Vakbondstaatsgreep

Geen haar op mijn hoofd denkt er aan een verbod op vakbondswerking te bepleiten.

Ten eerste hebben burgers in alle omstandigheden het recht om zich te verenigen, al dan niet om hun belangen te verdedigen.

Ten tweede hebben vakverenigingen hun morele en historische verdiensten. Ze kwamen in hun huidige vorm op tijdens de industriële revolutie. Ze maakten een einde aan verderfelijke praktijken, zoals de verplichting om een deel van het loon af te staan ter verhoging van het ondernemingskapitaal. Een dergelijke verplichting zou zinvol zijn, op twee voorwaarden: het loon moet voldoende zijn om, na aftrek van de bedrijfsinvestering, een normaal gezinsleven mogelijk te maken. De tweede voorwaarde lijkt ons vandaag even vanzelfsprekend, doch was dat in de periode van het extreme liberaal-kapitalisme van de negentiende eeuw niet: inleg van eigen kapitaal betekent ook medezeggenschap.

Daar kwam nog bij dat werknemers niet menswaardig behandeld werden.

Daarmee kom ik op de derde reden waarom vakbonden bestaansrecht hebben: ik huiver voor een wereld zonder vakbonden.

Dat komt omdat macht altijd verdeeld moet worden. Anders gezegd: tegenover macht moet een tegenmacht staan. Absolute macht corrumpeert absoluut, schreef Lord Acton.

Overigens is precies de onbeheersbare absolutistische koninklijke macht in Parijs de reden geweest voor iemand als Montesquieu om het beroemde Trias Politica op te stellen: de macht moest verdeeld worden door ze in drie ‘soorten’ van macht te hakken: wetgevend, uitvoerend, rechterlijk. Als lid van de kleine landadel ondervond Montesquieu zelf de hardheid van een absolute monarchie, waarin alle macht op één plaats samengebald was.

Dat alles is echter, naar ik vrees, te mooie theorie voor wie naar de huidige stakingsgolf kijkt.

 

Men kan het eens of oneens zijn met de politiek van de huidige regering, maar de vakbonden ontwijken bij voortduring wel enkele pijnlijke vragen die over de concretisering van de bezuinigingen oprijzen.

Als we niet besparen zal onze collectieve schuld nog toenemen en de afbetaling pijnlijker worden. We zijn immers niet in de gelegenheid overheidsschuld, die een belangrijke mate schuld aan onszelf is, te annuleren. Daarvoor is onze economie te open geworden. Er zijn geen hocus pocus-maatregelen mogelijk. We moeten de tering naar de nering zetten.

Nu wéten de vakbonden dat zelf ook wel. Ze zeggen het overigens: besparen moet, maar niet op de kap van de werkende mens, want die heeft het al moeilijk genoeg.

Maar zo simpel is het niet.

Ten eerste: heeft de modale Vlaming/Belg het inderdaad zo moeilijk? Dan rijzen bij mij enkele prangende vragen. Hoe komt het dat ik in het verkeer zoveel grote auto’s zie rijden? Dat ik in de nieuwbouwwijken zoveel (veel te) grote huizen zie verrijzen? En dat de reisbureau’s voor bestemmingen naar verre oorden gouden zaken doen? Hoe komt het dat die eindeloze reeks festivals – elk dorp heeft tegenwoordig zijn eigen festival – zo’n massale toeloop kent?

Er zijn zeker mensen die het moeilijk hebben en het klopt ook dat er veel verdoken armoede is. Veel te veel.

Maar is dat de gemiddelde toestand? En is het echt dat wat vakbonden drijft?

Mijn tweede vraag luidt: wie is dat, die werkende mens? Is de arbeiderszoon die het tot personeelsmanager heeft geschopt een werkende mens, of is hij een van die bazen, waarvan Rudy de Leeuw uitriep dat ze voor de werkende mens geen respect hebben?

Beseft iemand als Rudy de Leeuw wel hoe beledigend hij is, als hij ‘de bazen’ van respectloosheid beschuldigt?

Ik was zelf in mijn vorige leven personeelsman: opleiden en begeleiden van leidinggevenden behoorden tot mijn taak. Welnu: mijn ervaring leert me dat de houding van leidinggevenden tegenover hun medewerkers vooral door drie factoren wordt bepaald. Ten eerste: vele bazen herinneren zich hun eigen tijd best wel, toen ze zelf aan de productielijn stonden: promotion from the ranks, zegt men dan. Ten tweede: sociale conflicten kosten veel geld. Directies dragen daarom hun leidinggevenden op verstandig met het personeel om te gaan. Ten derde: de aanwezigheid van actieve vakbondsmensen op de vloer is een sterke rem op willekeur, een rem die ikzelf niet zou willen opgeven. Wat blijft er dan nog over van de Leeuws gekrijs over respectloze bazen?

Wanneer is iemand rijk? Als ik naar mijn eigen normen oordeel is Rudy De Leeuw, eigenaar van een bedrijf met een vermogen van één miljoen euro, een rijk man. Wie trekt de grens?

De ware knoop van het verhaal zit in de ondergrond van de vakbondsretoriek. ‘De bazen tegenover de werkenden’ – alsof ‘bazen’ niet werken. ‘Rijken versus armen’. Kortom: de vakbonden zitten in een modus van totale polarisatie, gecentreerd rondom eigendomsverhoudingen. Het lijken wel de begindagen van het socialisme. De vakbonden van vandaag houden nog steeds de basismodus aan van het begin van de industriële revolutie. Is dat alles niet wat gedateerd?

Opmerkelijk genoeg vraagt niemand zich af of de vakbond zich niet aan stigmatisatie te buiten gaat, of aan wij-zijdenken. Kennelijk komt dit euvel alleen bij politici voor. Jambon weet er alles van. Het is oorverdovend stil langs de kant van Almaci en co, die er anders als de kippen bij zijn om de polarisatie onder bevolkingsgroepen aan te klagen.

Meer zelfs: De Leeuw aarzelt niet om te zeggen dat de staking bedoeld is om de regering te doen vallen. Daarmee geeft hij aan dat deze staking een politieke staking is, dit is: een staking die de machtsverdeling van het Trias Politica niet respecteert. Alles wat de vakbond niet zint, mag ze, vindt de Leeuw, wegstaken. Het stakingswapen is dus geen wapen meer om sociale rechtvaardigheid te garanderen, doch om politieke doelstellingen te verwezenlijken en een bepaalde maatschappijvorm door te duwen. Daarbij moeten vakbonden altijd en in alles de voet tussen de deur kunnen zetten. Dat is zeker het doel wanneer een socialistische vakbond de ‘totale staking’ uitroept. Dat is principieel ondemocratisch, omdat beslissingen over de maatschappijordening de vergadering van de burgers in hun rol van politiek agent toekomen. In verkiezingen dus.

Een samenleving die de speelbal van drukkingsgroepen is geworden, is verloren. Het is dan wachten tot één drukkingsgroep de hoogste macht kan grijpen, waarmee een nieuw absolutisme het licht ziet.

Mijn conclusie is dat deze stakingsgolf onverstandig want kortzichtig is, maar vooral vanuit een volkomen foute grondhouding plaats vindt. Ze heeft nauwelijks wat met sociale rechtvaardigheid te maken. Sociale macht en politieke macht mogen niet samenvallen. Doch de vakbond eist uiteindelijk de absolute macht op. Ze pleegt een staatsgreep.

 

 

Jaak Peeters

Mei 2016

 

Een fundamentele keuze

Guy Tegenbos schreef in ‘zijn’ krant een cursiefje waarin hij aankloeg dat de overheden van dit land niet bij machte blijken om de openbare financiën zo ver te saneren, dat de gewone ontvangsten volstaan om de lopende uitgaven te dekken. Daarom moet de overheid lenen om consumptie te bekostigen. Lenen om te investeren is verantwoord, schrijft Tegenbos, maar lenen om ‘op te eten’ niet. Het is nu al zo ver dat de Belgische staat moet lenen over een periode van 100 jaren. Wij lenen wat onze achterkleinkinderen zullen moeten terugbetalen.

Hallucinant, zegt Tegenbos.

Intussen rolt de politiek vechtend over de straat. Over biomassacentrales en wat al meer. En intussen ontbreekt elk groots, bezielend project, schrijft de auteur nog.

Natuurlijk heeft Tegenbos gelijk.

De overheden van dit land hebben in het verleden veel te veel geleend om uitgaven mogelijk te maken, waarvoor toen redelijkerwijze geen geld was. We zijn ‘op de poef’ gaan leven.

Mijn vraag is evenwel: hoe komt dat? Hoe is een dergelijke toestand kunnen ontstaan? En vooral: wat is de ware kwaal waaraan we lijden? De ware oorzaak ook, waarom geen enkele regering bij machte blijkt om meer te doen dat wat in de marge te rommelen?

Het ware probleem is, naar mijn oordeel, onze ziekelijke hang naar het kortzichtige eigenbelang. Het ontbreekt ons te enenmale aan wat de Britse sociaaldemocraat David Miller noemt: identificatie met de gemeenschap. Alleen in een gemeenschap waarvan de leden zich op een minimale wijze met elkaar identificeren en dus oog hebben voor zoiets als een algemeen belang, kan de wil ontstaan om samen een probleem op te lossen. Er moet een minimum aan wij-gevoel bestaan, sterk genoeg om groepsbelangen te overstijgen.

Dat is er niet.

Zoals ik eerder in deze reeks al heb gesteld is de staatskas vooral een graaipot voor allerlei groepen en belangen. Voorbeeld: een bepaald gewest (er zijn er 13 in Vlaanderen) van één organisatie voor thuisverpleging belegde 87 miljoen euro in onroerend goed. Waar komt dat geld vandaan? Uit de nationale sociale kas, natuurlijk. Dat geld is helemaal niet bestemd voor belegging in onroerend goed of in wat dan ook. Gelooft er iemand dat die 87 miljoen intussen zijn teruggestort?

Telkens de regering een ietsje-pietsje wil morrelen aan de gevestigde belangen staat iedereen op de achterste poten.

We zijn overigens zelf mede debet aan het ontstaan van deze graaipotcultuur. Wie betaalt er vrijwillig BTW als de klusjesman afrekent? En wie neemt die bouwgrond niet gretig aan als vader stopt met boeren en zijn grond verdeelt onder zijn kinderen als bouwgrond – ook al ligt die grond naast een N-weg?

Met een beetje goede wil verzint iedereen tal van voorbeelden.

Natuurlijk: wij hebben onze geschiedenis tegen. Een geschiedenis van bezettingen en ondergeschiktheid is geen goede grond om een besef van verantwoordelijkheid voor het gemeenschappelijk belang te laten ontkiemen.

Maar Vlaanderen is intussen levend en wel sinds een kwart eeuw. Er zou iets mogen gaan veranderen.

Klassiekerwijze schiet men maar op de politiek. Die grijpt namelijk niet in. Ze saneert niet, doch verliest zich in vaak partijpolitieke spelletjes over biomassacentrales enzovoorts.

Dit soort spelletjes zal nooit verdwijnen – reken daar maar niet op. Maar het erge is, naar mijn idee, dat de politiek gewoon niet anders meer kan dan wat prutsen in de marge. Alles zit vastgeroest, overal staan de stekels rechtop, gelijk wat de politiek onderneemt: er is altijd verzet. Gevolg: de politiek is machteloos. De politicus die toch wat onderneemt krijgt zoveel tegenwind, dat hij en zijn partij de boeken kunnen sluiten. Niemand pleegt voor zijn plezier politieke zelfmoord.

