Europa terugdringen?

Wie het terrein kent, weet dat Europa veel te veel geld heeft en dat het dus veel kan besparen. Europa past trouwens een perverse logica toe: in naam van de monetaire stabiliteit dwingt het de lidstaten tot soms dramatische besparingen, maar zélf zit het op een berg geld en blijft het buiten schot.

Alle geroep van schreeuwers van het slag van Verhofstadt ten spijt, is het in de milieus gemeengoed om het te hebben over “Europees geld” waarvan onvoldoende gebruik wordt gemaakt. “Het is toch zonde? Het ligt daar maar…”

Er is in dat kader een heuse Europese nomenklatura ontstaan, een verzameling dikbetaalde ambtenaren, die met een haast onbeperkte, door vrijwel niemand gecontroleerde macht de toewijzing van dat rijkelijke Europese manna aan zogeheten “projecten” van allerlei slag sturen. Want Europa meent zich met alles te moeten bemoeien: het onderwijs, de bouwwijze van nieuwe woningen, stadsvernieuwing, aanleg van wegen, de inplantingsplaats van bruggen, herstructurering van de plaatselijke economie, de plaatsing van stopcontacten… Er is geen onderwerp of je kunt “projecten” indienen en vervolgens daarvoor Europese subsidies aanvragen. Geld genoeg.

In de lijn daarvan is er een klasse “deskundigen” opgestaan, die er haar professie van heeft gemaakt om bedrijven, instituten en besturen te “adviseren” in het opmaken van zogeheten “calls” – het jargon is vanzelfsprekend in het Engels. Want het indienen van zo’n “Europees project”, moet U weten, is een avontuur op zich. Wie het nog nooit heeft gedaan, valt achterover wanneer hij of zij ermee wordt geconfronteerd.

Uit eigen ervaring: een “call” wordt binnen “een venster” ingediend. Als het “venster” gesloten is, is de kans verkeken.  “Calls” mogen in de voorziene periode binnenkomen via zogeheten “nationale agentschappen”, ondergeschikte afdelingen van de hoger genoemde, Europese nomenklatura. Ze moeten volgens een vast schema worden opgesteld. Belangrijk is te bewijzen dat het om iets nieuws of iets vernieuwends gaat. Heel belangrijk is de zogeheten “dissiminatie”, dit wil zeggen dat een groot bedrijf dat zo’n project indient, een aantal kleinere bedrijven mee moet nemen. Zogenaamd om het algemene niveau op te trekken. Dat laatste is complete nonsens: wie het terrein kent weet beter.

Vervolgens wordt de “call” voorgelegd aan een aantal deskundigen. Niemand twijfelt aan de kwaliteiten van die mensen en het kan best zijn dat de beste inzendingen vooraan op de lijst belanden.

Wie zijn project aanvaard krijgt, ontvangt niet zomaar geld. Hij moet daar een berg administratie voor verrichten. En dus zijn er bedrijven in de consultancywereld die hiermee rijkelijk hun boterham verdienen.

Ik laat de subsidietechniek voor wat die is.  Belangrijker is het mechanisme zelf.

Een door niemand echt gecontroleerde kaste wijst namelijk bergen geld toe aan ingezonden projecten over onderwerpen waarvan een eveneens door niemand gecontroleerde Europese Commissie voordien verklaard heeft dat ze van wezenlijk Europees belang zijn. Sommige europarlementairen geloven nog steeds dat ze enige invloed op die commissie hebben, maar zij dolen.

Op dat “wezenlijk belang” valt een en ander af te dingen. Zo vindt die EC het belangrijk dat de huizenbouw naar nulenergie evolueert. Dat lijkt belangrijk en het is op zich ook niet bepaald zonder belang. Maar voor wie weet dat zowat 80% van het huizenbestand minimaal 20 of meer jaren oud is, is zo’n nulenergie er niet bij en luidt de vraag of klimaatpolitiek op dat niveau moet gevoerd worden en niet eerder in de landbouw of de industrie. Voorts is er de vraag of de klimaatbeheersing in de woningbouw niet de noodzaak van een verlaging van de bevolkingsdruk met zich brengt. Dat zou betekenen dat de EC de immigratie moet tegengaan – het omgekeerde van wat ze nu doet.

Maar zelfs dat is niet het punt.

Het punt is dat het geld dat die nomenklatura als heuse paladijnentroep al dan niet kwistig toewijst nota bene afkomstig is uit de zakken van de nationale belastingbetaler. Deze veel geplaagde diersoort werkt zich in het zweet om het vele belastingsgeld op te hoesten, dat dan vervolgens deels in de greep van de hoger genoemde nomenklatura terechtkomt en dat geld moet dan nadien op een beleefde en haast onderdanige manier en volgens de normen van de dames en heren uit die nomenklatura teruggebedeld worden:  “Krijgen we alstublieft een deel van ons eigen geld terug?” Niet, vanzelfsprekend, na eerst de nomenklatura rijkelijk vergoed te hebben.

Men vraagt zich af waar we mee bezig zijn.

Men moet niet komen aandraven met het argument dat de betrokken geldsommen voor nationale overheden onbereikbaar groot zijn. Een project van 20 miljoen Eur is best wel een heel groot bedrag maar ook die som kan makkelijk door een Vlaamse overheid worden opgebracht.

Sommigen beweren dat op die manier de concurrentie scherper wordt en daardoor de hoogste kwaliteit boven komt drijven. Men kan hopen dat alles fatsoenlijk verloopt, maar dan nog klopt het argument niet. De meest indrukwekkende technologische resultaten in de recente geschiedenis zijn het gevolg van bewuste normstelling door de overheid. In 1917 was Rusland een berg achterlijke miserie. 44 jaar later stuurde Rusland als eerste land een man in de ruimte: Joeri Gagarin, op 12 april 1961.  In 1960 verklaarde Kennedy dat er voor het einde van het decennium een Amerikaan op de maanbodem zou staan. En als gevolg van de overheidsdoelstelling werd de eerste atoombom uit de geschiedenis gefabriceerd, op een paar jaren tijds…

Op een slinkse manier wordt een  dure Europese administratieve elite gecreëerd, die zich in macht en invloed ver boven de nationale verheft. Zo usurpeert Europa dus haar macht: het kruipt ons langs de rug over ons hoofd.

Erger nog is dat Europa er zodoende toe neigt de innovatie bij zichzelf te monopoliseren. Daardoor ontstaat een hiërarchie van innovatieve inspanningen: het Europese is “het hoogste” en dus het meest begerenswaardige.

Maar de wetenschap vordert het meest van al door het stapje voor stapje opeenstapelen van kleine beetjes, stuk voor stuk elk veel te minuscuul om in aanmerking te komen voor de aandacht van de genoemde Europese paladijnen. De lagere status van de kleine, veelal nationale verbeteringen, voert op den duur ook tot een lagere kwaliteit. Zodoende is het denkbaar dat de bombastische Europese projectenindustrie op den duur funest uitpakt voor de ontwikkeling van de techniek in haar geheel, want die moet het ook hebben van de talloze schamele, kleine stapjes. Zelfs namelijk het meest prestigieuze project kan niet zonder de resultaten van bescheiden technologische ontwikkelingen.

Vraag: moet “Europa” niet terug worden gedrongen?

 

Jaak Peeters

April 2013

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *