan. En ik heb gezien hoe kwetsen toch zo onwezenlijk massaal voorkomt.

Ook in deze gevallen is er één fenomeen steeds weer aanwezig: een vorm van vervreemding, of noem het: ontvreemding. Essentiële, wezenlijke trekken die de waardigheid van de menselijke persoon en zelfs de mens als soort betreffen, worden door anderen ontvreemd.[11]

De mensen in de experimenten of de kampen verloren hun eigen geschiedenis, hun habitat, hun identiteit en werden daardoor een machteloos en willoos voorwerp in de machtsuitoefening van anderen. Maar in mindere doch aanwijsbare mate gebeurt hetzelfde elke dag weer opnieuw: op de werkplek, in het gesprek, in het openbare debat.

Precies dit alles is het wat Edward Said zo diep heeft aangegrepen en hem partij heeft doen kiezen voor de Palestijnse Zaak, ook toen de Palestijnen overgingen tot het kapen van vliegtuigen met daarin onschuldige reizigers.

Neen: dat ontvreemden is velerlei en van alle tijden. Het is één van de ware demonen, die hun oorsprong vinden in de duistere krochten van de menselijke ziel.

 

In mijn ‘Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen’[12] heb ik getracht een nieuwe, werkbaardere definitie op te stellen van identiteit.

Identiteit heb ik gedefinieerd als de aanwezige wereld van betekenissen, die iemand omschrijven.

De ontvreemding waarvan hier sprake is niets anders dan het wegnemen van sommige van deze betekenissen.

Als mensen hun gevoel voor menselijke waardigheid verliezen, om hun zin voor evenwichtig handelen bij het toedienen van elektrische schokken, of erger nog als niet-mensen behandeld worden in gevangeniskampen, dan worden hen grote delen van hun betekenissenwereld ontroofd. Ze verliezen hun identiteit. Dat geldt voor beide partijen.

Sommigen slagen erin om ondanks deze roof toch nog voor zichzelf de ontroofde betekenissen nog te bewaren.

Zij zijn de sterken.

Maar ze vormen een minderheid.

En ze vormen ons aller voorbeeld.

 

Twee reacties.

 

Ik denk nu dat de problematiek van de verhouding tussen allochtonen en autochtonen op deze, hierboven geschetste achtergrond kan worden bezien.

Deze achtergrond dwingt ons verder te kijken en dieper na te denken dan de twee groepen van reacties op het fenomeen van de aanwezigheid in ons land van allochtonen meestal te bieden hebben.

Die twee reacties zijn mijns inziens elk op hun manier fundamentalistisch en moeten dus verworpen worden. We moeten op zoek naar een derde weg.

Ik vat deze twee bedoelde reacties samen als volgt: volstrekt afwijzen of volstrekt omarmen.

Onder volstrekt afwijzen versta ik die standpunten, die het land willen afsluiten voor immigranten. Officieel is deze opvatting nergens welkom. In de praktijk daarentegen hoort men ze nogal eens debiteren. Ze is onhoudbaar.

De andere strekking wil elke staatsgrens afschaffen, de etniciteit zelve opheffen en aan iedereen een onbeperkt vestigingsrecht op de plaats naar hun keuze toekennen. Het komt me voor dat personen zoals Abou Jahjah hier dicht tegen aanleunen. Autochtonen hebben voor deze strekking immers minder spreekrecht dan nodig is om ongehinderde instroom van ongeacht welke immigratie te stoppen. De eis om de eigen immigrantencultuur te behouden vloeit hier logisch uit voort: wie de autochtonie het recht ontzegt om het aantal en het soort immigranten te beheersen, eist in feite voor de immigranten een voorrangsrecht op, dat hen de mogelijkheid geeft de eigen cultuur ongehinderd in het gastland te importeren. Eugeen Roossens zou zeggen dat het primordiale autochtone recht hier geschonden wordt.

Merk op hoe nauw we hiermee aanschurken tegen de uitspraak van Finkielkraut in de titel van dit essay.

Naar mijn oordeel gaat het om twee opvattingen die fundamentalistisch moeten heten.

Waarom zijn ze fundamentalistisch?

 

Omdat het telkens gaat om het vernietigen van werelden van betekenis van één of meerdere groepen of tenminste het vernietigen van die betekenissen op belangrijke delen van het territoriaal gebied, waar die betekenissen voordien wel van toepassing waren en dit vanuit een totaal onbegrip voor de rechten van de benadeelden.

Het gaat dus om ontvreemden. Tot op het bot. Het fundament.

Nu is de mens een gesitueerd wezen. Heidegger heeft ons geleerd naar het leven zelf te kijken: het leven te bezien als een gang doorheen de tijd en de geschiedenis. Daardoor is de mens omschreven en tegelijk beperkt want afgepaald.

Dat nu lijkt in tegenspraak met sommige ideeën van de Verlichting. Die heeft namelijk De Universele Mens uitgevonden. Zo’n Universele Mens moet noodzakelijk leeg zijn, ontdaan van wat hem tot een concreet, herkenbaar menselijk individu maakt en is daarom per definitie terroristisch. Dat concrete moet immers onderdrukt worden of, in de terminologie van hiervoor: ontvreemd. Dit soort Universele Mens trekt zich terug uit de bepaaldheid van het bestaan, schrijft zichzelf een universele en tegelijk ahistorische identiteit toe, en verwijst meteen alle andere facetten van zijn bestaan naar de tweede orde.

Daardoor wordt een structuur aangebracht in de wereld van betekenissen van mensen, zonder dat die mensen dat wellicht weten of zelfs zouden willen.

 

Die Universele Mens geniet veel aanhang, doch is een ernstige misvatting.

 

Het deel van de werkelijkheid dat voor ons, mensen, toegankelijk is wordt omschreven door de mogelijkheden van ons mentale systeem. Ik leg uit. Als ik tegen mijn kat een exposé begin over de theorie van Maslow, dan kijkt ze me onbegrijpend aan, geeuwt eens, draait zich om en slaapt voort. De structuur van het brein van mijn kat is gewoon niet toegelegd om open te staan voor de theorie van Maslow. Dit is een simpele weergave van Kants opvattingen en van Schellings verzoek om zich niet alleen door analytische maar eveneens door synthetische oordelen te laten leiden[13]. Anderen zouden zeggen dat we ons niet door dogma’s mogen laten leiden maar open oog houden voor de werkelijkheid van het leven.

 

Aan de andere kant worden we gedreven door krachten en mentale inhouden, waarvan we ons niet bewust zijn.

Sigmund Freud was de eerste die deze stelling voluit poneerde. Hij leerde dat er in ons onbewuste krachten en driften aan het werk zijn die ons ertoe brengen dingen te doen of te zeggen, die we vanuit ons bewuste bestaan niet eens kunnen begrijpen of plaatsen. De Amerikaanse auteur Leonard Mlodinow schreef een boek dat in het Nederlands de titel Stiekeme signalen draagt[14]. Ons gedrag wordt mede bepaald door signalen en informatie, waarvan we niet eens weten dat ze er zijn. Sommige neurofysiologen houden vol dat het ons brein is, dat ons leeft – niet omgekeerd. En zoals eerder gezegd leiden sommigen daaruit af dat de mens niet over een vrije wil beschikt. Ik ben het daar niet mee eens, doch het betekent wél dat we ons mensbeeld zoals dat vanuit de Verlichting tot ons is gekomen moeten bijstellen.

De mens van de Verlichting is een illusie. Dat mensbeeld houdt ons immers voor dat de mens 100 % meester is over zichzelf en daarom ook bij machte om zichzelf te maken of te hermaken. Maar wij zijn hopeloos gesitueerd en geconditioneerd. Het is een illusie te denken dat wij ‘De Universele Mens’ zouden kunnen zijn. Ik heb daar uitvoerig over geschreven in mijn Worsteling met de Moderniteit[15].

 

Hierdoor ontstaat echter gelijk een morele positie: welke reden kan er dan bestaan om de ene vorm van gesitueerd-zijn te verheffen boven de andere? Als wij allemààl gesitueerd zijn, wat verschaft ons dan het recht om de ene vorm van gesitueerdheid boven een andere te stellen?[16]

We kunnen daarom niet anders dan élke gesitueerde positie naar haar eigen waarde te schatten. En waarnaar wijst zo’n ‘gesitueerde positie’ uiteindelijk anders dan…. naar onze eigen, specifieke wereld van betekenissen?

We moeten dus de illusies van de Verlichting bijstellen, enkele treden van onze illusoire ladder afdalen en onszelf bekijken zoals we echt zijn.

Maar dat volstaat niet, want we moeten ook onze moraal bijstellen. We moeten elkaars identiteit respecteren, ook al vinden we die van de ander maar niks. Als we dat niet doen, loert om de hoek de oorlog van allen tegen allen. Moslims moeten onze cultuur niet decadent noemen en westerlingen moeten de Islam niet achterlijk noemen. Die kwalificaties komen voort uit onze gesitueerde standpuntelijkheid. Ze hebben geen universele waarde.

Het is dus niet aan de fundamentalistische Islamiet om anderen met geweld te willen bekeren tot zijn overtuigingenwereld. En het is niet aan de Westerling om overal ter wereld zijn visie op de ideale politieke staatsvorm op te leggen. Het is evenmin aan de Franstalige om zijn taal en zijn wereld van betekenissen op te leggen in de Vlaamse randgemeenten rond Brussel.

 

Alle vormen van des-indentitering moeten dus worden verworpen. Alleen een radicaal doorgetrokken respect voor de identiteit van mensen en volken rondom ons is kan de toets van de kritiek doorstaan. De enige juiste houding is wat ik elders heb genoemd: een esthetische levensbeschouwing.

Natuurlijk vloeit hier ook een radicale diversiteit uit voort, maar niet de diversiteit die Blommaert, Maly, Abou Jahjah en co voor ogen staat.

In het geval van Blommaert en zijn geestesgenoten beduidt diversiteit dat de Vlaamse gemeenschappelijke identiteit verkruimelt tot een haast grenzeloos aantal individuele of groepsmatige identiteiten. De gemeenschappelijkheid van de wereld van betekenissen in Vlaanderen wordt gewoon weggesneden. Vlaanderen wordt een verzameling individuen en groepjes zonder gemeenschappelijkheid. Daardoor wordt een identiteit vernietigd. Dat is een louter negatief proces.

Maar een gemeenschap heeft het recht haar identiteit te beschermen – anders blijft er van de individuele identiteit evenmin wat overeind. Dat is het wat mensen als Finkielkraut ertoe bracht in 1994 een brief te schrijven naar François Bayrou, de Franse minister van onderwijs. In die brief stelden zij dat de natie meer is dan allen maar een verzameling gemeenschappen die voorts onverschillig staan tegenover elkaar. Een natie is een gemeenschappelijke lotsbestemming. Ter wille van deze laatste moet verbieden mogelijk zijn, anders levert men de toekomst van de gemeenschap uit aan de uitkomst van een eindeloze machtsstrijd tussen rivaliserende groepen.

In het geval van Abou Jahjah wordt geen verkruimeling nagestreefd, maar wordt in een gedeelte van het Vlaamse grondgebied de autochtone identiteit weggedrukt ten voordele van de wereld van betekenissen van immigrantengroepen. Deze laatste krijgen dan voorrang op de originele identiteit.

Echter: er bestaat geen intrinsiek criterium voor de voorrang van sommige werelden van betekenis op andere. Al die werelden zijn op dezelfde manier het product van een gesitueerdheid van de mens en kunnen vanuit zichzelf geen criterium leveren dat hen toestaat aanspraak op voorrang te maken. Als we dat toch doen, trappen we in de analytische val waarvoor Schelling al waarschuwde.

 

 

Als er een voorrang bestaat, dan vindt die haar grond in het recht om gesitueerd te zijn. Of nog: in het recht te zijn wie we zijn, zoals we gewonnen en geboren werden en zoals we, doorheen de ervaringen van onze eigen levensgang, geworden zijn tot wat we vandaag zijn: één van de vele mogelijke vormen die het menselijk erzijn kan aannemen, maar wel de enige die voor ieder van ons afzonderlijk concreet is. Wie daar mooie zinnen over wil lezen, raadplege Erik Erikssons Het kind en de samenleving.[17]

 

Universaliteit kan dus niet bestaan uit het vestigen van een soort universele menselijke identiteit, als men daarmee bedoelt: die betekenissen die bij alle mensen voorkomen beschouwen en vervolgens alleen aan die algemeen voorkomende betekenissen belang te hechten en de andere te misprijzen.

Met de betekenissen in verband met seks, eten, drinken, honger naar kennis, genegenheid en liefde is niet de hele menselijke bestaansconditie omschreven. Die omvat ook betekenissen die niet bij alle mensen voorkomen of die verschillend zijn.

 

Wie spreekt over universele rechten, moet derhalve eerst uitgaan van een universeel recht om – met de woorden van V. Havel – in de waarheid te leven,[18] en dat is, zoals duidelijk is, altijd een gesitueerde waarheid. Voorrangsrechten kunnen dus alleen ontleend worden aan het universele recht van ieder mens en dus ook ieder volk om in zijn waarheid te leven. En het recht om in de waarheid leven, onderstelt het behoud van levensmogelijkheden in de volle betekenis en plooit zich niet naar territoriaal of politiek imperialisme. Respect is een en ondeelbaar en geldt dus ook de concrete zijnswijze – lees: het territorium – van de ander. Vervreemding en ontvreemding hakken nu net op dit respect in.

Het komt mij, als Westerling, niet toe een oordeel uit te spreken over de zijnswijze van de mensen in de jungle, in Afrika of in de Islamwereld. En omgekeerd. En we moeten de handen afhouden van wat van een ander is. Punt, uit.

Déze regel is universeel.

 

Als deze gedachtegang enige grond bezit, dan vloeit hieruit inderdaad een radicale plicht tot respect voort. Dan heeft Abou Jahjah helemaal niet het recht om te pleiten voor etnische eilanden in Vlaanderen en dan hebben de Amerikanen niet het recht om hun democracy over de wereld te verspreiden. Dan heeft Blommaert niet het recht om de verkruimeling van de Vlaamse gemeenschap na te streven, gewoon maar omdat hij zulks nuttig vindt voor de vestiging van zijn proletarische heilstaat. Dan hebben we als Vlamingen het recht om het communautarisme van allochtone groepen ondergeschikt te maken aan de trouw aan de hele gemeenschap. Dan heeft de gemeenschap die zich ‘Vlaanderen’ noemt een voorrangsrecht in het territorium dat ‘Vlaanderen’ heet.

Wie verandering in de zaak wil brengen, heeft geen andere uitweg dan het overleg en het maatschappelijk debat, in de hoop anderen van zijn inzichten te overtuigen.

Eisen stellen, zoals sommige immigranten en hun autochtone medestanders doen, is er dan ook niet bij.

Wie het daar niet mee eens is, past niet in een wereld die mede door de emancipatie van mensen en volkeren is gevormd. Hij moet dan zijn conclusies trekken.

 

Laten we dan ook maar duidelijk zijn:

er is niets mis met een persoonlijke, groepsmatige of nationale identiteit;

er is niets mis met identiteit zelf;

er is dus ook niets mis met etniciteit, want dat is slechts een stuk van de identiteit.

 

Evenwel: dit principe geldt voor iedereen, over de hele planeet!

Vermoedelijk is het mede zoiets wat Ludo Abicht mede heeft bezield toen hij schreef dat patriottisme geen grenzen kent[19].

 

Links?

 

De vraag is of hiermee alles is gezegd over de positie die mensen als Abou Jahjah innemen. Moeten we misschien zeggen dat zij bezig zijn met het formuleren van een moderne linkse positie? Dat wordt in sommige middens namelijk verkondigd.

Zelfs als we de ‘nationalistische’ houding van Abou Jahjah moeten veroordelen, omdat ze imperialistisch is en een loopje neemt met de ware doelstellingen van nationalisme, nl. het verschaffen van politiek spreekrecht aan naties die daarvan verstoken zijn, dan nog zouden we moeten oog hebben voor wat nog verder ligt: een maatschappelijke ordening in de toekomst.

 

Is de positie van mensen als Abou Jahjah wel links, zoals hij zelf beweert?

Alles hangt van de definitie af.

In de Groene van 27/11/14 Schreef Merijn Oudenampsen een essay waarin hij probeert uit te zoeken waarom links niet langer ‘gaaf’ is en niet aanslaat. Volgens hem is het traditionele eisenpakket van links zo ongeveer verwezenlijkt. De socialistische partijen breken dan ook met de marxistisch geïnspireerde ideologie van weleer en schuiven op naar een politiek midden, waar een technocratische beleidsvoering van toepassing is. Zo komen ze van links terecht in een middenpositie. Ze raken dan aan wat Oudenampsen het ‘neoliberalisme’ noemt. Dat definieert hij als een beleid tegen de inflatie, het aanvaarden van enige conjuctuurwerkloosheid, het snijden in de overheidsuitgaven, de versterking van de concurrentiepositie en tenslotte het wederkerigheidsbeginsel: geen recht zonder verantwoordelijkheid.[20]

Zonder er verder op door te gaan: de kern zit naar mijn aanvoelen in het feit dat het subject van de socialistische strijd niet langer bestaat. De modale ‘socialist’ gaat in Aruba of de Dominicaanse met vakantie, rijdt per auto en heeft vaak een klein spaarpotje. De modale socialist is een gewone middenklasser geworden – een ‘bourgeois’, zou Marx hebben gezegd. Dat werd ook al door iemand als M. Hroch opgemerkt[21].

En wat meer is: die middenklasser wil dat zo houden. Business as usual. Als hij zich al kant tegen het neoliberale beleid, is dat omdat hij dit ervaart als een bedreiging van de welvaartstaat, waarin hij zich best goed voelt.

Laten we op deze achtergrond even nader kijken naar het verhaal dat Abou Jahjah brengt.

 

Dat verhaal is namelijk niet links, maar bourgeois.

 

Als links betekent: emancipatie, dan kan hij wel stellen dat hij links is omdat hij zijn allochtonen in Vlaanderen het recht wil geven zich aan apartheid te buiten te gaan en dus aan feitelijke gebiedsontvreemding te doen, maar dan is hij tegelijk onrechtvaardig, respectloos en schendt de universele rechten van mensen en volken op een eigen leven in waarheid. Dat is het verkeerde links.

Daarbij wordt hij tegengesproken door mensen als Montasser Alde’emeh en Abou Bouzerda. De eerste vindt dat allochtonen zich maar eens dankbaar moeten tonen omdat ze in Vlaanderen kansen kregen, waarvan ze in hun thuisland verstoken bleven[22]. De tweede pleit ervoor dat allochtonen zich voluit in het autochtone verhaal inschrijven en mee werken aan de verdere uitbouw van datzelfde verhaal[23]. In werkelijkheid sluiten beide standpunten naadloos op elkaar aan.

Als links een voornamelijk sociaal-economische betekenis heeft, dan spreekt Abou Jahjah zichzelf tegen, want hij eist voor ‘zijn’ allochtonen het recht op om middenklasser te worden, want in de steden – zo meent hij – is die ontwikkeling al volop aan de gang, en ik wil hem daarin nog volgen ook. Maar die middenklasser is niet het te emanciperen individu: hij is hooguit nog iemand die zichzelf verder moet emanciperen, zonder daarbij op paternalistisch-achtige hulp van buitenaf te moeten rekenen. Dat zou namelijk vloeken met de emancipatie zelf. Die veronderstelt immers maximale zelfredzaamheid. Hij is niet langer het machteloze, inzichtloze, arme sukkelaartje dat voor zijn emancipatie assistentie behoeft. Dat is een andere manier om te zeggen wat Bourzerda zegt: hou op met het gezeur en zet uw schouders mee onder dat project, dat u nou net de kans biedt voluit middenklasser te worden! Kortom: het linkse individu dat Abou Jahjah voor ogen staat zal, als hijzelf ook maar enigszins gelijk krijgt, binnenkort ophouden te bestaan. Dat is dan immers een bobo, geworden, een wat eigenzinnige, koppige bourgeois-figuur, maar niettemin een bourgeois die van de geneugten des levens wil profiteren.

Dat laatste is precies wat Fatima Elatik ons meedeelt: Marokkanen zijn ook individuutjes die studeren en naar hun werk gaan, hun leven leven en met rust gelaten willen worden. Ze gaan niet meer elk jaar naar Marokko met een volgepakte auto, even langs alle familieleden. Neen: ze boeken een reis naar de Dominicaanse republiek, Curaçao of naar Aruba, lekker tien dagen op het strand liggen bakken.[24]

Natuurlijk hebben allochtonen het volste recht uit te groeien tot dezelfde middenklassers als autochtonen. Alleen moeten ze dat doen met respect voor de gemeenschap die hen die kans überhaupt bood. In inpalmen van Vlaams grondgebied om er etnische eilandjes op te construeren is daar dus niet bij en het is overigens niet eens nodig. En dan moeten Abou Jahjah en zijn geestesgenoten beseffen dat het, uiteindelijk, na afloop van het proces, ook voor allochtonen westerse business as usual is geworden en dan volgt, onvermijdelijk, de gehate assimilatie.

 

 

Martin Schulz en zijn Europese demonen

 

In een interview deelt de Duitse socialist Martin Schulz, inmiddels voorzitter van het Europees ‘parlement’ geworden, ons mee dat volgens hem de demonen van het begin van vorige eeuw wel eens sneller zouden terugkeren dan we denken. ‘Luister naar de retoriek van zij die de Europese structuren willen vernietigen: nationalisme, xenofobie, antisemitisme, racisme’.[25] Vreemd is dat hij de vijfde term van de intussen klassiek geworden vijfkant over het hoofd ziet: het populisme, dé grote vijand van al wie vindt dat hij- of zijzelf best geschikt is om de grote beslissingen te nemen en daar de stem van ‘het volk’ bij kan missen. De heer Schulz wil overigens best wel ver gaan in het verbieden van uitingen die volgens hem demonisch zijn. Zo wil hij de uitspraken van Nigel Farage ( die van Rompuy met een natte dweil vergeleek) verbieden. Mooie democratie wordt dat! Het lijkt me veeleer de wereld van Orwell, met zijn Nieuwspraak en al. En overigens geldt dat de term ‘retoriek’ net zo makkelijk op Schulz’ verhaal kan worden toegepast…

 

Bestaan er dan geen demonen?

Jawel, doch zij klinken anders dan Schulz zich in zijn benepen eurofiele wereldje voorstelt.

Europa, zo zou de heer Schulz kunnen bedenken als hij de moeite zou nemen om überhaupt na te denken, is volop bezig met het vinden en institutionaliseren van een communautair evenwicht. Een Europese constructie, waarin elk volk zijn rechtmatige plaats heeft en waarin de oude revendicaties verdwenen zijn, omdat de noodzaak ervan is weggenomen.

Om dat te bereiken is niet minder, doch méér nationalisme nodig, maar dan het nationalisme van de volkeren, het nationalisme dat Schulz, als hij goed geïnformeerd zou zijn, kan terugvinden bij ervaringsdeskundigen zoals de hiervoor al genoemde M. Hroch. Om in Europa communautaire rust te brengen, is het nodig de toestand te scheppen die Michael Ignatieff voor ogen stond, toen deze schreef: Voldane mensen kunnen het zich veroorloven kosmopolitisch te zijn (…) Maar onder de Krimtartaren, de Koerden en de Cree-indianen ontmoette ik de hongerigen.(…).[26] Zolang de Vlamingen, de Catalanen, de Schotten en andere volkeren ‘hongerig’ blijven, zal de spanning niet uit Europa wijken en zal de politieke energie die zo ontstaat onverwachte uitwegen zoeken, om het op z’n Freudiaans te stellen.

De honger van deze volkeren is nochtans terecht: zij eisen slechts wat hen toekomt in het land dat al door hun voorvaderen bewoond werd. En als de Vlamingen, de Catalanen en de Schotten voldaan zijn, zullen zij eerbare leden van de Europese volkerengemeenschap worden.

Schulz, Verhofstadt en Van Rompuy ,wier retoriek ik in mijn Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen op de korrel heb genomen, zouden dan moeten weten.

 

Sinds de komst van Abou Jahjah en zijn geestesgenoten doemen evenwel heel andere demonen op. Deze demonen werden door Schulz kennelijk nog niet waargenomen, maar ze zijn er niettemin wel.

Het zijn de demonen in de groepen die hun eigen communautarisme voorrang geven op de autochtonen rechten van de volkeren in Europa. Het zijn de groepen die een verkeerd, mismaakt nationalisme voeren, dat in zijn praktische uitwerking nauwelijks verschilt van het oude imperialisme en soms zelfs kolonialisme, zoals in het geval van figuren zoals Belkacem.

Het zijn de groepen die de noodzaak aan respect voor de integriteit en de identiteit van de autochtone volken in Europa niet aanvaarden. Het zijn de groepen die aan ontvreemding willen doen. Het zijn de groepen die, naar te vrezen valt – en er zijn vele tekenen daartoe -, bovendien de spanningen uit hun herkomstlanden in Europa importeren.

De demonen van Schulz zijn niet de strevingen van de autochtone volkeren, die slechts vragen waarop ze recht hebben, maar de eisen van allochtonen, die immers eisen waarop ze géén recht hebben.

Er kunnen verontschuldigingen worden aangevoerd voor de houding van deze allochtonen. Misschien moeten we maar meteen erkennen dat zij het slachtoffer zijn van een proces van vervreemding. Vervreemding van hun eigen oorsprong. Zo bekeken hebben ze recht op hulp – maar ze moeten die ook willen aanvaarden en daar dan vervolgens mee aan de slag gaan, in plaats van op zichzelf terug te plooien of tegen autochtonen ten aanval te trekken.

En bovendien geldt dat de allochtonen die ik hier op het oog heb naar alle waarschijnlijkheid slechts een minderheid vormen: Elatik heeft vermoedelijk gelijk.

Doch die kleine minderheid is erg luidruchtig en zeer actief. Ze is vindingrijk en vindt bij sommige autochtonen onverantwoord grote bijval, dit om de meest diverse redenen.

Wie het boek van Abou Jahjah leest, voelt de woede uit elke bladzijde in het gezicht walmen. Wie op de loop moet uit zijn land doet dat niet voor zijn plezier en houdt daar diepe frustraties en zelfs trauma’s aan over. Dat is zeer menselijk en daarom begrijpelijk.

En er is niets mis mee tot middenklasser te willen uitgroeien. Integendeel. Alleen: Abou Jahjah en zijn vrienden horen dat bij voorkeur in hun eigen land te doen. Door op de vlucht te slaan ontvreemden ze hun eigen land van een stuk potentiële middenklasse, terwijl die zo nodig is voor de ontwikkeling van hun eigen land. Ze kiezen, dunkt me, een wel erg makkelijke weg, hetgeen hen het recht om zich morele superioriteit boven autochtonen aan te meten ontneemt. Ze gedragen zich als bourgeois, nog voor ze dat voluit zijn geworden. En vooral: nog voor ze dat zijn geworden op de plaats waar ze dat hadden moeten worden.

Bijgevolg is er voor Europa reden te over om de kwestie van de allochtonie met andere ogen dan tot nog toe te bekijken.

Europa zou overigens ook, in plaats van zijn volkeren dwars te zitten, hen in tegendeel moeten vooruithelpen. Dat kan. Bijvoorbeeld kan de EU haar ambtenaren verplichten in de Vlaamse Rand Nederlands te hanteren. Maingain en co zouden zodoende voorgoed staan te blinken.

En daarom begrijp ik niet waarom met name socialisten zoals Schulz niet naar de oorzaken zoeken, in plaats van de gemakkelijke weg van de klassieke beschuldigende retoriek te volgen.

In werkelijkheid is het daarom ook voor de EU kennelijk business as usual. De oude trein dendert voort, zonder doel, zonder sturing. En vooral zonder plan.

Want de EU zou het duidelijk kunnen stellen: gastheren blijven … heren. Hoezeer de gast ook met eerbied hoort behandeld: hij moet niet in de plaats van de gastheer treden.

