Deze uitspraak van N-VA-voorzitter Bart Dewever heeft bij extreemlinks misschien oprecht en bij een schare politiek opportunisten in media en politiek voorgewend kwaad bloed gezet.
Racisme zou relatief zijn en kennelijk verstaan een aantal figuren dat als zou Dewever daarmee bedoelen dat racisme geen probleem is.
Nu heb ik zelf de uitzending waarin hij deze uitspraken deed gevolgd en Dewever heeft, bij herhaling en heel uitdrukkelijk en daarbij bij herhaling door de interviewster op een botte manier onderbroken, gesteld dat hij racisme afkeurt en dat hij de aanwezigheid ervan in onze samenleving betreurt. Ik heb geen onvertogen woord uit zijn mond gehoord.
De reacties uit de mediawereld en die van de politiek berusten dus ofwel op onwetendheid, waardoor we er geen rekening meer mee hoeven te houden; ofwel weten de bedoelde dames en heren best wel dat Dewever racisme afgekeurd heeft, en dan past voor hun houding maar één uitdrukking: vals.
De eerste mogelijkheid zal wellicht gelden voor MR-voozitter Chastel. Ik verdenk hem er namelijk niet van zelf de uitzending gezien te hebben. Wat Almaci en co betreft, ben ik geneigd de tweede mogelijkheid aan te stippen.
Ik wil hier drie dingen bespreken:
- Is racisme een ernstig probleem?
- Wat is racisme?
- Is racisme relatief?
Is racisme een ernstig probleem? Als we het – met permissie – gezwets in onze wel zeer links-georiënteerde media moeten geloven: ja. Zelf neem ik een heel ander standpunt in. Er is zeer zeker een probleem, maar dat is niet zo ernstig dat zowat ons hele politieke discours rond dit racisme zou moeten draaien, alsof er geen andere, misschien zelfs veel ernstiger problemen zijn. Dat van de hoge aantal zelfmoorden in Vlaanderen, bijvoorbeeld. Of het ongemerkt langzaam weglekken van onze democratische bevoegdheden naar allerlei buitenlandse economische en politieke machten. Of dat van de staatskas waarvan de bodem akelig blank is.
Eerst bespreek ik een simpel feit om mijn stelling te staven en vervolgens duik ik even in de internationale literatuur.
In 2013 werden er volgens de Vlaamse Integratiemonitor in heel België ongeveer 3500 gevallen van racisme en discriminatie aangekaart. Hoeveel er echt bestraft werden wordt niet vermeld, maar dat aantal zal wel lager liggen, omdat een aantal aanklachten onontvankelijk is of afgewezen wordt.
Dat is, brutaal gerekend, tien gevallen per dag.
Volgens die kranten zelf worden er zowat een half miljoen kinderen per jaar gepest. De krant bericht met enige regelmaat ook over jongeren die na pesterijen zichzelf van het leven beroven. De lezer oordele zelf over de relatieve ernst der dingen. Per dag worden er twintig vrouwen verkracht – voor zover vrouwen zoiets willen meedelen.
Ik kan me als man moeilijk inleven in de beleving van een verkrachte vrouw, maar het binnendringen – letterlijk – door een wildvreemde in de diepste intimiteit van een vrouw lijkt me veel erger dan de uitspraak van een ober die tegen een gehoofddoekte vrouw zegt: ‘mevrouw, wij bedienen hier geen vreemdelingen’- dit laatste naar de mededeling van een allochtone dame op een debat, want zelf heb ik zulks nooit weten gebeuren. Zo’n boodschap krijgen is erg, ongetwijfeld, en kwetsend en verwerpelijk en wat nog al meer, maar zeg zelf: wat is het ergste: op een caféterras niet bediend worden of verkracht worden?
Kom niet vertellen dat die twee dingen niet met elkaar vergelijkbaar zijn. Dat zijn ze wél! In beide gevallen staat namelijk de menselijke waardigheid op het spel. Zeg niet: het ene wist het andere niet uit. Dat wil ook niemand, maar er is wél een rangorde.
