De ideologische (burger)oorlog. Pleidooi voor een opstand van de normalen.

 

Zopas schreef Derk-Jan Eppink een opiniestuk over de politieke ontwikkelingen in Europa. Zoals bekend beginnen de Gutmenschen zowat overal in ons continent enigszins in paniek te raken. Voor een goed begrip: Gutmenschen zijn lieden die van de wereld een paradijs willen maken en die ervan overtuigd zijn dat onze voorouders er niks van hebben gebakken en dat, bijgevolg, zowat alles wat onze voorgangers ons aangeleverd hebben op de schop moet. Op zich kàn men zoiets denken – al lijkt dat een nogal fanatieke manier van denken – maar daar houdt het niet bij op, want die lieden die de ultieme revolutie van de toekomstige maatschappelijke perfectie – ook “progressiviteit” genoemd – niet wensen mee te prediken, moeten worden verdreven, onmachtig gemaakt en politiek en ideologisch uitgeschakeld en, als dat niet meteen lukt, in ieder geval gediaboliseerd.

 

Dus: de genoemde Derk-Jan Eppink schreef een opiniestuk waarin hij uitlegt dat in zowat heel Europa het midden verwasemt en de uitersten zich versterken, zowel links als rechts, en dat links vreest dat het door rechts de pas wordt afgesneden omdat het overal de electorale wind in de zeilen heeft. Vandaar hun lichte paniek, aangezien de rechtse haring beter blijkt te braden dan de linkse.

Uit zo’n conflict kan niets goeds voortkomen is Eppinks conclusie, en wie zal hem daarin ongelijk geven?

 

Mijn standpunt is dat die verdamping van het midden niet alleen een feit is en dat de verharding van de uiteinden dat niet minder is, doch dat een en ander steeds meer op een heuse ideologische oorlog begint te lijken. Omdat die zich binnen de hele maatschappij afspeelt en iedereen schijnt aan te steken, doemt het begrip ‘burgeroorlog’ op. Niet dat deze burgeroorlog met geweren en messen wordt uitgevochten – tenminste: nog niet – maar niettemin schijnt het me steeds meer toe dat we in een heuse staat van oorlog leven.

 

Het spel wordt namelijk steenhard gespeeld. Dat bleek dezer dagen nog maar eens uit de manier waarop de Gutmenschen van alle kleuren en obediënties de jongelingen van Schild en vrienden als stinkende gal hebben uitgebraakt. Terwijl Europa ons – ongevraagd trouwens, zoals dat meestal gaat als het uit die hoek komt – allerlei “verordeningen” oplegt die ons dwingen uiterst secuur om te springen met de principes van de privacy, staat de foto van de voorzitter van de genoemde Schild- en vriendenclub doodleuk met naam en toenaam in zowat alle weldenkende kranten afgedrukt. Niet één keer, maar dagenlang, keer op keer, bij voortdurende en onafgebroken herhaling. Meer zelfs: de pers presteert het een foto van een jongeman uit die groep samen met een foto van Hitler af te drukken. Als voorbeeld van wat tegenwoordig framing heet, maar in het Nederlands ‘bedrieglijk opzet’ moet heten, kan dat tellen.

Wat die jongelui verweten wordt? Daarop te antwoorden wordt een hele klus, want niemand weet wat hun ideologie eigenlijk precies is, behalve dat ze Vlaamsbewust zijn en hechten aan traditionele Vlaamse waarden. Maar dat kan de pret niet bederven: de journalistieke bloedhonden van de BRT hebben de zaak in hun uitzending “geduid” en nu hoort iedereen in het koor mee te huilen en de vleesgeworden slechtheid uit te spuwen. De universiteit van Gent – horresco referens – beet de spits af en gooide de betrokken voorzitter, die student is, meteen van de rol.

De Vlaamse jeugdraad schrapte het lidmaatschap van leden van Schild en vrienden. De morele druk is zo groot dat zelfs jonge kandidaat-gemeenteraadsleden zich gedwongen achtten zich uit de kieslijst terug te trekken.

Werd er ook iets bewezen? Is er enig bewijs dat die gasten een wet hebben overtreden? Dat is nog niet bekend, want het gerecht moet zijn onderzoek nog beginnen.

Niettemin zijn die jongelui nu al veroordeeld en, in het geval van de voorzitter van de groep, voor het leven getekend – ook zijn familie trouwens.

Maar nogmaals: dat kan de pret niet bederven, want het bruine gevaar dat de progressieve droom van de ideale wereld bedreigde werd weer eens uitgeroeid.

Althans: zo denken de Gutmenschen.

Intussen blijkt dus dat in zowat heel Europa extreemrechts – voor Gutmenschen is iedereen die hun mening niet deelt per definitie extreemrechts of tenminste populistisch – in opmars is.

Voorlopig kan de kanker nog ingedijkt worden: men smeedt overal de meest onmogelijke, onstabiele en veelal onwerkbare coalities, om toch maar te verhinderen dat extreemrechts aan de macht komt. Dat met name Oostenrijk bewijst dat het met dat extreemrechtse gevaar helemaal niet zo’n vaart loopt wordt voor het gemak even vergeten.

 

Het houdt niet op bij de ‘ontmaskering’ van een onoirbaar geachte jongerengroep.

Een staatssecretaris die niet het beleid voert dat de Gutmenschen welgevallig is wordt belaagd door rode advocaten, die telkens weer een nieuwe procedure beginnen wanneer ze door de geëigende rechterlijke instantie teruggefloten werden. Kwestie van zoveel mogelijk stokken in de wielen te steken van een bewindsman die hen niet aanstaat.

En als dat soort spelletjes nog niet volstaat, verhinderen communistische agitatoren de man in een universitaire collegezaal het woord te voeren.

De Gutmenschen zijn immers grote voorstanders van de vrijheid van meningsuiting, maar alleen als het hun mening is.

 

Erger is dat ook de EU de strijd voor de Heerlijke Nieuwe Wereld schijnt te hebben aangevat, weliswaar verpakt als de strijd tegen gevaarlijk nieuws.

De EU-commissie neemt zich namelijk voor om ‘terroristische’ boodschappen op het internet en de sociale media te bestrijden. Of ze daartoe enige bevoegdheid heeft? Dat zal euronationalisten en beroepscynici zoals de genaamde Guido Verhofstadt een zorg wezen! Ik alvast herinner me niet dat de toekenning van een dergelijke bevoegdheid ooit onderwerp van verkiezingen was. Dus hebben de dames en heren zich die bevoegdheid toegeëigend. Ziedaar de moderne Europese democratie – al vind ik dat die veel te veel kost voor wat wij er als burgers voor in de plaats krijgen.

De EU-Commissie zegt al langer met internetverantwoordelijken samen te werken om haatboodschappen te weren.

Mogen wij alstublieft ook weten wat dat is: een haatboodschap? Als ik zeg dat ik België weg wens, doe ik dan een haatdragende uitspraak? In mijn persoonlijk geval zal het voor de hoge heren wel niet de moeite wezen om zich om mijn uitspraak zorgen te maken, maar wat te denken over het lot van Catalanen, wier voormannen nog altijd illegaal in de gevangenis zitten? Oproepen om de Spaanse staat tot betere gedachten te brengen wordt door deze laatste immers als rebellie opgevat en is oproepen tot rebellie niet gevaarlijk of zelfs getuigend van haat?

Maar geen zorg hoor: de strijd tegen haatboodschappen is bedoeld om tegen autochtonen gevoerd te worden. Zo interpreteer ik het antwoord op de vraag die ik zelf ooit aan de voorgangers van het huidige Unia stelde…

De morele bekommernis van de Gutmenschen gaat immers één enkele richting uit. Helaas is dat niet de richting die wijst naar de modale, autochtone Vlaming, Nederlander, Duitser of Zweed.

Maar nu even terug naar die EU-Commissie. Die beweert nu dat ze de strijd wil aangaan tegen terroristische boodschappen.

Moet ik daar nu mee lachen of moet ik beginnen te schreien?

Ten eerste: de bazen van Facebook worden geacht ongewenste boodschappen te verwijderen. Heuh? Hebben die kerels een gerechtelijke bevoegdheid? Hebben zij het recht te oordelen over de onwenselijkheid van een boodschap, of, beter nog: hebben zij het recht om mensen te sanctioneren? Met welk mandaat? Dat van de Europese Commissie?

Bovendien acht ik het onwaarschijnlijk dat het terrorisme doeltreffend kan bestreden worden door meningsuiting te censureren. Welke kandidaat-terrorist zal in ’t lang en in ‘t breed verkondigen dat hij zinnens is een aanslag te plegen? En, ten derde, biedt niet elk doorsneeboek voor scheikunde het recept hoe je een ontplofbare stof kunt maken? Moeten die boeken allemaal verboden worden?

Dit is toch te zot om los te lopen!

Ik kan niet geloven dat men in de milieus van die EU-Commissie de onzinnigheid van hun voorstellen zelf niet inziet. Daarom denk ik dat de EU-actie niet is gericht tegen potentiële terroristen, doch wel bedoeld is om de autochtone bevolking te muilbanden.

 

Ik zal kort en duidelijk zijn: we schuiven op in de richting van een ideologisch totalitarisme en de EU, een groot deel van de media en allerlei instanties doen daar bewust of onbewust aan mee.

De teneur is overal dezelfde: elk verzet tegen de utopische droomwereld van de Gutmenschen moet worden gesmoord.

 

Laten we ons niet vergissen!

 

Totalitarisme wordt gemakkelijk verstaan als het optreden van een tirannieke regering, maar Hannah Arendt maakt ons duidelijk dat dit helemaal niet het geval is. “De onderdanen van een totalitair regime zijn geworpen en gevangen in het proces van de natuur of de geschiedenis, en veroordeeld om de beweging ervan te versnellen”, zo schrijft Arendt woordelijk. Zij kon in die jaren niet weten hoe onze EU-wereld er in 2018 uit zou zien. Vandaag moeten we zeggen dat de Europeanen zijn opgenomen in een totalitair-wordend regime dat zich ontwikkelt volgens de wetmatigheden van een ideologische denkwijze, die door de protagonisten ervan als een natuurlijke ontwikkeling wordt opgevat. Die ideologie dient zich aan als een progressie in de richting van de perfecte wereld waar het voor iedereen beter zal zijn, ook al snappen modale mensen en zeker extreemrechtse populisten dat zelf niet. De Gutmenschen zullen dan wel in hun plaats bepalen wat voor goed voor ze is. Wie zich tegen deze ontwikkeling durft te verzetten plaatst zich in de zin van Carl Schmitt buiten de menselijkheid en hoort daarom te belanden in een cordon sanitaire, uitgesloten te worden uit studie, werk of vereningsleven en moet dan maar als paria door het leven gaan. Eigen schuld dikke bult, nietwaar?

 

Het hele verhaal levert een ranzig, goor beeld op.

Er is de afgrond van het ideologische totalitarisme, gefaciliteerd door een ongenaakbare EU.

Er is een vrijheid om alles en nog wat te doen of te bereiken, tot het veranderen van geslacht en het – zoals aangekondigd!- inplanten van een baarmoeder bij mannen. De vrijheid houdt evenwel op zodra de grens van wat de Gutmenschen wenselijk achten wordt bereikt. Schijnvrijheid dus.

De media, die ooit dé kritische geest belichaamden, lijken steeds meer verstrikt in de ideologische netten en laten zich gebruiken bij de vestiging van de ideologische terreur, waarmee ze hun eigenlijke opdracht veronachtzamen. Dat loopt bij nadenkende mensen in de gaten en die laten de pers voor wat ze is, zodat kranten en tijdschriften op zoek moeten naar andere bronnen van inkomsten in ruil voor verloren abonnementen. Maar in plaats van tot inkeer te komen, voelen ze kennelijk de drang om nog harder op de spijker te kloppen.

Op maatschappelijk vlak evolueren we naar versplintering als gevolg van de vestiging van een zogeheten multiculturele maatschappij, waarin bevolkingsgroepen niet met doch naast elkaar leven en de maatschappij daardoor uiteenvalt in afzonderlijke groepen die elkaar vaak diep wantrouwen. Ex-Joegoslavië zou ons moeten leren dat er in dat geval niet veel nodig is om de vlam in de pan te doen slaan en daar zal geen gejammer tegen stigmatisering bij helpen.

Maar de multiculturele maatschappij moet en zal er komen, tot welke prijs dan ook.

Er is tenslotte het effect op de persoonlijke belevingswereld van de modale mens, die veel meer houvast heeft aan wat voorgangers hebben aangebracht dan aan warrige ficties van onrealistische dromers. Hun vroegere waarden worden evenwel bespot; wie eraan gehecht blijkt is oubollig en hoort er niet meer bij – of wordt wetens en willens uitgestoten. De Nieuwe Wereld die ons in vervanging van de vroegere, in millennia gegroeide zekerheden wordt gepresenteerd roept echter onzekerheid en angst op, zoals alles wat nieuw is achterdocht oproept en hij leidt tot desoriëntatie. Bovenop komt de politieke druk die elke afwijkende mening veroordeelt en daardoor de normaal denkende mens met schuldgevoelens opzadelt, omdat hij zich in het opgelegde wereldbeeld niet langer herkent en op den duur gaat geloven dat de fout bij hém zit. Wie zich hiertegen wil verdedigen kan dat alleen door zichzelf in zijn eigen persoonlijke carcan op te sluiten, de tijd te doden door sport en spel of door wat geleuter aan de cafetoog. In werkelijkheid komt hij zodoende terecht in een door niets te doorbreken eenzaamheid, die door de illusies van de games, facebook en instagram nog geïnstitionaliseerd wordt.

Dit wordt de planeet van de dromers.

 

Ik moet het met Eppink eens zijn: dit kan nooit goed aflopen.

 

Tenzij we – we: dat zijn de modale, normale mensen die nu als extreemrechts of populistisch worden weggezet en die nog willen geloven in de waarden die doorheen de eeuwen zijn gegroeid -, tenzij we, zeg ik, de moed bij elkaar rapen en de opstand der normalen uitroepen.

Als dat niet lukt wachten onze nakomelingen de dystopieën waarop àlle utopieën altijd uitlopen, zoals beschreven werd door mensen als Zamjatin, Orwell en Dickinson.

 

 

 

Jaak Peeters

September 2018

De producten van Bert Bultinck: afgekauwde pruimtabak.

Het wordt van langsom hilarisch. Ik bedoel: volgens de genaamde Bert Bultinck zijn Vlamingen ziekelijke racisten. Ik heb altijd aan blanke Amerikanen gedacht, als het scheldwoord racisme over de tafel schoof. Maar neen: Vlamingen zijn racisten. Gestampte, onverbeterlijke racisten. Het zit in ons DNA.

Bovendien zijn ze bang. Ze zijn bang van ‘de ander’. En ze zijn bang dat hun banen zullen ingenomen worden door niet-witte Vlamingen.

Hoe is het mogelijk zoveel onzinnig gezwets opeen te stapelen op enkele tientallen regels?

Over de meer filosofische aspecten van BB’ s gezwets wil ik niet verder uitweiden. Daar heeft Johan Sanctorum in Doorbraak al veel te veel woorden aan verspild. Een andere reactie is die van Boudewijn Boeckaert, die de bespottelijkheid van het hele zaakje etaleert.

Hier wil ik de bal terugkaatsen naar die poging tot redacteur, die er niet in slaagt meer dan een afgekauwde prop redactionele pruimtabak voort te brengen – en dan kennelijk nog verwacht dat lezers zijn schrijfsel ernstig nemen.

Eerst de beschuldiging dat de modale Vlaming een racist is in hart en nieren. Laat me beginnen met een simpele methodologische vraag: hoe is BB tot deze conclusie gekomen? Door enkele feiten, zoals op Pukkelpop, onlangs? Als ik zijn professor wetenschapsmethodologie zou zijn, zou ik hem moeten buizen. In de wetenschap is het immers echt niet toegestaan algemene conclusies te trekken uit enkele, toevallige en bijeengesprokkelde feiten – waarvan de eigenlijke kern vaak nog onbekend blijft ook. En zelfs als het verzamelen van feiten op de correcte manier is geschied, is het trekken van een conclusie altijd maar een voorlopige zaak: een hypothese. Die moet door later onderzoek bevestigd worden.

BB heeft niets onderzocht. Hij heeft een paar akkefietjes bijeengekrasseld en trekt daaruit meteen een algemene conclusie, die hij nota bene van toepassing acht op de hele Vlaamse bevolking.

Als voorbeeld van stigmatisering kan dat tellen!

Wat zou BB vertellen als ik zou zeggen dat negers – een bewuste woordkeuze – elke dag vijf keer hun vrouwen bespringen en ze dus onverbeterlijke seksmaniakken zijn? Kan iemand zich het gehuil voorstellen?

Maar als het om Vlamingen gaat, màg dit soort benevelde stigmatisering dus wel. Dan is het toegestaan om alle regels van wetenschappelijke en journalistieke degelijkheid aan de haak te hangen en mag je er maar op los schelden.

Wat ik denk?

Dat de filosofische beschouwingen van Johan Sanctorum over deze zaak veel te ver en te diep gaan. Het hele ding is zoveel intellectuele inzet niet waard. BB’s gezwemel haalt nauwelijks het niveau van de gemiddelde cafetoogpraat van het soort dat je kunt aanhoren als de klok het middernachtelijke uur begint te naderen en de consumptie van geestrijk vocht zo stilaan sporen begint na te laten.

Ziedaar mijn beeld van de hoger genoemde pruimtabak.

Waarom ik dat zo fel zeg? Omdat ik me herinner hoe BB het heel relevant vond om het persoonlijke liefdesleven van een minister en haar minnaar openbaar te maken. Schaamte kent die kerel ook al niet. Discretie evenmin.

Sterker nog is dat ikzelf enkele jaren geleden hard heb gemaakt dat Vlamingen uitgerekend géén racisten zijn. Toegegeven: in plaats van 50 interviews, had ik er 200 kunnen doen. Maar ik heb tenminste onderzoek gedaan en mijn conclusie staat regelrecht tegenover deze van BB.

Van een doctor in de Germaanse filologie had ik echt wat anders verwacht.

Ten tweede: als BB enig verstand van psychologie zou hebben, dan zou hij weten dat de ‘angst voor de ander’ een evolutionair gegeven is. Als ik voor het eerst een jonge kat in mijn tuin loslaat, begint die de tuin te onderzoeken – onder meer om uit te zoeken of er geen andere katten in de tuin rondlopen. Misschien hoeft een germanist dat niet te weten, maar alle levende wezens worden achterdochtig als ze iets onbekends ontmoeten. De mens is geen uitzondering op die regel.

Als dat zo is, moet je daarover ook niet beginnen te zaniken. Normale mensen zaniken ook niet over de bestaande natuurwetten.

Ten derde. Ik heb altijd gehoord en gelezen dat ‘men’ destijds gastarbeiders liet over komen. Die zouden dat het vuile werk komen doen. Is dat ‘remplacement’? Ja, in zekere zin wel, maar daar waren dan zelfs de vakbonden pleitbezorgers van. Eidoch: die “men”: dat was niet de massa van de gewone Vlamingen. Die massa vernam.

Alweer een methodologische fout, BB! Eén racistische Vlaming kleurt de Vlaamse hemel nog niet racistisch. Je mag niet zonder reden veralgemenen. Tweede buis.

Maar dan maakt BB alwéér een methodologische fout. Want wie wat stelt, moet zich op feiten, observaties of metingen baseren. Die moeten evenwel correct zijn. Wat blijkt? Dat die niet-witte Vlamingen helemaal geen werk “afpakken”, maar dat ze de lege arbeidsplaatsen opvullen, waarvoor er veelal geen “witte” Vlamingen beschikbaar zijn: postpakkettenbedeling, schoonmaak, verzorging in rusthuizen en noem maar op. Overigens gebeurt die ‘remplacement’ ook door ‘witten’: kijk maar naar de in het zwart werkende Polen in de bouwsector. BB heeft dus niet eens kennis genomen van de correcte feiten.

Alweer mis, BB.

Wat is dat toch allemaal, zo’n opeenstapeling van onzin, van onbewezen en zonder meer foutieve stellingen, nota bene door iemand die in de zetel van een hoofdredacteur heeft plaats genomen? Tekent dit alles niet een onfris beeld van de redacteur zelf? En een even onfris beeld van de directie of de uitgevers?

En wat doen wij, gewone Vlamingen, hiermee?

Tja: op die laatste vraag ligt het antwoord voor de hand. Laat dat ‘boekske’ in het winkelrek liggen.

Het ligt daar goed.

 

Jaak Peeters

September 2018

11 juli 2018: nadenken over Europa

11 juli en het Europa der volkeren

 

In vlaamsnationale milieus komt men steevast op voor een Europa dat opgebouwd is vanuit de volkeren. Er zijn echter wel wat redenen om te vrezen dat het met Europa helemaal de verkeerde kant op gaat en dat een Europa van de volkeren verder weg is dan ooit.

In plaats van stil te staan bij het verleden of de nog niet helemaal weggewerkte achterstelling van Vlamingen in de Belgische staat of bij de ergerlijke, nog steeds bestaande transfers, moeten we misschien ook maar eens onze gedachten laten gaan over het Europa, zoals ons dat vandaag overkomt. De EU is de dominerende kracht die ons leven, onze welvaart en ons welzijn op een beslissende manier bepaalt. Daarover na te denken is niet alleen nuttig. Het is noodzakelijk. We moeten dat doen met kritische blik en met het belang van mens en volk voor ogen. In deze door liberaal kapitalisme beheerste wereld schijnt van langsom alleen nog de economische efficiëntie van tel en wordt de mens herleid tot consument en producent. Even de uitspraak van de Franse schrijver Bernard Stiegler aanhalen is verhelderend: de proletarisering van verbruikers die we vandaag zien gaat gepaard met de vernietiging van savoir-vivre, zeg maar: de menselijke waardigheid. Volks gezegd: we worden zoet gehouden met brood en spelen en we worden aangezet tot kopen met illusies die ons door de reclame worden voorgehouden.

Intussen bepaalt een hoog over onze hoofden heen torende EU ons leven.

 

De tanks van Juncker

 

Het is tussen de plooien van het nieuws terecht gekomen, maar dat is heel onterecht. Het gaat om ‘de wens’ van de genaamde Juncker, Jean-Claude, die meent dat geen bruggen de tanks mogen tegen houden. Dus wil hij dat de lidstaten grote verkeersassen uittekenen om tanks en zware voertuigen toe te laten zich ongehinderd over grote afstanden – lees het hele ‘grondgebied’ van de Europese Unie – te verplaatsen. Volgens De Tijd sluit dit plan aan bij de wens om het hoofd te bieden aan de toenemende dreiging vanuit Rusland. De EU-Commissie verklaart op die manier beter crises te kunnen voorkomen, ‘onze’ missies efficiënter te kunnen ontplooien en sneller problemen te kunnen aanpakken.

Daarom moet tegen 2025 een EU-defensie volledig functioneel zijn, heet het nog. Niemand herinnert zich verkiezingen waarbij dit alles aan de kiezer werd voorgelegd, maar zoiets zijn we al langer gewend.