Want bij die gasten: dààr huizen de demonen van Schulz en co. Bij de woede, de frustraties, het conflictueuze in de wereld van lieden die uit noodzaak of onder druk maar in ieder geval wel met veel boosheid de kans ontnomen werd in eigen land middenklasser te worden. Zodat de boosheid van de onvoldane Europese volkeren nu wordt aangevuld en deels vervangen door de boosheid van mensen die woedend zijn om wat hen in hun herkomstlanden, ver buiten Europa, werd aangedaan. Of beter nog, en menselijk begrijpelijker maar daarom nog niet het voorwerp van goedkeuring: het is een boosheid die machteloos is tegenover de ware veroorzakers van de vaak terechte wrok, het zicht beneemt op de juiste orde der dingen en de rechten van de volkeren in het algemeen, en daarom in staat is tot plaatsvervangende wraak op volkeren, die met de oorzaak van hun situatie geen uitstaans hebben. Daardoor scheppen zij nieuwe onvoldaanheid en nieuwe gekwetste volkeren. Verovering, ver- en ontvreemding, respectloosheid, desindentitering, woede en boosheid: het behoort allemaal tot het conflictueuze mentale universum dat veel te veel van de allochtonen van vandaag kenmerkt. Ook al is deze situatie menselijk begrijpelijk: het is onze plicht te voorkomen hun woede ons continent nogmaals in brand steekt.

Daartoe bestaat er maar één weg: deze van de assimilatie of, met Paul Collier, deze van de versmelting maar in ieder geval: het beletten dat er ‘nieuwe volken’ op Europese bodem ontstaan.[27] Wie zich daar niet kan bij neerleggen, moet beseffen dat er voor hem op dit continent geen toekomst is. En, zoals ik in mijn Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen uitgelegd heb: dat alles is géén eenrichtingsproces. Het is gewoon niet waar dat de opoffering alleen van de kant van de allochtonen moet komen en het is evenmin waar dat elk menselijk begrip alleen van de kant van de autochtonen moet komen.

 

Besluit

 

De politieke positie die de strekking Abou Jahjah inneemt, moet ik verwerpen. Ze is imperialistisch, neokolonialistisch en veroveringszuchtig.

Er valt geen morele verantwoording voor te bedenken. Ze sluit aan bij al die verschijnselen die we veelal samenvatten onder de termen vervreemding en ontvreemding. Ze ontrooft identiteit.

In een overbevolkte wereld kunnen we de oude paden niet verder bewandelen. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid nemen, ook de bewoners van de emigratielanden. De links-rechtsdiscussie wekt in dat verband toch een aftandse indruk, vooral omdat dat ‘links’ een nogal vreemde vorm aanneemt. Er vallen andere katten te geselen.

Ik ben niet ingegaan op de sociologische stellingen van Abou Jahjah. Voor zover ik ze kan beoordelen lijken sommige ervan me betwistbaar. Doch ze worden vooral ingegeven door een geloof in een lineaire ontwikkeling die vanzelfsprekend voert naar het wereldbeeld, dat overeenstemt met de wensen van de auteur. Hineinraisonieren. Ik geloof niet in een dergelijke lineaire wensontwikkeling. Dat is te simpel.

Ik veroordeel ook de houding van vele autochtonen, zowel in de media als in het hoger onderwijs of in de politiek. In werkelijkheid voeren ze een vorm van collaboratie uit – al geef ik toe hiermee een wel heel zwaar woord uit de kast te halen.

Nog feller veroordeel ik de kliek die ons continent in haar greep heeft en die in dit stuk vertegenwoordigd wordt door Martin Schulz. Zij blijft voortdenderen in hetzelfde soort denkbeelden als die van de 20 – 25 ware verantwoordelijken voor de eerste Wereldoorlog. Hun oogmerk, het centrale thema uit hun politiek universum heet ‘heersen’. Zoals Mark Grammens dat eens uitdrukte: ‘ ze heersen over de hoofden van mensen en volkeren heen’.

We leven in een era waarin we alvast een beetje democratie hebben veroverd. We hebben echt geen behoefte aan lieden die zichzelf geroepen voelen om zich boven de plebs, de verzameling inmiddels vaak hooggeschoolde burgers, te verheffen en hen te commanderen of op te dragen wat ze te doen en te laten hebben. Wij zullen Europa zélf wel maken, net zoals Hans Magnus Enzesberger dat zo mooi verwoordde. Die sprak terecht over ‘het zachte monster Brussel of Europa in de klem’.[28]

Het ziet er op de koop toe waarlijk niet naar uit dat de huidige spraakmakers van de EU diegenen zijn, van wie we met goed vertrouwen een evenwichtige aanpak van de nationale problemen mogen verwachten.

 

[1] Alain Finkielkraut. Ongelukkige identiteit. De ontsporing van de multicultuur. De Bezige Bij, Antwerpen, 2014, blz. 87.

[2] Alain Finkielkraut. Comment peut-on être croate? Gallimard, 1992.

[3] D. Abou Jahjah. De stad is van ons. Manifest van de nieuwe meerderheid. Pelckmans, 2014. Blz. 122.

[4] Edward Said. Cultuur en imperialisme, Atlas, 1993 en Edward Said. Denker over grenzen, Boom, Stichting internationale Spinozaprijs, 1999, met voorwoord van Lolle Nauta.

 

[5] Karel van Wolferen. Het Atlantisch geloof. De groene Amsterdammer, 20/8/2014.

[6] Loretta Napoleon. De Schurkeneconomie. Nieuw Amsterdam, 2008.

[7] Phil Zimbardo. Het lucifereffect. Lemniscaat, 2010.

[8] Bruno Bettelheim. Massificatie en zelfbehoud, Aula, 1965.

[9] Jan Verplaetse. Zonder vrije wil. Een filosofisch essay over verantwoordelijkheid. Nieuwezijds, 2011.

[10] Dick Swaab. Wij zijn ons brein. Contact, 2010.

[11] Jaak Peeters. De gekwetste mens. Damon, 2006.

[12] Jaak Peeters. Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen. Pelckmans, 2014.

[13] Friedrich Wilhelm Joseph Schelling. Filosofische brieven over dogmatisme en criticisme. Agora editie, 1992. Inleiding door Antoon Braeckman.

[14] Leonard Mlodinow. Stiekeme signalen. Je wordt beïnvloed en je weet het niet. Maven, 2013.

[15] Jaak Peeters. De worsteling met de moderniteit. Pelckmans, 2009.

[16] Men herkent hierin de oude en nooit bevredigend opgeloste discussie over de relativiteit van culturele inhouden en de onderlinge ‘waarde’ van culturen. Zelf geloof ik dat die zogenaamde universele waarden slechts neerkomen op de waarden die gelden in de dominante spraakmakende groep op dat ogenblik van de geschiedenis.

[17] Erik Eriksson. Het kind en de samenleving. Aula, 1967.

[18] Zie diens prachtige Poging om in de waarheid te leven. Van Gennep, 1991.

[19] Ludo Abicht. Patriottisme kent geen grenzen. Pelckmans, 2014.

[20] Merijn Oudenampsen. Links is de deur dicht, rechts staat ze open . De Groene Amsterdammer, 27/11/2014.

[21] Miroslav Hroch. How much does nation formation depend on nationalism? In: idem, Comparative studies in Modern European History. Ashgate, 2007, blz. 101 e.v.

[22] In Knack, 2014.

[23] Abou Bouzerda. Ik weet nu dat Jodenhaat verkeerd is. In Trouw, 13/9/2014.

[24] Fatima Elatik. Ik wil niet hoeven liegen. De Groene Amsterdammer, 3/7/2014

[25] In De Zondag, 2/11/2014.

[26] Michael Ignatieff. Waar het bloed kruipt. Contact, 1993, blz. 214.

[27] Paul Collier. Exodus. Hoe migratie onze wereld verandert. Spectrum, 2013.

28 Hans Magnus Enzesberger. Het zachte monster Brussel of Europa in de klem. Cossee Essay, 2011.

 

 

Jaak Peeters

December 2014

Een walgelijke vertoning

Mijn oom Jan werd in 1940 opgeroepen voor wat eufemistisch heet “de 18-daagse veldtocht”. Het werd veeleer een loopkoers, maar dat terzijde.

Na zijn terugkeer uit Frankrijk werd hij lid van het gewapend verzet in zijn geboortestad Geel. Lang bleef hij dat niet, want de bezetter zat hem op de hielen. Hij ging in de koolmijn werken, waar hij door de Duitsers met rust werd gelaten. Die hadden immers kolen nodig voor hun oorlogsindustrie. Mijnwerkers waren kostbaar.

Veel heeft mijn oom Jan me over die periode nooit verteld. Dat is typisch voor mensen die echte gruwelen meegemaakt hebben.

Eén keer heeft hij me verteld over een bombardement. Over jongemannen die doelloos in het rond lopen te brullen, hun kapotgeschoten kinnebak met nog slechts een dun een velletje aan hun gezicht bungelend. Over nog dampende darmen die in de struiken hangen en wanhopige officieren die met pistolen op aanvallende vliegtuigen schieten.

En over het verzet, op het einde van de oorlog, toen iedereen de afloop van die oorlog al kende. Over de afrekeningen, de vetes en de hatelijke jennerij van lieden die door datzelfde verzet als collaborateurs werden weggezet, omdat ze het aangedurfd hadden als schoolmeester de kinderen “Vlaamse stapliedjes” aan te leren. Mijn eigen schoonvader was in dat geval. Er waren er die het op zijn post als onderwijzer voorzien hadden. Een hoge pet had hij over die verzetslieden van het laatste uur niet op en een grijns van misprijzen trok over zijn gezicht als hij dan toch eens over die lieden sprak.

Aan hem moest ik denken naar aanleiding van de heisa bij de regeringsverklaring van Michel.

Collaboreren met een vijand is altijd fout. Het is een door-en-door asociale daad, die zelfs niet eens met “vaderlandsliefde” van doen heeft, ook al omdat vele “vaderlanden” die liefde gewoon niet waard zijn.

La Belgique heeft nog veel te veel goed te maken om het in lengte van jaren tot de status van geliefde vaderland te kunnen brengen.

Volgens het woordenboek betekent collaboreren: in een oorlog samenwerken met een vijand die het eigen land militair bezet heeft. De term komt van het Franse collaborer, wat “samenwerken” betekent. Derhalve kan het begrip collaboreren een ruimere betekenis worden toegeschreven: samenwerken met krachten of machten die hun gezag willen vestigen op gebieden die hen niet toebehoren. In die zin waren lieden die samenwerkten met de kolonialen collaborateurs en in vele gevallen werden ze, na het einde van de koloniale periode, door de plaatselijke machthebbers ook zo behandeld.

Als deze gedachtegang juist is, luidt de vraag of er niet nog andere vormen van collaboratie moeten aangewezen worden. Die vinden vandaag plaats. De vraag is of het bewust en zonder de voorafgaande goedkeuring van de meerderheid van de burgers afstaan van soevereiniteit aan de EU niet ook als een vorm van collaboratie moet worden opgevat. En of het doorgeven van gevoelige nationale informatie aan Amerika dat niet eveneens zou kunnen zijn.

De meerderheid in het Belgisch parlement heeft die vragen niet op tafel gesmeten, maar dat had de zaak toch wel een ander karakter kunnen verschaffen. Vermoedelijk heeft niemand de zaak helemaal in een voor Franstaligen lastige hoek willen drijven, wetend dat de stemming meerderheid tegen minderheid de discussie toch zou beslechten.

Doch voor een essayist volstaat deze politieke opportunistische berekening niet en dus blijft de vraag gesteld.

Nu zijn er talloze redenen waarom iemand tot collaboratie besluit. Er kunnen politieke redenen zijn, zoals de Franse partij met Parijs collaboreerde tijdens de Franse bezetting (1794 -1815). Er kan puur opportunisme in het spel zijn – en de grootste opportunisten kwamen er na 1945 best wel mee weg.

Er kunnen morele redenen zijn.

Zo is bekend dat vele jongemannen, daartoe door hun collegeleraren aangemoedigd, naar het Oostfront trokken. Ze kozen voor een minder kwaad – dienst nemen in het Duitse leger – om een groter kwaad – het goddeloze communisme – te bestrijden. Diegenen die hen aangemoedigd hadden hun leven hiervoor te riskeren, waren later, toen de afrekening kwam, in geen velden en wegen te bekennen – met enige forcerie op te vatten als een houding van collaboratie met de nieuwe machthebbers toch? De vraag is overigens of Oostfronters wel als “collaborateurs” pur sang kunnen aangeduid worden, al opent dat meteen een nieuwe discussie…

Wat doen ouders als collaboratie de enige weg is om aan het geld te komen dat nodig is om de levensreddende medicijnen voor hun kind te kopen? Of alleen maar: om de honger in de magen van hun kinderen te stillen? Werd collaboratie doorheen te tijden door machthebbers niet gehanteerd om de bevolking onder de knoet te houden?

Ik alvast heb mijn oom Jan deze laatste soorten collaboratie nooit weten veroordelen. Hij sprak evenmin een veroordeling uit over de jongelui die het communisme waren gaan bestrijden. Hij, de verzetsstrijder van het eerste uur, was zelf anti-communist en fervent IJzerbedevaarder: op zijn schouw prijkte een houten maquette van de IJzertoren.

Dit nu werpt een fel en totaal ander licht op de woorden van Jan Jambon, die de collaboratie in algemene zin veroordeelde, doch eraan toevoegde dat iedereen zijn redenen had om te collaboreren.

Deze woorden getuigen van een wijsheid, die de razende furie van de PS te enenmale ontgaat: de nuancering die bij dergelijke kiese en vaak dramatische momenten van menselijk onvermogen en bij vaak na aarzeling en in diepe ellende genomen beslissingen past. De Jambon die ik persoonlijk ken, heeft ongetwijfeld aan dit soort nuances gedacht toen hij iedereen zijn eigen redenen toeschreef om te collaboreren. Hij begreep dat miserie, armoede en noodtoestanden allerlei mensen tot het uiterste kunnen drijven en dat het daarom onrechtvaardig is alle vormen van collaboratie op een grote hoop te smijten.

Dat men in “het zuiden des lands” voor dergelijke nuancering geen oog heeft, al was de collaboratie daar naar het getal minstens even groot, bewijst dat er twee Belgiës bestaan. Quod erat demonstrandum.

De confederatie zal er hoe dan ook komen…

Nu is de felle feeks Onckelinx verstandig genoeg om zelf dat onderscheid te maken. Precies dàt gegeven doet me walgen van haar optreden. Goed wetend dat Jambon heel wijze en menselijke dingen zegt waar een redelijk mens kies mee omspringt, misbruikt zij de miserie en de nood waarop Jambon doelt om sfeer te scheppen, keet te schoppen en een hele partij, ja een heel regeerprogramma, die beide met de hele collaboratie totaal geen uitstaans hebben, in de verdoemenis te jagen.