Ik heb over dit onderwerp in Nederland ooit een boek gepubliceerd, maar ‘onze’ media hebben dat natuurlijk nooit ontdekt – laat staan: gelezen.
Dan de literatuur. Ik haal hier Steve Fenton aan, die werkzaam is aan de unief van Bristol. Zijn boek ( Polity uitgeverij – 2010) handelt over Ethnicity. Zijn eerste twee hoofdstukken zijn voor ons onderwerp relevant.
Ten eerste deelt hij ons mee dat de benamingen die men in het politieke debat gebruikt afhangen van het geldende discours in die maatschappij en dus relatief zijn. Zo vertelt hij ons dat het conflict in ex-Joegoslavië steevast als een etnisch conflict werd beschreven. Waarom dan, vraagt hij, waren die conflicten er niet tijdens het bewind van Tito? Die etnieën waren er toen toch ook al? Omdat, zo zal men ons meedelen, Tito die etnische krachten onder controle had. Nou dus, zegt Fenton, kun je net zo goed zeggen dat het bedoelde conflict een politiek conflict was. Het ontbreken van een passende politieke structuur waardoor de etnieën konden worden opgevangen was de mogelijkheidsvoorwaarde voor het ontstaan van een conflict. Dat is overigens ook mijn eigen standpunt. In ex-Joegoslavië was er niet te veel maar te weinig nationalisme, want in dat laatste geval zouden de etnieën officieel erkend en de grenzen vastgelegd zijn geweest en zou de federatie wellicht op vredelievende wijze uiteen zijn gevallen – of helemaal niet. Het is toch een algemeen menselijk gegeven dat vooral getraumatiseerde mensen en mensengroepen zich buitenissig gedragen? Wil men eens even naar de Palestijnen kijken? Denken we even aan de tijd toen zij vliegtuigkapingen uitvoerden…
Waarom noemde iedereen het conflict in ex-Joegoslavië desondanks toch etnisch? Omdat dat het op dat ogenblik heersende discours was! Ziedaar het standpunt van Steve Fenton. Heeft iemand de mening van deze man in ‘onze’ media ooit horen doorklinken? Natuurlijk niet, en men vraagt zich af of men in die media wel léést. Politici lezen niet. Die hebben daar geen tijd voor. Maar journalisten?
Fenton spreekt in zijn tweede hoofdstuk uitvoerig over racisme. Hij vertelt hoe in de meeste niet-Europese landen bij volkstellingen naar huidskleur en/of etniciteit gevraagd wordt. In Brazilië bijvoorbeeld vraagt men aan te kruisen op een schaal van blank naar zwart. In de Verenigde Staten wordt de negroide vorm meegenomen in de census, omdat dit – zo wordt gezegd – helpt bij het nemen van maatregelen om discriminatie te bestrijden. Alleen in Europa vraagt men niet naar “ras” – ik zet het woord tussen aanhalingstekens, om elke zinloze discussie te vermijden over een term die ik hier gebruik in de betekenis van Fenton, nl. als een sociologische categorie. In Europa vraagt men naar “nationaliteit”. Hoezo, nationaliteit? Is dat dan geen groepscategorie, mevrouw Rutten?
Daarmee wordt duidelijk dat het gebruik van een term én de betekenis die hij heeft, inderdaad afhangen van het discours in de betrokken maatschappij. In de Verenigde Staten is de verhouding tussen blank en zwart sedert generaties een zwaarwegend onderwerp en dit onderwerp kleurt dus het politieke discours. In Europa verkiest men andere termen, omdat er een ander discours heerst en men hier de spanningen onder de huidskleuren niet kent.
Quod erat demonstrandum.