Het eerste dat nu bij me opkomt is: angst. Ik ben simpelweg bang van grote militaire en politieke constructies. Ze werken verpletterend voor mens en volk. De enkeling telt niet: 1000 doden in een conflict is op een schaal van 500 miljoen toch maar een klein detail? Zodra een dergelijke reuzenconstructie op poten staat is er ook niets meer dat haar kan stoppen. Haar macht neemt nog alleen maar toe. Zelf gelooft ze onaantastbaar te zijn en vooral: alles alleen en op zichzelf te moeten en kunnen doen. Dat is een vreemde gedachtengang in een wereld van wereldwijde onderlinge afhankelijkheid maar het laat het gedateerde karakter van de redenering zien. De EU stelt zichzelf op als een staat van het oude soort – de negentiende eeuw – die alles wat des mensen is onder controle wil hebben.

 

 

Cultboeken.

 

Psychologen weten maar al te goed dat grote macht aantrekkelijk is. Het kunnen deelnemen aan de macht, en ipso facto aan grote macht, verblindt het rationele oordeel. Macht appelleert aan diepe, oeroude instincten. Daar zullen wel fylogenetische redenen voor bestaan. We zien ook dat vele dieren de neiging vertonen samen te troepen: het deel uitmaken van een grote massa schept een gevoel van veiligheid. Hoe groter de kudde, hoe groter het veiligheidsgevoel.

Maar in het geval van de mens is dat gevoel toch bedenkelijk.

Er bestaan tenminste drie cultboeken die het gevaar van die massiviteit in het licht stellen.

Het eerste is dat van Sigmund Freud: Het ik en de psychologie der massa. Freud toont aan hoe de menselijke individualiteit die komt tot een vorm van persoonlijk, min of meer logisch onderbouwd oordeel verstikt raakt door het opgaan in een massa. Hij schreef dit boek toen de Nazi’s in Duitsland gigantische massabijeenkomsten organiseerden en mensen als één man hysterisch reageerden als de Fuhrer ten tonele verscheen. Die Fuhrer, zo meende Freud, was de verpersoonlijking van de Vader van ons Allen, die de personificatie is van de bescherming die het deelgenootschap aan de massa biedt.

Het tweede boek is Ortega Y Gassets Opstand der horden. De laatste Nederlandse vertaling ervan luidt: De opstand van de massamens. Dat zegt wellicht nog beter wat Y Gasset in 1929 wilde zeggen: dat de toeneming van de bevolking en de welvaart geleid heeft tot de verschijning van een mensentype gekenmerkt door ijdelheid, zelfgenoegzaamheid en, in zijn meer recente vormen, door een hol postmodernisme, dat gekenmerkt wordt door afwijzing van natuurlijke orde en regels, die vervangen worden door een ikzuchtig wentelen in de wellust van het onmiddellijke genoegen maar tegelijk geen kritiek kan verdragen. In Trouw van 16 mei 2015 gaf vertaler Diederik Boomsma meer uitleg over de visie van Y Gasset.

Ortega, zegt Boomsma, nam een eenzame positie in. Hij wilde Spanje moderniseren, maar was beducht voor de gevaren. Overvloed kan uitmonden in een futloos bestaan. Het gelijkheidsideaal kan autoriteit ondermijnen. Vrijheid kan leiden tot egoïsme. ‘La rebelión de las masas’, opgebouwd uit essays, werd alom gelezen en geprezen. Johan Huizinga, Nederlands beroemdste historicus, noemde het werk ‘een baken in den storm dezer bewogen tijden’. Daarmee bedoelde hij de opkomst van het communisme en het fascisme.

Ook hier weer verliest de individuele mens zijn intellectuele greep op zijn bestaan. Als problematische achtergrond verschijnt alweer de massa.

Het derde cultboek is het beroemde boek van Alexis de Tocqueville: Democratie in Amerika. De Tocqueville schrijft: ik vraag mij af, welke de trekken zijn waaronder de tirannie weer een nieuwe gestalte zou aannemen. Ik zie dan voor me een ontelbare massa van in alle opzichten gelijke mensen, die heel egocentrisch bezig zijn met het rusteloos najagen van de onbeduidende, burgerlijke genoegens waar zij hun hart op gezet hebben.(…) Boven al deze egocentrische individuen torent een enorm bevoogdend machtsapparaat als enige instantie die hun welvaart garandeert en hen van de wieg tot het graf begeleidt. Het is allesomvattend, voorziet en regelt alles tot in detials en wel met fluwelen handschoenen. En zou een vergelijking te maken zijn met de verhouding ouders-kinderen(…).

 

Altijd dezelfde euvels

 

Het is moeilijk om, op dit punt aangekomen, niet onwillekeurig aan de EU te denken, zoals deze vandaag aan ons verschijnt.

In werkelijkheid is er nog een vierde werk dat door velen gelezen is, maar te vaak alleen maar als een fictie-roman wordt bestempeld. Het gaat natuurlijk om George Orwell in diens 1984.

De Big Brother – wat verwijst naar de ouder-kindrelatie waarover de Tocqueville schrijft – regelt alles, zorgt voor alles maar modelleert ook het denken en voelen van de grote massa waarover hij heerst. Dat aspect van Orwells roman is goed bekend. Minder bekend is het feit dat die Big Brother zowat constant in oorlog is. De Big Brother, ontstaan na een revolutie, tot stand gebracht door ‘De Partij’ en die na haar machtsovername over een massa van driehonderd miljoen mensen nog steeds de illusie in stand houdt dat de mensen opmarsjeren naar een trotste natie van strijders die in volmaakte eenheid strijden en triomferen, die Big Brother dus, had een externe vijand: Eurazië. En net als bij Freud was elke vorm van individuele kritische distantie verdwenen. Winston Smith, in wiens geest twijfel en zelfs een vorm van verzet rijst, wordt door de machtige machine van de Big Brother volledig vermalen.

 

De schrijvers van die dagen konden geen besef hebben van wat wij vandaag sociale media noemen: de spulletjes die dat mogelijk maken bestonden gewoon nog niet. De voorspellingen van de schrijvers moeten dus aan onze tijd worden aangepast. Misschien houdt dit onder meer in dat ‘het bestuur’ zoals dat bijvoorbeeld bij Orwell wordt beschreven, veel minder rechtstreekse greep heeft op het denken en voelen van de massa’s en dat deze greep voor een belangrijk deel verschoven is naar het egalitaristische politiek correcte denken dat via de sociale media overal doordringt. Ook het bestuur zélf kan onder invloed van die sociale media komen.

Het verhaal is dus vandaag complexer dan in de jaren dertig van vorige eeuw, toen het opkomende fascisme en communisme een al bij al simpele wereld presenteerden.

Doch de grondprincipes blijven dezelfde: de aanwezigheid van de massamens, het verdrinken van het inviduele, logische oordeel, het gelijkschakelen van de massa’s en het uitwissen van wat in die massa verdelingen aanbrengt – ik wijs er in het voorbijgaan op dat dit punt ook een zorg was voor Hannah Arendt -, het uitoefenen van macht vanuit een punt waarop niemand nog echt greep heeft. Tenminste op de achtergrond is er ook altijd een vijandbeeld aanwezig. Bij Orwell is dat heel uitdrukkelijk en bij Y Gasset en Freud, die beiden schreven en werkten in de periode tussen de twee wereldoorlogen, is die vijandgedachte op de achtergrond zeker aanwezig. De Tocquevilles boek is ontstaan tijdens een reis in Amerika en hij beperkt zicht tot de verslaggeving van zijn reis.

 

Geen positief toekomstbeeld

 

Ik keer nu terug naar de tanks van Juncker.

Waar denkt die man aan, als hij dergelijke dingen zegt? Ongetwijfeld denkt hij aan een potentiële externe vijand. Dat is dus precies gelijkaardig als het externe vijandbeeld in drie van de hiervoor aangehaalde werken.

Juncker ziet niet zomaar een externe vijand: hij ziet een militaire vijand die de Europese Unie bedreigt.

Kan iemand uitleggen wat het verschil is tussen deze manier van zien en die van de regeringen van de nationale staten een eeuw geleden, bijvoorbeeld die van Duitsland en Frankrijk? Het lijkt duidelijk: de EU is business as usual.

Tegelijk is de denkwijze van Juncker niet uit te leggen zonder de Europese Unie op te vatten als één groot, intern min of meer gelijkgeschakeld geheel, een geheel van meer dan een half miljard mensen. Ook dat element komt in de literatuur telkens weer terug. In de literatuur wordt deze gelijkschakeling doorgetrokken tot een modelleren van denken en voelen van de bevolkingsmassa.

Sommigen zullen opmerken dat het met dit laatste toch niet zo’n vaart loopt.

Ieder heeft het recht optimistisch te denken, maar hoelang is het geleden dat in EU-milieu’s acties werden aangekondigd tegen wat zij fake-nieuws of nepnieuws noemen? Hoever zijn we dan nog verwijderd van een van bovenaf modelleren van denken en voelen van de volkeren van Europa tot allemaal gelijkgeschakelde Europese ‘burgers’?

Natuurlijk vindt dat proces niet op die simpele manier plaats: de opkomst van de genoemde sociale media, bijvoorbeeld, compliceert de zaak, doch maakt het modelleren daarom niet minder effectief.

Dit brengt ons bij het derde element dat we telkens weer terugvinden: het uitschakelen van het individuele, kritische oordeel.

Psychologisch is het een belasting om tegen de stroom in te varen. Het is veel gemakkelijker om in de populaire brood-en spelencultuur, van de massaysterie van het voetbal tot de collectieve, al dan niet opgeklopte verontwaardiging tegen Donald Trump, gewoon mee te gaan. Zodoende is wie apart staat tegelijk zonderling of zelfs extremist.

Als we media zouden hebben die oog hebben voor het belang van de kritisch denkende individuele geest, zou je misschien nog kunnen zeggen dat het in realiteit niet zo’n vaart loopt. Maar de combinatie van een staatsnationalistisch denkende en handelende EU, een falend onderwijs, sociale media en politieke correctheid en een medialandschap dat zijn maatschappelijke plichten verwaarloost: dat is geen recept voor een positief toekomstbeeld.

 

Twee fundamentele waarheden

 

Tegenover deze hedendaagse Big Brother in de vorm van een allesbepalende EU, die zich kennelijk op een oorlog met Rusland voorbereidt, moeten twee fundamentele waarheden worden geplaatst.

 

Ten eerste. In de sombere jaren dertig van vorige eeuw schreef de Franse dichter en schrijver André Suarès de beroemde woorden (mijn vertaling): Ik zing de lof van de kleine naties. Alleen zij zijn op de maat van de mens. De grote imperia zijn slechts op de maat van de soort. De kleine naties hebben het aanschijn gegeven aan de stad, de moraal en aan de individuele mens. Suarès schreef deze woorden in een werk getiteld : Vues sur l’ Europe. Ja, hij had een visie op Europa!

Erkenning voor de individuele waardigheid en voornaamheid vindt Suarès in de grote rijken niet terug: daarvoor moet je naar eenheden op mensenmaat terugkeren. God heeft mensen geschapen, schrijft hij, maar heus geen massa’s. Precies de verscheidenheid is het kenmerk van die individuele menselijkheid.

De kaarten liggen derhalve niet zo gunstig voor de individuele mens, die op waardigheid en morele en intellectuele voornaamheid is gericht, in een massastaat die handelt zoals de EU laat zien.

Maar ten tweede: Rusland is gewoon niet onze vijand. Dat is gewoon niet waar. Dat vijandbeeld is nog een vage maar onterechte erfenis uit het tijdperk van de Koude Oorlog, toen de Sovjetlegers op enkele tientallen kilometers van het Duitse Kassel stonden. Er wàs toen alle reden om ongerust te zijn en onszelf te wapenen. Het zwakke West-Europa dat nog steeds bezig was het puin van de oorlog te ruimen, had niet langer de kracht en de morele weerbaarheid die enige kans op verzet tegen de Sovjetlegers denkbaar konden maken. De aanwezigheid van –toen- zowat 300.000 Amerikaanse militairen en een breed uitgespreid atoomparaplu leken toen noodzakelijk. Het Rusland van vandaag evenwel is nog slechts een schim van de voormalige Sovjet-Unie. De militaire uitgaven van Rusland bedroegen in 2009 61 miljard Am. dollar; die van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk respectievelijk 69 en 67 miljard dollar. De Amerikaanse 667 miljard. Bovendien werd het Warschaupact opgedoekt als gevolg van het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. De NAVO echter bleef behouden, en moet om enige vorm van geloofwaardigheid te behouden bij voortduring op zoek gaan naar vijanden buiten Europa.

Precies omdat Rusland nog slechts een schaduw van de voormalige Sovjet-Unie is, zijn de atoomwapens veel gevaarlijker dan ooit. Er kan een moment komen dat de leiding van Rusland geen keuze meer heeft. Iemand als de Belgische stafchef zal deze gedachtengang afwijzen, maar kan hij ook inhoudelijk de argumentatie ervan weerleggen? Of verkiest ook hij door te lopen in oude, versleten sporen?

 

Twee modellen

 

Al het voorgaande is stof genoeg om na te denken over een ander Europa dan wat ons vandaag wordt voorgeschoteld.

Om een continent met een zo grote verscheidenheid te besturen zoals je die in Europa vind, bestaan er in werkelijkheid maar twee modellen.

Het eerste is dat van Zwitserland: de confederatie met een grote mate van zelfstandigheid voor de samenstellende delen. Het tweede model is dat van een keizerlijk imperium, dat onverbiddellijk streeft naar een zo groot mogelijke interne harmonisatie.

Omdat het keizerlijke model veel te veel neigt naar de euvelen die hierboven werden beschreven, blijft voor wie aan de menselijke waardigheid denkt in werkelijkheid alleen het confederale model over.

In EU-middens verwerpt men dit model, onder meer bij monde van H. van Rompuy, die beweert dat het confederale model niet werkt. De feiten spreken hem tegen: Zwitserland hield het 700 jaar vol. Anderhalve eeuw lang functioneerde de Hanze als een los handelsverbond tussen steden van wat nu Noord-Frankrijk is tot in het Balticum en Zweden. Omdat de communicatiemiddelen tegenwoordig ontzettend veel groter zijn dan in de veertiende en vijftiende eeuw, zou een Hanze-achtig verbond tegenwoordig wel degelijk te overwegen vallen.

Het zwaartepunt zou in dat geval bij volksstaten kunnen liggen, die vervolgens samen organiseren wat elk van hen afzonderlijk niet aankan, ook al zijn die volksstaten dan niet langer de dragers van een absolute soevereiniteit, zoals de officiële leer verkondigt. Tegelijk verschijnt de kans om de etnische verscheidenheid politieke erkenning te geven, hetgeen het ontstaan van toekomstige spanningen helpt te voorkomen. Zelfs etnische enclaves zijn denkbaar, hetgeen in de Balkan niet zonder belang is. Ook kleine volkeren zouden zichzelf tot op een relevant politiek niveau kunnen organiseren.

Een dergelijk verbond vereist geen apart parlement, geen dure vogels zoals Europese commissieleden, geen ambtenarenleger van 35.000 personen. Een goed functionerend coördinatiebureau kan volstaan: een gigantische besparing. Maar het geheel komt wel makkelijker tegemoet aan de zorgen die door André Suarès werden verwoord.

Voorwaarde is het beroep dat iedereen doet op de positieve krachten in de modale individuele mens, het vertrouwen in het menselijk kunnen en de wil om het altijd nog beter te doen. De vereist een her-denken van onderwijs en mediacultuur én van de werkelijke betekenis van wat wij cultuur noemen.

 

Een Euraziatische veiligheidszone

 

In een dergelijke niet-(staats)nationalistische structuur is er kans op intense samenwerking met Rusland, dat immers niet langer als vijand hoeft opgevoerd. Rusland speelde altijd al een rol in de Europese politiek. De Sovjet-periode is in werkelijkheid slechts een tijdelijke onderbreking hiervan. Als we afzien van een EU-mogendheid die Rusland als externe vijand opvat, vinden we misschien een weg om Rusland weer een plaats te geven in de Europese politiek. Voor Rusland biedt dat enorme voordelen en een organisatie van Europa die werkelijk van onderen op functioneert kan Rusland zodanig beïnvloeden dat er ruimte komt om nieuwe oplossingen te vinden voor de belangen van de Russen in bijvoorbeeld Oekraïne.

De voorwaarde voor dit alles is het opgeven van het staatsnationalistisch denken, zoals dat onder anderen beschreven werd door Stan Verschuuren en in het geval van Frankrijk en Groot-Brittanië uiteengezet werd door Anthony D. Smith, in diens National Identity. Misschien helpt de Brexit ons alvast af van verzet vanuit het Verenigd Koninkrijk.

 

Smith heeft nooit over een Euraziatische veiligheidzone gesproken. Die zou ons relatief kleine Europese schiereiland opnemen in een veiligheidszone die ook Rusland, China en mogelijks India omvat.

Zeer zeker zou de concurrentie met name met China en India niet meevallen, maar of we dat willen of niet: die concurrentie komt er gewoon toch aan. Ze vindt vandaag al plaats en ze ligt aan de basis van de huidige handelsoorlog tussen Amerika en China. We kunnen er ons maar beter op voorbereiden en een verbond dat door zijn grote verscheidenheid vele actiemogelijkheden kan verzinnen biedt interessante vooruitzichten, omdat de verscheidenheid andere, vruchtbare initiatieven kan opleveren en de EU een positieve rol kan spelen als faciliterend orgaan. Dat lijkt beter dan ons te verschansen in een Europees fort, waarvan de steeds talrijker wordende bressen toch niet te dichten blijven, en dan spreken we niet eens over de illegale immigratie. Het grote nadeel van zo’n fort is altijd dat het de hele Europese massa één enkel spoor dwingt, en misschien zelfs het verkeerde spoor. Vanuit de biologie weten we dat verscheidenheid altijd voordelig is: zonder die verscheidenheid had de pest misschien de mensheid uitgeroeid. Er is geen reden om te denken dat zulke gedachtengang niet ook kan gelden op economisch, sociaal en cultureel vlak. Aan een nieuwe uitgave van een superimperium naar het model van Oostenrijk-Hongarije is er geen behoefte meer.

 

Tegelijk geeft heel dit beeld ons de kans ons van de dominantie van de Verenigde Staten te bevrijden. Het is voor de wereldvrede gewoon niet goed dat één land de hele tijd naar de volstrekte economische, culturele, politieke en militaire dominantie kan streven. Zo’n situatie wordt onvermijdelijk labiel. Ze leidt tot onafgebroken spanningen onder grote blokken. In een wereld vol kernwapens is dat levensgevaarlijk. Onvermijdelijke misverstanden binnen Europa kunnen in dit model altijd tot de kleinere schaal worden beperkt, dan zijn ze minder riskant. Dat heeft iets van doen met de bekende containment-politiek.

Als we ons van de VS kunnen losmaken, zal ons dat ook helpen om – bijvoorbeeld en in de huidige omstandigheden – een Europees gevechtsvliegtuig te kopen in plaats van de F-35, waarvan de Amerikanen de gebruikstouwtjes stevig in handen houden. Meer zelfs: wie weet wordt het ooit denkbaar dat er in Europa naast vliegtuigen zoals de Gripen ook Soechoj-vliegtuigen door de lucht klieven. Dat zou een as met Rusland en China voor vele jaren vastlassen. Behalve wapenboeren heeft immers niemand er belang bij spanningen met Rusland te scheppen.

Dat alles lijkt nu slechts een droom, maar dromen hebben de mensheid altijd al voortgestuwd – denk maar aan de ruimtevaart. Over een eengemaakt Europa wordt al eeuwen gedroomd. In tegenstelling tot sommige andere dromen gaat het dit keer niet om boze droom. De Russen zouden hun raketten dan niet langer op Kleine Brogel of Volkel hoeven te richten.

Dat is niet alleen voor de Limburgers en de Brabanders een opluchting.

 

Vertrouwen in de krachten van een burgergemeenschap

 

We moeten dus maar eens dieper nadenken over een ànder Europa. Misschien moeten we meer en beter beseffen dat wat de politieke sfeer heet niet het alfa en het omega van ons bestaan mag zijn, ook al is die sfeer zo groot als de EU. En misschien hebben vele vlaamsnationalisten te lang en te hoog ingezet op de politiek door van deze laatste de oplossing voor al hun problemen te verhopen. Dat is ongeveer dezelfde fout als die van zovele euronationalisten vandaag.

Misschien moeten we maar eens meer vertrouwen hebben in de krachten van een gemeenschap van bewuste burgers. De volksstaten die hier bedoeld worden hebben werk genoeg voor de boeg: de zorg om de zwakkeren, zieken, kinderen, de bejaarden, waarvoor betaalbare rusthuizen moeten tot stand komen. Er is het verkeer en de gezondheidszorg, de kwaliteit van het onderwijs en een hoop relevant wetenschappelijk onderzoek, om over natuurbehoud maar te zwijgen. Misschien begint het werk dus eerst bij het opbouwen van geloofwaardige gemeenschappen van bewuste burgers en laten we het denken in termen van politieke imperia voor wat het is: voorbijgestreefd.

 

 

Jaak Peeters

Juli 2018

 

 

 

 

 

Wegmoffelen van morele verantwoordelijkheid?

In een opiniestuk in Knack van 3/6/’18 hielden Ariane Bazan en Ligeia Quackelbeen een pleidooi om ‘slachtoffers uit het beeld te houden’. Hun ondertitel luidt: “Moreel oordeel over de ouders van Mawda zegt niets over juridische verantwoordelijkheid”.

 

Ik schets eerst de feiten.

Het verhaal gaat over illegalen die een politiebevel weigerden op te volgen en daarbij een kind als menselijk schild gebruikten, waarna de op de banden gerichte politiekogel per ongeluk de peuter Mawda doodde. Een bekend politicus verklaarde daarop dat in deze zaak de morele verantwoordelijkheid van de ouders (de vader van de peuter was de chauffeur) niet opzij kan geschoven worden.

De auteurs antwoorden daarop echter dat de morele verantwoordelijkheid van de ouders los staat van hun positie als juridische personen in de zaak tegen de schietende politie. De rechtszaak zelf, zo stellen ze, dus de beoordeling van de actie van de politie, is voorwerp van onderzoek en rechterlijke beoordeling. Of de ouders voorheen moreel gesproken fouten hebben begaan, heeft hier niets mee te maken, vinden Bazan en Quæckelbeen.

Op het eerste gezicht en heel strikt kun je iets dergelijks trachten vol te houden.

 

Toch valt daar duchtig over te redetwisten.

 

Ten eerste: de kern van het voorliggende probleem is helemaal niet het onderzoek naar de eventuele fout van de schietende politieman: dat is er slechts een deel van. Dat is ook niet het punt voor de betrokken politicus, die het gerecht zijn werk laat doen. Door te stellen dat in deze zaak niet over de verantwoordelijkheid van de ouders hoort te worden gesproken, lijken de auteurs de hele zaak echter te willen herleiden tot een al dan niet veronderstelde schietgraagte van een politieman. In werkelijkheid is de zaak wél veel ruimer: aan de orde is het nijpende maatschappelijke probleem van een illegale massa-immigratie, waarbij in dit geval helaas een onschuldig slachtoffer viel.

Zulks doet een linkse, postmodernistische ideologische agenda vermoeden. Het roept de gedachte op dat de politie als een vijand van de menselijkheid moet gezien worden of dat er voor migratie geen beperkende regels gelden: als het over migratie gaat, doet iedereen wat hem lust. Wie daarmee niet akkoord gaat is meteen verdacht wegens kennelijke vijandigheid tegenover de menselijkheid. Tekenend is ook hun taalgebruik: de term polariserend behoort tot het geliefde jargon van de actieve, extreme linkerzijde. Het is mij trouwens niet duidelijk wat er polariserend zou kunnen zijn aan het willen aanwijzen van of zoeken naar morele verantwoordelijkheid. Overigens: wie wordt er tegenover wie geplaatst? Hun suggestie is alleszins duidelijk: de illegalen in kwestie horen te worden opgevat als onschuldige slachtoffers – ze worden in het opiniestuk ook zo voorgesteld – en wie hen dwars zit hoort te worden gezien als hardvochtige mensenhater. Ziedaar de échte polariteit die de auteurs ons door de strot willen persen.

Voorts ergert mij hun uitspraak dat “de voorgeschiedenis van het gezin” niet mee mag betrokken worden bij de bepaling van verantwoordelijkheden. Hoezo? Mag het gedrag uit het verleden van mensen niet langer meetellen om iemands morele verantwoordelijkheid te bepalen? Ik ben geen jurist, maar dit is wel een zeer vreemde manier om over mensen te oordelen! Als je iemands verleden niet langer in rekening mag brengen, hoe stel je dan iemands morele verantwoordelijkheid vast? Zelfs als strictu sensu de morele verantwoordelijkheid van de ouders niets te maken mag hebben met het juridisch al dan niet fout handelen door de politieman, dan nog blijft dit overeind: als de betrokkenen hun verantwoordelijkheid hadden genomen, was er hoogstwaarschijnlijk niets gebeurd!

Maar precies die morele verantwoordelijkheid – die van de betrokken illegalen – willen de auteurs van het stuk wegmoffelen. Er mag over morele verantwoordelijkheid niet worden gesproken, want dan stoten we op de illegaliteit van de ‘slachtoffers’, op hun weigering het politiebevel op te volgen, op hun eerdere uitwijzing uit verschillende landen. En dat wringt met het postmodernistisch geloof dat alles moet kunnen en mogen.

 

Ik heb daar drie opmerkingen over.

Ten eerste: over de Neurenbergprocessen kan men zeggen wat men wil, maar ik onthou in ieder geval dat niemand zijn morele verantwoordelijkheid van zich kan of mag afschuiven. Mensen leven nu eenmaal in een moreel universum en zij kunnen zich daar niet eventjes tussenuit wringen. Wat ze uitspoken komt op ’s mensen morele kerfstok, altijd en overal.

Bazan en Quackelbeen moeten mij eens uitleggen hoe ze dit inzicht samenbrengen met hun eigen uitspraak dat de voorgeschiedenis de kwestie van de verantwoordelijkheid niet mee mag beslechten.

En dan mijn tweede punt.

Psychologe Bazan moet goed weten dat mensen existerende wezens zijn: ze leven in een zinvolle wereld. Die zin ‘erven’ we van de feiten, ervaringen en belevingen uit het verleden en de doorwerking daarvan op de dingen waarmee we dagdagelijks te maken hebben.

Om te verklaren waarom ik van tuinieren hou, moet je mijn voorgeschiedenis ontleden. De oude Sigmund Freud ging graven in de ervaringen in de kinderjaren om uit te zoeken waarom iemand zich hysterisch gedraagt. Maar als er problemen met illegalen in het spel zijn, dan màg zoiets plots niet langer? Hoe zoiets wetenschappelijk valt uit te leggen, is me echt niet duidelijk.

 

Er is nog een veeleer filosofische kwestie.

Volgens Avishai Margalit is een fatsoenlijke samenleving een samenleving die niet kwetst.

Kwetsen is de weigering om de Andere te erkennen als een volwaardig lid van de soort of groep. Kwetsend is de houding die een gedeelte van de menselijke habitus niet aanvaardt. In een fatsoenlijke menselijke samenleving moet ieders identiteit in haar geheel volwaardig in beschouwing worden genomen – hoewel niet noodzakelijk goedgekeurd. Wie negers als Untermenschen beschouwt, kwetst: men ontkent dat ook hen de volheid van de menselijke waardigheid toekomt – dus ook de morele verantwoordelijkheid. Tot ieders menselijke identiteit behoort immers het vermogen om te allen tijde deel uit te maken van een moreel universum. Dat moreel vermogen behoort dus tot de volwaardigheid als mens. Het is dus onfatsoenlijk of minstens bedenkelijk ’s mensen morele verantwoordelijkheid weg te strepen, want dat doet denken aan de zwarten die minder verantwoordelijk werden geacht, omdat ze ‘minder menselijk’ waren. Als we de morele plichten van illegalen weggommen, kan dat dus als een vorm van onfatsoen worden ervaren. Hetgeen in ieder geval betekent dat het de auteurs zijn die zich moeten verantwoorden, en niet de betrokken politicus.

Als een politicus zich verzet tegen het wegmoffelen van de morele dimensie in het menselijk er-zijn, dan polariseert hij niet alleen niet, hij ‘misschetst’ niet, maar hij raakt de ziel van het scheve linkse postmodernistische discours waarmee we dagelijks om de oren worden geslagen.

Ik begrijp niet waarom Knack een dergelijk stuk in zijn kolommen toelaat.

 

 

 

 

Jaak Peeters

Juni 2018

 

De methode Juncker

Ze hebben het weer eens gepresteerd: een overbodige en onnozele “verordening” die miljoenen brave mensen dwingt een hoop nutteloos werk te verrichten en zich, zo doende, te schikken naar de oekazes van een troep, die zichzelf ongevraagd in de positie van “Europese overheid” heeft gehesen.

Dat adressenlijsten verkocht worden, is al langer algemeen geweten. Als dat gebeurt zonder de toestemming van de adreshouders, valt daar zeker wat over te zeggen. Eidoch: door iedereen te dwingen toe te zeggen dat men dit niet zal doen, zal deze praktijk niet verdwijnen. Wie geld wil verdienen vindt altijd wel een andere weg.

Dat betekent dat het voordeel van zo’n AVG zeer beperkt is.

Het voordeel is echter niet beperkt voor de EU zelf, die zich op deze manier sluipend verder in haar machtspositie hijst.

Hierbij is de methode Juncker voluit van toepassing: doorgaan, zolang er geen opstand uitbreekt.

 

Zoiets is echter geen democratie.

In een democratie legt men de burgers een voorstel voor. Die burgers oordelen en delen vervolgens hun oordeel mee. Dat gebeurt uitsluitend voor de onderwerpen waarvoor de voorstellers bevoegd zijn. Ook die bevoegdheid moet vooraf voorwerp van goedkeuring zijn.

Aan beide democratische voorwaarden is geenszins voldaan. Het volstaat niet een parlement te formeren om vervolgens ondemocratische regelingen door te drukken.

Wat meer is – en dat is ook van toepassing op onderhavige blogreeks -: de EU-potentaten dwingen een hoop in alle vrijwilligheid opererende blogschrijvers tot bergen van nutteloos tijdverlies. Doorstroming misbruikt of verkoopt haar adressen niet en is dat van geen kanten zinnens: er zit voor Doorstroming geen enkel commercieel nut aan verbonden. Doorstroming gebruikt gehuurde webruimte, die door de auteur uit eigen zak betaald wordt. Hij verdient daar niets aan. Het enige wat hij wil is de maatschappelijke discussie aanzwengelen en daar zelf aan deelnemen. Dat is zuivere democratie – niets anders.

Wie de berichten van Doorstroming niet langer wil ontvangen, kan dat bereiken door eenvoudige mededeling. Dat is zo al lang en er bestaat geen reden om dat te veranderen. Dat is ook zo voor al die talloze andere blogs.

Maar precies op dit terrein verschuilt, zo vrees ik, de EU-adder zich onder het door de overvloedige regen welig opgeschoten gras: de bovenop komende last zal een aantal vrijwillige blogschrijvers doen afzien van de voortzetting van hun onderneming. Ik kan me voorstellen dat een aantal EU-potentaten dit opvatten als een vorm van strijd tegen “fake-nieuws”.

Daarmee gaat de EU fataal de weg op van de Big Brother: een niet verkozen overheid die het denken, voelen, doen en laten van de bevolking bepaalt en manipuleert. Handig is dat wel, vooral voor wie meent aan de stuurknuppel te mogen zitten.

Het is erg twijfelachtig of de bevolking deze slinkse gang van zaken zou aanvaarden, als die haar duidelijk zou worden. Daarom moeten blogschrijvers die mensen wakker kunnen schudden zoveel mogelijk het zwijgen worden opgelegd. Anders bestaat het risico dat diezelfde bevolking er op een helder moment genoeg van heeft.

Ziedaar hoe de methode van Juncker in de praktijk werkt.

 

Jaak Peeters – 25 mei 2018

Enkele beschouwingen bij het opkomen van de i.s.l.a.m.- partij in Antwerpen

In Antwerpen komt de extremistische Islampartij van R. Ahrouch op. De kranten smeerden het nieuws breed uit en lezers kropen verontwaardigd in hun pen- tenminste: als de redactie en de partijdigheid van de moderator die mogelijkheid openliet.

Zeker is het echter dat het om een fundamentele ontwikkeling in onze samenleving gaat. De greep naar (een deel van) de macht door extremistische moslims heeft zich nooit zo opvallend zichtbaar voorgedaan.

Enig nadenken doet beseffen dat het opkomen bij verkiezingen van een extremistische islampartij toch enkele interessante beschouwingen oplevert.

In wat volgt som ik er enkele op.

Het eerste punt is: mensen worden brutaal uit hun luie intellectuele en morele slaap gewekt. Het is dus toch waar, wat sommigen al zo lang – al dan niet op een verstandige manier – rondbazuinen: er bedreigt ons een gevaar! Want de islampartij zou helemaal geen probleem vormen, als ze zich niet voluit en openlijk zou voornemen om belangrijke verworvenheden van onze verlichte westerse maatschappij terug te draaien: segregatie van man en vrouw, onderschikking van de wet aan de religie, voorrang voor een “heilig boek” op de gerichtheid op wetenschappelijke en maatschappelijke vooruitgang, beknotting van vrijheid van denken, spreken en schrijven, invoering van de sharia.

Dus wordt de vetgemeste, zelfvoldane westerling geconfronteerd met de gedachte dat een maatschappelijke verworvenheid nooit definitief verworven is.

Dat roept een tweede gedachte op. Als we willen erkennen dat onze verworvenheden nooit definitief zijn, moeten we ook een andere houding aannemen dan vandaag om deze verworvenheden te beschermen. Dat geldt overigens ook voor militaire bescherming, want na de aanslagen blijkt ook dat nodig. Jonathan Holslag schreef onlangs dat defensie noodzakelijk is, maar dat we de moed niet meer hebben om dat openlijk onder ogen te zien. We geven meer uit aan onze jaarlijkse reisjes dan aan onze veiligheid! Ik ben het met Holslag niet altijd eens, maar op dit punt geef ik hem gelijk. De verschijning van de politieke islam roept ons daarom op ons te bezinnen over de verdediging van onze maatschappij.

Derde punt: die verdediging moeten we niet gaan zoeken bij kletsmajoors zoals die van de Conseil de l’ Europe. Die hebben kennelijk nog steeds niet begrepen dàt er een maatschappelijk gevaar bestaat. Ter illustratie voeg ik na onderhavige tekst het webadres van een interessante resolutie van deze Conseil bij. Het gaat daarbij zelfs niet eens om immigratie zelf, al is ook dat een buitengewoon heikel punt, zoals Paul Collier al veel eerder uitgebreid heeft laten zien.

Het gaat erom dat ons kostbare maatschappelijke weefsel door geïmmigreerde religieus-politieke krachten voorgoed kapotgescheurd dreigt te worden. We beseffen bovendien onvoldoende dat aan dit gegeven ook zware economische en wetenschappelijke consequenties vastzitten. Als we de veelal politiek geïnspireerde Nobelprijzen voor de vrede buiten beschouwing laten, is er welgeteld één wetenschapper van Arabische komaf die nà WO II de Nobelprijs ontving- dan nog een genaturaliseerd Amerikaan.

