In Pjotr’s Dwarsliggers verscheen op 28 juli 2016 een tekst van Gert De Beuckelaer onder de titel: Pleidooi voor een echt migratiedebat.
De auteur trekt in zijn essay van leer tegen de soms bewust kwaadaardige en misleidende oppervlakkigheid van het debat zoals dat in de media en door hen, die door die media worden beïnvloed, gevoerd wordt.
Ik gebruik deze bijdrage in Doorstroming om in te gaan op zijn voorstel (en dat van ’ t Pallieterke) om eens eindelijk te beginnen met een ernstig debat over migratie en ik doe dit op het thema dat mijzelf alvast wat beter bekend is: dat van de etniciteit.
Kern van De Beuckelaers gedachtegang
De hedendaagse mens weigert al te veel belangrijke fundamentele feiten onder ogen te zien, ook inzake migratie. Die migratie maakt deel uit van een stel blinde natuurwetmatigheden, die met onze soort hun eigen ding doen, ongeacht onze menselijke wil.
Tenzij wij bereid zijn om de (historische en andere) feiten realistisch onder ogen te zien, staat onze beschaving hetzelfde lot te wachten als de Romeinse: de ondergang. En laten we wel wezen: het heeft 1400 jaar geduurd om weer recht te staan na de puinhoop van de voor Rome dodelijke migraties.
Als we dat niet willen moeten we eindelijk moed tonen, het politiek-correct gekrakeel opzij duwen en de dingen zeggen zoals we denken dat ze zijn.
Door deze houding dienen we de belangen van mensen, volken en beschavingen veel meer dan door de struisvogelpolitiek die zo kenmerkend is voor het politiek correcte geklets van de heersende politieke, mediatieke en morele klasse.
Het komt er dus op aan een correct debat te voeren. Een correct debat is een debat waarvan de materie door de feiten geleverd wordt en dat door de Rede gestuurd wordt. Niet door het verlangen Gutmenschen te wezen.
Het eerste echter wat we voor ogen moeten houden is de historische, biologische en psychologische feitelijkheid waarin wij allen ondergedompeld zijn.
Enkele bemerkingen vooraf
Over een deel van die psychologische feitelijkheid wil ik het nu hebben: dat is mijn bijdrage in het debat. Met mijn Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen (Pelckmans) had ik al een poging ondernomen. Helaas moet ik constateren dat de zichzelf elite noemende troep die ons volk denkt te mogen aanvoeren, zich niet kan bezig houden met zulke banaliteiten als een onderbouwde redenering op basis van een sociologisch onderzoek.
In de zuiverste politiek-correcte stijl wordt immers morsdood gezwegen wat ingaat tegen de eigen heilige opinies, waarvan men zich voorstelt dat ze door iedereen zouden moeten gedeeld worden.
Er wordt immers wel degelijk gegronde en geïllustreerde materie aangevoerd: het debat kàn dus worden gevoerd. Ik denk hier ook aan het boek van Wim van Rooy (Waarover men niet spreekt – De Blauwe Tijger) of dat van Paul Collier, onder de titel Exodus, uitgekomen bij Het Spectrum. Hebben onze kranten daar uitvoerig en vooral eerlijk over bericht? Is de analyse van Collier een aandachtspunt geweest in een of ander parlementair debat? Ik zou het graag vernemen, maar ik vrees dat het oorverdovend stil zal blijven… Toch kan ik wel zonder meer zeggen in welke zin Colliers boek door de politiek correcten behandeld werd: de originele Engelse editie werd beoordeeld als “ethisch eng, verwerpelijk en onhoudbaar.” Een verantwoording voor deze beoordeling was nauwelijks te vinden. Gewoon maar een morele afwijzing, door lieden die kennelijk de pastoors van de kansel hebben verdreven en daar nu zelf plaats hebben genomen om den volke kond doen hoe het hoort te denken. Een andere recensent had het over “dunnetjes versluierde xenofobie”. Alleen The Telegraph had het héél kort over een moedig pleidooi voor minder in plaats van voor meer immigratie.
Je moet dus tegenwoordig al moedig zijn als je de feiten wil vermelden…
Ik moet dus, helaas, Gert De Beuckelaers aanklacht tegen de politiek correcte pastoors herhalen. Ik heb Colliers boek zelf gelezen: het is een naar mijn oordeel zeer objectieve poging om voor- en nadelen van immigratie te beschrijven.