Jambon heeft niets verkeerds gezegd en die krijsende hysterica Onckelinx wist dat. Maar ze wist ook dat ze dit onderwerp kon gebruiken om de misleide en op dat punt erg gevoelige Franstalige zielen op te zwepen tegen de nieuwe regering en tegen de Vlamingen. Dezelfde Vlaamse koe nota bene, waarvan ze tegen haar eigen achterban zei dat die nog een tiental jaren moest worden uitgemolken. Maar dààrover zweeg ze wijselijk.

Niet dat opzwepen niet mag. Daar niet van. Maar niet door er nogmaals op een totaal ongenuanceerde manier de miserie uit de oorlogsjaren voor te misbruiken. Niet door politieke munt te willen slaan uit de diepe menselijke ellende van zovele sukkelaars, ook in Wallonië. Iemands ellende gebruiken voor eigen politiek gewin is walgelijk.

Dat het CDH daar nog een schepje bovenop deed, door ook de jonge Francken onder vuur te nemen, maakt de zaak nog pijnlijker. Als het gerecht een inmiddels 90-jarige Bob Maes zelf gerehabiliteerd heeft, dan betekent dit dat de officiële daartoe aangestelde instanties ons verzoeken de spons over het verleden te vegen en samen gemeenschap te vormen. Wat er “humanistisch” is aan het weer openscheuren van wonden die intussen officieel geacht worden te zijn genezen, is mij een raadsel. Ik was van oordeel dat wie zijn straf heeft uitgezeten, nadien weer kritiekloos zijn plaats in de samenleving mag opnemen. Dat is toch een verworvenheid van ons democratisch rechtsbestel? Maar sommige “humanisten” kennen het begrip vergeving kennelijk niet, hoewel het toch centraal staat in hun eigen christelijk genoemd gedachtengoed.

Als zelfs het verkrachten van dergelijke grondprincipes van het menselijk samenleven toegestaan is om de politieke vijand te belasteren, dan is alleen walging en afkeer op zijn plaats. Dat is meer dan alleen maar verspillen van politieke energie, zoals Bruno Dewever zei.

Het is een walgelijke vertoning.

Jaak Peeters

Oktober 2014

Mijn nieuwe boek….

cover_vlamingen_vlVlamingen zijn fatsoenlijke mensen

Onder deze titel is zopas mijn nieuwe boek verschenen, bij uitgeverij Pelckmans in Kalmthout.

Vanuit een ongenoegen over de bij herhaling steeds weer opklinkende beschuldiging dat onze mensen een racistische ingesteldheid zouden hebben, ben ik op onderzoek gegaan om uit te zoeken wat mensen nu echt denken. Ik heb daarover dus een indicatief sociologische onderzoek gedaan. Meestal immers formuleert men zomaar stellingen, zonder die te onderbouwen. Daarom is mijn boek meer dan alleen maar een pamflet.

Het blijkt dat onze mensen helemaal niet de racisten zijn waarvoor een bepaalde groep lui hen wil houden.

Wel blijkt de modale Vlaming te hechten aan het behoud van zijn land voor zijn eigen kinderen. Mij lijkt daar niks mis mee. Daarmee treedt echter een duidelijk etnisch principe in het discours. Ik maak duidelijk dat etniciteit in deze zin veel meer in het geding is, dan vaak wordt aangenomen. Ik heb het begrip zelf nader toegelicht, aan de hand van internationale literatuur.

Ook het begrip identiteit behoeft bijstelling, want het wordt heel vaak slordig en zonder verdere definiëring gehanteerd. Zo betekent dat begrip voor ieder wat anders en uit zoiets kan alleen maar spraakverwarring en oplosbare discussie voortkomen.

Ik stel een duidelijk werkmodel voor om met identiteit om te gaan.

Voorts confronteer ik enkele maatschappelijke groepen met de duidelijke constatering dat de modale Vlaming helemaal geen racist is. Ik vraag hen om uitleg over hun ware bedoelingen. Ook de Europese Unie neem ik onder handen, want de politieke doelstellingen van de groepen die de Europese Unie dragen en belichamen lijken niet altijd even zuiver.

Tenslotte formuleer ik een aantal paden om alvast een concrete politiek op het getouw te zetten met het oog op de aanpak van het probleem van de verhouding tussen allochtonen en autochtonen.

Jaak Peeters, Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen. Uitgeverij Pelckmans, 2014, 216 blz., ISBN 978-90-2898-7886-7, € 19,50

Het boek kan besteld worden bij de boekhandel of via klantendienst@pelckmans.be.

 

Jaak Peeters

Dat verdomde staatsnationalisme!

In de Groene Amsterdammer van 24 juli 2014 verscheen een bijdrage van Marcel ten Hooven onder de nogal uitdagende titel Geschreven in bloed.

Daarin brengt de Groene-redacteur een verslag over de opvattingen van de Amsterdamse historicus Marc Jansen, die een boek schreef over Oekraïne, onder de titel Grensland – een woord dat de vertaling blijkt te zijn van Oekraïne, net zoals Belgium de vertaling is van Het Nederland.

 

Poetin-doctrine.

 

Ten Hooven, wiens verslag ik voor zijn rekening laat, vangt zijn stuk aan met een beschrijving van de stellingen van de bekende Britse historicus Timothy Gordon Ash. Die beweert namelijk dat er zoiets bestaat als een Poetin-doctrine. Die doctrine zou inherent gewelddadig zijn. Kortweg komt die doctrine volgens Ash hierop neer: Poetin wil de Russen, die sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie aan de andere kant van de grens wonen, terug in het moederland brengen. Desnoods wil hij daarvoor de grens verleggen. Ash meent dat Poetin zelf wil bepalen wie Rus is en daarbij de neiging heeft de normen steeds wijder te omschrijven.

Voor Ash is deze doctrine gevaarlijk, omdat ze een directe bedreiging vormt voor de stabiliteit van het statensysteem dat zich na 1945 heeft gevormd. Deze stelling wordt door verschillende leidinggevenden in Europa onderschreven, zoals onlangs nog door Carl Bildt, de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken.

Volgens ten Hooven treedt de Amsterdamse historicus Marc Jansen deze opvattingen bij. Ten Hooven gaat op diens standpunten uitvoerig in.

Volgens Jansen heeft Poetin het uiteenvallen van de Sovjet-Unie altijd betreurd – hetgeen volgens diezelfde Jansen op de aanwezigheid bij Poetin van een imperialistische inspiratie wijst. Hoewel Poetin tot 2013 nooit de indruk zou hebben gewekt dat hij grondgebied wou heroveren, weet Jansen toch dat hij de oude Sovjet-machtssfeer wil behouden. Hij leidt dat af uit het optreden in 2008 van Rusland in Georgië. Maar ‘met de annexatie van de Krim in maart 2014 heeft hij de bakens verzet. We weten nu dat hij voor het heroveren van land niet terugschrikt.’

Poetin heeft altijd zijn afgrijzen uitgesproken over het uiteenvallen van wat hij de Slavische Natie noemt. Hij pleitte altijd al voor een Slavische Unie, waarvan in ieder geval ook Oekraïne deel zou uitmaken.

Maar volgens Jansen gaat Poetin nog verder: hij zou gezegd hebben dat het een Russiche plicht is alle Russen te beschermen, waar dan ook en zeker in de directe omgeving of invloedssfeer van Rusland. Zo bedoelt hij ook uitdrukkelijk de Russischsprekende Oekraïeners.

Gordon Ash neemt het Poetin kwalijk dat hij heimelijk de Russen in Oost-Oekraïne steunt, want dat zou volgens Ash getuigen van een negentiende-eeuwse visie op een Natie van Russischsprekenden.

Volgens Jansen dan weer zou Poetin nog tegen George W. Bush hebben gezegd: ‘George, je begrijpt toch dat Oekraïne niet eens een staat is?’

Hoeveel Russen wonen er buiten het huidige Rusland? Jansen spreekt over 25 miljoen. ‘Het is een riskante ondermijning van het statensysteem, dit irrendentisme van Rusland, de overtuiging dat het recht heeft op de gebieden buiten zijn grenzen waar een deel van de bevolking tot dezelfde natie behoort (…). De naoorlogse orde in Europa is gebaseerd op de onaantastbaarheid van de grenzen. Die moeten te allen prijze onaangeroerd blijven. Als het onontkoombaar blijkt dat een land uiteenvalt, zoals gebeurde met Tsjechoslowakije, Joegoslavië en de Sovjet-Unie, is het nog te accepteren dat staatsgrenzen veranderen. Maar het wordt anders als dat het gevolg is van een bewust imperiale daad (…).’

Jansen verwijt Poetin dat zijn regime de mensen systematisch verkeerd inlicht.

Ten Hooven spreekt voorts over de rol van die Jansen de EU toedicht en het feit dat het opschuiven van de NAVO in oostelijke richting volgens Jansen de oude Russische omsingelingsvrees helemaal niet heeft aangewakkerd.

Vooral deze laatste uitspraak is zo lachwekkend, dat een mens zich afvraagt hoe ver de verblinding van sommige intellectuelen wel gaan kan.

Ik ga er hier dan ook niet op in.

Wat met interesseert is het denkpatroon dat schuilgaat achter de standpunten van mensen als Ash en Jansen.

 

Deconstruerende vragen.

 

 

Eerst wil ik enkele deconstruerende opmerkingen maken bij de standpunten van beide historici.

De eerste heeft te maken met de mening dat het verlangen om de Russen die buiten Rusland wonen binnen Rusland te brengen inherent gewelddadig zou zijn. Is dat zo? Wat als de aanwezigheid van die Russen buiten Rusland zelf nou eens het gevolg is van gewelddadigheid? (Ik laat vrijwillige emigratie buiten beschouwing.) Dan zou het willen in standhouden van de bestaande toestand eigenlijk neerkomen op het laten voortduren van het originele geweld. Nieuw geweld zou dat de gevolgen van het origineel geweld opheffen en dus tot normale toestanden voeren. Men kan, bijvoorbeeld, argumenteren dat de Russische bevolking in het oosten van Oekraïne per abuis buiten Rusland terecht gekomen is, net zoals de Duitse bevolking van de Belgische oostkantons per abuis – of als oorlogsbuit – buiten Duitsland terechtkwam. Voor deze gedachtengang zijn namelijk nogal wat historische gronden aan te voeren. Vast staat immers dat al eeuwen autochtone Russen in dat gebied leven. De huidige bevolkingscijfers laten Russischsprekende meerderheden zien in Oost-Oekraïne, al is dat onder verwijzing naar de Franstaligen in de Vlaamse rand en met in achtneming van de import door Stalin van Russen in dat gebied geen referentie. Overigens: de Franstaligen waren in de Vlaamse rand nooit autochtoon. Nu is deze kwestie veel te ingewikkeld om even tussendoor te behandelen, maar precies dààrom ook is het hanteren van de term ‘inherent gewelddadig’ op z’n zachtst voorbarig. Er zijn overigens ook democratische volksbewegingen die de hereniging met het moederland op het oog hebben: Zuid-Tirol is een bekend voorbeeld. Moet men dat streven per definitie als inherent gewelddadig omschrijven? Dat streven wil nochtans hetzelfde doel bereiken als wat Poetin ten aanzien van de Russen buiten Rusland wordt toegeschreven: bijeenbrengen in één land. In West- en Oost – Limburg (Vlaams en Nederlands Limburg) bestaan er belangrijke groepen die Limburg willen herenigen en de scheiding van 1839 ongedaan maken. Is dat ‘inherent gewelddadig’? Alvorens die harde kwalificatie te gebruiken is, dunkt me, toch eerst wat meer uitleg nodig.

Volgens Jansen en co kan een volk gerust bewust over verschillende staten verspreid worden. Dan is er niks aan de hand. Ho neen? Nederlanders worden over drie staten verpreid en dan is er niks aan de hand? Waarom waren de Duitsers dan zo happig om Oost- en West-Duitsland te herenigen? Duidelijk is dat de opvattingen van Jansen erg betwistbaar zijn.

Men kan voorts betwisten dat een grootmacht het recht heeft om haar invloedssfeer te beveiligen. De waarheid is dat alle grootmachten dat altijd al hebben gedaan. Niemand zal hen daarvan weerhouden en wat meer is: als diegenen die nu zo heftig voor politieke onbaatzuchtigheid pleiten zelf aan het roer komen, doen ze precies hetzelfde als wat zij hun voorgangers verwijten. Ook kleinere landen bewaken overigens hun belangen. Poetin mag dat dus niet? Alsof men de Amerikaanse aanwezigheid in Europa niet kan opvatten als belangenbehartiging!

Maar los daarvan: kan men een president van Rusland kwalijk nemen dat hij het opneemt voor de belangen van een minderheid van miljoenen in belangrijke mate autochtone Russen in Oekraïne? In een land waar die toch wel héél grote minderheid helemaal geen rechten blijkt te krijgen? Zelfs de taal werd niet erkend. Het doet toch zo fel aan de negentiende-eeuwse toestanden in Vlaanderen denken! Als Oekraïne ‘zijn’ Russen even goed zou beschermen als de autochtone Oekraïeners, zou men misschien nog anders kunnen redeneren – hoewel: zelfs die gedachtengang is betwistbaar. Maar zo blijkt het niet te zijn. En zoals Pjotr in zijn weblog Anders nieuws extra schrijft is het minoriseren van een minderheid van 40% niet bepaald verstandig: het is zonder meer destabiliserend. Dat lijkt me pas inherent gewelddadig. De schuld van dit laatste dan op Poetin werpen is dan ook onrechtvaardig. Obama komt zo vaak op voor benadeelde groepen in zowat de hele wereld – daarbij nageblaat door figuren in Europa die zich ook al tot het bedrijven van wereldpolitiek geroepen voelen. Alsof het Amerikaanse leger niet alles doet om bijvoorbeeld in Irak landgenoten te bevrijden! Waarom zou Poetin dan zijn eigen volksgenoten niet mogen steunen? Wat is er mis met het in bescherming nemen van volksgenoten als daar nood aan blijkt te zijn? Ik herinner me overigens de uitspraken van een Zweeds minister dat als de Zweedstalige bevolking in Finland last zou krijgen, Zweden niet werkeloos kan blijven toezien. En als ik het goed heb bestaan er zelfs verdragen die bedoeld zijn om het lot van minderheden te verlichten. Maar als Russen in Oekraïne – ‘dat niet eens een staat is’ – gemolesteerd worden, mag Poetin niets ondernemen? Welk mens met een ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel zal zoiets aanvaarden? Zeker omdat we moeten constateren dat ‘de internationale gemeenschap’ (wat dat ook moge zijn) zich verschuilt achter de ideologie van de onaantastbaarheid van soevereine staatsgrenzen om de andere kant op te kijken als miljoenen mensen achtergesteld worden en bijgevolg geen hand uitsteekt- met gevolgen zoals in Ruanda. Wat komt er het eerst: de belangen van mensen en de solidariteit onder mensen die elkaar het meest nabij zijn, zoals volksgenoten, of de theoretische staatsconstructies van de westerse elites?