Vierde punt: er rijst een taak voor media – blogs zijn ook media – om de brede lagen van de bevolking bewust te maken en openlijk in te gaan tegen de ‘conservatieven’ die wetens en willens op de tot nog toe gevolgde, heilloze politieke weg willen doorgaan. We moeten de opkomst van het door het systeem gehate populisme toejuichen. Er moeten parallele media ontstaan, sterk genoeg om de partijdige, veelal extreemlinks of postmodernistisch ingestelde media te passeren. De opkomst van zo’n islampartij in Antwerpen is hiertoe een bijzondere aanmoediging.

Vijfde vraag: de nieuwe situatie dwingt met name de christendemocratie zich te beraden over de vraag of de tijd van confessionele partijen niet voorbij is. Dit soort partijen is in Frankrijk en Italië al eerder verdwenen. Toch zijn die landen niet ten onder gegaan, noch is er een heksenjacht tegen religieuzen losgebarsten. Een kritisch onderzoek kan ertoe leiden dat de positieve bijdrage van het christendom op nieuwe, andere manieren in onze samenleving vorm krijgt. Hoe kun je een christelijke confessionele partij willen en tegelijk een confessionele moslimpartij verbieden? Voor hoelang?

Ten zesde is de opkomst van deze extreme moslimpartij goed nieuws voor wie in de linkerzijde graag meer verdeeldheid ziet. Groen noch Abou Jahjah zullen het nieuws opgewekt hebben ontvangen. Dat is goed nieuws voor de anderen, omdat – jammer genoeg – partijen als Groen en nog meer Abou Jahah’s groep de polarisatie tussen allochtoon en autochtoon tot hun handelsmerk hebben gemaakt. Integratie speelt zich namelijk af onder concrete mensen, op school, op het werk, in de buurt. Wie integratie tot een electoraal thema maakt, kàn dat slechts door het ontbreken van integratie in de verf te zetten en buitennissig uit te vergroten- anders is het immers geen punt. Al die mensen zouden het boek van Hans Achterhuis – toch ook geen extreemrechtse figuur – moeten lezen: De utopie van de vrije markt. Op blz. 301 pleit hij voor een sterke oikos, een door praktische wijsheid gedreven civil society, die zich heel concreet afspeelt onder concrete mensen die zélf in het gewone dagelijkse leven hun verantwoordelijkheid opnemen.

Overigens is de vraag levensgroot of er wel van integratie sprake is als iemand als Vincent Scheltiens kan verklaren dat de kennis van het Nederlands geen voorwaarde is om in ons land te leven en daarbij verwijst naar Spaanse families die na twee generaties thuis nog altijd Spaans spreken. Zelfs als het Scheltiens voornamelijk te doen is om een knuppel in het hoenderhok te werpen – wat hij wel vaker doet -, dan nog zet zijn opmerking aan tot nadenken. Wat als een moslimpartij het Arabisch officieel wil maken?

Het hele verhaal, ten zevende, laat ook zien dat opvoeding en onderwijs uit de handen van theoritici en politieke ideologen moeten worden genomen en teruggegeven aan die mensen, die echt verantwoordelijk zijn: ouders en leerkrachten. Opvoeding en onderwijs kunnen geen voorwerp van ideologische regulitis zijn. Het zijn integendeel bij uitstek de plaatsen waar de menselijkheid en de wijsheid van generatie op generatie worden doorgegeven. Opvoeding en onderwijs zijn de plaats waar de oikos concrete vorm aanneemt. Daar ontstaat de maatschappij van de toekomst. En daar onluikt ook het verlangen om haar te verdedigen of in stand te houden. We houden Europa dus niet in stand door miljoenen mensen uit vreemde maatschappijen te importeren of door het verzet daartegen in de kiem te smoren door de jonge plooibare geesten van kinderen te mismeesteren. I.s.l.a.m. verzet zich hiertegen en levert ons een voorbeeld.

Tenslotte is het aantreden van een extreme moslimpartij een steenharde kritiek op het beleid van politici en economen die in een postmoderne geest geloofden dat ze samenlevingen naar eigen goedvinden kunnen construeren. Die islampartij steekt immers een levensgrote middelvinger naar hen op. Niet alleen is het mensonwaardig om mensen als goedkope arbeidskrachten naar Europa te halen om sommige groepen in staat te stellen snel heel rijk te worden. Menselijke samenlevingen en volkeren hebben er vaak honderden jaren over gedaan om tot een vorm van leefbare stabiliteit te komen. Wie daarmee aan het knoeien gaat, opent de doos van Pandora. Het is voor alles wijs om de natuur haar werk te laten doen, en zich niet aan hubris te buiten te gaan.

 

Hierbij volgt de beloofde referentie, waarin verwezen wordt naar de officieel goedgekeurde teksten.

 

https://ejbron.wordpress.com/2018/01/07/eu-resolutie-1743-definitieve-versie-2010/

 

Jaak Peeters – mei 2018

Chassidisch en ander fundamentalisme?

Ik ben het zelden eens met de commentator van De Morgen, Bart Eeckhout. Doch bij de zaak Berger – de chassidische Jood die verklaarde dat hij ook als politicus zou weigeren een vrouw de hand te schudden – zie ik me verplicht de kwestie zelfs nog verder open te trekken.

Voor Eeckhout toont deze zaak hoeveel fundamentalisme er in onze samenleving bestaat en heus niet alleen bij moslims. Het is verkeerd, schrijft hij, om fundamentalistische overtuigingen te “criminaliseren”. We moeten ze integendeel telkens weer tegenspreken.

Als we de betekenis van het woordje fundamentalisme goed opvatten kunnen we zeggen dat er onder ons veel mensen leven die sommige algemeen aan te hangen meningen niet delen. Dat is op zich niet mis, maar hoe zit het dan met het politiek correct denken? Politieke incorrectheid wijkt toch ook af van de modaal aan te hangen ideeën? En wanneer is een mening ongewenst of fundamentalistisch?

Omgekeerd toont dit alles dat er in een samenleving zoiets als een common sense nodig is, een algemeen gedeelde basisopinie over een hoop samenlevingsproblemen. Wetenschappers weten al veel langer dat een samenleving maar samen blijft als er zo’n algemene consensus bestaat. Wie daar ooit vaak en fel op gewezen heeft is de Engelse socialist David Miller, die verschillende keren de pertinente vraag heeft gesteld hoe je aan rijken kunt verkopen voor armen te betalen, als er geen besef van gedeelde samenhorigheid bestaat.

Wat we nu met deze zaak tegelijk zien is dat die samenhorigheid niet alleen een kwestie van gevoel, van etniciteit of van nationaliteit is, maar ook te maken heeft met het bestaan van een Leitkultur, waarin één algemeen maatschappelijk normenverhaal door iedereen als vanzelfsprekend aanvaard wordt.

Hier rijst een groot probleem voor de lieden die van deconstructie hun levensopdracht hebben gemaakt. Mensen die geloven dat de hele wereld maakbaar is en dat ze alles naar hun hand kunnen zetten hebben toch geen andere keuze dan het afbreken van een voorafbestaande consensus waarover iedereen het zonder verder nadenken eens was en het vervangen ervan door hun eigen concepten?

Dan is het voor de constructeurs van de nieuwe wereld dus zaak om een hen welgevallig levensvatbaar alternatief in de plaats van de oude consensus aan te voeren.

Dat alternatief evenwel is tot op heden niet zo helder noch overtuigend.

Er zijn de lieden die opkomen voor wat ze superdiversiteit noemen. Onze samenlevingen zouden het goed maken zodra ze een gigantische mengelmoes van mensen van allerlei slag en origine zijn geworden. Zal dan het probleem van het fundamentalisme of het bestaan van ongewenste opvattingen zijn opgelost?

Sommigen willen de zaak in de omgekeerde zin oplossen: we bouwen een civiele samenleving. Dat wil zeggen: we vatten mensen alleen als burgers op en al de rest verwijzen we naar de persoonlijke sfeer. Die mag dus niet aan de maatschappelijke oppervlakte komen. Hoe belet je dat niet-civiele dingen toch aan de oppervlakte komen? Met strafprocedures? Het voorval met de chaissidische jood bewijst dat ook dit geen optie is, want hij verklaart dat hij ook als homo politicus – dus bij uitstek als burger – zijn hoogst persoonlijke overtuigingen niet op het schap zal leggen.

Ook pleit Eeckhout op een opmerkelijke manier voor de idee dat het in beschuldiging stellen van mensen met een fundamentalistische – dus van de common sense afwijkende – mening geen zoden aan de dijk zet. We moeten hen in de plaats daarvan vanuit die common sense telkens weer tegenspreken.

De consequenties van dit standpunt zijn vérgaand. Als ze opgenomen worden, zijn vele opinieprocessen van vandaag overbodig of zelfs fout en zou wat ongewenst wordt geacht door discussie moeten worden gecorrigeerd, dus niet door welke vorm van uitsluiting dan ook.

Of dat kan lukken, hangt dan mede af van de stevigheid van de al genoemde Leitkultuur.

Ik mag hopen dat Eeckhout ook voor deze laatste een lans wil breken.

 

 

Jaak Peeters

April 2018

Wrok, jaloersheid en een ander socialisme.

Ik heb me ooit laten vertellen dat het socialisme zoals we dat kennen gestoeld is op wrok en jaloersheid. Het socialisme gaat uit van een tweedeling: de have-nots versus de haves. Je vindt die tweedeling terug in de fora die de politiek becommentariëren: de rijken tegenover de armen. En dus zijn het de rijken die altijd weer de armen uitbuiten. Die rijken graaien in de pot en halen daar uit wat voor de armen bestemd is.

Het probleem met een dergelijke zienswijze is dat ze geen oplossing toestaat. In de wereld zullen er altijd succesvollen zijn en lieden die maar niet van de grond geraken. Dat is altijd zo geweest en het valt te vrezen dat het altijd zo zal blijven.

Zo gaat het er in de dierenwereld overigens ook aan toe: de sterkeren overtroeven de zwakkeren, die tevreden moeten zijn met de kruimels die de sterkeren over hebben gelaten.

Het socialisme zegt dat het tegen deze natuurlijke tendentie in wil gaan en gelijkheid wil.

Dat oogt mooi – op het eerste gezicht.

Want het resultaat is een nooit eindigende sociale strijd. Die is nodig, want altijd opnieuw moeten er regels uitgevaardigd worden om de steeds dreigende vergroting van de kloof tussen arm en rijk, groot en klein, sterk en zwak onder controle te houden. De politieke en maatschappelijke energie die nodig is om die regels door te drukken, moet worden geput uit de wrok en de jaloersheid om al dan niet vermeende achterstelling.

Zo komen we terecht in een wereld die aan de ene kant gedreven wordt door hebzucht en neiging tot ‘apartheid’en aan de andere kant door wrok en jaloersheid, maar die uiteindelijk uitmondt in een diarree van regels en bepalingen. Immers: alleen met regels en verplichtingen kunnen de rijken ertoe gebracht worden solidariteit op te brengen voor de minder begoeden. Zo denkt men, kennelijk.

Een groot deel van die bepalingen vindt zijn oorsprong bij Europa. De onoverzienbare massa die Europa vormt levert immers zoveel ongelijkheid op, dat iemand als EU-commissaris Frans Timmermans het als zijn plicht ziet om binnen Europa de gelijkheid na te streven.

Het gevolg kan inderdaad niet anders zijn dan een stroom aan regels en verplichtingen.

Al die regels en verplichtingen verhogen uiteindelijk de levensduurte en maken het de minst bedeelden nog lastiger.

De fout die het socialisme hierbij maakt is te geloven dat het mogelijk is om in één klap in héél Europa de zaken ‘socialer’ te maken.