Dat een dergelijke beschrijving tegelijk waarschuwingen inhoudt, lijkt de redelijkheid zelve. We zien het toch dagelijks rondom ons, ja?
Maar dààr schuilt nu net het probleem: elke redelijkheid is zoek in een wereld waarin een gewezen Zweeds premier doodleuk kan verklaren dat hij het helemaal niet erg zou vinden als Zweden door een ander volk bewoond zou worden.
De waarheid is, bovendien en om de zaak nog wat scherper de stellen, dat de meute van de politiek correcte pastoors zich ingegraven heeft met een batterij moralistische stellingen, dada’s, die ik beschreven heb in een korte opsomming van hun geliefkoosde terminologie: wij/zij-denken, multiculturalisme en diversiteit, integratie versus assimilatie, identitair en etnisch denken, cultuurrelativisme, egalitarisme, nationalisme, vooruitgang, racisme, discriminatie, negationisme en mensenrechten. Wie hierop dieper wil ingaan kan mijn eigen Worsteling met de moderniteit (Pelckmans) raadplegen.
Etnisch denken en ideologie
Zelfs halfblinde pastoors kunnen niet verhelen dat etniciteit altijd een essentiële dimensie is geweest in het leven van mensen en volken.
Toch hoef ik het hier eigenlijk niet te herhalen: etnisch denken is uit den boze, des helle of des duivels – naar keuze – en in ieder geval door-en-door verwerpelijk. Het is de oorzaak van zovele conflicten en het is principieel een discriminatoire houding.
Hoe ‘onze’ pastoors met dit niettemin onontwijkbare etnische feit omgaan? Ze veroordelen het – zoals al vermeld. Hetzij met morele bewoordingen: het is de oorzaak van conflicten en het is discriminatoir. Hetzij door er hun eigen ideologie van de modernisering tegenover te plaatsen of etnisch denken tot gevolg van verkeerd bewustzijn te verklaren.
Ik zal kort antwoorden op deze morele en ideologische verwerping van etniciteit.
Een eerste kritiek op etniciteit luidt dat etniciteit de bron van wrede conflicten zou zijn. Men verwijst daarbij – natuurlijk – naar ex-Joegoslavië. Professor Adrian Guelke legt in zijn bijdrage in The Study of Ethnicity and Politics (Barbara Budrich Publishers) uit hoe de beschrijving en het onderzoek van wat doorgaans als een etnisch conflict wordt omschreven mank loopt met betrekking tot de beschrijving van de oorzaken van zulke conflicten. Anders gezegd: men noemt een conflict etnisch als de politieke breuklijnen zich voornamelijk via etnische lijnen lijken te manifesteren, maar doet vervolgens helemaal geen recht aan de verscheidenheid van oorzaken. Hij verwijst naar Giley (2004) die zich keert tegen de algemene tendentie om conflicten als etnisch voor te stellen, hoewel het etnische element slechts één van de vele facetten van het probleem is. Een auteur als Michael Banton in 2000 verklaart dat, in tegenstelling met wat de hogergenoemde pastoors beweren, het etnisch conflict niet eens een aparte categorie van conflicten mag genoemd worden. Wat ex-Joegoslavië betreft verwijst Guelke naar Lake en Rothchild die schrijven dat het uiteenvallen van Joegoslavië het gevolg is van een staatkundige constructiefout. Maar in hun verblinding om de grenzen tussen menselijke groepen ‘heilig’ te noemen (H. Van Rompuy!) verwarren de politiek-correcte pastoors oorzaak en gevolg. Hoe zouden we hun gedachtegang overigens op de Vlaams-Waalse spanningen moeten toepassen? Is ook de Belgische staat niet verkeerd geconstrueerd, namelijk als een unitaire staat op maat van de Francofone etnie in dat land? Simpel gezegd: mensen vermoorden elkaar niet zomaar omdat ze tot een andere etnische groep behoren. Daar zijn veel meer, pregnanter motieven voor nodig. Het is niet omdat we die motieven niet kennen, dat ze niet werkzaam zijn. En als er ondanks een goede staatsorganisatie toch etnisch gekleurde botsingen zijn, dan zijn die niet alleen niet zo fel dat ze meteen tot moord en doodslag leiden, maar is het resultaat ervan vaak een vorm van apartheid – federalisme is een vorm van apartheid! – maar ook dat laatste is voor de pastoors vloeken in hun kerk.