Zowat in de hele wereld wordt dus het sociologische begrip ras in het openbaar discours gehanteerd. Kennelijk weegt dat probleem daar minder. Alleen de Europese intelligentsia worstelt kennelijk nog steeds met dingen die elders gewoon in het openbare discours ingebouwd werden.
Ik begrijp dit gedrag, maar keur deze houding niettemin af, omdat ze ons afsnijdt van de toegang tot een hoop informatie die nochtans nuttig zou kunnen zijn. Als men leidinggevenden op het werk vraagt waarom ze liever ‘Belgen’ aanwerven dan allochtonen, dan krijsen spraakmakers maar gelijk over racisme en discriminatie en die moeten dan bestraft worden. Gevolg hiervan is dat geen enkele leidinggevende enige toegang zal verschaffen tot de ware overwegingen die hem tot zijn keuze brengen. Als methode om onszelf te foppen kan dat in ieder geval tellen!
De rest van mijn verhaal wordt nu eenvoudiger om te behandelen.
Is racisme relatief? Wat is racisme?
Om met de tweede vraag te beginnen: racisme is de overtuiging dat de mensheid in enkele grote ondersoorten uit elkaar valt, dat die ondersoorten op een stabiele manier genetisch van elkaar zijn gescheiden en voor een aantal criteria van hoger naar lager vallen te rangschikken. Het hoogst gekwalificeerde ras zou dan het recht toekomen om de wereld te overheersen. Het is de definitie die Fenton hanteert.
Maar dat is natuurlijk niet de betekenis die ‘men’ aan racisme toekent. Die is veel simpeler, sociologischer en vooral vaag. Racisme is in de geesten van velen slechts een synoniem voor ‘maken van onderscheid’ of ‘verschil zien’. Nu kan élk kenmerk als een markeerder van onderscheid dienen. Ik kan er bijvoorbeeld voor kiezen om mijn appartement niet aan een gezin met kinderen te verhuren, uit vrees voor beschadiging van mijn eigendom. Ik maak dan onderscheid en je zou kunnen beweren dat ik sommige categorieën van mensen benadeel. Gezinnen met kinderen hebben het al niet makkelijk. Welke kenmerken werkelijk gehanteerd worden, hangt af van de aard van het gevoerde discours. Dat betekent dat ‘onze’ spraakmakers worstelen met een gigantisch probleem: dat van het aanvaarden van bepaalde criteria om menselijke groepen te definiëren. Immers: klassedenken – toch ook groepsindeling?- mag wél; staatsdenken – tot de EU toe, dat is toch ook een ‘groep’? – mag ook. Voetbalploegen en vissersclubs mogen eveneens en de lijst kan makkelijk aangevuld worden. Maar als begrippen zoals etniciteit, nationaliteit of zelfs ras ter sprake komen, gaat men stijf in een toestand van algehele mentale verkramping. Sommige groepen ‘mogen’ gewoon niet.
Het voert me veel te ver om dit punt hier verder uit te werken. Doch: in het licht van de stellingen van Steven Fenton is het klaar dat het feit dat er zoveel over racisme wordt gepraat, zeer zeker te maken heeft met de aard van de gedachtenwereld van onze spraakmakers en misschien wel minder met het objectief bestaan van het hoger gedefinieerde racisme dan zij zelf voorwenden. Ik heb nl. zelf gevonden dat dit laatste racisme een eerder marginale positie is. Wat ik wél aanneem is dat onze spraakmakers, niet gehinderd door respect voor wat de modale mens echt gelooft en denkt, zichzelf volproppen met allerlei ideeën over gelijkheid, cosmopolitisme en over foute ideeën ‘ bij het volk’. Wat ik ook aanneem is dat dit racisme zonder de gebeurtenissen in het verleden van Europa wellicht veel minder aan bod zouden zijn gekomen.
Racisme is dus inderdaad relatief, dit wil zeggen: het sociologische en politieke gewicht ervan hangt van diverse factoren of omstandigheden af. Omdat het begrip vaag is en vaak ongedefinieerd, hangt de gehanteerde betekenis ook af van van de opvattingen van wie het gebruikt.