Als Jansen Oekraïne wegzet als een schokzone tussen Oost en West, als een multi-etnische trefplaats van volkeren, culturen en religies, dan deelt hij ons hiermee toch zijn politieke waarde-oordeel mee en het is niet zeker dat dit oordeel door iedereen wordt gedeeld, noch dat zijn beeld niet veeleer een geïdealiseerde voorstelling is van een werkelijkheid die veel rauwer is. Alweer die ideologie van de diversiteit! Alsof homogeniteit haast een misdaad zou zijn.

Ook het idee van de ‘Slavische Natie’ kan kennelijk niet op instemming van de geciteerde Amsterdamse historicus rekenen. Toch komt hij hier, meen ik, vooringenomen uit de hoek. Ik zou namelijk wel eens willen weten wat zijn oordeel is over de Europese Natie – door hem toch wel gewenst? Of over de Moslimnatie die door Erdogan en Saudi-Arabië wordt aangehangen?

Als Jansen de wens om alle Russischsprekenden als één Natie op te vatten – en bijgevolg in bescherming te nemen – opvat als een bijna-negentiende-eeuwse opvatting, dan moet hij ons toch eens uitleggen hoe hij staat tegenover Frankrijk, dat met zijn Francophonie alle Franstaligen in de wereld bijstaat, of, in zachtere mate, het Duitse Goethe-instituut. De schroomvalligheid van dat laatste zou zonder een Duitse nederlaag in 1945 zeer zeker heel wat minder opvallend zijn geweest. En bevorderen de Amerikanen niet hun Angelsaksisch levensmodel (hun Democracy) en propageert Marokko niet de dubbele nationaliteit om zijn eigen natie buitengaats in stand te houden? En dan zwijgen we maar over de Joden…

En dan: is er niks mis met de uitspraak: ‘hij schrikt niet terug voor het heroveren van land’? Als iemand iets her-overt, werd het eerst ontnomen. Was die eerste actie dan niet de fout van alles?

Voorts deelt Jansen ons mee dat hij het onterecht vindt dat Poetin bepaalt wie Rus is. Wie moet dat dan bepalen? De Oekraïense regering? Moet de Belgische regering bepalen wie Vlaming is? Misschien doet Poetin gewoon niets anders dan…de aanwezigheid van een identiteit constateren en daar vervolgens de conclusies uit trekken. Misschien ontsnapt onze identiteit ons wel grotendeels- zoals heel sterk gesuggereerd wordt door het gedrag van talloze jonge immigranten, die hun echtelijke partner bij voorkeur in hun thuisland gaan zoeken. Kennelijk worden die jongelui gedreven door krachten die hen te boven gaan. Het is dus echt niet zo simpel als Jansen schijnt te denken.

Over de vraag hoe autochtoon de Russen in Oost-Oekraïne zijn, kan eindeloos worden gediscussieerd. De zaak ligt in ieder geval erg ingewikkeld. Doch: voor zover de autochtone Russen in het Oosten van Oekraïne een historische groep vormen, moeten ook hun nationale rechten worden erkend.

Over Jansens’ verwijt dat Poetin zijn mensen verkeerd inlicht kan ik kort zijn: waarom vernemen we in het westen niet dat de vluchtelingen uit Oekraïne allemaal richting Rusland vertrekken? Is dat omdat het in Rusland levensgevaarlijk is? Waarom vernemen we niets van de Oekraïense uitspraken op TV over de aanwezigheid in de Donbass van 1,5 miljoen ‘overbodigen’? Ja: ik verwijs naar de feiten uit de jaren veertig van vorige eeuw. Waarom toch die selectiviteit? Begrijpt men niet dat zulks de mensen achterdochtig maakt?

 

Het is inderdaad allemaal een beetje argwaanwekkend. Doorzichtig ook, vooral voor mensen van 2014 die niet de ongeschoolde onwetenden van 1930 zijn. Zowat alle volkeren en volkerengroepen in de hele wereld komen op voor hun volksgenoten die buitengaats wonen. Alleen ‘wij’, in Europa, doen zoiets negentiende-eeuws niet. Dat spreekt toch, nietwaar? Wij staan daar boven, weet u wel? Daarmee rijst alweer het vermanende moreel superieure domineesvingertje de hoogte in. Alleen valt te vrezen dat dit oprijzen slechts een compensatie moet voorstellen voor de eigen machteloosheid om hetzelfde te doen als de Russen…

Kortom: de kritische houding tegenover de Russische politiek ten aanzien van Russen buiten de grenzen is op zijn beurt toch wel aan aan kritiek onderhevig.

Ik neem geen stellingen in. Ik deconstrueer slechts. Ik stel vragen.

 

Een meer fundamentele kwestie.

 

Er is echter een andere kwestie. Die heeft van doen met het denken van westerse elites over staten en volkeren en hun onderlinge verhoudingen. Met name de onaantastbaarheid van staatsgrenzen – zowat een dogma van deze elites – blijkt daarbij een bedenkelijk punt te wezen.

 

Volgens mensen zoals Ash en Jansen is het verkeerd te eisen dat leden van de natie, die buiten de eigen staat leven, tot die staat moeten kunnen toetreden. Staatsgrenzen zouden immers onaantastbaar moeten zijn. Zoniet dreigt algehele destabilisatie en wordt het hele statensysteem zoals dat sinds de oorlog ontstaan is, op de helling gezet.

Maar wat als dat statensysteem zelf inherent onrechtvaardig is- en in die vorm dus nooit had mogen bestaan? Ik suggereerde het al eerder: is het rechtvaardig dat er grote delen van een volk buiten de staatsgrens leven, alleen maar omdat de grens daar werd getrokken waar ze nu ligt? Is een dergelijk statensysteem niet de neerslag van onrechtvaardige machtsverhoudingen? En moeten we niet anders gaan denken over staten en hun soevereiniteit? Is een staat niet veeleer een instrument, een constructum, in plaats van een haast heilig, onaantastbaar Hoger Wezen? Kun je spreken over ‘Russischsprekende Oekraïeners’, alsof het predikaat Oekraïne primordiaal is? Moet je niet eerder zeggen: ‘Russen binnen de grenzen van de staat Oekraïne’? Zijn de meeste staatsgrenzen in Afrika niet totaal willekeurig en vaak onrechtvaardig? Ze lopen soms dwars door dorpen heen! Kan het dan verbazing wekken dat mensen aan de andere kant van het dorp én de staatsgrens die laatstgenoemde grens willen verleggen? Moeten we niet erkennen dat de staatsgrenzen in Afrika nooit op deze manier hadden mogen getrokken worden – de stelling van Basil Davidson?

Men moet niet komen vertellen dat Afrika een speciaal geval is. Hoe is de Belgische staatsgrens tot stand gekomen? Tot in 1839 bleef het onduidelijk waar de grens tussen het nieuwbakken ‘België’ en Nederland lag. Zo werd ze tussen Reusel en Arendonk getrokken. Totaal willekeurig, want het dialect is langs beide kanten vrijwel identiek. Idem dito met, bijvoorbeeld, het Nederlandse Clinge en het Vlaamse De Klinge. Waarom ligt de Franse noordgrens waar ze nu ligt? Het is toch bekend dat de Franse elite alvast nog tot in 1918 die noordgrens wenste te laten samenvallen met de westelijke Rijnoever? Waarom werd Duitsland het land dat we thans kennen en niet het Groot-Duitsland dat mensen zoals Bismarck wilden?

 

De waarheid is dat staatsgrenzen de uitkomst zijn van de debatten, discussies en soms heuse gevechten onder de leidinggevende groepen op een bepaald moment in de geschiedenis – een standpunt dat door de Rotterdamse rechtsgeleerde Wim Couwenberg in een wat ander kader gehuldigd wordt. Ook de huidige EU is niets anders dan de uitkomst van deze discussies.

Staten zijn helemaal geen ‘natuurlijke’ of hogere werkelijkheden. Ze zijn slechts tijdelijke consolidaties van machtsverhoudingen en ze zullen dus in de toekomst veranderen.

 

Brutaal gezegd: ‘wij’, dat is de bevolking die niet tot de hoger genoemde discussies is toegelaten oftewel de leden van de volkeren, hebben met dat hele staatkundig gedoe van de elites nauwelijks wat te maken. Ze moeten veeleer machteloos hun spelletjes ondergaan. Mensen hebben gewoon niets met de onderlinge machtsgevechten onder elitegroepen noch met de uitkomsten daarvan. Zeker niet voor wie democratisch redeneert, zoals schrijver dezes. Mensen willen een fatsoenlijk en efficiënt bestuur, zodat hun belangen goed beveiligd zijn. De persoonlijke macht van een stel heersers interesseert de modale mens terecht geen barst.

 

Maar de politieke gevolgen van deze machtsverhoudingen zijn wel heel ernstig. Want de staten die op deze manier ontstaan berusten niet op een stabiele, etnisch gefundeerde basis. Het is dus constant zaak om die staten aan elkaar te houden. Daartoe moeten separatische bewegingen worden bestreden en alle technieken worden toegepast, zoals die welke door Gellner en Hobshawm als ‘nationalisme’ werden beschreven. Precies omdat deze staten toevallige constructies zijn, is het noodzakelijk het principe van de onaantastbaarheid van de grenzen tot een dogma te verheffen.

 

Maar de feitelijke praktijk ondermijnt dat dogma de hele tijd. Ook iemand als Jansen moet erkennen dat die praktijk het fictieve karakter van die onaantastbaarheid aantoont. Anders hoeft hij niet te schrijven dat het uiteenvallen van staten aanvaard moet worden zodra dat ‘onontkoombaar’ is. Waarom zou het uiteenvallen van een correct geconstrueerde staat onontkoombaar zijn? Vanwaar die onontkoombaarheid?

De theorie van de onaantastbaarheid van de staatsgrenzen wordt door de staatselites verder ondersteund door de schepping van een civiele burgerlijke maatschappij. De bewoners van een staat zouden dan burgers zijn, die allemaal gelijkelijk gekenmerkt worden door de deelachtigheid aan een stel abstracte rechten en plichten, die zij samen als burgers van dezelfde staat delen. Alle andere aspecten van de menselijke existentie komen dus in onderschikking. De mensen worden leeggemaakt om te kunnen dienen als burgers van de staat die de dames en heren in elkaar hebben geknutseld. Alvast gelovigen zullen dit zeker niet appreciëren- en ze hebben nog gelijk ook. Want opnieuw staan we hier voor een fictie: die ‘abstracte gelijke burger’ bestaat namelijk nergens. Ik alvast ben er nog nooit een tegengekomen. Als ik iemand ontmoet, dat is dat altijd een concreet mens, met zijn eigen geschiedenis, zijn eigen voorkeuren, zijn eigen wensen en met vaak opvattingen die ik niet deel. Sommigen onder hen zijn afkomstig uit verder gelegen windstreken. Anderen daarentegen zijn geboren in hetzelfde dorp waar ikzelf ooit het levenslicht zag. Allemaal concrete mensen, deelgenoten van eenzelfde etnische gemeenschap – de ene wat meer dan de andere, weliswaar. Maar De Burger? Die kom ik niet tegen, net zomin als Maxima Zorregieta De Nederlander heeft gevonden. Ik weet dat er wat politieke kwalificaties zijn die mij als staatsburger om de hals worden gehangen, maar bén ik ook werkelijk die burger of is dat veeleer een façade, een kapsel dat ik draag bij sommige gelegenheden, een overjas die bedekt wat ik werkelijk ben zodat ik in werkelijkheid oneindig veel meer ben dan alleen maar een burger van een toevallige staat?

 

Twee staatsopvattingen.

 

Op die manier verschijnen in de Oekraïense kwestie, met enige vereenvoudiging bekeken, twee staatsopvattingen als regelrechte antipoden.

Aan de ene kant is er de westerse staatsnationalistische opvatting. Deze staten zijn ontstaan als het product van de onderlinge worstelingen van de elitegroepen. Om het product van hun gevechten en tegelijk hun eigen belangen te consolideren, roepen ze de fictie van de absolute onaantastbaarheid van de staatsgrenzen in het leven. Vervolgens scheppen ze de fictie van de abstracte staatsburger, omdat het tot aanschijn laten komen van de werkelijkheid van de volkeren hun eigen staatsconstructies als kaartenhuisjes in elkaar zou doen zakken. Daarom moet in deze staatsopvatting de mens naar de staat worden gemodelleerd.

Aan de andere kant is er de Russiche droom van het Russische Volk, dat eigenlijk thuishoort bij Moedertje Rusland : de figuur bij uitstek in de grote familiemetafoor. Hier is de staat de veruitwendiging van de Russische volksziel en komt de abstractie van het staatsburgerschap op de tweede plaats, als verfijning van een basis die er al is en er ook blijft. De cohesie van de gemeenschap berust niet op abstracte beginselen die zogenaamd een teken van hogere beschaving zijn, maar op de erkenning van de concrete werkelijkheid van het menselijk bestaan in een kosmos die de kenmerken van een familiemetafoor bezit. In dit geval wordt de staat gemodelleerd naar de maat van de concrete mens.

In mijn visie nu heeft de volle, concrete menselijke werkelijkheid echter altijd voorrang. Elke andere aanpak houdt een inbreuk in op de menselijke waardigheid- als ik Hannah Arendt goed begrepen heb. Menselijkheid betekent de concrete, de werkelijk bestaande individuele persoon met zijn volledige identiteit primordiaal stellen, niet de abstracte ficties die gepropageerd worden door de elites die het op een bepaald ogenblik voor het zeggen hebben.