Je kunt de zaak overigens omdraaien: wie blindweg en kritiekloos elke botsing verwerpt die als een etnisch conflict kan worden voorgesteld en daarmee de bestaande staatsgrenzen en dito ordening heilig verklaart, maakt elke bevrijdingsbeweging onmogelijk. Voorbeelden te over: Catalonië, Baskenland, Vlaanderen, de Kanaken, de Mapuches, de Oost-Timorezen, de Tsjechen onder de Duitse bezetting en ga zo maar door… Er bestaan immers niet veel staten die op een volkskundig verantwoorde basis werden opgebouwd. Meestal zijn ze het gevolg van wat de Gentse historicus Raoul van Caenegem in diens Over koningen en bureaucraten (Elsevier) ooit omschreef als “ dynastieën die pakten wat ze konden krijgen”. Neen: we komen er niet met deze simplistische morele veroordelingen.
Anderen beweren dat etnisch denken principieel discriminatoir is. Dat is: etnisch denken is misschien niet discriminerend op zich, maar schept wel de basisconditie voor discriminerend denken. Deze nogal curieuze filosofie vindt men ten overvloede bij links en extreemlinks, zoals blijkt uit de verklaringen van politieke hemelbestormers in een zichzelf groen noemende kiesvereniging. Die hebben namelijk de mond vol over stigmatisering. Minister Jan Jambon weet er alles van. Dat intussen het gelijk van Jambon honderdvoudig bewezen werd, volstaat niet om de groene linkerzijde de schellen van de ogen te doen vallen.
Maar meer ten gronde: etniciteit is een vorm van groepsbeleving, een klassiek onderwerp in de sociale psychologie. Wanneer het simpele feit van etniciteit zelf voorwerp van morele veroordeling moet zijn, zogenaamd omdat het in aanleg discriminerend is, zitten we bovenaan op een helling, die kwistig is ingesmeerd met vettig smeer. Wie dat standpunt inneemt, kan immers niet verhinderen dat hij of zij verplicht wordt elke vorm van groepsbeleving als discriminatoir te bestempelen. Wie zichzelf ervaart als lid van een omschreven groep kan niet anders dan anderen, die geen lid zijn van de groep, op te vatten als buitenstaanders. Dit als crypto-discriminatie te willen verwerpen doet bijvoorbeeld de vraag rijzen waarom een man het recht zou hebben om een ander zijn echtelijk bed te weigeren…En laten we dan maar meteen ook een paar hoofdstukken van de sociale wetenschappen schrappen..
Bangelijk, zeggen ze in Antwerpen.
In de meer sociologische zin worden tegen etniciteit doorgaans twee ‘argumenten’ aangevoerd.
Het eerste luidt dat etniciteit iets uit het verleden is, dat door de modernisering wordt weggeveegd, iets achterlijks dus. Dat is een nogal denigrerend-kolonialistische houding tegenover vele Afrikaanse volken, bij wie, blijkens de woorden van Hameso, het etnisch denken nog altijd een heel belangrijke dimensie in hun leven is. Ik verwijs naar diens Ethnicity in Africa: Towards a Positive Approach. (iUniversity Press)
De modernisering zou, bijvoorbeeld, leiden tot meer verstedelijking en mobiliteit en daardoor de grenzen onder etniciteiten doen vervagen of ze zelfs opheffen. Met andere woorden: de maatschappij van de toekomst zal zeer divers (‘superdivers’) zijn en etniciteiten zullen daar niet langer in thuishoren.
Ik geloof niet dat een simpele blik naar de werkelijkheid van de modale West-Europese stad van vandaag ook maar één spaander heel laat van deze ideologische illusie. Integendeel: Professor Glazer heeft al in de jaren tachtig van vorige eeuw geschreven dat hét grote model van de geroemde modernisering, de fameuze Amerikaanse meltingpot, één groot kenmerk draagt: dat hij niet bestaat. Ook Eriksen (in Ethnicity and Nationalism – Pluto) haalt deze frappante uitspraak uitvoerig aan. Roland Barth publiceerde in 1969 al een boek waarin hij aantoonde hoe precies de confrontatie van menselijke groepen het bewustzijn van groepseigenheid oproept en etniciteit dus telkens weer opnieuw opgeroepen wordt. Zijn inzichten zijn inmiddels algemeen aanvaard. Kort gezegd: het verhaal van de modernisering heeft meer weg van een ideologie dan van de beschrijving van de werkelijkheid.