Wat racisme is en hoe ermee wordt omgegaan hangt voorts en als gevolg hiervan af van de aard en de inhoud van het openbaar discours. Als namelijk de hele wereld er de hand niet voor omdraait om in censusverrichtingen naar huidskleur en etniciteit te vragen, maar hier, in Europa iedereen die zich deftig acht steigert als er voorzichtige kritische vragen oprijzen, dan is racisme inderdààd relatief , want geassocieerd met de discutanten zelf. De kritische waarnemer vraagt zich dan bezorgd af of de steigerende spaakmakers wat te verbergen hebben of welllicht zelfs beschaamd zijn om hun compliciteit met het naziregime. In plaats van er openlijk mea culpa over te slaan, wentelt men de morele plicht liever af op het gewone volk, dat de werkelijke last draagt van de massale migratiebewegingen van het ogenblik. Wie zich hiertegen verzet wordt gepenaliseerd of geculpabiliseerd – beide termen uit hun eigen jargon.
Als de hele meute steigert wanneer iemand vanuit een democratisch gesproken volkomen verantwoorde houding die naar waarheid zoekt de vragen stelt die men zelf liever niet stelt, dan wekt dat bovendien argwaan op bij de groepen die zogenaamd achtergesteld worden en gaan deze laatsten zich, geholpen door het effect van de herhaling, inderdaad op den duur als slachtoffers van racisme ervaren. Zoiets als selffullfilling prophecy. En sommigen uit die groepen zullen zich vervolgens afsluiten, want het helpt toch niet, dat wordt dagelijks bevestigd.
Zo is racisme inderdaad relatief.
Sommigen zullen boos recht veren om me te beschuldigen. Hold on your horses! Laat me duidelijk zijn: het hoger gedefinieerde racisme is volstrekt niet mijn mening en het sociologische racisme laat ik voor wat het is: sociologisch en dus – inderdaad – relatief. Voor mij is de mens een gesitueerd en betrokken, in hoofdzaak niet-rationeel wezen dat handelt vanuit emotie en gekleurde wereldbeelden. Ik leg me neer bij de beperktheid van onze diersoort. Ik ben echt niet bereid Don Quichotte te spelen en ten strijde te trekken tegen de menselijke natuur, al was het maar omdat dit de weg naar meer inzicht en kennis afsnijdt. Ik heb te veel gelezen en geleerd om niet in te zien dat de mens een zeer labiel en vaak onbetrouwbaar wezen is. Ik bouw de menselijke natuur liever in het verhaal in, dan heb ik de dingen tenminste te pakken – zoals dat in de VS en op zovele plaatsen in de wereld gebeurt en zoals ik dat geleerd heb uit de psychotherapie of bij Sigmund Freud. Om er mee om te gaan, moet je het bestaan van de dingen erkennen – maar daarom nog niet toejuichen.