Tegelijk met onze politiek hebben we echter ook onze democratie uitgehold. Want als we ons belang willen behartigen moeten we niet op een machteloze politiek rekenen, maar ons aansluiten bij een of andere belangengroep. Men vergoelijkt dit als democratische tegenmacht. Sommigen dromen zelfs over democratisch kapitaal! Je moet er maar opkomen. We komen zo in de Hobbesiaanse wereld van allen tegen allen terecht.

Europa tikt ons op de vingers omdat we te veel schuld maken.

Met permissie: Europa moet niet te hoog van de toren blazen.

Ten eerste: datzelfde Europa bestaat uit lieden die veelal afkomstig zijn uit de nationale politiek en dus veel, vaak héél veel boter op hun hoofd hebben en bijgevolg nu beter een toontje lager zouden zingen.

Ten tweede: keuren, afkeuren en commanderen is gemakkelijk als men zelf geen verantwoording moet afleggen. Want kom niet vertellen dat Europa aan de bevolking verantwoording moet afleggen! Europa schuift de schuld gewoon altijd af op de nationale regeringen, die vervolgens de pot hebben uitgelikt.

Ten derde: als Europa die genoemde verantwoording zou moeten afleggen, zou het zeer snel in dezelfde schoenen zitten als de nationale regeringen en dus even machteloos zijn. Een Europees wij-gevoel is nog verder van huis dan een tenminste nog herkenbaar nationaal ‘wij’. We zien hoe Europa nu al ‘belobbyt’ wordt. En we kijken werkeloos toe.

Stilaan dringt de harde keuze zich op: ofwel leggen we de beslissingsmacht bij een boven alles verheven macht en leveren we onze democratie in. Ofwel keren we terug naar onze democratie en cultiveren we weer het door extreemlinks gehate wij-gevoel.

Deze keuze is fundamenteel, maar zou ze echt zo moeilijk zijn?

 

Jaak Peeters

Mei 2016

Transnationale culturen

In deze bijdrage wil ik kort verslag doen van een artikel van de Amerikaanse onderzoeker James Clifford over de zogeheten diaspora’s. Het feit dat het Nederlands niet echt een meervoudsvorm hiervoor heeft, doet al meteen denken.

James Clifford, opgegroeid voornamelijk in één van de Oost-Amerikaanse staten, Vermont, en gericht op het wereldcentrum New York, verhuisde op zijn 33e naar de westkust van de VS. Opgegroeid in relatieve weelde en alleszins in een blank, zelfgenoegzaam – een term die men niet pejoratief mag opvatten – milieu, ervoer hij zijn verhuizing als een heuse cultuurschok. Als New Yorker voelde hij zich in zijn nieuwe milieu als in een diaspora. Het voelde aan als de periferie, het terechtkomen in de marge, buiten het centrum. Zo vertelt hij het in de proloog tot zijn Returns: Becoming Indigenous in the Twenty First Century.

Deze laatste ervaring heeft Clifford diepgaand beïnvloed: zij bepaalde zijn perceptie van de dekolonisatie en de groeiende globalisering. Stilaan begon hij in te zien dat zelfs Amerika, ondanks zijn gigantische macht, steeds minder het centrum van de wereld aan het worden was en dat we in hoog tempo afstevenen op een veelpolige wereld waarin niemand, geen enkele macht, zelfs niet de grootste staat, bij machte is om telkens weer zijn wetten op te leggen.

Clifford maakte in Californië de opkomst mee van de Aziatische tijgers, de toeneming van de Mexicaanse bevolking in het zuiden van de VS, de onmogelijkheid om de instroom van Latijnen te stoppen en de noodzaak om deze Latijnen als arbeiders te integreren in de landbouw. Hij ervoer daardoor een toestand van dekolonisatie en kolonisatie tegelijk. Clifford begreep dat er niet één Amerika bestaat, maar dat er vele beeldvormingen zijn, die samen Amerika maken. Clifford botste bovendien op de Aleoetische bevolking van Alaska, waar hij als antropoloog onderzoek had verricht.

Zijn eenpolige, westerse wereldbeeld van een door blanke dominantie beheerste wereld werd grondig dooreengeschud.

 

De ervaringen van deze man lijken mij een goed uitgangspunt om naar onze eigen situatie te kijken, hier bij ons, in onze eigen Nederlanden, waar de bevolking van Borgerhout tegenwoordig zowat volledig uit etnische Berbers of Marokkanen bestaat en de burgemeester van Rotterdam een geboren Marokkaan is, om over Brussel maar te zwijgen.

Ik vermoed dat zo’n man, nu hij als emiritus op het einde van zijn levensreis is gekomen, ons wijze raadgevingen kan geven, nu wij zelf op een keerpunt van onze geschiedenis zijn beland.

 

Met dat keerpunt bedoel ik niet de dekolonisatie: die is inmiddels wel verwerkt. Ik bedoel evenmin de spanning met het Oosten, al doet de Amerikaanse oorlogsindustrie haar uiterste best om ons in een koude oorlog-modus te houden, met het oog op het handhaven van hun wapenverkoop.

Deze laatste kwestie valt trouwens makkelijk te pareren: we hoeven als West-Europa met de Amerikaanse oorlogsretoriek niet mee te gaan. Als we vliegtuigen kopen, kunnen we beslissen om Gripens te kopen en geen Amerikaanse machines. Punt, uit. Ze zullen boos zijn, daar in Washington, maar ze kunnen ons niet beletten dit te doen. Of we kunnen nog verdere stappen zetten en met de Russen te streven naar de installatie van een euraziatische veiligheidszone. Tenslotte hebben niet de Amerikanen maar wel de Russen altijd een belangrijke rol in de Europese politiek gespeeld.

Ons keerpunt ligt, zoals iedereen inmiddels wel begrijpt, bij de massale instroom van Islamieten uit zowat de hele Moslimwereld.

Ons traditioneel door christelijke ideeën gestempelde wereldbeeld wordt dooreengeschud, uitgedaagd, gecontesteerd door lieden die op een fundamenteel andere manier denken en handelen.

Wat meer is: deze laatste lieden willen, in belangrijke mate – de discussie over die mate hoeft hier niet gevoerd – hun eigen zeden en gewoonten behouden, ook als ze bij ons, in het Westen, in Vlaanderen, in Nederland – beide toch heel sterk door christendom beïnvloed – neerstrijken.

Nog sterker: er zijn voldoende redenen om te stellen dat deze instromers niet alleen hun zeden en gewoonten willen behouden, maar dat zij hun eigen etniciteit, hun eigen vermeende recht op land en bodem, meebrengen. Simpel gezegd: ze neigen ertoe een stuk van onze landen in beslag te nemen om daarop dan vervolgens als groep te gaan leven zoals zij dat in hun landen van herkomst gewoon zijn.

Ik bedoel hier de zogeheten diaspora’s.

Als wij spreken over diaspora’s, dan hebben we meestal de Joodse, de Armeense of de Italiaanse diaspora voor ogen. Maar hier hebben we het dus te maken met een moslimdiaspora vanuit de moslimwereld. Zoals bekend wordt een diaspora gekenmerkt door vormen van transnationalisme: in het wereldbeeld van de betrokken leeft vaak nog altijd de idee van een terugkeer naar hun eigen, oorsprongsland. In ieder geval blijven zij betrokken op dat oorsprongsland, dat in hun identiteitsvorming in ieder geval een centrale plaats blijft innemen. Zo komt het dat jonge Marokkanen in Brussel hun bruiden in Marokko gaan zoeken.

Dit transnationalisme van diaspora’s – de Moslimdiaspora is echt niet de enige, maar wel de belangrijkste en de luidruchtigste – daagt de politiek van onze overheden openlijk uit. Die politiek is gericht op integratie.

Onder integratie wordt verstaan dat het Westerse waardenpatroon het dominante richtpunt is voor de binnenwandelaars. Die moeten, op den duur, hun originele patronen laten varen en onze waarden aanvaarden en vervolgens verinnerlijken. Het ultieme referentie-idee is dat van de assimilatie. Politiek werkt men langs twee lijnen: de allochtoon moet onze waarden aanvaarden en de autochtoon moet aanvaarden dat er diversiteit ontstaat, waar die vroeger niet bestond. Maar die diversiteit wordt dus beperkt door de eis dat de allochtonen onze waarden moeten aannemen. De diversiteit is dus niet zo groot als men bij de aanvang zou denken. Men mag moslim zijn, maar dan in een Westerse versie.

Hoewel deze politiek, naar mijn oordeel, verdedigd moet worden, houdt ze, voor zover ik kan zien, geen of onvoldoende rekening met het hoger genoemde verschijnsel van de transnationale diaspora’s.

Deze constatering heeft mij ertoe aangezet om het artikel “Diasporas” van James Clifford in de Ethnicity Reader onder de redactie van Montserrat Guibernau en John Rex ( 2010- Polity Press) hier in mijn woorden kort na te vertellen.

De eventuele foutieve interpretaties zijn dan ook voor mijn rekening.

 

Clifford vangt zijn uiteenzetting aan met de definitie die een andere, intussen eveneens emeritus geworden auteur uit West-Amerika aan diaspora’s geeft.

William Safran geeft zes kenmerken op voor dergelijke diaspora’s:

  1. een diaspora is een geëxpatrieerde minderheidsgroep die vanuit een door haarzelf ervaren centrum in een periferie is terechtgekomen;
  2. die mensen behouden een zekere vorm van herinnering aan hun eigen thuisland;
  3. zij gaan ervan uit dat ze niet of niet helemaal ‘echt’ aanvaard worden door de bevolking van het gastland;
  4. het thuisland blijft aantrekkelijk als land voor eventuele hervestiging, als de tijd daarvoor gekomen is;
  5. zij steunen het behoud of de restauratie van dat thuisland;
  6. hun persoonlijke identiteit wordt in gevoelige mate bepaald door solidariteit met dat thuisland.

Het is meteen duidelijk dat deze belevingen gemakkelijk een gevoel van vervreemding oproepen en dat het gastland soms zelfs vijandig wordt bejegend.

Wie deze definitie aanvaardt, kan er niet omheen: in onze landen is er een belangrijke Marokkaanse, Turkse en sinds kort ook Syrische diaspora. Men begrijpt dan ook de politiek van de EU- bonzen niet.

De definitie van Safran lijkt erg geïnspireerd op het Joodse geval, maar kan makkelijk naar nieuwe diaspora’s worden overgebracht.

Sommigen, zoals Ludo Abicht, delen ons terecht mee dat grote delen van de Joodse bevolking hun terugkeerideeën grotendeels verloren zijn. Zo merkt Abicht op dat als alle Joden zouden vasthouden aan hun thuislandgedachten, er nu wereldwijd misschien wel 150 miljoen herkenbare Joden zouden zijn. Bovendien is de idee van de terugkeer naar het thuisland voor vele Joden nogal eschatologisch: laten we zeggen mythisch en dus niet als reële optie bedoeld. Er zit dus een grotere dosis ambivalentie in het verschijnsel diaspora dan de definitie van William Safran zou doen denken.

Er is nog een ander element: de geschiedenis van de Joodse diaspora laat zien dat multipele, herhaalde ‘diasporisatie’ mogelijk is. Groepen kunnen een gastland verlaten, zich elders als diaspora vestigen en vervolgens weer verhuizen. De persoonlijke geschiedenis van Benedictus de Spinoza is hiervan een illustratie. Wat betekent in dat geval: terugkeer naar het thuisland?

Wat in zulk geval ontstaat is een heus diasporisch netwerk: een netwerk van relaties tussen verschillende diasporische minderheden van dezelfde etnie of ‘doopceel’ in verschillende landen. Die groepen voelen zich in geen enkel gastland echt helemaal thuis en ze onderhouden met elkaar relaties die verder gaan dan alleen maar simpele contacten: ze hebben te maken met huwelijksrelaties, handelsrelaties en met politieke en culturele solidariteit. Ze krijgen vaak een etnisch karakter. Deze relaties zijn veelal straffer en krachtiger dan de relaties waarvan de overheden dromen als ze het over integratie hebben.