Een laatste klassiek afwijzend commentaar komt uit marxistische hoek: etniciteit zou berusten op een verkeerd bewustzijn. Mensen worden volgens die ideologie immers gedreven door hun materiële bestaansvoorwaarden en daaruit menen de partijgangers van die leer te mogen afleiden dat de andere mogelijke gedragsmotieven ‘dus’ niet belangrijk zijn. Peter Singer heeft in zijn boekje over het Marxisme – ook in het Nederlands vertaald en uitgegeven bij Lemniscaat – heel helder uitgelegd hoe de marxistische ideologie op verschillende punten compleet fout zit.
Maar meer algemeen is de idee dat mensen alleen door materiële factoren worden gedreven onhoudbaar. Waarom blijken vooral de meer geschoolde allochtonen, die uitgerekend toch de beste kansen krijgen in onze samenleving, het meest vatbaar voor wat eufemistisch ‘radicalisering’ wordt genoemd? Omdat ze door materiële overwegingen worden gedreven? Als de marxistische ideologie zou kloppen, zou de evolutie waarover Gert De Beuckelaer uitvoerig schrijft overigens niet eens denkbaar zijn: als de toch niet-materiële sexualiteit geen oersterke drift zou zijn, hoe zou dan die evolutie zelve in haar werk gaan? En ik meen te mogen geloven dat liefde en drift geen materiële grenzen kennen, toch? Mensen plegen moorden uit eerzucht, uit rivaliteit, vanuit een godsdienstwaan of uit pure wraakzucht. Een tragisch voorbeeld van deze laatste moorden zijn de zogeheten familiedrama’s. Kan de complexiteit van zo’n drama echt samengevat worden in het simpele idee van bezitsverhoudingen?
Een definitie
Etniciteit is een natuurlijk verschijnsel dat zich voordoet bij het contact van menselijke groepen met elkaar en dit onderscheidend gedrag doet zich bij àlle groepen voor.
Etniciteit heeft wel een apart karakter. De Londense schrijver Anthony D. Smith heeft een mooie verhandeling geschreven over The Ethnic Origins of Nations ( Blackwell-1986). Het is hoogst vreemd dat dit merkwaardige boek nooit in onze taal vertaald werd, maar wel het afwijzende boek van de marxist E. Hobshawm, onder de titel Natie en nationalisme sedert 1780 (Mets).
Wie enigszins thuis is in de betreffende literatuur ziet dat etnische groepen vooral gekenmerkt worden door een gemeenschappelijke oorsprongservaring. Etnische Nederlanders zijn Nederlanders waarvan men kan zeggen (terecht of ten onrechte) dat hun verre voorouders ook al bewoners waren van Nederland. Surinamers zijn dus geen etnische Nederlanders, want hun oorsprong ligt nu eenmaal in Suriname. Hetzelfde geldt voor Molukkers, waarvan Maykel Verkuyten (in The Social Psychology of Ethnic Identity – Psychology Press) heeft vastgesteld dat ook de jonge Molukkers van vandaag – terwijl ik dit schrijf, dus – nog altijd een etnische beleving kennen die hen onderscheidt van etnische Nederlanders. Zo maken zij zélf een onderscheid tussen echte Molukkers – waarvan beide ouders Molukkers zijn – of onechte, waarvan één van de ouders geen Molukker is. Hier zien we dus hoe zelfs in de moderne omstandigheden van een hedendaagse civiele staat – Nederland is toch geen achterlijk land? – etniciteit ook door jongeren concreet wordt beleefd. Hetzelfde fenomeen doet zich voor bij Marokkanen en Turken – zoals we onlangs konden constateren bij de woelmakerij te onzent naar aanleiding van de staatsgreep in Turkije – en alle andere groepen. Tegenwoordig is er veel sprake over transnationalisme en diaspora’s. In de beide gevallen gaat het om groepen van mensen die hun originele etniciteit behouden, ook al leven ze ver weg van hun eigen oorsprongsland.
Bestrijden of inbouwen?
Etniciteit moreel afwijzen of zelfs bestrijden zoals vele pastoors van het politiek correcte denken doen is, zoals de lezer zal begrepen hebben, een weinig zinvolle bezigheid – en dan druk ik me omzichtig uit. Ik kan daar hier niet op ingaan, maar mensen zijn van nature etnische wezens. Ze hebben gewoon behoefte aan een collectieve oorsprongsbeleving. Zoiets te zeggen is evenwel als vloeken in de individualistische kerk van de postmodernistische linkerzijde, die bij ons de dans bepaalt. Maar het etnische verschijnsel valt niet te ontkennen. Ik zie het als een vast deel van onze blinde natuurlijke habitus.