Als Dewever over racisme spreekt en het relatief noemt, dan zal hij vermoedelijk niet de opvattingen van Fenton in gedachten hebben. Het is niet zeker dat hij deze auteur kent. Maar hij heeft naar mijn oordeel wel gelijk als hij racisme als een ongewenst sociologisch feit ziet waarvan de sociologische positie afhangt van de totale menselijke situatie, cultuur, geschiedenis, religie enz. Is niet alles in onze menselijke wereld vol beperkingen relatief? Is uiteindelijk niet alles met alles verweven en dus… relatief ? Ik verwijs naar het verhaaltje van de vlinder in het Amazonewoud die in Japan een aardbeving veroorzaakt. En dan is het ook gewoon waar dat sommige allochtonen zich schikken in hun zelf ervaren achterstelling, ook omdat ze zichzelf opsluiten. Ik zeg dit met overtuiging, want ik het heb fenomeen zelf gezien. Wat is er verdorie mis met deze uitspraak? Wat is er mis met de uitspraak dat de achtergestelden ook zélf uit hun pijp moeten willen komen? Waarom moet alles van de overheid komen? Is democratie niet ook het geloof in de zelfredzaamheid van de menselijke persoon? Zitten allochtone moeders die hun kinderen nog steeds in het Berbers grootbrengen niet op een verkeerd spoor? Als we zien dat iemand als Zuhal Demir, eveneens allochtone maar door haar ouders aangemoedigd om met de Vlamingen te leven, het toch ver geschopt heeft dan zien we dat er wel degelijk veel afhangt van de allochtonen zelf. En wat is er zo onredelijk aan het constateren dat sommige allochtonen die in het herkomstland uit de miserie komen en hier, naar hun eigen normen, uit onze sociale zekerheid zomaar een smak geld kunnen krijgen, zich daarin gaan koesteren terwijl anderen, autochtonen én allochtonen vaak voor enkele luttele centen meer uit werken moeten en moeten ploeteren om de rekeningen rond te krijgen? En àls allochtonen de handen uit de mouwen steken en vervolgens toch geen kansen krijgen, dàn breekt het ogenblik aan om sanctionerend op te treden en ik vermoed dat de meerderheid van onze mensen zich daar nog zou in vinden ook. Dat mag ik alleszins afleiden uit mijn eigen onderzoek. Mag ik er overigens op wijzen dat nu net Dewever deze stelling al bij herhaling heeft geformuleerd?
De conclusie uit deze schets en de daarin gestelde vragen luidt dat onze spraakmakers opgesloten zitten in een geldend discours, met zijn eigen terminologie, zijn eigen theoretische aannames, zijn eigen voor waarheid aangenomen vooronderstellingen en met een hele hoop contradicties. Een hele mentale constructie dus die de neiging heeft zichzelf voortdurend te reproduceren zonder nieuwe vragen en inzichten toe te laten en die daarom gedoemd is om steeds irrelevanter te worden, precies omdat ze de zich opdringende kritische vragen wegduwt. Bovendien is dit discours zoals dat kennelijk ook door een deel van onze politieke kaste wordt gevoerd gekenmerkt niet alleen door zijn eigen waarheden maar ook zijn eigen moraliteit. Al wie zich niet neerlegt bij de aangenomen geldigheid van dit discours wordt daardoor uitgesloten en uitgestoten. Toppunt is de Gentse oekaze om de termen allochtoon en autochtoon voortaan uit het discours te bannen. Dewever mag nog zulke indringende vragen stellen: hij wordt uitgestoten omdat hij zou stigmatiseren, hoewel hij gewoon analyses maakt. Alles precies zoals Fenton ons weet uit te leggen. Gewone mensen, die dagelijks met de gevolgen van de zogeheten superdiversiteit te maken krijgen, wordt zo doende helemààl elke kans ontnomen om het heersende discours aan te vullen of te corrigeren met reeële inhouden vanuit de menselijke werkelijkheid of zelfs vanuit de werkvloer. Ze zijn gewoon ‘fout’. Zo ontstond ‘zwarte zondag’, waarna men te vuur en te zwaard het ‘extreemrechtse’ gedachtengoed te lijf gaat. En men neemt zelfs niet eens de moeite naar literatoren te luisteren. Zo ontstaat een maatschappelijke tweedeling met een spraakmakende groep die geen voeling meer heeft met wat bij het volk zelf leeft – inclusief zelfs wat leeft bij de allochtonen.
Wie zoekt naar een probaat middel om de democratie te vernietigen en zware maatschappelijke spanningen te veroorzaken vindt hier Gefundenes Fressen.
Ik zou dus veel liever zien dat men eens eindelijk het hele, zeer genuanceerde verhaal onder ogen zou willen zien, de feiten zou willen kennen en erkennen en de kortzichtige politieke spelletjes achterwege zou laten.
Jaak Peeters
Maart 2014