Vele diaspora’s hebben het idee van een terugkeer dus volledig laten varen – maar daarom nog niet het idee van hun eigen, anders-geaarde oorsprongsland. Dat is het geval met de volkeren van de Caraïben, wier verre voorouders als slaven naar de plantages werden gesleept maar nu een eigen, Caraïbische cultuur hebben opgebouwd. Hun thuisland zijn nu de Caraïben, maar ze weten best dat hun voorouders ‘ingevoerd’ werden. Bij de aanvang zijn er de terugkeergedachten zeker geweest, maar gaandeweg zijn die verdwenen, toen ze een sociale positie hebben kunnen innemen die aan hun wensen voldoet.

Ik merk meteen op – Clifford spreek daar niet over – dat deze Caraïbische bevolking gewoon ‘de’ bevolking van de Caraïben is geworden, dus niet langer een (al dan niet diasporische) minderheid. Het blijft onduidelijk hoe zich de voorstellingen vormen van mensen die zich tot ‘de’ bevolking ontwikkelen. Maar in Borgerhout kan men zich een ontwikkeling in Caraïbische zin voorstellen.

Het diaspora-verschijnsel moet, in weerwil van de aantrekkelijke eenvoud van Safrans definitie, dus ruim bekeken worden. Het is misschien zelfs beter om niet over ‘de’ diaspora te spreken, maar over diasporische fenomenen. Een dergelijke ruime definitie werkt niet verengend ten aanzien van het denken.

Evenwel: als gevolg van de dekolonisatie, de toegenomen mobiliteit en dito communicatie, is de vermenigvuldiging van diasporische fenomenen haast onafwendbaar.

Er ontstaan zowat overal in de wereld laterale, transnationale relaties, nog versterkt door het feit dat satellieten het mogelijk maken in Vlaanderen de tv-uitzendingen uit het Midden-Oosten te volgen.

Wat moeten we hieruit besluiten?

Clifford zegt dat ( zelfs in het Amerikaanse geval) de nationale staat, als klassiek identificatie-fundament voor zijn bevolking, door deze diasporische fenomenen onderuit wordt gehaald of alleszins ondermijnd. Diasporische mensen gedragen zich ook niet op dezelfde manier als immigranten. Zij hebben gewoon niet de bedoeling te immigreren. Op deze laatste is de opvatting van Wil Kimlycka van toepassing: autochtonen groepen hebben recht op het behoud van hun eigen habitus; immigranten moeten de cultuur van het gastland overnemen.

Maar mensen uit diaspora’s nemen die cultuur niet over en willen dat ook niet: ze gedragen zich zo dat ze net niet buitengewerkt worden, maar volgen voor het overige hun eigen regels. Ze willen dus niet integreren en ze bemoeien zich zo weinig mogelijk met de zaken van het gastland zelf.

Zijn dergelijke diaspora’s antinationalistisch? Hebben diasporische groepen geen eigen nationalistische ambities en willen zij dus geen eigen ‘staat’ binnen het gastland vormen? Soms wel, doch niet altijd, omdat ‘hun land’ in hun beleving vaak samenvalt met hun oorsprongsland. Doch op die manier – en dat voelt iedereen aan – plaatsen zij zichzelf buiten het nationale narratief van het gastland. Hoezeer de politici ook hun best doen: zij zullen er nooit in slagen deze mensen te integreren. Het is daarom ook fundamenteel onrechtvaardig om mislukte integratiepogingen telkens weer op de rug van een onwillige autochtone bevolking te schuiven en die van racisme en discriminatie te beschuldigen. Een diasporische groep discrimineert zichzelf en wil dat ook!

Men mag ook niet uit het oog verliezen wat hiervoor al gezegd werd: deze diasporische bevolkingen hébben hun loyauteitsrelaties en die zijn transnationaal. Vaak is het niet eens in hun voordeel om deze transnationale relaties te vervangen door de relaties binnen de gaststaat.

Clifford wijst er fijntjes op dat deze diasporische fenomen niet alleen haaks staan op de ideeën die de assimilatie voorstaan, maar evenzeer botsen met kosmopolitische ideeën, vermits zij hun eigen identiteit wensen te behouden. Ik weet niet of extreemlinks in Vlaanderen – om Groen niet te noemen – zich dat wel goed realiseert!

Kosmopolitisme kan goed samengaan met het idee van voortdurende migratie zoals dat nogal sterk leeft in vele diasporische groepen. Maar diaspora’s ontwikkelen een sterke, felle eigen intra-diasporische identiteit, die regelrecht ingaat tegen de natieloze identiteit die kosmopolitische ideologieën altijd kenmerkt.

Nu is dat laatste geen zorg voor een Vlaamse of Nederlandse overheid: die moet zich immers bekommeren om het eigen nationale narratief en heeft geen enkel belang bij het bevorderen van een antinationaal kosmopolitisch discours.

Voor de nationale overheden – het is duidelijk dat Europa hierbij niets kan komen uitrichten, behalve de zaken nog compliceren – echter is het verschijnsel van de transnationale diaspora’s een bijzonder aandachtspunt.

Ik denk dat daar op dit ogenblik te weinig aandacht naartoe gaat.

 

Jaak Peeters

April 2016

 

 

Euronationalisme is niet nodig

De aanslag in Brussel op 22 maart doet veel inkt vloeien. Ook vanwege Jonathan Holslag in De Morgen op 23 maart ’16.

Zijn standpunt luidt dat er meer Europese coördinatie moet komen en liefst een heuse Europese politie ( al zegt hij dat laatste niet zo direct en overigens bestaat Inter/Europol al langer). Nationale grenzen dicht doen is verspillend, want dan moet je 33.000 km bewaken i.p.v. 11.000 met 600 miljard per jaar. Door terug te vallen op de nationale staten zullen we ons ook niet tegen het hooghartige Rusland kunnen verdedigen. Méér Europa dus, minder ‘verdeeldheid’ onder de naties.

Holslag is een zeer verstandig man, doch zijn redenering zit compleet fout.

Het lijdt geen twijfel dat een goede coördinatie vruchten afwerpt. Doch dat is maar een onderdeel van het probleem – en naar mijn oordeel zelfs niet eens het belangrijkste.

Holslag gaat er van uit dat ‘we’ – dat is dan de verzameling van de bevolkingen van Europa, en zo sluipt het Europanationalisme dus ongezien onze geesten binnen – die 600 miljard efficiënter moeten besteden. Alweer: een zo efficiënt mogelijk aanwenden van middelen zal wel niemand afwijzen. Ook dit is evenwel niet de zaak. De vraag is of je van die 600 miljard moet uitgaan. Is dat bedrag in absolute zin voldoende om een zeer heterogene bevolking van meer dan een half miljard mensen zodanig te managen, dat het veilig is? Als ik commentatoren mag geloven duidelijk niet en zelf geloof ik dat evenmin. Ik verwijs naar een Vrije Tribune in het Centre Français de Recherche sur le Renseignement. In Vrije Tribune nr. 62 trekt Bernard Snoeck van leer tegen vorige Belgische regeringen die nagelaten hebben voldoende middelen te voorzien voor de uitrusting van moderne veiligheidsdiensten.

Het is zeer twijfelachtig of deze tekortkoming alleen maar voor België geldt. Ook de andere Europese landen hebben hun defensie de laatste decennia hopeloos verwaarloosd – Groot-Brittannië en Frankrijk misschien uitgezonderd – en dan nog! Links juichte over een “vredesdividend”.

Als deze gedachtegang juist is, betekent dit dat Holslag voor zijn redenering uitgaat van een verkeerde premisse: nl. dat het bedrag van 600 miljard voor veiligheid een vaststaand gegeven zou zijn. De VS met 320 miljoen inwoners geven 525 miljard uit voor militaire defensie alleen. In Europa zitten in het bedrag van 600 miljard àlle uitgaven voor veiligheid begrepen. Dat is véél te weinig.

De tweede fout in Holslags gedachtegang is de opvatting dat je makkelijker een grens van 11.000 km kunt bewaken dan een van 33.000 km. Op het eerste zicht lijkt dat een plausibele gedachtegang, ware het niet dat je door binnengrenzen weg te halen tegelijk ook een heel groot binnenland schept, waar je vervolgens elke controle over verliest. In een groot binnenland kunnen misdadigers zich beter verstoppen. Dat zien we ook gebeuren: kandidaat-terroristen verkassen op enkele uren tijds van Brussel naar Parijs en van daar naar Amsterdam. Niets of niemand die hen hindert. Er zijn immers geen binnengrenzen. Het gaat niet om grenzen zelf, doch om het behouden van de controle over de gebeurtenissen. Precies daarvoor heb je overzichtelijkheid nodig en die schep je mede door een grote moot in kleinere, hapklare stukken te hakken. Bedrijven doen iets gelijkaardigs: ze zonderen de productie van één soort producten af omdat de processen hierbij gelijkaardig en dus overzichtelijker zijn.

Vergelijk een concreet “product” met een concreet volk, dat immers zijn eigenaardigheden heeft, zijn gewoonten, zijn taal en zijn cultuur. Hierover een goed overzicht hebben, betekent dan ook beter beheersen: voorzien, bijtijds ingrijpen, gepast ingrijpen op de juiste plaatsen. In een islamitisch land kijk je voor een deel naar andere dingen en beoordeel je de dingen anders dan in een christelijk land.

Dat brengt ons op het derde punt: het gaat helemaal niet om het sluiten van grenzen – of tenminste: niet in eerste instantie. Het sluiten van grenzen is slechts een middel uit een reeks van andere middelen om een doel te bereiken. Dat doel is veiligheid. Nu zit die veiligheid en vooral de wil om de samenleving veilig te maken voor een groot deel tussen de oren. Daarmee komen we uit op cultuur. Als een gemeenschap een geschiedenis van discussie en compromissen heeft, zal het er daar wellicht minder gewelddadig aan toegaan dan wanneer je te maken hebt met mensen die een gewelddadige geschiedenis hebben.

Dit is maar een voorbeeld om te zeggen dat je veiligheid slechts kunt bereiken als de mensen zich met elkaar identificeren. De treurders die op 22 maart ‘s avonds op het Beursplein in Brussel een wake hielden, zullen hoogstwaarschijnlijk niet zo snel tot geweldpleging overgaan: ze beschouwen zichzelf allemaal als broze, kwetsbare mensen die voor elkaar een zekere verantwoordelijkheid dragen en deelgenoot zijn in hetzelfde lot. Zoiets noemt men: identificatie.

Daar knijpt in het geval van de multiculturele maatschappij zoals men ons die verkocht heeft het schoentje: we moeten in één land samenleven met mensen die doordrongen zijn van totaal andere denkbeelden en daardoor vreemden blijven. Iemand die je als soortgenoot ziet doe je geen kwaad. Een vreemde: dat is andere peper.

Europees nationalistisch denken lost hier dus niets op. Het raakt niet aan de kern en verschuift integendeel zelfs de aandacht, weg van die kern. Jonathan Holslag heeft een probleem met de afzonderlijkheid van naties: hij zou liever één grote Europese natie zien. Wat we echter nodig hebben is, op allereerste plaats, overzichtelijke samenlevingen van mensen die bereid zijn het leven met elkaar te delen, elkaar te verdragen en elkaars kleine kanten te vergeven. Mensen die ervan overtuigd zijn dat andersdenkenden volstrekt vreemd zijn en bekeerd of zo nodig uitgeroeid moeten worden, zullen zich nooit met hen identificeren. Dit betekent het einde van het zogeheten multiculturele verhaal.

