Geen haar op mijn hoofd denkt er aan een verbod op vakbondswerking te bepleiten.
Ten eerste hebben burgers in alle omstandigheden het recht om zich te verenigen, al dan niet om hun belangen te verdedigen.
Ten tweede hebben vakverenigingen hun morele en historische verdiensten. Ze kwamen in hun huidige vorm op tijdens de industriële revolutie. Ze maakten een einde aan verderfelijke praktijken, zoals de verplichting om een deel van het loon af te staan ter verhoging van het ondernemingskapitaal. Een dergelijke verplichting zou zinvol zijn, op twee voorwaarden: het loon moet voldoende zijn om, na aftrek van de bedrijfsinvestering, een normaal gezinsleven mogelijk te maken. De tweede voorwaarde lijkt ons vandaag even vanzelfsprekend, doch was dat in de periode van het extreme liberaal-kapitalisme van de negentiende eeuw niet: inleg van eigen kapitaal betekent ook medezeggenschap.
Daar kwam nog bij dat werknemers niet menswaardig behandeld werden.
Daarmee kom ik op de derde reden waarom vakbonden bestaansrecht hebben: ik huiver voor een wereld zonder vakbonden.
Dat komt omdat macht altijd verdeeld moet worden. Anders gezegd: tegenover macht moet een tegenmacht staan. Absolute macht corrumpeert absoluut, schreef Lord Acton.
Overigens is precies de onbeheersbare absolutistische koninklijke macht in Parijs de reden geweest voor iemand als Montesquieu om het beroemde Trias Politica op te stellen: de macht moest verdeeld worden door ze in drie ‘soorten’ van macht te hakken: wetgevend, uitvoerend, rechterlijk. Als lid van de kleine landadel ondervond Montesquieu zelf de hardheid van een absolute monarchie, waarin alle macht op één plaats samengebald was.
Dat alles is echter, naar ik vrees, te mooie theorie voor wie naar de huidige stakingsgolf kijkt.
Men kan het eens of oneens zijn met de politiek van de huidige regering, maar de vakbonden ontwijken bij voortduring wel enkele pijnlijke vragen die over de concretisering van de bezuinigingen oprijzen.
Als we niet besparen zal onze collectieve schuld nog toenemen en de afbetaling pijnlijker worden. We zijn immers niet in de gelegenheid overheidsschuld, die een belangrijke mate schuld aan onszelf is, te annuleren. Daarvoor is onze economie te open geworden. Er zijn geen hocus pocus-maatregelen mogelijk. We moeten de tering naar de nering zetten.
Nu wéten de vakbonden dat zelf ook wel. Ze zeggen het overigens: besparen moet, maar niet op de kap van de werkende mens, want die heeft het al moeilijk genoeg.
Maar zo simpel is het niet.
Ten eerste: heeft de modale Vlaming/Belg het inderdaad zo moeilijk? Dan rijzen bij mij enkele prangende vragen. Hoe komt het dat ik in het verkeer zoveel grote auto’s zie rijden? Dat ik in de nieuwbouwwijken zoveel (veel te) grote huizen zie verrijzen? En dat de reisbureau’s voor bestemmingen naar verre oorden gouden zaken doen? Hoe komt het dat die eindeloze reeks festivals – elk dorp heeft tegenwoordig zijn eigen festival – zo’n massale toeloop kent?
Er zijn zeker mensen die het moeilijk hebben en het klopt ook dat er veel verdoken armoede is. Veel te veel.
Maar is dat de gemiddelde toestand? En is het echt dat wat vakbonden drijft?
Mijn tweede vraag luidt: wie is dat, die werkende mens? Is de arbeiderszoon die het tot personeelsmanager heeft geschopt een werkende mens, of is hij een van die bazen, waarvan Rudy de Leeuw uitriep dat ze voor de werkende mens geen respect hebben?
Beseft iemand als Rudy de Leeuw wel hoe beledigend hij is, als hij ‘de bazen’ van respectloosheid beschuldigt?
Ik was zelf in mijn vorige leven personeelsman: opleiden en begeleiden van leidinggevenden behoorden tot mijn taak. Welnu: mijn ervaring leert me dat de houding van leidinggevenden tegenover hun medewerkers vooral door drie factoren wordt bepaald. Ten eerste: vele bazen herinneren zich hun eigen tijd best wel, toen ze zelf aan de productielijn stonden: promotion from the ranks, zegt men dan. Ten tweede: sociale conflicten kosten veel geld. Directies dragen daarom hun leidinggevenden op verstandig met het personeel om te gaan. Ten derde: de aanwezigheid van actieve vakbondsmensen op de vloer is een sterke rem op willekeur, een rem die ikzelf niet zou willen opgeven. Wat blijft er dan nog over van de Leeuws gekrijs over respectloze bazen?
Wanneer is iemand rijk? Als ik naar mijn eigen normen oordeel is Rudy De Leeuw, eigenaar van een bedrijf met een vermogen van één miljoen euro, een rijk man. Wie trekt de grens?
De ware knoop van het verhaal zit in de ondergrond van de vakbondsretoriek. ‘De bazen tegenover de werkenden’ – alsof ‘bazen’ niet werken. ‘Rijken versus armen’. Kortom: de vakbonden zitten in een modus van totale polarisatie, gecentreerd rondom eigendomsverhoudingen. Het lijken wel de begindagen van het socialisme. De vakbonden van vandaag houden nog steeds de basismodus aan van het begin van de industriële revolutie. Is dat alles niet wat gedateerd?
Opmerkelijk genoeg vraagt niemand zich af of de vakbond zich niet aan stigmatisatie te buiten gaat, of aan wij-zijdenken. Kennelijk komt dit euvel alleen bij politici voor. Jambon weet er alles van. Het is oorverdovend stil langs de kant van Almaci en co, die er anders als de kippen bij zijn om de polarisatie onder bevolkingsgroepen aan te klagen.
Meer zelfs: De Leeuw aarzelt niet om te zeggen dat de staking bedoeld is om de regering te doen vallen. Daarmee geeft hij aan dat deze staking een politieke staking is, dit is: een staking die de machtsverdeling van het Trias Politica niet respecteert. Alles wat de vakbond niet zint, mag ze, vindt de Leeuw, wegstaken. Het stakingswapen is dus geen wapen meer om sociale rechtvaardigheid te garanderen, doch om politieke doelstellingen te verwezenlijken en een bepaalde maatschappijvorm door te duwen. Daarbij moeten vakbonden altijd en in alles de voet tussen de deur kunnen zetten. Dat is zeker het doel wanneer een socialistische vakbond de ‘totale staking’ uitroept. Dat is principieel ondemocratisch, omdat beslissingen over de maatschappijordening de vergadering van de burgers in hun rol van politiek agent toekomen. In verkiezingen dus.
Een samenleving die de speelbal van drukkingsgroepen is geworden, is verloren. Het is dan wachten tot één drukkingsgroep de hoogste macht kan grijpen, waarmee een nieuw absolutisme het licht ziet.
Mijn conclusie is dat deze stakingsgolf onverstandig want kortzichtig is, maar vooral vanuit een volkomen foute grondhouding plaats vindt. Ze heeft nauwelijks wat met sociale rechtvaardigheid te maken. Sociale macht en politieke macht mogen niet samenvallen. Doch de vakbond eist uiteindelijk de absolute macht op. Ze pleegt een staatsgreep.
Jaak Peeters
Mei 2016