 

Toegegeven: een politiek die uitgaat van de volksgemeenschappen mondt uit in staatkundige lappendekens. Dat vereist de aanpassing van de staatkundige structuren aan vaak uiterst grillige volkskundige werkelijkheden. Voor wie van eenvoud en doorzichtigheid houdt, valt zoiets moeilijk te bemeesteren. Zulke ‘landen’ zijn ook een nachtmerrie voor traditioneel denkende landsverdedigers. Het besturen ervan kan niet van boven uit. Het vereist immers de uitdrukkelijke medewerking van de betrokken gemeenschappen. Maar dat is nou net wat me aanstaat! Een dergelijk bestuur zal namelijk democratisch zijn of zal niet zijn. Het is buitengewoon vreemd te moeten constateren dat de linkse partijgangers van de multiculturele maatschappij op dit punt nooit het voortouw hebben genomen.

In ieder geval: voor wie bereid is dit alles onder ogen te zien, rijst het idee dat de vijanden van de politieke stabiliteit niet de volken zijn, noch het irrendentisme van die volken, maar de koppige eigenzinnigheid van de elites die tegen alle redelijke tekenen in vasthouden aan hun staatsnationalistische ficties.

Hun stijfhoofdigheid doorkruist het gerechtvaardigde streven van zovele etnische gemeenschappen naar een eigen, politiek volwaardig thuisland: de ware en enige juiste definitie van ‘nationalisme’- hoe geografisch grillig dat thuisland ook zijn moge. Pas als het etnische streven weerstaan wordt ontstaan frustraties en zullen de felsten uit die gemeenschappen naar hardere methoden grijpen. Deze laatste daad wordt door de onbegrijpende staatsnationalisten opgevat als het signaal om ‘in te grijpen’ en de nationale beweging te onderdrukken. Net zolang tot het niet langer houdbaar is en er geen andere uitweg meer is dan de volken toch maar hun zin te geven. Onontkoombaarheid noemt men dat dan.

Barbara Tuchman had gelijk: de politieke geschiedenis is een mars der dwaasheid.

 

 

Naschrift.

 

Dezer dagen blijkt hoezeer de spraakmakende elites opgesloten zitten in oude, zogenaamd nationalistische denkpatronen en hoe ze de problemen van onze dagen benaderen vanuit een hopeloos verouderde visie.

Ze leren het maar niet.

De Oekraïense kwestie heeft namelijk tegelijk de afhankelijkheid van Europa van het Russische gas geïllustreerd.

De reacties daarop zijn illustratief. Men kan ze overal lezen. ‘We’ moeten onafhankelijk worden van het Russische gas, klinkt overal op. Het valt tevens op hoe hier een ander collectief wordt gehanteerd: ‘we’ staat niet langer voor Belgen of Fransen, maar voor de EU. In de oude terminologie zou een dergelijke houding gewoon nationalistisch heten, maar als het om Europa gaat is dat kennelijk geen punt. EU-staatsnationalisme is in de mode en wordt daarom terecht geacht in plaats van het oude natiestaat-nationalisme. Deze opeenvolging in denkmodes gelijkt op de manier waarop de anti-apartheidsideologie door die van het multiculturalisme is afgewisseld.

Merk voorts op dat hier hetzelfde streven naar autarkie gaande is als wat de oude natiestaten manifesteerden. In dat laatste geval werd autarkiestreven door de spraakmakende groepen nochtans weggehoond.

Het ontgaat evenwel velen te enenmale dat Europa slechts een schiereiland is van de Euraziatische landmassa. Die omvat zowat 54 miljoen km2, waarvan Europa 4 miljoen, zo’n 7,5 % met slechts 10% van de bevolking van Eurazië, zonder noemenswaardige delfstoffen. Niet autarkie, maar interdependentie, samenwerking en verdere verknoping met de rest van Eurazië zouden dus de ordewoorden moeten zijn, alvast voor een groep landen die er beter zou aan doen de ware geografische verhoudingen onder ogen te zien en zich te bevrijden van de illusie dat ze het centrum van de wereld vormen.

 

 

Jaak Peeters

Augustus 2014

 

N-VA boer: let op uw cultuur’ganzen’!

Zopas lanceerde de nieuwe lieveling van de media, de fotogenieke liberale minister van cultuur, Sven Gatz, zijn nieuwe quote: cultuur dient eigenlijk tot niets. Tenminste: zo luidde de titel van zijn interview in De Tijd.

Gatz, die zich kennelijk tot het liberalisme heeft laten bekeren maar wel een volksunieverleden heeft, moet aanvoelen dat deze uitspraak van hem voor heel wat kritiek vatbaar is.

Nu is Gatz niet van gisteren. Meesterlijk verzorgt hij zijn persoonlijke PR, meet zichzelf een eigen, no-nonsense, directe maar tegelijk soepele stijl aan, op zo’n manier bovendien dat je moeilijk op hem boos kunt worden.

Een sympathieke knul, zoals men dat zegt.

Ik weet dus echt niet of zijn uitspraak dat cultuur tot niets dient, naar de woorden moet worden genomen of nog eens, zoals wel vaker, een lapsus is met de bedoeling de aandacht te trekken.

Laat ons uitgaan van de onderstelling dat hij meende wat hij zei: “cultuur dient eigenlijk tot niets”.

Dan is de eerste vraag natuurlijk wat de nieuwe minister onder cultuur verstaat. Nu is die vraag niet moeilijk te beantwoorden. Cultuur is voor hem niets anders dat wat al zijn voorgangers daaronder ook al verstonden: kunsten, theater, muziek en dat soort toestanden. Van Hoge Cultuur tot, laat ik in het geval van Gatz maar aannemen, populaire cultuur. Van Bach en Stravinsky tot De Kreuners en de plaatselijke toneelbond De Kromme Sigaar.

Op die definitie van cultuur valt echter heel wat af te dingen. In de psychologie en de antropologie wordt het begrip cultuur namelijk veel ruimer omschreven. Vaak staat cultuur voor al die menselijke levensuitingen die niet natuurlijk zijn. Alles dus wat de mens vanuit zijn eigen levensbeleving aan de natuur toevoegt. In deze betekenis volgt men de oorspronkelijke betekenis van de woorden: cultuur is afkomstig van het Latijnse colere, dat “bebouwen” betekent. In die zin spreken landbouwingenieurs van een maïscultuur, antropologen van een veeteeltcultuur en historici van de trechterbekercultuur.

Nu valt er, mijn inziens, wel wat voor aan te voeren om het begrip cultuur ook in de politiek op deze ruimere manier op te vatten.

Cultuur zou dan slaan op de wijze waarop wij leven, hoe we bouwen, hoe we onze ruimte inrichten, hoe we ons geld besteden, hoe de verhouding tussen mannen en vrouwen zich in onze maatschappij ontwikkelt. Enzovoorts, enzovoorts.

Zou het niet wijs zijn om een minister te hebben die ervoor zorgt dat er in onze samenleving ten gronde wordt nagedacht over al die dingen die ik hiervoor heb opgesomd – en nog vele andere?

Niet dàt er niet nagedacht wordt: natuurlijk wel. Maar dat nadenken gebeurt te gefractioneerd, te gespreid, te weinig resultaatgericht. Er zit te weinig orde, structuur en doelgerichtheid in.

Of een minister van cultuur daar moet voor zorgen? Geloof nu niet dat ik plots bekeerd ben tot het geloof in de volstrekte maakbaarheid van de wereld. Dat is niet het geval, al was het maar omdat elke oplossing nieuwe vragen oproept, zodat het proces eigenlijk nooit af is. Doch aan de andere kant is duidelijk dat we leven in een wereld waarin techniek, economie en jacht naar welvaart centrale doelstellingen zijn geworden en ons leven zijn gaan beheersen, in plaats van omgekeerd. Ton Lemaire, de Rijksnederlandse filosoof die zich in de Dordogne heeft gevestigd tussen de natuur en de dieren, maakt er zijn levenswerk van kritiek uit te oefenen op onze westerse maakbaarheidsillusies en, vooral, de idee dat het westers samenlevingsmodel het enige zinvolle is.

Neen: er bestaan andere modellen.

Dat alles neemt evenwel niet weg dat er een beperkte maakbaarheid bestaat. En omdat deze bestaat, is het onze plicht om van die mogelijkheid gebruik te maken om de misstanden, de fouten, de scheve toestanden weg te werken. En omdat de samenleving eigenlijk onze hele menselijke habitus omvat, moet deze samenleving zelf en haar verschijning het voorwerp zijn van intense bevraging. We moeten alles wat we in huis hebben inzetten, opdat die samenleving zo goed mogelijk zou zijn.

 

Hiermee open ik vanzelfsprekend een nieuw hoofdstuk: wat is een goede samenleving?

Als ik kort door de bocht ga zou ik kunnen beweren dat een goede samenleving deze is, waarin wie werkt rijk kan worden. Of nog: een samenleving is goed als ze de persoonlijke mogelijkheden van elk individu zodanige kansen biedt, dat wie de kansen grijpt, materieel goed zit.

Doch: dat is veel te simpel. Immers: waarom wil iemand veel geld bezitten? Ongetwijfeld bestaan er mensen die door een verzamelwoede gedreven worden. Ze putten hun genoegen, hun zelfvertrouwen, hun zelfwaardegevoel uit de omvang van hun financieel patrimonium.

De meeste mensen echter zullen deze doelstelling maar magertjes vinden. Geldbezit dient ook om veiligheid te garanderen, als levensverzekering voor de toekomst, als middel om onder de anderen een voornamere plaats in te nemen, enzovoorts. Sommigen worden door altruïsme bezield en gebruiken een deel van hun overvloedige middelen om goede werken te financieren. Geld dient vele heren.

Door zo te redeneren komen we erop uit dat een goede samenleving veel meer moet zijn dan een maatschappij waarin je rijk kunt worden.

Nationalisten moeten zich op dit punt aangesproken voelen. Nationalisme is immers, zoals ik eerder al schreef, veel meer dan het scheppen van een passende politieke structuur. Nationalisme is op de eerste plaats het scheppen van een warme, veilige thuis in deze grote, geglobaliseerde wereld. Zo kunnen mensen zich goed voelen. En dat goed voelen betekent op de eerste plaats orde op zaken in de wereld van de eigen psychologische en existentiële gevoelens en belevingen. Niet voor niets vroeg Geert Bourgeois, toen hij nog “gewoon” minister was, zich wanhopig af waarom er in Vlaanderen zoveel zelfmoorden voorkomen. Een echt nationalistische vraag!

Ik denk dus dat nationalisten tot taak hebben de definitie van wat een goede samenleving is voldoende open te trekken, opdat die existentiële en psychologische behoeften van mensen voldaan kunnen worden.

Ik nader nu het punt waarop een positie mogelijk wordt tegenover de stelling van Gatz, namelijk dat cultuur tot niets zou dienen.

Ik ga er namelijk, mét Ton Lemaire, van uit dat kunstenaars – ik heb het over échte kunstenaars, die waar je vaak niets over leest, niet de overtalrijke charlatans en windmakers – de taak hebben om de vanzelfsprekendheid waarin we ons dagelijks wentelen te doorbreken. Ze moeten ons laten zien dat je ànders naar de dingen kunt kijken, dat wellicht onze westerse doenwijze zelfs niet eens de beste is. Door aan de samenleving nieuwe, onverwachte gezichten aan te bieden, kan de kunst ons helpen een juister, evenwichtiger beeld te krijgen over onze samenleving als geheel en oplossingen te vinden voor wat verkeerd gaat. Ze kan ons dus bijstaan in onze opdracht om dat beetje maakbaarheid dat we in onze greep hebben, op de best mogelijke manier te bemeesteren. In dat geval is cultuur dus wel nuttig: zij dient wel degelijk tot iets – maar meestal wel niet op de korte termijn.

En dan verschijnt de rol van een ministerie van cultuur.

Dat ministerie moet niet alleen bestaan, het moet ook niet botweg bezuinigen, zoals in Nederland het kabinet-Rutte doet. Dat laatste is een liberale aanpak. Maar zo bezuinigen, dat cultuur toch bijdraagt aan de verbetering van ons bestaan als gemeenschap, dàt past in de nationalistische houding.

NVA moet goed toekijken dat de cultuurpolitiek niet ongemerkt in liberale richting doorschuift.

 

 

Jaak Peeters

Augustus 2014

Individualisering schaadt het collectief niet. (Sylvain Ephimenco)

Ik heb het zinnetje, dat de titel van deze bijdrage vormt, twee keer moeten lezen. Het stond bovenaan een stuk van de bekende Rijksnederlandse columnist Sylvain Ephimenco, dat te lezen stond in Trouw van 27 juli 2014.

Ephimenco, die op het ogenblik van de nationale rouw in zijn land naar aanleiding van de ramp met de Boeing in Oekraïne in Italië zijn vakantie doorbracht, zegt aangenaam verrast te zijn door de waardige manier waarop Nederland de slachtoffers van de raketinslag geëerd heeft.

Dat was in ieder geval beter dan wat in België is gebeurd, waar Philippe Cobourg het niet eens nodig vond zijn bezoek aan Tomorrowland (of zoiets) af te gelasten – hoewel er ook ‘Belgische’ slachtoffers zijn gevallen. En zelfs als dat laatste niet het geval zou zijn geweest, dan zou het een daad van goed nabuurschap zijn geweest om alvast voorlopig niet te opzichtig te feesten.

Het commentaar van Ephimenco heeft mij in ieder geval doen denken. Hoewel hij zelf enkele dagen voordien zijn begrijpelijke boosheid niet had kunnen verbergen, blijken enkele dagen afstandelijke rust en het toekijken op de manier waarop zijn gemeenschap met de rouw en het verdriet om is gegaan, hem tot rustiger en wijzer gedachten te hebben gebracht.

Dat is op zich een verademing midden al het oorlogszuchtige gekrijs en wraakzuchtige getier van leiders die al meteen Poetin tegen de muur spijkerden en hem met sancties overlaadden, lang voor enig onderzoek zelfs maar een idee van de ware of volledige toedracht had kunnen brengen, en nog minder een duidelijke schuldige had kunnen aanwijzen – tenzij hulp verlenen aan volks- of bondgenoten fout is, maar dan zijn vele landen schuldig. Waarom overigens doet me dit onwillekeurig aan Irak denken, waar tot op de huidige dag nog steeds geen massavernietigingswapens werden gevonden? Nochtans was deze beschuldiging de aanleiding op het land binnen te vallen – een inval door een land dat zelf zowat de grootste massa ter wereld aan vernietigingswapens in zijn arsenalen opgestapeld heeft.