Voor mensen die in ons verhaal niet meewillen is er, alle Bart Eeckhouts ten spijt, in werkelijkheid maar één oplossing: hen verwijderen uit de samenleving.

Wat het hooghartige Rusland betreft waarover Holslag het heeft, tenslotte: waarom praten we in déze termen, de wij ( Europa) versus zij ( Rusland)? Waarom dat Europees staatsnationalisme vooraf in onze redeneringen inbouwen – gegeven het feit dat dit zogeheten hooghartige Rusland altijd al een belangrijke speler was in de Europese politiek? Als we eens nadachten over een Euraziatische veiligheidszone, in plaats van in de retoriek van een Koude Oorlog te blijven steken?

Hier liggen dus alvast vijf ingrediënten voor een doeltreffend recept tegen onveiligheid voor het oprapen: substantieel verhoogde budgetten, verfijnde coördinatie tussen de veiligheidsdiensten- inderdaad- , het opdoeken van het multiculturele bijgeloof mét de verwijdering van onwilligen uit onze samenleving, controleerbare binnengrenzen en een euraziatisch veiligheidssysteem.

Maar euronationalisme? Neen, dat is daar niet voor nodig.

 

Jaak Peeters

Maart 2016

Een nieuwe strategie?

De opiniepeilingen van maart 2016 geven een significante daling van de electorale aanhang van N-VA te zien. De partij daalt zowat 5% tegenover haar verkiezingsresultaat. De kranten spreken over ‘de prijs van het compromis’. Een daling van 5 procent is geen prijs, maar een heuse afstraffing. De waarheid heeft haar rechten.

In de partijhoofdkwartieren zal het dezer dagen zoemen van de analyses. Voor N-VA geldt alleszins dat vele kiezers zwaar teleurgesteld zijn omdat de beloofde verandering velen veeleer een dode mus lijkt. Voornamelijk het verhaal van de zogenaamde taxshift draait verkeerd uit. Immers: mits een goede uitleg – en die is voorhanden – is de operatie van een belastingsverschuiving best wel aanvaardbaar te maken, ook voor ‘gewone’ mensen. De vraag is evenwel wie dan de last van de weggeschoven loonlasten moet dragen. Die 21% BTW op elektriciteit, bijvoorbeeld. En daar knijpt natuurlijk het schoentje: de verlaging van de kosten van de arbeid wordt door de werkende middenklasse betaald. De partij – of de regering – heeft verzuimd om in een overtuigende compensatie voor deze hogere taksen te voorzien, of was daartoe niet in staat. Op die manier heeft zij zelf de oppositie en de vakbonden de stok in handen gespeeld waarmee die haar nu keer op keer slaan – N-VA uiteraard nog het meest. Extreemlinks kan zich nu wel grinnikend in de handjes wrijven: door deze belastingsregering maken de bazen meer winsten en wordt de werkende mens gepluimd. Het gaat er toch zo makkelijk in! Dat is onzin, natuurlijk, omdat de loonkosten bij ons zo hoog lagen dat het uitblijven van een daling ervan de middenklasse nog veel meer schade zou hebben berokkend. Ik breng even General Motors en Ford in herinnering.

Doch misschien is dat alles slechts een relatief onbelangrijk probleem, omdat het ook in nog andere landen bestaat en in allerlei versies van alle tijden is, althans voor wie vergelijkt met de eeuwen waarover zich de geschiedenis van een gemeenschap uitspreidt.

De grootste fout die de partij van Dewever naar mijn oordeel heeft gemaakt is binnen de Vlaamse regering de post voor onderwijs niet voor haarzelf op te eisen. Sommigen fluisteren dat N-VA geen goede kandidaat-titularis had voor deze post. Hoezo? Kent Crevits dan iets van onderwijs? Crevits is juriste – geen pedagoge. Men had bijvoorbeeld Theo Francken op deze post kunnen plaatsen. Francken is wel pedagoog. Onderwijs is zijn ding.

Waarom is deze omissie een fout?

Omdat hierdoor Vlaamse kinderen in Vlaanderen met Vlaams geld nog altijd Belgische geschiedenis leren!

Als kleine dreumes leren ze over onze vorsten. Dat zijn niet de Oranjes, maar de Coburgers. Ze leren over de Oude Belgen, waarmee wij, moderne mensen, nauwelijks wat van doen hebben. Ze leren dus van kleins af goede Belgen te zijn.

Het gevolg is dat de Waal Charles Michel in Vlaanderen populairder is dan onze eigenste Vlaamse minister-president. Nu kun je zeggen dat Michel best wel aimabel is in de omgang en dat Geert Bourgeois oogt als een saaie, stijve hark – wat niet klopt met de realiteit voor wie hem nader kent -, maar dat volstaat niet als uitleg voor de feiten.

Ik denk dat de psychologie van de modale Vlaming aan vele top-N-VA – ers ontgaat. Mensen voelen altijd en overal weerstand tegen verandering. Elke bedrijfsverantwoordelijke weet zulks. Is het opheffen van een staat zoals België niet een héél grote verandering? Ja, dus. En bijgevolg moeten wij ook een navenant grote weerstand tegen het opheffen van België verwachten.

Tot op dat punt valt er weinig in de pap te roeren. De menselijke psychologie is wat ze is.

Maar als je wéét dat er zoveel sentimentele weerstand bestaat tegen het opheffen van het bestaande België, waarom begin je dan niet met het afbreken van die weerstand op het ogenblik dat je daartoe de kans hebt? Als Vlaamse kinderen niet langer over ‘onze vorsten’ en tutti quanti zouden moeten leren, maar van de aanvang af een veel correctere en minder nationalistische geschiedenis zoals de Geschiedenis van de Nederlanden zouden ingeprent krijgen, dan zou een sympathieke Waal Michel er nu niet toe kunnen komen de modale, rap contente Vlaming te doen uitroepen: “zie eens hoe goed Vlaams hij spreekt! Het is toch zo’n sympathieke jongen! Laten we België maar behouden!”

Het een heeft met het ander niks te maken – maar de logica is niet het leidende principe van het openbare leven.

Overigens geldt dezelfde gedachtegang voor élke vorm van modern staatburgerschap, zoals het besef dat een staatskas geen OCMW is voor wie weet hoe hij erin moet graaien.

Die psychologie, met als gevolg de dalende electorale aanhang van de N-VA, roept het vermoeden op dat de N-VA na de volgende verkiezingen niet zwaar genoeg zal wegen om een discussie over confederalisme af te dwingen. Nochtans was dat het plan.

Als dat niet lukt met deze historische cijfers, zal het dan ooit lukken? Misschien krijgt wijlen Hugo Schiltz gelijk, toen hij schreef: Vlaanderen wordt nooit onafhankelijk. Nooit.

Wordt het daarom geen tijd om na te denken over andere politieke toekomstscenario’s?

Nu de EU lijkt te desintegreren – ze loopt onvermijdelijk zware schade op door haar nogal vreemde vluchtelingenbeleid – is het misschien tijd om de Benelux te heractiveren. Die Benelux is niets anders dan de hedendaagse versie van zoiets als het koninkrijk van 1815. Het zou ons, bewoners van die Benelux, internationaal veel meer gewicht bezorgen dan we nu afzonderlijk als drie kleine landjes bezitten. Het zou bovendien voorkomen dat Frankrijk oprukt tot aan de poorten van Brussel, een situatie waar alvast ikzelf voor huiver.

Natuurlijk zullen er in deze herstelde Nederlanden ook Franstaligen leven – zoals altijd al het geval was. Ze zullen echter een minderheid van 15% vormen. Gaan we ons daardoor laten doen? Gaat die minieme minderheid onze staatkundige toekomst bepalen?

Sommigen zeggen dat de Walen het spel niet zullen willen meespelen. Goed, dat is dan hun keuze. Maar als zij absoluut om sentimentele redenen willen kiezen voor een Franstalig ministaatje in een Europa dat niet langer in staat is structuur te geven, dan kiezen ze zeker niet voor de verstandigste optie. Bovendien komen zij dan terecht in de situatie waarin de Vlamingen terecht zouden komen als die voor separatisme zouden kiezen: een tol te moeten betalen voor hun keuze. In het geval van een Waals njet: Waals-Brabant afstaan, bijvoorbeeld.

Niemand kan in de toekomst kijken.

Maar nu het er op lijkt dat de strategie van de N-VA-top wel eens zou kunnen mislukken, is het, zo komt het mij voor, tijd om na te denken over àndere scenario’s.

En, eerlijk gezegd: voor een koninkrijk als dat van 1815 wil ik best wel tekenen.

 

 

Jaak Peeters

Maart 2016

 

“Veel te hoog ingezet’

Ik verslikte me haast, toen ik onder het verorberen van mijn zondagse croissantjes deze uitspraak van de fractieleider van “Groen” in het Vlaams Parlement las. ‘N-VA heeft veel te hoog ingezet’

Hoezo? Te hoog ingezet?

De partij van Dewever had beloofd om de begroting van de Belgische staat tegen het einde van haar legislatuur, dus na vijf jaar, in evenwicht te brengen – of alleszins binnen de normen van Europa te laten uitkomen.

Voor “Groen” is dat dus veel te hoog inzetten. Als mijn bankrekening op het einde van de maand systematisch rood kleurt, dan moet ik maatregelen treffen. Het gaat er dan niet om of ik te hoog of te laag inzet: de rode kleur op het einde van de maand moet verdwijnen.

Wat had deze regering dan moeten doen? Beloven dat ze ‘inspanningen’ zou doen, zonder naar een echt begrotingsevenwicht te streven? Wedden dat “Groen” dan zou gekrijst hebben over te lage ambities? Maar nu ze beloofd heeft om op nul uit te komen, heeft ze te hoog ingezet?

Door zo te laveren, drijft ‘Groen’ het hele begrotingsverhaal in een moeras, waarin ze altijd wel iemand kan laten verdrinken. Als er teveel wordt bespaard om de norm te halen, is de regering te hardvochtig. Als ze te ver van het doel verwijderd blijft, heeft ze niet doeltreffend gehandeld. Maar het resultaat is altijd hetzelfde: de regering faalt. Wat is dan het door “Groen” beloofde alternatief? Want die partij beweert toch altijd dat het anders kan? Waar zit het alternatief dat “Groen” zogenaamd aan experts heeft voorgelegd – terwijl ze intussen Muyters kwalijk neemt dat hij niet méér geld uittrekt voor de opname van vluchtelingen? Nog meer geld dus, nog meer uitgaven…voor de lievelingen van “Groen”, welteverstaan. Dàn mag het wel. Ook al vindt 95% van de bevolking dat het nu welletjes is geweest.

Zulke politieke zwierebollerij zet heus geen zoden aan de dijk. Het is ook geen goede oppositie – iets wat ik overigens helemààl mis in deze legislatuur. Het is geniepig met het vaatje rondsluipen om op elke slak wat zout te strooien, zodat je in de verkiezingscampagne, die er zit aan te komen, altijd mee kunt praten. Maar beleidsgerichte oppositie is dat niet. Het is slinkse hoorndragerij.

Heeft Dewever dan niet te hoog ingezet?

Ja en neen.

Neen, omdat hij volkomen gelijk had een begrotingsevenwicht te willen.

Ja, omdat hij duidelijk de taaiheid van de Belgische graaipotcultuur onderschat heeft. Decennialang was de staatskas voor zowat iedereen in dit land de onuitputtelijke bron van bijkomende middelen. Voor de vakbonden, voor de werkgevers, voor de ziekenfondsen, voor de organisaties voor thuisverzorging, voor de ziekenhuizen, voor de politieke partijen, voor de kranten. Het rijtje is haast eindeloos.