En dan kun je twee dingen doen, die elk op een eigen historische traditie teruggaan en ook een eigen politieke naam dragen.
De eerste is de permanente oorlog tegen de menselijke natuur. De realistisch denkende mens fronst bij zulk voornemen de wenkbrauwen en geeft kortweg niet thuis. Nochtans wordt die oorlog volop gevoerd. Naar mijn smaak is dat al gaande sinds de godsdienstoorlogen van de zestiende eeuw, zoals ik uitgelegd heb in mijn Worsteling met de moderniteit, en misschien zelfs nog eerder. Het is de dromerij van de schepping van de Nieuwe Wereld – de hemel op aard, waarin alle kwalen die de mensheid sinds het begin der tijden teisterden voorgoed tot het verleden behoren en waarin zoiets afschuwelijks als de godsdienstoorlogen die men pas had beleefd nooit meer denkbaar zou zijn – waar horen we dat nog, sedert 1945? Daar moet dan vanzelfsprekend ook een Nieuwe Mens bij horen. Om die Nieuwe Mens te scheppen moet de oude worden ‘leeggemaakt’, en daartoe precies dient het politiek correcte denken. Het gaat hier om de illusie van de totale maakbaarheid, die zo kenmerkend is voor de linkse wereld – of voor een groot deel daarvan.
De tweede benadering erkent de natuur van de mens, de begrensdheid ervan en de opname van de mens in natuurlijke processen, waarvan de meeste hem te boven gaan. In deze benadering is de maakbaarheid beperkt en is voorzichtigheid altijd geboden, aangezien de ervaring van aeonen een schat aan informatie bevat en één generatie zoveel wijsheid niet kan opbrengen dat ze zich alles kan permitteren. Deze benadering ziet de mens zoals hij is: een groepswezen, maar tegelijk een individu en dus met de eeuwigdurende spanning tussen de collectieve en individuele pool in de menselijke existentie. Alexis de Tocqueville schreef hierover een beroemde passage in zijn Democratie in Amerika en Edmund Burke leerde dat we vooral niet te hoogdravend moeten zijn.
En de maatschappij? Die organiseer je op mensenmaat. Dat is al moeilijk genoeg.
Wat te leren? Welke conclusies trekken we?
Ik wil nu terugkeren naar de debatmodus waarover Gert De Beuckelaer het in zijn essay heeft. De vraag die rijst is: wat doen we nu, als we weten wat hierboven geschreven staat? En vooral: hoe moet onze houding zijn tegenover de politiek-correcte meute van de moderne kanseldrijvers?
Eerst een inhoudelijke positiekeuze.
Als etniciteit zo belangrijk is in het menselijk bestaan, moet het een leidend element zijn bij het scheppen van rechtvaardige verhoudingen tussen volken. Wie etniciteit onder de mat wil vegen begaat derhalve een zeer zware fout. Wie het schoentje past, trekke het aan, maar ikzelf zou me bij dit inzicht ongemakkelijk voelen als ik tot het hoger genoemde pastoorsgild zou behoren.
Etniciteit moet één van de centrale structurerende factoren zijn van de rechtsverhoudingen tussen volkeren.
Daar is ook moreel reden toe. Een etnie heeft, zoals hiervoor gesteld, een stamland. Dat kan haar niet ontnomen worden, want dan heeft die etnie in de meest letterlijke zin geen thuis meer. Dat betekent dat een etnie in haar eigen stamland primordiale rechten moet hebben. Wie de etnische Vlamingen deze voorrang ontzegt, ontneemt hen in werkelijkheid hun stamland en maakt van hen in de volle zin ontheemden: zij hebben immers geen ander stamland waarop ze kunnen terugvallen. Hetzelfde geldt, bijvoorbeeld, voor Koerden. Koerdistan is het stamland van de Koerden en zij zijn de dragers van de primordiale rechten in Koerdistan.