Mezelf staat de cynische manier waarop politieke machthebbers misbruik hebben gemaakt van de dood van bijna 300 mensen om te interveniëren in een conflict waar ze kennelijk niets van begrijpen me erg tegen.

Dat in een oorlog vliegtuigen worden neergehaald is van alle tijden – tenminste zolang er vliegtuigen bestaan. Dat het neerhalen van een burgervliegtuig onverdedigbaar is, betwist niemand. Dat het zonder meer roekeloos is om burgertoestellen een oorlogsgebied te laten overvliegen is evident. Dat het hier om ontoelaatbare roekeloosheid gaat is zelfs stuitend evident, omdat we weten dat verschillende vliegtuigmaatschappijen eerder al hun vluchten uit dat gebied hadden verlegd en er al eerder vliegtuigen waren neergeschoten.

In plaats echter van meteen te slingeren met onbewezen beschuldigingen en de vinger naar het Oosten te richten, ware het wijzer geweest om éérst en vooral naar de originele feiten zelf te kijken, om dan wellicht te constateren dat er zonder de hogergenoemde roekeloosheid nooit wat zou zijn gebeurd.

Ik wil Poetin niet verdedigen: dat moet hij maar zelf doen. Maar hij is niet slechter of niet beter dan die andere leiders, als die zich zo voortvarend beschuldigend uiten en daarmee een spanning scheppen die aan oorlogsstokerij doet denken, met name ook vanuit een EU die duidelijk op expansie uit is. Natuurlijk dat Rusland ongerust wordt met een NAVO aan de voordeur! Het is allemaal een beetje ontmoedigend dit te moeten zeggen, net nu we de honderdste verjaardag ‘vieren’ van de Eerste Wereldoorlog.

Velen gaan overigens voorbij aan het feit dat inmiddels zo’n 100 000 Russen uit Oost-Oekraïne naar Rusland zijn vertrokken. Die mensen doen dat niet voor hun plezier. Het is daar echt oorlog en bovendien: in een oorlog gebeuren altijd vreselijke dingen – bij àlle partijen, zoals we inmiddels wel weten. Wat nog meer is: ook de Russen in Oost-Oekraïne hebben hun nationale rechten.

Neen: met wat simpele slogans komen we er echt niet. Den volke wat wijsmaken om het eigen onvermogen om op een evenwichtige manier met de dingen om te gaan te verdoezelen en daarbij bewust sommige aspecten buiten beschouwing te laten: dat noem ik cynisme.

 

Het wordt dan ook tijd dat de balans wat meer in evenwicht raakt en wat minder onderhevig aan propagandistische manipulatie.

Een dergelijke oproep kun je evenwel elk jaar enkele keren herhalen.

Is een dergelijke evenwichtige houding menselijkerwijze wel mogelijk? Worden we niet altijd weer in het emotionele gewoel opgenomen, zodat we zelf telkens weer de greep op onszelf kwijt spelen?

 

Ephimenco heeft het rouwgebeuren aangegrepen om dieper naar de ziel van de mens in Nederland te tasten. Op die manier levert hij zijn eigen bijdrage tot het scheppen van wat meer evenwicht.

Hij doet een opmerkelijke constatering: ondanks het fel toegenomen individualisme – zelf schuwt hij het woord cynisch niet – blijkt Nederland één en ondeelbaar te zijn als een groot onheil toeslaat.

Het is een gedachte die veel verder reikt dan de grenzen van het kleine Rijksnederland. Het heeft van doen met de mentale en psychologische gesteldheid van de hedendaagse westerse mens in het algemeen.

Wanneer we over individualisme spreken, dan krijgen we heel vaak een wat wrange bijsmaak in de mond. Individualisme roept de gedachte aan egoïsme op. En niet zomaar egoïsme, maar een egoïsme van cynische aard.

Men kent het verhaal van de Griekse cynici, met Diogenes op kop. Nadat hij twintig jaar lang in de betere milieus van Athene had rondgehangen nam hij afstand van dat leven en koos voor een leven in simpele goedheid – het woord is van Bertrand Russell. Hij predikte een terugkeer naar de natuur, verwierp persoonlijk eigendom, verwierp instituties als een regering en ging een eenvoudig leven leiden, ‘als van een hond’ – vandaar de naam ‘hondachtige’ of ‘cynicus’.

In onze dagen roept het begrip ‘cynisme’ het idee op van oneerlijkheid en volstrekte onbetrouwbaarheid, ja zelfs van leugenachtigheid. Ja: ik denk hier onder andere aan de Irakkwestie. Cynisch is ook iemand die volgevreten constateert dat zijn buurman honger lijdt en dan vervolgens verklaart dat men in het leven nou eenmaal geluk moet hebben, om dan ongestoord zijn weg te vervolgen. Cynisme achten we verwerpelijk, onmenselijk en hard en niemand houdt ervan cynisch genoemd te worden.

En zo zou de Nederlander, verklaart Ephimenco retorisch, een cynisch mens zijn geworden: egoïstisch, individualistisch en gericht op persoonlijk eigenbelang.

Als dat juist zou zijn, hoe is het dan mogelijk dat Nederland kennelijk diep oprecht één minuut lang gewoon helemaal stilvalt uit respect voor de 300 doden van het neergeschoten vliegtuig?

Inderdaad welt onweerstaanbaar de titel van Ephimenco’s stuk zo op.

 

Maar misschien is dat allemaal toch niet zo verwonderlijk als het lijkt.

Een paar jaar geleden reeds heb ik in deze reeks een stuk geschreven over het historische proces van individualisering. Mijn stelling luidde dat de menselijke bestaanshabitus – althans in West-Europa – doorheen de eeuwen steeds individualistischer is geworden.

In de Middeleeuwen lag dat helemaal anders. Mensen waren toen een deel van een als natuurlijk ervaren orde, door God gegeven en daarom ongenaakbaar. Maar geleidelijk aan, tegelijk met het langzaam doorkomen van de Moderne Tijden – dus zo vanaf de vijftiende eeuw, ongeveer – is stilaan het individu op het toneel verschenen. Op het einde van de achttiende eeuw vierde dat individu zijn grote bevrijding: de Franse Revolutie is de triomf van de individualistische mens.

Vandaag is het individualistische principe niet meer weg te denken. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, opgenomen in de preambules van de Verenigde Naties, legt daar krachtig getuigenis van af.

Maar zo krijgen we tegelijk twee verschillende betekenissen van het begrip ‘individualisme’ voor ons.

De eerste betekenis is de negatieve, haast synoniem met egoïsme en verwijzend naar een totaal gebrek aan belangstelling voor de anderen.

De tweede, naar mijn mening originele betekenis beklemtoont het loskomen van de individuele persoonlijkheid uit de greep van de collectiviteit.

Deze tweede betekenis is het die Ephimenco voor ogen staat, als hij schrijft dat individualisme en collectief besef best samen kunnen gaan.

Ik denk dat de schrijver een punt heeft.

 

Wat betekent immers: loskomen uit de greep van de collectiviteit? Het betekent niets anders dan dat de moderne, hedendaagse mens in staat is om verschillende rollen te spelen – of moet ik zeggen: ‘zijn’? Individualisering zou dan gelijk staan met het vermogen resp. de vrijheid verschillende, van elkaar onderscheiden rollen op te nemen. Een individu speelt doorheen het leven en beurtelings verschillende rollen: die van echtgenoot, vader, moeder, kerkganger, bijzitter in een kiesbureau, werknemer, kantoorhoofd, amateur-tuinier, lid van een duivenbond, lid van de gemeenteraad, lid van een staatsgemeenschap, lid van een volksgemeenschap en ga zo maar door.

Het verschil met de Middeleeuwen zit dan in het feit dat het heen-en-weer springen van de ene rol naar de andere in die tijden veel moeilijker was of zelfs onmogelijk. Individualisering is dus tegelijk losser komen, meer vrijheid maar ook meer verantwoordelijkheid krijgen.

Welnu: Ephimenco heeft gelijk dat dit losser komen staan tegenover de verschillende onderscheiden rollen die een mens doorheen het leven opneemt zijn solidariteit met zijn landgenoten niet hoeft te ondermijnen. De mens neemt immers telkens andere rollen op. Meteen wordt ook solidariteit over de grenzen heen mogelijk, zonder zichzelf op te geven. Vrijheid en verantwoordelijkheid gaan samen.

Die evenwichtige balans, vrij van propagandistische manipulatie, waarover ik het hierboven had, komt hier weer voor de dag. Immers: het is niet het één of het ander, maar het één én het ander, beurtelings, afhankelijk van de omstandigheden van het ogenblik. Zo kan de balans weer in evenwicht. Zonder propaganda.

Van rol verwisselen vergt afstandelijkheid en die is pas mogelijk vanaf een zekere graad van vrij individualisme en vereist, tegelijk en niet minder, het vermogen om binnen elke rol verantwoord te denken en te handelen. Alweer kunnen we propaganda als kiespijn missen. Afstand nemen van de propaganda lijkt dan erg veel op het loskomen van de mens uit zijn Middeleeuwse knellende banden. Dit soort individualisme en vrij en zelfstandig handelen gaan hand in hand.

 

Door dit alles zo te stellen nemen we tegelijk afstand van de maatschappelijke strekkingen die elke vorm van nationale samenhorigheid verwerpen, omdat die een wereldwijde solidariteit in de weg zou staan. Wie dat beweert geeft te kennen geen of alleszins veel te weinig vertrouwen te hebben in de goede krachten in de menselijke natuur en in het vermogen van de normale, modale mens om zowel het één als het ander hoog te achten, dit wil zeggen zich in verschillende rollen correct te gedragen. Deze gedachtegang brengt ons ook terug bij de manier waarop de leiders van oost en west omgaan met de gebeurtenissen in Oost-Oekraïne: de ander valt van geen kanten te vertrouwen en moet daarom onder de knoet gehouden worden.

Dat is echter een oorlogslogica, de logica waarin vele westerse leiders verzeild zijn geraakt. Wie daarin verstrikt geraakt riskeert in een dodelijke spiraal terecht te komen, omdat men aan zijn eigen consequentie verplicht is het goede in de andere te verdonkeremanen en zijn hele gedrag op de gepercipieerde slechtheid van die ander af te stemmen. Als de ander per definitie slecht van inborst is, dan zijn tegenmaatregelen immers absoluut noodzakelijk. Niet praten, overleggen, luisteren naar elkaar – àlle partijen vrijuit hun rol te laten spelen – is dan de boodschap, maar de harde hand, waarbij de ander moet ‘boeten’ – een primitief mechanisme dat door René Girard met zoveel verve bloot werd gelegd. Het is een terugkeer naar de prangende banden van de Middeleeuwen, omdat er een verbod wordt uitgevaardigd om vrijuit verschillende rollen te vervullen: deze van onderzoeker, waarnemer, ethisch denkende mens, bezorgde westerling maar ook even bezorgde aardbewoner.

 

Op een indrukwekkende manier heeft de modale Rijksnederlander ons getoond dat de en-endenken nochtans mogelijk is: je kunt diep meeleven met slachtoffers en toch nationaal denken. Een balans in evenwicht is dus mogelijk. Mensen zijn bij machte om zowel het één als het ander in ogenschouw te nemen en diverse rollen naar behoren spelen. Ze kunnen zowel het individu als de collectiviteit hoog achten, zowel het eigen belang nastreven als oog hebben voor de belangen van anderen en, in het Oekraïense geval, zowel het neerschieten van burgervliegtuigen ten gronde veroordelen en als aandacht te schenken aan de nationale beweegredenen van de Russen in Oost-Oekraïne, zonder te vervallen in primitieve wraakredeneringen – op voorwaarde natuurlijk dat ‘men’ niet knoeit met de informatie, hetgeen het democratisch gehalte van Europa helemààl onder het vriespunt zou brengen. Nederland toont dat we terecht mogen geloven in de goede vermogens in de mens, dat evenwicht mogelijk is en primitieve oorlogslogica niet hoeft.

Nederland spot zodoende met de kortzichtigheid van politieke leiders.

Immers: solidariteit met het collectief kan samengaan met een grotere mate van individualiteit. En waarom zou het collectief te allen tijde tot de eigen natie beperkt moeten blijven? Waarom zou solidariteit niet met àlle gekwetste groepen mogelijk zijn?

Dit is onze hoop voor de vrede: we leveren onszelf, onze identiteit, ons gezin, onze natie niet uit en we vragen evenmin dat iemand anders dat doet. Het enige wat we vragen is de vrijheid en de mogelijkheid achtereenvolgens de rollen op ons te nemen, die bij de omstandigheden passen en almeteen dus te geloven in de positieve krachten in de mens.

 

 

Jaak Peeters

Juli 2014

Jambon heeft gelijk.

De uitspraken van N-VA-voorman Jan Jambon over de ontwikkelingssamenwerking schoten bij een aantal extreemlinks denkenden in het verkeerde keelgat.

Sommige van hun commentaren hielden in dat Jambon zich tegen solidariteit zou kanten. Dat is uiteraard compleet fout. Jambon maakte zich boos omdat hij niet wil aanvaarden dat NGO’s de modale Vlaming een schuldgevoel trachten aan te praten terwijl diezelfde Vlaming totaal machteloos is tegenover de misstanden in de arme landen. De modale Vlaming keurt die misstanden trouwens volmondig af. Bovendien wordt er via onze belastingen al veel geld naar arme landen versast. Op zeldzame uitschieters na hoor je over dat laatste nergens boze opmerkingen. De meeste mensen herinneren zich best wel dat het ook ten onzent ooit miserie was en weten dat die miserie terug zou kunnen komen. Daarom heeft de modale Vlaming geen enkel probleem met het principe van de solidariteit.

 

Of de pers de woorden van Jambon correct weergeeft, is erg twijfelachtig. Redacteurs schijnen – of moet ik schrijven: blijken? – veelal gericht op het overeind houden van hun eigen mentale construct over de wereld en hoe die er zou moeten uitzien ofwel op het scheppen van sensatie, hetgeen – naar men kan vermoeden – bedoeld is om de verkoopcijfers van hun bladen op te krikken.

Ik heb het namelijk zélf herhaaldelijk uitgetest: wat instructief is, informatief en/of afwijkt van de patronen die de redacteurs verkiezen, verdwijnt systematisch uit de krant. De pers doet derhalve geen verslag van wat er in de samenleving omgaat, maar volgt haar eigen, sectair aandoende agenda. Neutrale journalistiek hoeft niet en kan wellicht zelfs niet. Maar een inspanning doen om het hele verhaal te brengen of kennelijk gefundeerde afwijkende meningen in de kolommen toe te laten moet wel kunnen.