Mettertijd is de bevolking deze graaipotfunctie normaal gaan vinden. Nu – toegegeven – Di Rupo in de vorige regering al her en der manifeste verspillingen heeft weggesnoeid, moet het echte besparingswerk gaan beginnen: het doen ophouden van de graaipotfunctie van de staat. En daar is het, dat N-VA vastloopt. Niet omdat haar bedoeling fout zit. Een staat ombouwen tot een efficiënte machine die de belangen van haar bevolking dienstbaar is, is niet alleen nobel, doch in deze tijd van open grenzen pure noodzaak. De bevolking zelf is evenwel niet mee. Ze zit nog in de graaipotmodus. Daarbij wordt ze trouwens opgestookt door groepen die belang hebben bij het voortduren van deze graaipotcultuur. Iedereen kent ze en ze werden hierboven al deels opgenoemd.

Anders gezegd: de verandering die N-VA beoogt is alleen mogelijk als de neus van de bevolking in een andere richting wijst dan vandaag het geval is. Als de bevolking ervan overtuigd raakt dat de staatskas géén graaipot is, maar dat het staatsgeld nodig is om een efficiënte staat te laten functioneren – dit in ieders belang.

Om die neuzen te richten moeten we naar de basis grijpen: naar de opvoeding, naar het onderwijs, naar de media – deze laatsten zelf mede debet én belanghebbende partij en daarom niet geneigd tot positieve medewerking. Precies op dit punt kan een ware oppositie een heilzame rol vervullen.

Ik ben bang dat men ter linkerzijde – SPA en Groen – te veel vastzit in dromerige ideologieën en te weinig oog heeft voor een realistische staatspolitiek.

In ieder geval zal sluw doch dubbelzinnig spel geen baat brengen. Ook niet als het van “Groen” komt.

 

Jaak Peeters

Maart 2016

Wantrouwen is moeilijk te ontwijken

Op haar blog van 11 februari publiceert Tinneke Beeckman een aantal beschouwingen over de kwaliteit van de journalistiek – ‘de’ journalistiek, dus in erg algemene zin opgevat.

Het feit alleen dat ze dit doet laat vermoeden dat deze problematiek haar toch enigszins zorgelijk maakt. Dat laatste komt mede omdat ze kennelijk de ervaring heeft van mensen die de journalistiek hebben gelaten voor wat ze is: ongeloofwaardig, het morele vingertje verheffend en partijdig en die daarom zijn afgehaakt of zijn overgegaan tot het produceren van hun eigen journalistieke blog.

Zelf wil ik die ongeloofwaardigheid alvast illustreren met twee voorbeelden, die zeer recent in de krant te vinden waren.

Het eerste gaat om een mededeling dat natuurkundigen het bestaan van zwaartekrachtgolven hebben kunnen bewijzen. Dat is geweldig nieuws, daar niet van. Maar de betrokken redacteur presteerde het ons mee te delen dat planeten cirkelvormige banen rondom hun ster beschrijven. Nu heeft de Alexandrijnse Hypathia, die in het begin van de vijfde eeuw door fundamentalistische christenen werd vermoord, toen al aangetoond dat het om ellipsvormige banen gaat. In 1609 publiceerde Kepler zijn boek, waarin hij als zijn eerste hoofdwet precies deze ‘ellipsvormigheid’ aannemelijk maakt. Toch deelt de redacteur ons mee dat planeten cirkelvormige banen beschrijven. Aangezien ik denk te mogen aannemen dat de journalist in kwestie niet uit kwaadaardigheid handelt, kan ik moeilijk anders dan onwetendheid veronderstellen. Kan men zich voorstellen dat mensen die zelf maar al te goed weten hoe de vork echt in steel zit, zich afvragen wat ze van de overige mededelingen van deze redacteur mogen geloven? Diezelfde week wist een andere redacteur ons te vertellen dat binnenkort de zestigste verjaardag van het verdrag van Rome wordt gevierd, het verdrag dat volgens hem de start van de Europese Unie is. Ik heb de tekst twee keer gelezen: het stond er echt zo. Het verdrag van Rome stichtte de EEG, de verre voorloper van de EU, die zelf in het verdrag van Lissabon, in 2009, werd ingesteld. Ik herhaal dan ook de vraag van hiervoor: wat mag ik nog geloven? Het doet denken aan de vraagstellingen van Immanuel Kant…

Een lezersbrief om te wijzen op de fout verscheen gewoon niet. Was de redacteur beschaamd? Ik ben niet geneigd dat te denken. Mijn eigen dochter, die nogal eurokritisch is, trachtte bij herhaling en in verschillende media een eurokritische lezersbrief gepubliceerd te krijgen. Het onderwerp ben ik inmiddels vergeten. Enigszins boos belde ze op den duur een van die redacteuren op en kreeg vervolgens prompt te horen dat men geen eurokritische lezersbrieven opneemt. Hoe geloofwaardig is het nieuws van onze kranten dan nog?

Ik heb in het verleden zelf, en bij herhaling, het soort feitelijke fouten waarvan ik hierboven twee voorbeelden gaf, via mails of lezersbrieven willen rechtzetten. Ik heb nooit het genoegen mogen proeven dat mijn inspanningen succes hadden. Dat geldt overigens ook voor manifeste taalfouten: “aan 200 km. per uur” of “ aan x euro per kilogram”.

Lezersbrieven, mails…maar er verandert niets.

Kan het dan iemand verbazen dat mensen afhaken? Dat ze zeggen: nou, die journalistiek van tegenwoordig: laat die maar zitten. Je kunt er toch niks van geloven.

Helaas gaat het niet alleen of feitelijke fouten. Soms is heel erg moeilijk geen onwil te veronderstellen. Als een man als Abou Jahjah zijn pleegsels in De Standaard mag laten verschijnen, dan vraag ik me af: kennen ze daar die man dan niet? Abou Jahjah is de man die me bij een debat eens in het gezicht smeet dat Vlamingen die voor de Vlaamse onafhankelijkheid strijden egoïsten zijn. Dus de Ieren, de Finnen, de Noren, de Denen – och: de lijst is zo lang, alleen al in Europa! -: dat zijn allemaal egoïsten? Ik zat perplex bij zoveel agressiviteit. Wie zijn De stad is van ons leest, ziet zich geconfronteerd met iemand die ik – om geen lelijke woorden te moeten gebruiken – integraallinks noem. Maar een ander wordt duidelijk als Tom Naegels verklaart dat hij een debat met de vlaamsnationale gemeenschap – wat dat ook moge zijn – wil aangaan, en dat hijzelf vindt dat de krant Vlaanderen best wel mag opvatten als een knolsel van afzonderlijke groepen en groepjes, belangengroepen en belangenverdedigers die dus kennelijk niets met elkaar te maken hebben, laat staat dat er zoiets als een algemeen Vlaams gemeenschapsbesef zou kunnen bestaan. Kennelijk ‘vergeet’ Naegels dat al Ferdinand Tonniës het onderscheid maakte tussen Gemeinschaft en Gesellschaft. Van een licentiaat in de Germaanse filologie mag je toch enige kennis van de Duitse literatuur verwachten?

Dat iemand als Abou Jahjah in De Standaard regelmatig naar Vlaanderen uithaalt zal bij de redactie van krant zeer zeker geweten zijn. Nou komt mijn vraag: waarom komt er op dat integraallinkse geschrijf geen integraalrechts antwoord? Als Naegels kennelijk onvrede aanvoelt in de ‘vlaamsnationale gemeenschap’, waarom laat hij die dan niet aan het woord? Oh ja: je moet niet aan Filip Dewinter denken. Maar iemand als Gerolf Annemans heeft wél inhoud. Maar neen hoor: die is extreemrechts. Waarom dan wel, als ik vragen mag?

Ikzelf heb in het verleden talrijke vrije tribunes in De Standaard geschreven. Iemand heeft me ooit eens voorgesteld om ze te bundelen, maar door mijn grenzeloze slordigheid ben ik een aantal van die teksten kwijt geraakt. Mijn laatste bijdrage behelsde de vraag hoe je een positie extreem kunt noemen, als je niet eerst het midden hebt gedefinieerd. Ik laat u savoereren van het antwoord: volgens mevrouw Anni Van Langendock verkocht ik cafétoogpraat.

Zo: die zit.

Niet dat dit een uitsluitend Vlaams probleem is. De Oostafrikaanse hoogleraar aan de unief van Oost-Londen, Seyoum Hameso, schreef in zijn boekje Ethnicity in Africa dat de journalistiek de pedalen volledig verliest als het onderwerp etniciteit aan de orde is en illustreerde dat met een paar voorbeelden uit The Economist – niet bepaald een boulevardblad.

Het wordt in deze omstandigheden wel heel erg lastig om de conclusie van onoprechte vooringenomenheid te ontwijken.

Nu komt het punt dat ik wil maken: als de feitelijke fouten zo manifest zijn en de partijdigheid kennelijk onmiskenbaar, dan wordt het heus moeilijk om het fijnzinnige onderscheid tussen gezonde scepsis en verwerpend wantrouwen dat Tinneke Beeckman wil verdedigen vol te houden.

Ik, alleszins, héb afgehaakt en onderhoud sindsdien mijn eigen Doorstroming.net.

 

Jaak Peeters

februari 2016

Allah Akbar!

Kan een columnist dezer dagen zich een beter onderwerp wensen dan de zogeheten vluchtelingencrisis?

Alleen al de term vluchtelingencrisis – de zwaarste crisis in West-Europa sinds WO II – roept emotionele discussies op, ze splijt politieke partijen doormidden en zet regeringen onder hoogspanning. De nog eens bovenop komende berichten over soms massale aanrandingen van blanke vrouwen door islamitische jongeren, vaak afkomstig uit de middens van de zogeheten vluchtelingen, illustreren het iele en dikwijls loense, soms ronduit valse karakter van het politiek correcte verhaal dat ons oproept om toch vooral oog te hebben voor ‘de menselijkheid’: het zijn toch allemaal arme donders, stakkers op de vlucht voor die verschrikkelijke oorlog, waarom zij nooit vroegen. Is het niet? Wat een onmens ben je toch, als je dat verhaal niet kritiekloos aannemen wil! Waarom diezelfde arme donders zich dan vervolgens niettemin aan massale verkrachtingen te buiten gaan, of niet massaal op straat komen om de oorlog die hen op de vlucht dreef te veroordelen, horen we vanuit de politiek-correcte hoek nergens uitleggen. Extreemlinks vindt zelfs dat we nog best wat genereuzer mogen zijn en dat het aantal vluchtelingen rustig nog de hoogte in kan. Dixit Almaci, die door haar afwezigheid uitblonk toen in de Kamer de discussie over de Armeense genocide door de Turken werd gevoerd. Zoals vele extreemlinksen hebben de zichzelf groen noemende volksvertegenwoordigers vooral last van een selectief werkend geweten.

Gouverneur Decaluwé zal het geweten hebben toen hij mensen smeekte om vooral niets in het werk te stellen waardoor de illegalen uit de tentenkampen van Kales ( Zo heet die stad in onze taal, maar de journalistiek lijkt dit al lang vergeten te zijn) naar Brugge of Veurne zouden gelokt worden.

Decaluwé, van CD&V-strekking en, naar we aannemen, van christelijke gezindte, zal zeker best wel oog hebben voor die medemenselijkheid. Doch als gouverneur is het hem vooral te doen om het bewaren van de openbare orde en het voorkomen van molestering van de plaatselijke bevolking door illegalen. Da’s namelijk ook ijveren voor medemenselijkheid – in een democratie toch. Als gouverneur is Decaluwé een functionaris die de democratische rechtstaat moet helpen handhaven en daartoe moeten en mogen maatregelen worden genomen. Het hysterisch gekrijs dat vanuit linkse hoek opsteeg toen de oproep van Decaluwé bekend raakte was overigens buiten elke redelijke proportie: illegalen zijn per slot van rekening … illegaal – het woord zegt dat zelf. Wie illegaal is, heeft de wet overtreden. Zo iemand komt geen weke medemenselijkheid toe, maar hoort passend gestraft.