Dit onderwerp is veel te omvangrijk om in kort bestek even te worden aangehaald, maar deze korte positiekeuze toont het belang aan van de aandacht voor etniciteit en dwingt ons daarom de antinationale diversiteitsideologie zoals ons die door de strot wordt geduwd met passend misprijzen te bejegenen. Het is nota bene het respect voor de menselijkheid zelve, die ons tot dit misprijzen dwingt. De menselijkheid, waarop precies de protagonisten van de diversiteit een beroep beweren te doen. Men leze de geschriften van Eugeen Roosens, bijvoorbeeld diens Eigen grond eerst (Acco).
Vervolgens zie ik drie gedragswijzen. Ze sluiten op elkaar aan.
Ten eerste: we doen wat we denken te moeten doen. We kunnen dat, want sinds de komst van Internet hebben we hun gedrukt papier niet langer nodig. Weliswaar houden de meesten onder ons nog altijd liever papier in de hand en schrijver dezes vormt daarop geen uitzondering. Maar de klassieke media zijn niet langer noodzakelijk. Elektronische media bieden het voordeel dat ze vrijwel kosteloos de hele wereld rond gestuurd kunnen worden: naar politici, naar leraren, naar bedrijfsleiders, naar buren, bekenden, naar iedereen die wat dan ook in de samenleving zou kunnen betekenen. Daarom refereren we aan elkaars publicaties – ook in onze eigen elektronische media.
Ten tweede: niet ingaan op de aanvallen. Noemen ze ons extreemrechts? Ze doen maar wat ze niet laten kunnen. Noemt men ons discriminerend? Ook goed! Maar reageren: dat doen we zeker niet, want zo tonen we dat ze ons kunnen treffen en dat plezier gunnen we ze lekker niet. We doen met hen zoals velen tegenwoordig met echte pastoors doen: er schouderophalend aan voorbij gaan.
Voor me ligt een brochure van de hand van een zekere H. Pors, die destijds een functie bekleedde in de Nederlandse D.S.’70. Onder de titel Nationalisme, Neo-nazisme, Racisme – ziedaar het klassieke trias – beschrijft dit politiek genius de “Barrières op weg naar een verenigd Europa”. Het onooglijke dingetje belandde terecht in vele scheurmanden, maar zijn bestaan is toch maar een signaal bovenop. Wat doe je met zo’n ondingen? Ze lezen, dat zeker, maar een antwoord op zijn schotschrift mag de heer Pors van mij niet verwachten. Dat zal er nooit komen.
Ten derde: voortgaan met onze zoektocht naar meer inzicht. Inzicht kan nooit het product zijn van vooringenomenheid of ideologische voorkeuren. Alleen studie, observatie en de Rede – met een hoofdletter – leveren ons enigszins betrouwbare bronnen van inzicht. Het grote punt van onze Rede is dat we altijd “neen!” kunnen zeggen. Er zijn mensen, zoals Dick Swaab (Wij zijn ons brein – Contact), die volhouden dat ons bewuste leven slechts een gevolg is van wat zich op een onbewust, biochemisch niveau in ons brein afspeelt. Of dat waar is, weet ik niet. Maar zelfs als ik verslaafd ben aan roken, kan ik, ondanks de sterke signalen vanuit mijn brein, toch koppig besluiten met roken op te houden. Ik heb dat persoonlijk ervaren. Misschien is er maar weinig in ons bestaan dat we op die manier met onze eigen Rede kunnen bemeesteren. Maar precies dààrvoor is openheid van denken en vrije verspreiding van gedachten noodzakelijk en dat laatste schijnt niet altijd gegarandeerd. Wat ik niet heb gezien, heeft wellicht iemand anders wel gezien. Gert De Beuckelaer noemt dat het synthetisch denken. Deze manier van handelen biedt ons het enorme voordeel dat we collectief makkelijker gelijk hebben en mogen hopen dat we dat soms ook zullen krijgen. Op dat ogenblik overtreffen en overwinnen we de politiek-correcte pastoors die immers in hun eigen ideologische netten verstrikt zitten en we doen dat dan vanuit een volstrekte, onderbouwde superioriteit. We hoeven hen dan zelfs niet van antwoord te dienen en we kunnen doen wat zij zo graag met ons doen: hen doodzwijgen.
Conclusie: als de spraakmakende dames en heren niet langer bereid zijn om ons land, onze cultuur, onze beschaving te verdedigen, dan rust de plicht om de verdedigingsoorlog te voeren op ons.
Of we slagen of niet: ons geweten zal gerust gesteld zijn.
En dat is een heerlijk gevoel.
Jaak Peeters
Augustus 2016