Terug naar de kwestie zelve.

Wat de sector – je bent geneigd van een lobby te spreken – van de ontwikkelingssamenwerking doet is veel meer dan een beroep doen op de algemeen menselijke solidariteit: het is een schuldgevoel aanpraten, en dat is voor Jambon en vele anderen, waaronder schrijver dezes – ik ervaar het namelijk ook zo -, een brug te ver.

 

Deze creatie van schuldgevoelens is om drie redenen onverantwoord.

De eerste reden werd hierboven al aangegeven: mensen zijn helemaal niet egoistisch. De modale Vlaming is een heel fatsoenlijk, menslievend mens. Zo iemand met de rug tegen de muur te willen plakken omdat hij naar het oordeel van de ontvangers van steungelden niet diep genoeg in zijn portemonnee tast, is op het randje van het onbeschofte. Wie uit zichzelf best wel fatsoenlijk in de wereld staande mensen een schuldgevoel wil aanpraten, toont een agenda te volgen die het daglicht niet helemaal kan verdragen. Het is dus aan de sector van de ontwikkelingssamenwerking om uitleg te verschaffen. Jambon heeft op dat punt 100% gelijk.

Ten tweede: een welbegrepen nationalisme is wellicht een van de beste werkwijzen om misstanden aan te pakken. Dat welbegrepen nationalisme is in Vlaanderen voluit aanwezig én werkzaam– al zullen sommigen de wenkbrauwen fronsen als ze deze uitspraak lezen. Want ontwikkelingssamenwerking en nationalisme gaan toch niet samen?

Toch houd ik deze uitspraak staande.

Nationalisme is namelijk gemeenschapsdenken, dixit Bruno De Wever. Etymologisch verwijst nationalisme naar natio en nascere: geboorte en geboren worden. Nationalisme is bezig zijn met de eigen gemeenschap en de wereld vanuit die gemeenschap benaderen. Nationalisme heeft helemaal niets met egoïsme te maken. Het is, brutaal gezegd: orde op zaken stellen in eigen huis. Daarom is wat Bart De Wever aan het doen is nationalisme van het zuiverste water. We wéten bijvoorbeeld allemaal dat de Belgische staat véél te duur is, welvaart vernietigt en in feite overbodig is. Het is daarom een plicht om hier in te grijpen.

Al te vaak wordt nationalisme gelijk gesteld met het scheppen van politieke structuren, dat wil zeggen – naar de woorden van Ernest Gellner: het doen samenvallen van staatsgrenzen en volksgrenzen. Deze visie op wat nationalisme is, is echter het gevolg van de aard van de historische tijden waarin wij leven. Wij leven in de tijd van de dekolonisatie en dus van het nationalisme in zijn staatkundige betekenis. Doch dat is slechts een klein deel van het verhaal.

Volkeren willen zelfbestuur opdat ze zich in hun eigen land thuis zouden voelen. Baas in eigen huis betekent veel meer dan afgescheiden leven van anderen en een eigen rekening kunnen maken. Het betekent op de eerste plaats: een warme, veilige thuis in deze grote wereld. Zo kan men zich goed voelen. Psychologen weten dat maar al te goed: als het in het eigen koppie overhoop zit, is de bezitter van dat koppie niet in de gelegenheid in de buitenwereld positieve bijdragen te leveren. Als nationalisme zonodig een politiek principe moet zijn, is het slechts het gevolg van psychologische en existentiële verlangens.

Deze laatste komen dus het éérst.

In deze lijn van gedachten is het orde scheppen in eigen huis dan ook fundamenteel. Het is een recht en een plicht. Een recht omdat ieder mens recht heeft op rust, veiligheid en zelfgenoegen. Het is een plicht omdat verspilling geld onttrekt aan projecten die voor iedereen belangrijk zijn. Je moet uiteraard eerst een huis hebben, maar, zoals zovele links georiënteerde Vlamingen al zo vaak hebben gezegd: dat huis moet in orde zijn.

Welnu: dit nationalistisch principe moet volgens mij over alle volkeren worden doorgetrokken. Alle volkeren moeten de verantwoordelijkheid krijgen (en opnemen ) om in hun eigen huis orde op zaken te stellen.

Vanzelfsprekend behoort tot die “orde”: het scheppen van verantwoorde sociale structuren en dus, omgekeerd, het wegwerken van grove misstanden. Hoe ze dat doen, is hun zaak. Westerlingen hebben zich daar niet mee te bemoeien. Als Islamieten zo nodig terug willen naar de Middeleeuwen en een kalifaat willen, is dat hun zaak – zolang ze zich niet met onze zaken komen bemoeien. Abou Jahjah mag dit weten.

Als de modale Vlaming in dit opzicht een verantwoordelijkheid heeft, dan bestaat die er op éérste plaats uit dat hij het zelfbeschikkingsrecht moet steunen. Ik geloof dus niet dat het scheppen van geldstromen van noord naar zuid de eerste of zelfs voornaamste taak is die op ons, welstellende Vlamingen, rust.

 

Overigens moet men ons geen schuldgevoelens aanpraten omdat wij welstellend zijn, alsof dat een schande zou zijn. Onze mensen hebben die welvaart namelijk eerlijk verdiend. Ooit waren onze voorouders arme drommels en wij zijn nu welstellend: dat is ons niet cadeau gedaan.

Hiermee precies kom ik op mijn derde punt.

Ik geef hierna een lezersbrief weer die ongeveer de houding omschrijft die ik met klem wil bestrijden:

Kijk, ik zal mijn onverkorte duidelijke zelf zijn. Er bestaat geen verontschuldiging voor wat Jambon zei. Een zuiverdere emanatie van puur egoïsme kan ik niet bedenken. Ik voel niet de geringste schuld voor al het onrecht in de wereld. Ik kan op geen enkele wijze verantwoordelijk worden gesteld voor de oeverloze ellende in grote delen van de wereld. Dat kan geen punt van discussie zijn omdat ik er causaal niks mee te maken heb. Dat ontslaat mij niet van de plicht om daar iets proberen aan te doen. Ja, de plicht! Als je binnen het relatief korte tijdbestek dat je hier op deze aarde rondloopt niet bereid bent om wat van je welstand met anderen te delen – hoe klein ook, hoe rationeel onzinnig ook- dan ben je niet waard om hier rond te lopen. Noem dat idealistish, noem dat naïef, noem dat zoals je wilt, maar in essentie komt het neer op empathie. Ik zou mensen als Jambon geen seconde in mijn vriendenkring verdragen. Dat is toch zijn schuld niet! Wel verdomd, en of dat zijn schuld is!

Er worden hier twee elementen door elkaar gehaald, hoewel ze gescheiden moeten gehouden worden.

Het eerste is het principe dat je als mens principieel met alle mensen solidair moet zijn en bereid moet zijn om van je welstand wat af te staan. Ik geloof niet dat Jambon of welke normale Vlaming ook dit algemeen-menselijke beginsel betwist. 



De schrijver gaat dus wel erg ver door Jambon het bezit van elke vorm van menselijke empathie te ontzeggen en hem daarvoor uit de menselijke rangen te verbannen – want ik neem voor het gemak aan dat hij zichzelf wél tot de fatsoenlijken rekent. Voor zo’n houding bestaan lelijke woorden die ter linkerzijde nochtans goedkoop blijken.

Voorts gaat hij veel te ver door te stellen dat Jambon “élke schuld of verantwoordelijkheid” voor wat er in de wereld misloopt afwijst. Dat doet hij niet. Wat hij doet is zich verzetten tegen de pogingen om mensen persoonlijk schuldgevoelens te doen krijgen om wat er elders in de wereld fout gaat en waar ze als individueel persoon machteloos tegenover staan.

En op dat laatste concrete punt treed ik Jambon voluit bij.

Terloops en vooraf: een uitspraak dat de weigering om Thaise garnalen te kopen ‘een signaal’ is, lijkt me niet echt ernstig. Alsof er ook maar één manager van een internationale compagnie ooit te weten zal komen dat ik geweigerd heb de garnalen die zijn bedrijf op de markt brengt te kopen! De redenering van die mensen gaat namelijk helemaal anders: als de garnalenverkoop niet langer winstgevend is, verkoopt men wel iets anders. Ik ken het antwoord op mijn opmerking: “als iedereen… dan…”. Tja: als mijn kat een koe zou zijn, zou ik ze onder tafel kunnen melken, nietwaar?

Trouwens: als ik geen Thaise garnalen koop, wie verliest dan zijn werk? De manager denk je?

Laten we ernstig blijven.

 

Het tweede element dat in deze brief herkenbaar is, heeft vandoen met een uiterst linkse en onverdraagzame ideologische houding die men in milieus van ontwikkelingssamenwerkers nogal eens terugvindt.

Ik herinner me duidelijk hoe de toch links denkende Hans Achterhuis in zijn Met alle geweld buitengewoon scherp uithaalde naar Ted Honderich, die het bestond te verklaren dat wie uit eten gaat beschuldigd kan worden van moord, want datzelfde geld is vaak wat een negerjongen op een hele maand te besteden heeft.

Die gedachte steekt onbetwistbaar ook in de hoger geciteerde lezersbrief. Ik verwerp die positie dus ten gronde. Ze houdt in dat een concreet individu persoonlijk verantwoordelijk is voor de miserie of zelfs de dood van een andere, onbekende concrete mens in een ander werelddeel. Zoiets zou inderdaad moord zijn. Het is echter niet één, maar vele bruggen te ver om op deze gronden de héle westerse mensheid van moord te beschuldigen.

 

Ten eerste: er wordt in deze kwesties geredeneerd over planetaire toestanden, dus over de lotgevallen van inmiddels 7 miljard mensen. Als individuele enkeling verdwijn je tegenover die immense massa hopeloos en totaal onherkenbaar in het niet. Dus gaat het echt niet aan om één bepaald individueel persoon schuldgevoelens aan te praten omdat hij zich tegenover deze planetaire chaos machteloos voelt. Hij is ook werkelijk machteloos! De lijn van het ene concrete individu naar het andere concrete individu is veel te lang om beheersbaar te zijn. Er kan op dit niveau geen sprake zijn van persoonlijke verantwoordelijkheid.

Ten tweede: moet je dan niets doen? Dat zegt Jambon niet en dat zegt niemand echt. Zelfs het besef van vrijwel totale machteloosheid neemt bij niemand het besef weg dat hij of zij solidair moet zijn. Nochtans is de suggestie van Honderich en co dat mensen vanwege hun machteloosheid dan maar verkiezen niets te doen. Dat is onrechtvaardig tegenover de modale mens. Ook als ze geen geld geven – daar kunnen redenen voor worden aangehaald – kunnen mensen nog altijd hun kinderen in een planetair besef opvoeden; ze kunnen inderdaad kritisch zijn bij het bepalen van hun inkopen; ze kunnen lezersbrieven schrijven zoals er hierboven één aangehaald wordt. Het gaat dus veel te ver om mensen die niet met het NGO-verhaal willen meegaan, van gebrek aan interesse te beschuldigen of te beweren dat er slechts keuze is uit twee mogelijkheden: ofwel het NGO-verhaal involgen, ofwel onverschillig zijn.

Ten derde – en dit is voor mij het belangrijkste: zoals ik al schreef wil de nationalist dat het in eigen land in orde is. Dat betekent: goed beheer, zuinig omspringen met de middelen, denken aan de toekomst. Maar denken aan de toekomst betekent ook denken aan de buren en de zaken dààr en uiteindelijk aan de hele planeet. We leven immers allemaal samen op deze ene, mooie blauwe knikker.

NGO-ërs maken op dit punt nogal eens een vreemde kronkel. Ze “vertalen” dat “denken aan de planeet” nogal snel als: schenken van geld.

Maar dat is dus net niet het belangrijkste. Veel en veel belangrijker is ertoe bijdragen dat ook elders, buiten het eigen nest, orde op zaken wordt gesteld. De idee daarbij is namelijk dat je een probleem zoveel mogelijk moet oplossen waar het ontstaat, omdat het zich anders verspreidt en dus veel moeilijker op te lossen is. Hoe volkeren hun eigen zaken regelen is, zoals eerder gezegd, hun zaak. Singapore voert een soort technocratische dictatuur en Brunei een autocratisch koningschap; China houdt het bij een partijgestuurde technocratie.

Niettemin moeten we ook als westerlingen op het wereldtoneel onze rol spelen. Niet door overal politieman te gaan spelen om onze wetten te doen naleven. In plaats van in Afghanistan oorlog te gaan voeren zoals de NAVO beroepshalve doet, moeten bijvoorbeeld de vakbonden mundiaal worden georganiseerd. Als in Bangladesh grove misstanden bestaan, moeten de vakbonden in het Westen de zaak lamleggen, zodat het voor internationale groepen niet langer loont om mensen uit te buiten. Maar vakbonden houden zich liever bezig met het in stand houden van allerlei verouderde en vaak schadelijke toestanden in eigen land. We moeten dus – ook hier alweer – éérst orde op eigen zaken stellen!

We moeten echter vooral volken de kans laten om zelf nationalistisch te handelen: het scheppen van een eigen, veilige thuis dat in orde is. En dan moet ik de EU met de vinger wijzen, als die de politieke zelfstandigheid van bijvoorbeeld Catalonië wil afblokken.

 

Maar kijken we nu eens goed toe: al dit soort acties gaat de mogelijkheden van een enkeling nu eenmaal hopeloos te boven.

Het gaat hier stuk voor stuk om acties van politieke aard, bij ons en in de arme landen. Als democraat kun je niets anders dan deel te nemen aan het democratische spel in eigen land. Doch: dààr houdt het dan ook op: democratie is immers ook een beperking van macht. Daarom is de houding van mensen als Honderich en deze van de briefschrijver hierboven onterecht en onbetamelijk: hun houding eist van de enkeling meer dan in zijn vermogen ligt of zelfs democratisch verantwoord is. De taak van een bewust levend westers individu is zo goed mogelijk mee te draaien in het democratische raderwerk dat de maatschappij is waarvan hij deel uitmaakt, maar dat is het dan ook. Schuldgevoelens creeëren is dan ook ongepast.

Jambon heeft gelijk.

 

Jaak Peeters

Juni 2014