Het door extreemlinkse sympathieën ingegeven politiek correcte gekrijs is één ding.

De vaag die ik hier wil stellen is: heeft iemand uit de VRT, de Jong-socialisten, De Morgen, of de extreemlinkse strekkingen zoals Groen, De Wereld Morgen en tutti quanti al eens de moeite genomen om te kijken naar wat er in Syrië op het terrein gebeurt?

Dat is nochtans niet echt moeilijk: op You Tube zijn resems filmverslagen te vinden over veldslagen tussen de rivaliserende groepen in Syrië, en sinds de aanvang van de Russische bombardementen op doelwitten in dat land vermenigvuldigen de filmverslagen op You Tube over bombardementen zich evenredig.

Je ziet er dan de huiveringwekkende taferelen over hele huizenblokken die door raketten, afgevuurd door straaljagers of gevechtshelicopters, de lucht worden ingeblazen. Beelden van compleet verwoeste steden zijn legio. Dat mensen uit zo’n hel wegvluchten zal ieder redelijk mens begrijpen. Ik vermoed dat de Russen – en zij wellicht niet alleen – deze bombardementen ook gebruiken om hun nieuwste bommentypes uit te testen. Er vallen ontploffingen te zien die van ver op een nucleaire explosie lijken en die hele wijken in één klap wegblazen.

Niemand blijft in zulk inferno rondhangen. Neen, toch?

Dat dacht u maar!

Natuurlijk zijn er de verslaggevers. Anders was er op You Tube ook niets te zien. Maar zij zijn niet alleen: overal zie je gewapende kerels rondlopen. Vaak dragen ze zelfs antitankraketten met zich. Ik vraag me dan altijd af: waar halen die kerels dat spul? Wie betaalt dat alles?

Wat me nog meer verbaast is het gedrag van die militieleden zelf. Middenin de bommenregen, terwijl de kogels hen om de oren fluiten en ze moeten schuilen voor de neervallende brokstukken van door raketten kapotgeschoten huizen, klinkt telkens dezelfde kreet op, keer op keer: Allah Akbar! Allah Akbar! Het klinkt als Aloeha hakbar.

Ik vermoedde al eerder dat deze kreet wel iets heel bijzonders moet betekenen. Anders zou hij in dergelijke levensgevaarlijke omstandigheden niet voortdurend worden geroepen.

En ja hoor: iemand die Arabisch kent heeft me de vertaling bezorgd: “God is groter”.

Ziezo: terwijl Magere Hein rondom hen wild met zijn zeis zwaait, hun eigen soortgenoten in vreselijke ontploffingen in de meest letterlijke zin aan stukken worden gereten, hun kinderen, ouders, broers, zussen, familieleden bij bosjes worden gedood als ze niet op de vlucht zijn geslagen, roepen deze kerels tot hun godheid en schreeuwen ze zijn ‘macht’ uit. Die macht is weliswaar niet voldoende om de bommen te beletten te ontploffen, maar dat maakt kennelijk niets uit: hun god is altijd groter.

Nu zou je, al redelijk denkend mens, verwachten dat te midden van deze volledige verwoesting en de totale exodus die erdoor wordt veroorzaakt, de strijdende partijen besluiten om toch maar de onderlinge ruzies bij te leggen, hun gezond verstand aan te spreken en het algemeen belang van zovele machtelozen en dat van hun hele land centraal te stellen. Als rondom alles vernietigd wordt, het aantal doden niet langer te tellen valt, als het aanroepen van de godheid niet één straaljager al heeft belet om zijn dodelijke raketten af te vuren, dan zou je toch verwachten dat mensen zouden zeggen: “kom jongens, hier is geen kruid tegen gewassen, laten we er mee ophouden!” Maar neen hoor! Koppig en blijkbaar door verwrongen haat compleet verblind blijven ze doorvechten, onderwijl hun godheid almaar aanroepend en daarbij zichzelf wijsmakend dat diezelfde godheid het vandaag of morgen beu wordt en de ongelovige vijand vernietigt.

Allah Akbar!

Je hoort het telkens weer, zelfs door het ontploffen van de zware bommen heen.

Allah Akbar!

Als ik die gasten bezig hoor en zie, en vol ongeloof naar het ijzige, bloederige spektakel zit te kijken, dan denk ik: stop er nou toch eens mee! Zien jullie nu zelf niet wat jullie door uw eigen koppigheid aanrichten? Smijt die geweren weg, wees verstandig en ga praten! Maar die kerels vechten koppig door, ze weten van geen ophouden, een bende kortzichtige steenezels die vechten tot het ultieme niets. Soms vraag ik me af: wéten die nog wel waarvoor ze vechten?

Uit onze eigen geschiedenis kennen we verhalen van strijders die bleven doorvechten, zelfs als elke hoop op overwinnen of zelfs overleven vervlogen was. Vele Boerenkrijgers hebben zich op die manier doodgevochten. Maar die mensen hadden gewoon geen keuze: het waren conscrits, opgeroepenen voor de militaire dienst in het leger van de bezetter. Wie dat weigerde tekende zijn eigen doodvonnis. Hij was immers deserteur. Die mannen hadden de keuze tussen vechten of sterven. Tja: dan koos ik waarschijnlijk ook voor de eer. Dat is niet veel, maar als mens dan toch iets…

Maar in Syrië hebben ze wél een redelijke keuze: ze kunnen er gewoon mee ophouden. Ze kunnen rondom zich kijken en zien welke verschrikkelijke ravage ze aanrichten.

Soms moéten mensen de wapens opnemen om onrechtvaardige toestanden te doen ophouden. Maar met Von Clausewitz meen ik dat geweld en resultaat in verhouding moeten staan. Als datgene wat door opstandelingen als rechtvaardigheid wordt gepercipieerd slechts door totale vernietiging bereikt kan worden, dan kan ik niet anders dan een bikkelhard bewijs te eisen dat het eindresultaat zulke volledige vernietiging wel verantwoordt. En oorlog voeren bij wijze van vrijetijdsbesteding of een strijd leveren die men nu eenmaal niet kàn winnen: de redelijkheid eist dat men in dat geval met de operaties stopt.

Ik zie in het Syrische conflict nergens enig bewijs dat zulke massale verwoesting verantwoord kan zijn. Het zou dus van moed getuigenis afleggen – en vooral van grootmoedigheid – als ze de wapens zouden neerleggen en met elkaar en met Assad zouden gaan praten. Alsof deze laatste, onder druk als hij staat van buitenlandse machten, veel anders zou kunnen doen dan het gesprek te aanvaarden!

Maar neen hoor: ze blijven doorvechten, tegen elke redelijkheid in.

Ik noem dat egoïsme. Het heeft niets met grootmoedigheid te maken, wel alles met koppige onwil om buiten zichzelf te treden.

En intussen worden de West-Europese welvaartstaten overspoeld door lui die voor het geweld op de vlucht zijn of waarvan de meesten onder hen van de gelegenheid misbruik maken om mee door de mazen van het net te glippen en een beroep te doen op de barmhartigheid van onze weekgemaakte zielen: zie eens wat een sukkelaars wij toch zijn! Als ze dan hun eerste hulp effectief te pakken hebben, bepotelen ze onze vrouwen en meisjes, want volgens hun cultuur lopen die halfnaakt rond en zijn ze derhalve als loslopend wild. Vreemd toch dat het politiek-correcte gekrijs dan plots oorverdovend stil is…

Kijk eens goed: dit gaat er bij mij niet langer in.

Ik heb geen enkel respect voor egoïstische ambrasmakers die voor hun eigen heilige gelijk nog liever hun hele land om zeep helpen. Als zulke bandieten – een ander woord bestaat daar toch niet voor? – een massale uittocht veroorzaken, moeten wij hen dan in de feiten helpen en in hun plannen meegaan door die uittocht nog tot een succes te maken ook?

Misschien is mijn eigen moreel besef misvormd. Misschien heb ik dat wel niet eens. Maar ik meen dat wij geen hand- en spandiensten kunnen verlenen aan de schoeljes die de exodus op gang hebben helpen brengen. Zeker niet als die hand- en spandiensten eruit bestaan de vluchtelingen te helpen op zo’n manier, dat die erover kunnen gaan dromen in onze welvaartstaten te kunnen blijven.

Iedereen, ook de koppige strijders in Syrië, moeten beseffen dat ze eens de gevolgen zullen dragen voor hun wangedrag en dat ze zelf hun land zullen moeten heropbouwen. Ook de (schijn)vluchtelingen moeten dat beseffen: ze moeten terug naar hun land, omdat elke andere ‘oplossing’ neerkomt op het feitelijk meegaan met de egoïstische koppige onwil tot redelijk denken.

Er is meer.

Als mensen door natuurgeweld worden overvallen, overstromingen, vulkaanuitbarstingen, tsunami’s…, dan is elke discussie overbodig: dit is volkomen buiten elke menselijke wil en dan rest ons alleen de universele plicht om mensen in nood te helpen.

Maar in Syrië hebben mensen de dingen wél in de hand. En ik zie niet in waarom wij, in West-Europa, zouden moeten opdraaien voor de gevolgen van de ezelachtige koppigheid van een kleine troep onverzoenlijken.

Met het Allah Akbar hebben wij niets te maken. We hebben integendeel alles te maken met het stichten van een wereld waarin eenieder zijn verantwoordelijkheid neemt en de gevolgen van zijn eigen gedrag draagt. En waarin de gevolgen van wangedrag niet op de schouders komen van mensen en volkeren die daar niets mee te maken hebben.

Die wereld van verantwoordelijke mensen stichten we niet door weekhartigheid of door een vage, onbestemde medemenselijkheid die, alles wel beschouwd, neerkomt op een belediging voor diezelfde menselijkheid.

Want wie een mens wil respecteren, moet niet alleen respect hebben voor alleen maar diens leven. Hij moet respect hebben voor de hele habitus van de mens: voor die mens van vlees en bloed, vol emotie weliswaar, maar toch ook in staat tot redelijk oordelen. Men moet dus ook zijn vermogen tot redelijk oordelen respecteren. Hetgeen vereist dat we dit vermogen als aanwezig beschouwen en ons gedrag afstemmen op dit geloof. Als we dat ‘redelijk oordelen’ tussen haakjes plaatsen, en onze medemenselijkheid beperken tot het in leven houden van mensen, dan doen we weinig anders dan neushoorns beschermen tegen stropers: hun leven veilig stellen. Dan herleiden we die mensen inderdaad tot zwerfkatten…

Maar een mens is veel meer dan een brokje levend weefsel. Een mens is een min of meer redelijk wezen. En op die redelijkheid moet ook de politiek het aanleggen.

Een politiek die alleen maar op het ocharmige, jangelende helpen van al dan niet echte sukkelaars is gericht, lijkt bovenop verdacht veel op de presentatie van een verdoken superioriteitsgedrag, de verhouding tussen het bleirende kind en de strenge, maar algoede vader die gul geven kan.

Het roept in me het gevoel van misprijzende spot op, een houding ingegeven door een neerziende houding van westerlingen die zich nog eens kunnen wentelen in bun kolonialistische geestelijke superioriteit. Het lijkt erop dat sommigen die miserie nodig hebben om aan zichzelf te bewijzen hoe ver ze daar zelf allemaal boven staan en hoe medemenselijk zijzelf toch wel zijn.

De emocultuur die ons te allen kante omspoelt heeft niets met diepe medemenselijkheid te maken, maar alles met spot en misprijzen voor de ware menselijke aard van wie men beweert te helpen.