Het socialisme verliest uit het oog dat het niet van politieke structuren moet uitgaan, maar van de menselijke beleving. In plaats van van bovenaf te ageren, moet het socialisme naar de concrete mens toe gaan, en van onderen op werken aan samenhorigheid en menselijk meedogen. Het socialisme zou dus de ziekelijke regeldrift van Europa – dat ons Vlaams onderwijs nu ook al ‘te weinig inclusief’ noemt (en de lat ligt al zo laag!) – moeten aanpakken en Europa terug drijven naar de plaats waar Europa hoort: doen wat de volken niet alleen kunnen.

Dat vergt een diepe mentale aanpassing bij het socialistische kader. Het moet zich aan de ene kant afstand nemen van het oude zwart-witdenken en aan de andere kant terugkeren naar de plaats waar het ooit begon: bij de mensen die het allemaal moeten ondergaan.

Ik geloof dat zelfs het socialisme dan het bestaan van volkeren zal ontdekken.

 

 

Jaak Peeters

Maart 2018

Racisme als politieke vuilniszak: onzindelijk.

Alweer prijs.

 

Het was weer eens volop prijs, enige tijd geleden, toen een plaatselijke politieke partijbons van leer trok tegen het vermeende racisme in het politiekorps van Mechelen-Willebroek. Of er in dat korps wat aan de hand is weet ik niet, maar dat is ook niet wat me dwars zit. Overal waar mensen samenwerken zit er wel eens een haar in de boter en vaak wel meer dan één haar. Dat is bij de politie niet anders.

Wat me ergert is dat iemand die zichzelf meent te mogen catalogeren als Gutmensch weer eens uithaalt naar die anderen, die dus minder ‘Gut’ worden geacht. Enige zelftrots is niet verkeerd, maar je mag wel niet overdrijven.

De zaak zelf is inmiddels alweer opgegaan in de mist van de geschiedenis. De krant bericht vrijwel elke dag over dit soort dingen. Het is dagelijkse kost.

En toch slijt het niet.

 

Dé grote misdaad

 

Waarom slijt het niet?

Omdat racisme tegenwoordig zowat dé grootste misdaad schijnt, die een westerse, blanke mens kan begaan. Telkens weer klinkt de beschuldiging op en wie men in het verdomhoekje wil, associeert men met de term racisme. Guilty by association. Blanken zijn schuldig, punt uit. Omdat ze blank zijn: daarom zijn ze tenminste verdacht.

Het wordt een irriterend gezeur vanwege lieden die de indruk wekken van zeuren hun professie van te hebben gemaakt.

Let wel: ik schrijf de westerse blanke mens, omdat ik nooit iets verneem over racistische uitingen door bijvoorbeeld Aziaten. Of over de racistische politiek van het Zuid-Afrikaanse ANC. Of over de binnenlandse politiek van China – maar dat land is zo groot, dat we het in ons eigen belang ontzien, toch?

De vrouwelijke commentaarschrijfster, die in Gazet van Antwerpen wel eens haar soms ondoorgrondelijk diepzinnnige wijsheid mag etaleren, had het er onlangs ook weer over. Mensen die zich afvroegen of niet ook een “gewone Belg”- wat dat ook moge wezen – tot ’s lands mooiste kon gekroond worden, werden door de genoemde Gazet-commentatrice met pek en veren besmeurd: hoe kom je erbij, bij zulke racistische praat?

Het eerste wat ikzelf in zo’n geval denk is: wat zou er omgaan in het hoofd van iemand die zich zoiets afvraagt? Waaraan denkt hij of zij? Misschien moet ik het maar eens vragen, vooraleer een oordeel uit te spreken? Maar neen hoor: de geachte schrijvelaarster had de twitteraars al als racisten veroordeeld nog voor ze gehoord waren.

 

Ik hou niet van racisme. Dat zal verderop wel duidelijk worden, maar de zaak is echt niet zo simpel.

 

Soorten en rassen.

 

Het paard is een diersoort, daar twijfelt niemand aan. Niemand zal ontkennen dat er verschillende paardenrassen bestaan. Ze zijn allemaal onder elkaar vruchtbaar, maar ze verschillen uiterlijk behoorlijk veel. Niet alle rassen zijn geschikt voor elke taak. Ik denk niet dat het wijs is om een Arabische volbloed een ploeg door de zware Brabantse leemgrond te laten trekken of om een Shetlandpony in een springwedstrijd met een Lippizaner aan de lijn te brengen.

Toch is er niemand die eraan denkt om de gedrongen Shetlandpony te verachten om zijn kleine schofthoogte of de Arabische hengst te verdenken van hovaardigheid, omdat hij met gemak een trekpaard inhaalt.

De biologische natuur steekt in elkaar zoals ze is: met ordes, geslachten en soorten, ondersoorten en binnen de soorten rassen. De mens wordt ingedeeld bij de het geslacht homo en dat geslacht bestaat op dit ogenblik uit één soort. Dit geslacht maakt deel uit van de hominiden, waarvan voorts de Bongo, de Gorilla en Pan deel uit maken.

 

Valt de menselijke soort uiteen in rassen, zoals de paarden? Voor sommigen is het begrip ras verouderd. (Rogers, 2011) Er woeden nog steeds felle discussies over deze materie en de niet-bioloog houdt zich beter verre van deze discussies. ‘Zich verre houden van deze discussie’ betekent dat men geen enkel standpunt inneemt. Vele strijders tegen het racisme doen dat echter wél. Ze ontkennen namelijk bij hoog en bij laag dat er zoiets als mensenrassen bestaat. Dat is toch een heel duidelijk standpunt? Kennelijk weten zij wél wat biologen niet weten.

Zelf zie ik weinig verschil tussen een Zeeuws trekpaard en zijn Brabantse collega, maar specialisten beschouwen ze toch als twee verschillende rassen. Rassen zijn daarom in grote mate een product van menselijke classificatie. Er zit dus een stuk willekeur in de rasaanduiding en dat is ook wat men in de literatuur over dat onderwerp voortdurend tegenkomt.

Dat is het eerste punt.

 

Het rasbegrip als uiting van geloof in een hiërarchie.

 

Het tweede punt gaat uit van de vraag: als we het eigenlijk niet echt goed weten, waarom zeuren we er dan zo over?

Het antwoord luidt: omdat in het menselijke geval het begrip ras verbonden is geraakt met huidskleur, met slavernij en in de voorgaande eeuw met sociaal-darwinisme. “Geraakt”, want dat was lange tijd niet zo. Pirenne bijvoorbeeld sprak over het Germaanse en Romaanse ras die samen de “Belgische beschaving” vormden. De zwarte kameraad van Robin Hood kan met geen middel als de mindere van Robin Hood worden gezien.

Toch waren velen in de vorige paar eeuwen ervan overtuigd dat zwarten minder menselijk zijn dan blanken. In de Verenigde Staten werd een zwarte lange tijd voor een halve blanke gerekend.

Wie zo handelt neemt niet alleen voor vast aan dat mensenrassen bestaan, doch ook dat er een hiërarchie is onder deze rassen.

Hiermee stoten we op ons tweede punt. Er zouden hogere en lagere mensenrassen bestaan.

Hoe weten we dat het ene ras hoger staat dan een ander? Daartoe moeten we een criterium kiezen. Die keuze is een arbitraire zaak. Dat criterium hangt namelijk van de omstandigheden af.

Als ik mijn eigen leesvermogen vergelijk met dat van de modale bewoner van Zoeloeland, zal ik er waarschijnlijk met kop en schouders bovenuit steken. Maar wat heeft een mens aan leescapaciteit in een land waar het lezen van geen enkel nut is? Wij westerlingen geloven dat kunnen lezen heel erg belangrijk is, maar Zoeloes zouden daar wel eens heel anders over kunnen denken. Voor hen zal het vermoedelijk veel belangrijker zijn goed vee te kunnen hoeden. In de westerse stad is dat laatste dan weer niet erg zinvol.

Intelligentie misschien? Laten we voorzichtig wezen! Niemand onder ons weet zelfs maar of dieren bewustzijn hebben en hoe intelligent – op een àndere manier, wellicht – die zijn. Wie Frans de Waal leest wordt sowieso voorzichtiger. Hoe kan een criterium dat we zelf niet eens goed doorzien geschikt zijn om verplichtende ordeningen op te stellen?

 

De menselijke vooringenomenheid

 

De waarheid is dat de gemiddelde West-Europeaan in de negentiende en twintigste eeuw andere mensengroepen beoordeelde vanuit zijn eigen leef- en zijnswijze en vanuit zijn eigen machtspositie. Negers stonden lager in rang, want ze hadden geen cultuur zoals de westerlingen die zich voorstelden. Nog in de jaren vijftig van vorige eeuw gingen artsen en paters de negers in Congo “de beschaving” brengen.

Natuurlijk zien we hierin de vooringenomenheid van de blanke westerling. Doch ik zeg er meteen bij dat er geen mens bestaat, die niet vooringenomen is. Dat komt omdat mensen standpuntelijke wezens zijn en dàt is dan weer het gevolg van het feit dat we niet alles in één klap kunnen weten of waarnemen. Zwarten kunnen dus net zo vooringenomen zijn als blanken. Alleen wordt dat niet gezegd. Het is de blanke zich zich schuldig moet voelen. Zo zegt ook Alain Finkielkraut het.

 

Rasdenken komt algemeen voor

 

Er bestaat zachte, enigszins verhulde manier om met het fenomeen ras om te gaan. Medewerkers van het toenmalige Centrum voor Racismebestrijding deelden me mee dat zij het racisme van autochtonen naar allochtonen moesten bestrijden. Daaronder verborgen zit de mening dat er op hetzelfde grondgebied verschillende rassen leven en dat men moet ingrijpen in de onderlinge machtsverhoudingen, omdat anders allochtonen systematisch zouden benadeeld worden. Direct racisme – waarover zo dadelijk meer – is dat niet, maar het schurkt er wel tegenaan.

Enige tijd geleden zei een Turkse zelfstandige dat hij een getinte kandidaat voorrang zou geven op een blanke. Zoiets is bewuste discriminatie op rasgronden.

Maar er bestaan wel degelijk hardere vormen. Mensen uit het veld getuigen dat er in de Arabische wereld lieden genoeg zijn die vinden dat zij zelf tot een superieure categorie behoren, en dat het de blanken zijn die zich aan hén moeten aanpassen. Een andere concrete uitspraak luidt: “tot nog toe waren de blanken de baas, nu komt de tijd dat wij de lakens uitdelen.” Alweer zit hier hiërarchisch op rasdenken gebaseerd redeneren achter, ditmaal wel degelijk gekoppeld aan machtsstreven.

Rasdenken komt dus in alle groepen voor. Het toont echter dat rasdenken niet op een universeel, absoluut vast te stellen criterium steunt doch een relatieve waardebepaling is waaraan macht gekoppeld wordt.

 

Drie noodzakelijke elementen

 

Als we geen vast, absoluut criterium hebben om menselijke rassen in een rangorde te plaatsen, wordt het hanteren van het begrip ras zelf knap lastig. Dan weten we immers niet welk ras ‘bovenaan’ moet staan. Waar de macht zit: dat is het wat bovenaan komt.

Dat brengt ons meteen middenin punt drie: als er geen rangorde onder menselijke rassen aangewezen kan worden, weten we evenmin welk van die rassen het recht zou kunnen opeisen de andere rassen te domineren – in de veronderstelling dat uit het bestaan van zulke hiërarchie ook tegelijk een recht op heerschappij over de ander zou voortvloeien, hetgeen op zich al om meer uitleg vraagt.

 

De literatuur is dan ook duidelijk: om over racisme te kunnen spreken moeten er drie elementen aanwezig zijn. Ten eerste: je moet geloven in het bestaan van onderscheiden mensenrassen. Ten tweede: die rassen zijn opgenomen in een hiërarchie. En ten derde: dit klassement kent aan het hoogst geklasseerde ras het recht tot domineren toe. Racisme is dus altijd verbonden met machtsverhoudingen (Fenton,2010; Meer,2014; Gracia,2007)

 

Van racisme is slechts sprake als er sprake is van rangschikkende waardeoordelen en machtsverhoudingen onder erkende rassen. Als dat ontbreekt, is het gebruik van de term racisme onterecht.

