Waarom willen mensen als L. Huyse en anderen zo hardnekkig volhouden aan hun verlangen om alle historische verhalen en mythen te ‘deconstrueren’, lees: afbreken? Zij zelf beweren dat het is om de waarheid boven te halen. Anders blijven oude wonden etteren.
Thomas Wahctendorf maakte recentelijk duidelijk dat wie genadeloos op jacht gaat naar het waarheidsgehalte van verhalen of mythen, daardoor meteen ook zijn wantrouwen in de narratieve grondslagen van onze cultuur manifesteert.
Dat is wellicht juist. En wellicht is het waar wat diezelfde auteur schrijft: dat dit wantrouwen een extreme vorm van moderniteit is, die voortkomt uit de Cartesiaanse leuze dat alleen dàt aanvaardbaar kan zijn, wat klaar en duidelijk bewezen werd.
Toch is dat niet alles.
Waar komt de idee vandaan dat wie verhalen en mythen verder laat leven oude wonden verder laat etteren? Kortweg: dat is een slechte interpretatie van de inzichten van Freud, Charcot en co. Mythen en oude verhalen zélf werken namelijk als verwerkingsmachines van oude tormenten, net als literatuur en kunst in het algemeen. Wat mythen ons brengen, is tegelijk het verhaal hoe datzelfde volk zijn miserie verwerkt heeft. Het volk heeft zelf psychiater gespeeld. De divan werd intussen weer opgeborgen want het volk heeft gedaan wat het moest doen: zijn tormenten verwerken om het leven nadien verder te kunnen zetten.
Maar Huyse en co nemen daar geen genoegen mee: zij willen dat er nog tweede psychiater wordt opgetrommeld, namelijk om te onderzoeken of zijn eerder werkzame collega zijn werk wel goed heeft verricht. Schuilt de onrust dan misschien bij hen – terwijl het volk zelf al lang klaar is? Dan zouden sommige theoretici getuigenis afleggen van een aanmatigend misprijzen voor de kundigheden van het volk. Dat is maatschappelijk geen gezonde houding.
Zo bekeken ziet het er veeleer naar uit dat men zich moet afvragen waarom sommigen zo’n dwingende behoefte hebben aan nog eens een psychiater, want wie het wantrouwen blijft opstapelen, maakt de uiteindelijke dosis onbehagen in de samenleving nog groter en schuift dus de opstap naar een normaal leven alleen maar verder in de toekomst.
De historicus moet niet afbreken, maar inzicht verschaffen en uitleggen.
Maar er is nog een andere reden om de positie van mensen als Huyse af te wijzen.
Wie de genadeloze afbraak van verhalen en mythen najaagt, moet toch eens uitleggen wat hij dan doet met de ontzagwekkende mystieke traditie in onze menselijke cultuur. Ja: het gaat hierbij over Hadewych, Ruusbroek, Eckhart, Theresa van Avila, Anna van Hees maar ook over Boeddha, Krishnamurti en zovele anderen. Al die mensen hebben zich één gevoeld met het Al en daarbij inzichten verworven waar de meesten onder ons slechts naar kunnen hunkeren. Moeten hun ervaringen zo nodig gedeconstrueerd worden? Ze brengen ons toch ook maar onbewezen verhalen en mythen? Of doen we er toch maar beter aan te aanvaarden dat er naast de ‘dagelijkse’ kenwijzen nog andere bronnen van menselijke kennis en dito levenservaring bestaan? Wat is er zo dwingend dat alléén de zichzelf als rationeel voordoende deconstructivist het recht meent te hebben aanspraak maken op de ene waarheid? En zijn mythes dan niet ook een middel om naar een wereld te grijpen, die we anders niet te pakken krijgen?
Laat ons die zaak nog een op een andere manier bekijken.
Het is niet uitgemaakt dat er maar één waarheid bestaat. Zelfs sommige fysici twijfelen daar aan. Het zou de zaak alleen nog ernstiger maken.
Laat ons dus aannemen dat er maar één kosmos is en wellicht – al twijfelen sommige fysici tegenwoordig ook daar aan – maar één stel natuurwetten.
Maar die kosmos omvat dan ook alles. Er is niets buiten, behalve, voor wie gelovig is, God.
Echter de wereld van de mensen omvat helemààl niet alles.
Wie toch tot deze laatste opvatting neigt, moet in het archief van de BBC de uitzendingen over de Engelse dame opvragen, die in Borneo Oran Oetanwezen opvangt, grootbrengt en ze vervolgens weer in de wildernis uitzet.
Wie deze Orankinderen observeert, ontwaart meteen zoveel trekken van het menselijke kind, dat het heus moeilijk wordt te ontkennen dat er in de geesten van die wezens allerlei gaande is. Ook die wezens leven in een wereld van betekenissen, in hun wereld, die voor ons te enenmale ontoegankelijk is, zoals onze wereld voor hen ontoegankelijk is. Ze kunnen zich bijvoorbeeld niets voorstellen over onze maanreizen. Gesteld dat ze filosofisch zouden denken, zou hun stelling dat maanreizen ‘onwaar’ zijn, manifest onjuist zijn.
Wie vanuit ervaringskennis, zoals opgesloten in verhalen en mythen, de mogelijkheid openhoudt dat er tòch maanreizen zijn, zou in de wereld van het politiek correcte denken op zware weerstand botsen.
Wat verhindert ons immers om dezelfde beperktheid toe te schrijven aan de wereld van betekenissen waarin mensen leven? Waar halen we de pretentie vandaan om te denken dat wij, kleine, sterfelijke menselijke wezens, de ultieme waarheid te pakken hebben?
Onze menselijke wereld is ongetwijfeld zeer rijk, maar beweren dat hij allesomvattend is, is op z’n zachtst gezegd arrogant.
Al onze menselijke kennis is beperkt en omdat ze niet van een alomvattend overzicht kan uitgaan, per definitie standpuntelijk.
Mythen en verhalen mogen dan narratief zijn, maar met Ricoeur moeten we erkennen dat we ze nodig hebben, precies omdat we standpuntelijk zijn en dus moeten openstaan voor wat onder andere traditie en mythologie ons te vertellen hebben. We moeten schroom opbrengen ten aanzien van wat we niet meteen rationeel begrijpen. Diep respect voor de volheid van het zijn, zoals Heidegger zou zeggen. Onze wereld is helemààl niet de héle wereld.
Er steekt in mythen zoveel wijsheid, dat we ze maar beter niet lichtzinnig met het huisvuil meegeven. Tenzij alléén die mythen voor afbraak in aanmerking komen, die gericht zijn op het menselijk groepsbestaan, lees: Vlaamse mythen.
Maar dat is afbreken en niet uitleggen.
Jaak Peeters
April 2012