 

Epiloog

 

Als onze politiek-correcte roepers dan toch hun morele superioriteit willen demonstreren, dan zouden ze kunnen overwegen om troepen te sturen om IS te verslaan, de milities te ontwapenen en de strijdende partijen te dwingen rond te tafel te gaan zitten om een modus vivendi uit te werken.

Maar in hun oneindige menselijkheid hebben zij jarenlang elke investering in militaire capaciteit onmogelijk gemaakt. Zogenaamd om de vrede. Diezelfde vrede die nu zo grondig om zeep is, zodat we machteloos moeten toezien hoe onze samenleving overhoop wordt gehaald.

Maar intussen heeft West-Europa niet het vermogen om de 2000 tanks bijeen te brengen die nodig zijn om de uitzichtloze strijd in Syrië te doen ophouden.

Als ik tot dat politiek-correct clubje zou behoren – quod non – dan zou ik nu in de grond zinken van pure schaamte.

 

 

Jaak Peeters

Februari 2016

Wir schaffen helemaal niks..!

In een opgemerkt opiniestuk in de NRC schreeuwt de Nederlandse politica D. Yezilgoz haar verontwaardiging uit omdat de media pas vijf dagen na de feiten de massale aanrandingen van vrouwen door Noord-Afrikanen (en Midden-Oosterlingen) als groot nieuws naar voor hebben geschoven. Pas toen de sociale media, zoals dat heet, gloeiend begonnen te worden, werden de gebeurtenissen voorpaginanieuws. Was het stigmatiserend te melden dat de daders een Arabische origine hadden, vraagt de schrijfster zich af. Maar, zegt ze, het kan me niet schelen: Ik ben er klaar mee!

 

De feiten zijn wat ze zijn. Het zijn niet enkele mislopen IS-strijders die blanke vrouwen aanranden. Het zijn géén fundamentalistische islamisten die zich hieraan te buiten gaan. Het gaat integendeel om kerels die in het normale leven te zien zijn als gewone, zogenaamd aangepaste lieden van Noord-Afrikaanse afkomst.

Precies dàt is angstwekkend: al maandenlang wordt ons verteld dat politie en leger ons tegen aanslagen beschermen. Maar de jonge kerels waarover hier sprake plegen helemaal geen aanslagen! Ze behoren tot de gewone, respectabele migrantenbevolking. Die bevolking met name waarover Groen en co krijsen dat we ze niet mogen stigmatiseren.

 

Etnische jonge Vlamingen lopen met oudejaar ook stomdronken, maar zij randen geen vrouwen aan.

 

Hoe dat komt?

Dat komt omdat onze eigen jonge mannen onze westerse waarden verinnerlijkt hebben. Foucault schreef dat ze ‘gedisciplineerd’ worden. Deze gang van zaken is in de psychologie overbekend: borelingen zijn bundeltjes pure egoïstische emotie. De opvoeding maakt er gedisciplineerde, sociale mensen van. In het begin verzet het kind zich: de bekende neen-fase. Maar gaandeweg maakt het kind de normen van zijn omgeving tot zijn eigen normen.

Welnu – en daar wilde ik op uitkomen – dezelfde normen als die onze eigen jongeren ervan afhouden om vrouwen aan te randen, moeten door allochtone jongeren in hun eigen kindertijd verinnerlijkt worden. Dat verloopt via de opvoeding en die vindt voornamelijk in het gezin plaats. Daar loopt het dus kennelijk mis. Blijkbaar verinnerlijken moslimjongetjes weliswaar wel normen, maar niet de onze, noch de normen die hen zouden verhinderen vrouwen lastig te vallen. Kennelijk verinnerlijken zij àndere normen.

 

Dat dit zo verloopt is mede een geloofsartikel van extreemlinks, dat immers ijvert voor de totstandkoming van de multiculturele maatschappij: allochtonen moeten het recht hebben op te groeien in hun eigen milieu. Ze moeten alleen de burgerlijke waarden aanvaarden.

De feiten laten nu pijnlijk duidelijk zien wat een draak zulks is. Die burgerlijke waarden betekenen namelijk niets als ze niet steunen op etnische, culturele waarden. Als de drank het oppervlakkige burgerlijke vernis heeft afgespoeld, komen de diepere culturele waarden immers in hun volle glorie tevoorschijn. En dan krijg je dingen zoals in Keulen.

 

Ikzelf heb vele jaren geleden gepleit voor een diepgaand gesprek tussen autochtone Vlamingen en allochtonen. De bedoeling was om een soort cultuurverdrag te sluiten, dat zou inhouden dat allochtone kinderen in de gemeenschap van de Vlamingen zouden ingroeien. Ik heb ervoor gepleit dat ze Vlamingen zouden worden – niet Belgen. Dat is omdat de cultuuroverdracht, zeker in dit geval, via de taal verloopt en voor zover mij bekend is er geen Belgische taal. Verschillende talen zijn dragers van verschillende waardensystemen, schrijft S. Hameso. We zien nu de juistheid van deze stelling. De enige logische weg is derhalve: Vlaming worden met de Vlamingen.

Doch voor extreemlinks was zulks te flamingantisch, te obscuur en te oubollig. Het ging in tegen het multiculturele dogma. En vandaag gaat het in tegen de fictie van de Europese Burger.

Pas sinds kort is de Vlaamse regering aangevangen met iets dat op een soort inburgering zou kunnen lijken – al merk ik van de maatregelen die naar de kern van het probleem gaan nog niet zo heel veel. Want op school jonge mannen, die hun culturele draai al van thuis uit hebben gekregen, leren dat ze de handen van vrouwen moeten houden, zal weinig uithalen als de drank in de man is.

 

De `schaffende’ Merkel en haar geestesgenoten mogen zich gelukkig prijzen dat ze op oudejaar niet in Keulen waren. Anders hadden ze nu wellicht in de rij gestaan voor het politiebureau om aangifte te doen van hun aanranding.

 

Ik vraag me af welk antwoord extreemlinks zal geven als ik hen vraag: moeten wij onze dochters voortaan binnenhuis houden om hen uit de bepotelende handen van hitsige allochtone jonge kerels te houden?

Is dat de maatschappij die jullie willen, hemelbestormers van Groen en co?

 

Jaak Peeters

Jan 2016

Mijn eindejaarsbrief…

Bij herhaling ben in deze blogreeks scherp van leer getrokken tegen de handelwijze van onze media. Ik heb verschillende keren het woord ‘journaille’ uit de pen gewrongen. Mijn verwijt aan hun adres? Incompetentie, het doen van moreel getinte uitspraken over materies waar ze geen sikkepit verstand van hebben, de weigering om tenminste te trachten een eerlijk, dit is: representatief, beeld van ons maatschappelijke leven te bieden. Onkunde, arrogante betweterigheid en vooringenomenheid.

Hoewel mijn kritiek naar mijn eigen mening altijd op feiten is gebaseerd en dus niet gefingeerd is of voortkomt uit een of andere vorm van wrok – een inderdaad verwerpelijke houding – doet het goed plots te stoten op een gelijkgerichte geest op een plaats waar men die het minst zou verwachten.

Dat nationalisme niet in de bovenste plank ligt van de meeste van onze journalisten en bestuurders, is bekend. In Nederland slagen de meesten er zelfs nog altijd niet in om nationalisme als een politiek fenomeen op te vatten, zonder het woord meteen door duidelijke blijken van afkeuring te laten begeleiden. Voor EU-nationalisme bestaat daarentegen heel wat meer waardering.

Voor een veel fundamenteler verschijnsel, dat van de etniciteit, heeft men zelfs geen aandacht. Zelfs wie er nog nooit over heeft gehoord haast zich ons mee te delen dat hij met dat duistere fenomeen uit het verleden helemaal niets wil te maken hebben.

Ik moet echter constateren dat – voor zover ik dat kan overzien – vrijwel niemand in onze journalistieke wereld zelfs maar in de verte bevroedt wat etniciteit zou kunnen wezen. Kennelijk geldt het in die milieus als een psychologische wetmatigheid om wat men niet begrijpt dan maar weg te klasseren of er negatief of meewarig over te doen.

 

Daarom is het een ware opluchting om totaal onverwachts op een tekst te stoten, waarin dezelfde euvels als die ikzelf aanhaal, aangekaart worden. Dit gebeurt dan evenwel ditmaal door iemand die je moeilijk anders dan als deskundig kunt omschrijven.

 

Ik laat hierna het eerste deel van de inleiding van het boek Ethnicity in Africa volgen. Het is een zeer vrije vertaling en de verantwoordelijkheid daarvan ligt alleen en uitsluitend bij mij.

 

Terwijl historici en politieke wetenschappers bezig waren met het nationalisme van de staten, voornamelijk omdat dit staatsnationalisme in de twintigste eeuw zware verwoestingen aanrichtte doordat het leidde tot twee wereldoorlogen, kreeg etniciteit nauwelijks enige aandacht. De redenen zijn voor de hand liggend. Doch opvallend is het totale gebrek aan positieve benadering van etniciteit. De terughoudendheid ten aanzien van etniciteit dient te worden gezocht in het feit dat etniciteit altijd sterk lokaal verankerd is; etniciteit spoort niet met een mundiale of multinationale ideologie, zoals die gold tijdens de Koude Oorlog. En als etniciteit dan toch even voor het voetlicht kwam, werd/wordt het onvriendelijk bejegend.

 

Deze toestand wordt geïllustreerd door de opvallend geperverteerde aandacht die etniciteit krijgt. Etniciteit wordt verantwoordelijk gesteld voor talloze politieke en sociale problemen in Afrika. De media doen etniciteit af als archaïsch stammengetwist. Ontwikkelingswerkers zien er een relict uit het verleden in. Marxisten spreken over vals bewustzijn. Nog erger zelfs: Afrikaanse leiders kunnen het niet laten om etniciteit in het openbaar af te breken terwijl zijzelf, achter de schermen, aan etnische bevoordeling doen. Maar ondanks de afkeuring van nieuwsgaarders en de dubbelzinnige, veelal negatieve omgang ermee van vele politici, blijkt etniciteit nog steeds even levendig werkzaam te blijven, terwijl het precies de postkoloniale natiestaat is, die vaak in complete irrelevantie wegzinkt.

 

De Koude oorlog is inmiddels voorbij. Niettemin zijn de westerse media nog steeds bezig met hun eigen petieterig, wuft maar op hun eigen voordeel gericht oorlogje. Ze hebben zich toegelegd op het bewerken van de lezer of kijker met hun gestandaardiseerde, simplistische stereotypen, onderstreept door de beelden van aangrijpende, hartverscheurende menselijke miserie. In hun streven de oververzadigde westerse nieuwsconsument toch nog van voldoende nieuws te voorzien om hun eigen werkgelegenheid in stand te houden, bieden zij bovendien de troost dat er elders in de wereld veel ergere dingen gebeuren dan wat die westerse consumenten in hun eigen leventje meemaken. De stammenoorlogen waarover romantisch geïnspireerde ontdekkingsreizigers ons verhalen vertelden en waartegen missionarissen zegden te strijden, behoren tot donkere tijden en worden nu voorgesteld als etnische conflicten die niet meer thuishoren in dit informatietijdperk.

Wat de gevolgen van dit soort berichtgeving zijn? Ze zijn alleszins talrijk.

We worden overspoeld door angstwekkende beelden van de talloze slachtoffers – dood of levend – om ons geweten scherp te houden. De oplossing: ontwikkelingshulp, met als missie het nastreven van de menselijkheid en het humanisme.

In plaats van de hele toestand en alle geldende factoren te analyseren waardoor die arme stakkers in de miserie zijn beland, verkiezen de media ons te voeden met de simplistische verklaringsschema’s over wat er in grote delen van Afrika aan de hand is. Of het nu de stranden van Mogadishu zijn, de gevaarlijke voetpaden in Monrovia, de geheime erediensten in Rwanda, de onveilige wegen die naar Freetown leiden of de vluchtelingenkampen van Goma: de mediatieke soep is overal even smaakloos.

 

De vanzelfsprekendheid waarmee de media de maatschappelijke successen c.q. mislukkingen in Afrika uitleggen in termen van etnische conflicten is inderdaad simplistisch. Dat Somalia uit elkaar valt, is duidelijk. De schuld ervan wordt meteen op de zogenaamde clans geworpen – een soort stamverband van lagere orde. In Soedan schijnt het conflict maar niet op te houden. De schuldigen? De onderscheiden etnische beeldvorming, onderscheiden geloofsovertuigingen en onderscheiden culturen, die precies in de koloniale tijd bij elkaar werden gehouden. Liberia: de dictator verdween, maar het geweld bleef. Schuld? Slavernij of tenminste de erfenis ervan. Ethiopië: een uitgestrekt keizerrijk, een gevangenis van naties. Ernest Gellner kon het niet preciezer zeggen. Schuldigen zijn Abbessijnse imperiumverwoesters. Rwanda: een menselijke tragedie. Schuld: vele factoren maar alvast ook een gedachtenloze genocide. De etnische ideeën in Biafra of Katanga worden gelijkopgaand geacht voor de leiders van Nigeria of Zaire. Elke dag weer opnieuw ontvouwen verhalen zich voor ons, telkens uitgelegd in dezelfde simpele schema’s.

 

We moeten menselijke tragedies niet dramatiseren. Wat we wel moeten doen: het volledige beeld beschrijven in plaats van mee te gaan met onze media die een complexe menselijke leef- en belevingswereld versimpelen en tot ergerlijke stereotypen herleiden.

Precies de verleiding ons over te geven aan die simplismen moeten we bestrijden door onszelf ten gronde te informeren.

 

Lees deze in cursief gestelde tekst nog eens door, beste lezer. Hij bevat de wijsheid van een man die weet waarover hij spreekt en vormt daarom een schril contrast met het vaak schreeuwlelijke gekrijs van onze door een misbegrepen linksheid ingepakte journalistiek.

 

Wie de schrijver is?

Het is een Afrikaan, nog zwarter dan de zwarte Pieten waartegen enkele getraumatiseerden uit de rangen van de UNO meenden te moeten ageren, wegens… je weet wel! Waar hij precies geboren is heb ik nog niet achterhaald. Wel dat hij een econoom van opleiding is, werkzaam aan de universiteit van Oost-Londen, en dat hij zich bezighoudt met ontwikkeling, klimaat en dat soort toestanden. Zijn grondstelling: wil je de volken en mensen juist begrijpen, moet je naar de héle context kijken waarin die mensen of volken leven. De man is bij ons volkomen onbekend: Seyoum Y. Hameso . Hij gaf aan zijn boek bewust een opmerkelijke ondertitel mee: Towards a Positive Approach.

 

Wie de cursieve tekst gelezen heeft, zal het zeker gemerkt hebben: Hameso komt op voor een positieve waardering van etniciteit. Alleen al het voornemen van een auteur om over etniciteit op een positieve manier te spreken en te schrijven, is een verademing die ons zelden te beurt valt. Het is een heerlijk dissonante stem in de eenstemmigheid van de afkeurende omgang met het etnisch of nationalistisch fenomeen. Weergaloos is het om door een specialist bevestigd te zien wat je zelf al lang verkondigt: de krijsers tegen etniciteit en nationalisme – dat, zoals we weten, een vermaatschappelijking is van etniciteit – schoppen wild in het rond, veelal niet gehinderd door enige kennis van zaken.

 

Nochtans is er in de internationale literatuur een overvloed aan geschriften over die etniciteit. Voor wie dat graag leest som ik hier enkele auteurs op, waarvan ik weet dat ze met deze materie bezig zijn en waarvan de lectuur ons op een correct spoor kan brengen: Adrian Guelke, Nasar Meer, John Comaroff, John Hutchinson, Anthony D. Smith, Walker Connor, David Miller, Steve Fenton, Thomas Hylland Eriksen, Pierre Vandenberghe, Umut Ozkirimli, Miroslav Hroch, Maria Montserrat-Guibernau, Benedict Anderson. Met de geschriften van deze mensen ben ikzelf wat meer bekend. De lijst is evenwel verre van volledig. Ik som verder op: W. Havilland, Michaël Brown, Rogers Brubaker, Franke Wilmer, Diane Koslow, Sinisa Malesevic, John Rex, Peter Kavisto, Paul Croll, Ian Law, Jan Nederveen, Richard Jenkins, Carmen Tought, Christian Karner, Stephen Castles… en zovele anderen, die ik hier niet noem. Zelfs Sigmund Freud zou in dit rijtje niet misstaan.

Allemaal hebben zij hun vaak zeer grote denkkracht besteed om één van de meest fundamentele belevingen die de menselijke soort kenmerken beter te begrijpen.

Maar in onze journalistiek vindt je van al die namen nergens wat terug.

Leest men in die milieus dan niet? Of interesseert het hen niet, bijvoorbeeld omdat ze denken toch alles al te weten?

Niemand kan journalisten verplichten om zich over een bepaald onderwerp wat dieper te informeren. Maar wie aan die informatieplicht verzaakt mag niet verwachten dat zijn boodschappen met grote aandacht worden ontvangen. Vooral als we weten dat Wikipedia het vaak nog beter doet.

Mensen die menen het morele vingertje te kunnen opheffen als anderen, die zich wél informeren, over etniciteit en nationalisme spreken: dat hoeven we niet te aanvaarden.

Ik weet niet of mijn aanvoelen klopt, maar soms denk ik dat vele afgehaakte krantenlezers in de gaten hebben dat het journalistieke voeder dat hen wordt aangeboden zijn geld niet waard is.

Voor mij alleszins is dat de reden geweest om me op geen enkele krant meer te abonneren of om de knop van de VRT om te draaien om hun arrogante gezanik over extreemrechts niet te moeten aanhoren. Of het holle gejuich van de politiek-correcten over de zogeheten nederlaag van FN in Frankrijk – hol, omdat een partij die scores van 40% laat optekenen en zowat overal sterk vooruitgaat geen verliezer, maar een duidelijke, overtuigende winnaar is. Wie schreef ooit weer over Nieuwspraak?

Zou ik me erg vergissen als ik zeg dat ik echt niet de enige ben?

 

Nu ik toch in eindejaarsstemming ben past het om ons over het gedrag van de werkelijke machthebbers te buigen: de EU. Het één is immers verbonden met het ander.

 

Ik heb nog nooit zo’n cynische bende aan het roer weten staan als in het geval van de EU. Mark Eyskens kan oreren zoveel hij wil over het EU-parlement als “het machtigste parlement op aarde”, de werkelijkheid is dat de communistische dictaturen allemààl een parlement bezaten.

Het volstaat niet om een parlement te installeren.

Democratie, zo heb ik van Sylvain Debleeckere geleerd, zit tussen onze oren. In de wil van de modale burger om persoonlijk mee verantwoordelijkheid op te nemen voor het geheel. En die democratie is effectief, als dat opnemen van verantwoordelijkheid er ook echt toe doet.

Welnu: De EU is een technocratie, een ambtenarenstaat ondersteund door een schijnparlement, op dezelfde manier als de parlementen in de zogeheten volksdemocratieën schijnparlementen waren. De EU heerst over de hoofden van volkeren en mensen heen. De uitdrukking is van Mark Grammens.

 

Het is mijn overtuiging overigens dat de EU niet volgens democratische principes kàn functioneren. Als je ziet hoe binnen het kleine België het aanvoelen van de volksgroepen uiteen loopt waardoor het nemen van gemeenschappelijke beslissingen lijkt op een permanente diplomatieke conferentie (dixit Karel de Gucht) , dan doet deze divergentie zich in Europa, dat nog nooit van verre op een eenheid leek, honderdvoudig voor. Als in een dergelijk verscheiden Europa de democratie moet spelen, wordt het nemen van beslissingen op EU-schaal gewoon onmogelijk.

De enige oplossing die men daarvoor kon bedenken bestaat eruit de macht in de handen van een troep nationaliteitsloze ambtenaren te leggen, een stel figuren die van oordeel zijn dat ‘managen’ los van inhoud kan geschieden. In dit managerstijdperk klinkt dat modern. Het ‘parlement’ moet dan de beslissingen van de dames en heren ‘managers’ kritiekloos goedkeuren. Anders werkt deze methode niet.

Deze gang van zaken is inderdaad in overeenstemming met de tijdsgeest, maar is van geen kanten democratisch. Waarom anders altijd weer dat geweeklaag over het gebrek aan betrokkenheid van de ‘EU-burgers’ – wat dat ook moge wezen – bij diezelfde EU? Bewijst dat niet zonneklaar dat de betrokken verantwoordelijkheidszin die de grondslag van een werkende democratie vormt, op EU-schaal pure fictie is?

Wat erger is: hoe meer het volk mort, hoe groter de noodzaak om nog meer macht in de handen van de relatief kleine managerskliek te centraliseren. Anders dreigt alles verlamd te raken of, meer nog: uit elkaar te vallen. Omdat dat laatste het grote doembeeld is van alles wat rond het EU-verhaal zwermt – Peter van Rompuy wist ons in zijn grenzeloze voorzienigheid mee te delen dat als de EU niet zou hebben bestaan, er in Europa al oorlog zou zijn geweest-, kan het voorlopig dus alleen nog maar erger worden.

Natuurlijk verkondigt Van Rompuy onzin: Geert Wilders en Marine Le Pen willen helemaal geen oorlog maar willen de macht bij de volken en de mensen leggen. Overigens wordt zogeheten extreemrechts in Vlaanderen nou net verweten dat het goede maatjes is met andere zogenaamd extreemrechtsen elders in Europa. Er is dus wel samenwerking op Europese schaal en zelfs vriendschap en dat zit het politiek correcte clubje erg dwars, want het laat zien hoe leugenachtig hun verhaal écht is. Doch tot nader bericht klinkt het valse liedje van het consortium ‘EU-politiek correct’ nog altijd het luidst. En dus wordt het inderdaad almaar erger.

En zo komen we, bij dit einde van 2015, uit op een pijnlijk en steeds prangender wordend dilemma, dat schril licht werpt zowel op de asielzoekerscrisis als op de opkomst van de volgens de politiek correcten ‘extreemrechtse’ partijen: blijven we aanvaarden dat ons lot met de collaboratie van politiek-correct door een stel nationaliteitsloze EU-ambtenaren & -managers bepaald wordt of nemen we de verantwoordelijkheid voor onze toekomst zelf in handen? In dat laatste geval moet de Europese samenwerking weliswaar niet geheel ontmanteld worden – dat zou een vergissing zijn – maar moet de ware macht wel volgens subsidiariteitsprincipes aan de volken toekomen. En in dat laatste geval moeten we de raad van Seyoum Hameso indachtig zijn en met meer consideratie naar het natuurlijke verschijnsel kijken dat etniciteit heet.

De EU als confederatie dus, zoals de Vlaamse Volksbeweging dertig jaar geleden al voorstelde. Een formule die in Zwitserland met zijn vier talen en 26 semi-autonome kantons 700 jaar lang haar nut bewees.

 

En zo wordt de cirkel gesloten. Want om die toekomst zelf in handen te nemen, moet de journalistiek haar werk goed doen. Anders is een democratie niet mogelijk.

Quod non.

De ware democratie zal dus nog niet voor 2016 zijn.

 

 

Jaak Peeters

December 2015.