 

Fenotype en genotype

 

Alles wat tot nog toe gezegd werd, gaat over het begrip ras als een vastliggend genetisch potentieel. Een dergelijk potentieel heet: genotype. Maar is er wel sprake van zulke vaste, afzonderlijke genotypische patronen? Dat betwisten, zoals gezegd, in ieder geval althans vele deskundigen. We zouden ons kunnen afvragen wat er tevoorschijn zou komen als, plots, door één af ander wonderlijk toedoen, zwarten, aziaten en blanken massaal met elkaar zouden kruisen. Zou er één mengras verschijnen of zou gebeuren wat Mendel bij de erwt constateerde: A en B geven één AA, één BB, één AB en één BA? We weten het niet eens!

Maar iets dergelijks kun je ook bedenken bij paarden. Toch zeggen we allemaal dat er paardenrassen bestaan.

Dat laatste is dan wat uiteindelijk telt. Het genotype kun je toch niet zien en het heeft dus geen invloed op de menselijke belevingswereld. Wat je wél ziet is het fenotype: de uiterlijke verschijningsvorm.

Omdat de wetenschap er kennelijk zelf niet uit is, is het begrip ras in de genetische betekenis lastig om hanteren. Doch dat ligt anders als we over fenotypen spreken. Je hebt vanzelfsprekend altijd hele risten tussenvormen, maar globaal genomen ziet iedereen dat je een zwarte, een aziaat of een blanke bent. Al moet er meteen bijgezegd worden dat Blake in 1796 sprak over het Europese, het zwarte en het Amerikaanse ras. Van de aziaten: geen spoor toen. Dus ook dat fenotypische denkmodel is veranderlijk en tijdsgebonden. Maar alles wat tot de menselijke belevingswereld behoort is veranderlijk en tijdsgebonden.

Een groot stuk van de discussie handelt dus over de belevingswereld van mensen onder elkaar. Dat is géén wetenschap en je moet het ook niet op die manier voorstellen.

 

Racisme en immigratie

 

Als je die verschillende, onderscheiden uiterlijke mensenvormen ziet, wat ben je daar dan mee? Zonder waardeoordeel blijft alles immers bij constateringen.

Je kunt bijvoorbeeld zeggen: “de Vlamingen zijn blanke mensen.” Idem dito voor Aziaten: China is een aziatisch land. Ja, en dan? Draagt dit bij tot de oplossing van bijvoorbeeld het onveiligheidsprobleem? Dat is niet duidelijk. Is het een racistische uitspraak? Op zich niet, want niemand zegt dat de blanken ‘hoger’ zouden staan en het recht hebben zwarten te overheersen.

Waarom nemen sommige mensen bijvoorbeeld aanstoot aan de stelling dat Vlaanderen een blank land is (Dalilla Hermans in Femma, november 2017)? Daar valt (heel) veel over te zeggen, maar heel vaak zijn de mensen die aan het ‘witte’ karakter van Vlaanderen aanstoot nemen van mening dat Vlaanderen ook voor zwarten (of Aziaten cq) toegankelijk moet zijn[i]. Dat is een bediscussieerbaar standpunt, maar op zich heeft dat allemaal niets met racisme in eigenlijke zin van doen. Dan moet je die term ook niet gebruiken. Als ik Vlaanderen niet mag reserveren voor blanken, dan zeg ik eigenlijk: reserveren voor autochtonen, die immers geacht worden van oudsher (sterk) overwegend blank te zijn. De ‘blankheid’ is dan het symbool van de autochtonie. Als het land reserveren niet mag, welk argument heb ik dan nog om überhaupt welke immigratiebeperkingen dan ook te hanteren of zelfs maar de integriteit van Vlaanderen te verdedigen? We herinneren ons toch dat het Front Démocratique, onzaliger gedachtenis, de Vlamingen van racisme beschuldigde, omdat ze de faciliteiten – horresco referens – niet wilden veralgemenen? Vlaanderen het recht te ontzeggen het land voor de eigen kinderen te reserveren omdat dit racistisch zou zijn, is een oneigenlijk gebruik van een onbepaalbare term om tegenstanders in een slecht daglicht te stellen. Als je iemand racisme kunt aansmeren is hij toch buitengewoon slecht en daar hoef je verder geen rekening meer mee te houden? Zoiets is echter puur machtsdenken.

Is de genoemde immigratiebeperking racisme zoals Hermans suggereert? Helemaal niet: het is een etnische denkwijze en mogelijk zelfs een vorm van goed ordelijk bestuur, dat laatste mede omdat het fysisch onmogelijk is alle Afrikanen die naar Europa willen komen te huisvesten. Ons eigen land zou onleefbaar worden. Het zou één grote stad zijn en elke natuur zou vernietigd zijn. Ik weet niet zo goed hoe ‘groenen’ zoiets verantwoorden…

Sommigen vinden dat de hele wereld van iedereen is en iedereen zich ‘dus’ mag vestigen waar hij wil: een mundiaal anarchisme dus. De vraag is of dit vol te houden valt en of zoiets niet onverbiddelijk voert tot het recht van de sterkste.

Maar dit moet duidelijk zijn: het willen beperken van immigratie (of emigratie!) is op zich geenszins racistisch.

 

 

Racisme en discriminatie

 

Dikwijls verwart men bovendien het begrip ‘discriminatie’ of zelfs gewoon maar ‘onderscheid’– in het voormelde geval ging het om een verschil in de huidskleur – met dat van racisme. Je kunt je afvragen of het gemaakte onderscheid in het bij de aanvang aangehaalde geval de fatsoensregels overtrad. Maar onfatsoen is nog altijd geen racisme.

 

Je land te willen reserveren voor je eigen kinderen en dus niet alle deuren open te willen gooien voor de instroom van de halve niet-westerse wereld, is zelfverdediging, zoals het zich bewapenen tegen een mogelijke inval door de voormalige Sovjet-Unie zelfverdediging was.

Het is mijn heilige recht te zeggen dat ik aziatische vrouwen in het algemeen mooier vind dan negerinnen: ik spreek dan alleen maar mijn mannelijke esthetische voorkeur uit. Wel moet ik aanvaarden dat er ook over mijzelf oordelen worden uitgesproken. Maar ook dat alles is nog steeds géén racisme.

 

Onderscheid maken is helemaal niet verkeerd. Selecteurs doen dat zelfs beroepshalve. Verschil maken op oneigenlijke gronden is dat wel, en dat noemen we dus discriminatie.

Het is discriminatie – in de ongewenste betekenis – om iemand met een andere huidskleur een functie te weigeren om diens huidskleur. Als deze discriminatie plaats vindt omdat men gelooft dat die anderen van een minderwaardig ras zijn, krijg je discriminatie om racistische redenen. Als de betrokkene te maken krijgt met een extra-strenge selectieprocedure, is dat niet noodzakelijk een uiting van racisme of discriminatie, want er kunnen heel objectieve redenen bestaan om, bijvoorbeeld, te twijfelen aan de waarde van een diploma uit een minder onderwikkeld land. Maar als je iemand uit een andere cultuur eerst toegestaan hebt zich in je land te vestigen en er op te groeien, moet je je niet langer op zelfverdediging beroepen en kun je je geen discriminatie of racisme veroorloven.

Dit moet dus even duidelijk zijn: discriminatie is echt niet hetzelfde als racisme, al gaan beide vaak samen.

Racisme is een ideëen- en gedragscomplex. Het verwijst naar machtsverhoudingen. De aanwezigheid van een emotionele houding is onvoldoende om over racisme te spreken.

Dat al deze dingen veel te vaak door elkaar worden gehaspeld, zelfs door officiële personen, moet dus met klem worden afgekeurd.

Laten we maar eens wat kariger omspringen met de beschulding van racisme.

 

Een vervelend kantje

 

Er zit nog een vervelend kantje aan al dat antiracistisch gedoe.

Steunend op de resultaten van een half miljoen (!) respondenten rapporteerden Bernadette Gray-Little en Adam Hafdahl in 2000 dat zwarte Amerikaanse kinderen, volwassenen en adolescenten een systematisch positiever zelfbeeld hadden dan blanke Amerikanen. De hogere zelfwaardering van Afro-Amerikanen werd nadien nog bevestigd[ii]

Wat gebeurt er nu als men blijft doorzwetsen over al dan niet vermeend anti-zwart racisme? Dat er verschuivingen optreden in het zelfbeeld van respectievelijk zwarten en blanken, uiteraard. Daarbij kan het superioriteitsgevoel bij zwarten toenemen en het schuld- en schaamtecomplex van blanke Amerikanen dermate aanzwellen, dat een explosie volgt. Het onnadenkend in het rond slingeren van beschuldigingen van blank racisme zou dus tot gevolg kunnen hebben dat de amplitude van de sociale spanningen onbeheersbaar groot wordt.

 

Inhoudsloos en schadelijk

 

Het racismeprobleem is voornamelijk van Amerikaanse oorsprong. Wij, West-Europeanen, hebben (gelukkig) niet dat Amerikaanse slavernijverleden. We moeten dat Amerikaans probleem – waaruit we moeten leren – dan ook niet blind en kritiekloos overplanten naar onze streken en onterecht gaan implementeren als mensen vragen stellen bij de massale instroom van personen uit andere, onder meer midden-oostelijke culturen- die doorgaans overigens als blanken geklasseerd worden!-, of zich ergeren aan onaangepast gedrag. Maar als het over immigratie gaat slaan bij sommigen alle stoppen door en dan wordt de inmiddels lachwekkend geworden strijd tegen het fascisme vervangen door deze tegen het racisme. De maatschappij moet immers van alle kwaad gezuiverd worden, zonodig met alle geweld. Ze vinden daar nog nuttige helpers voor ook. René Girard zou hier de handen wrijven.

Ik acht uitspraken zoals die van de genoemde partijbons, het te pas en te onpas uiten van de beschuldiging van racisme, zonder meer schadelijk. Dat schept verwarring, het maakt van een gevoelige doch belangrijke term een inhoudsloos en dus intellectueel onbruikbaar en zelfs verwarrend containerbegrip, vergroot een grotendeels geïmporteerd probleem uit en het verhoogt de spanning binnen de samenleving.

 

Maar misschien is het sommigen precies daar om te doen…

 

 

Jaak Peeters

maart 2018

 

 

[i] In het geval van Hermans ligt de zaak nog anders: zij is een zwarte, die als kind geadopteerd werd. Toch wordt ook zij gegrepen door het raciale machtsdenken.

[ii] Sharon S. Brehm et al. Sociale Psychologie, Academica Press, Gent, 2006, blz. 72.

Brugpensioen versus vacatures: een complex vraagstuk.

Bilzenaar Wouter Raskin (N-VA) wil dat de kloof tussen het grote aantal niet-ingevulde vacatures en het grote aantal mensen in de werkloosheid – vaak verhullend brugpensioen genoemd – zoveel mogelijk wordt gedicht. Zijn verlangen is redelijk en heel terecht en een grondige ingreep dringt zich inderdaad op.

Toch moeten daar enkele kanttekeningen bij worden gemaakt en die tonen dat het probleem geenszins alleen maar vanuit een cijfermatige denkwijze mag benaderd worden.

Ten eerste: de genoemde kloof moet verruimd worden tot ook andere categorieën van werklozen. Daarmee is niet zozeer de groep van werkonwilligen bedoeld, doch ook een heel grote groep ‘onaangepasten’. Dat laatste moet je nogal ruim opvatten. Veel mensen met een beperking kunnen en willen zich best nog wel nuttig maken, maar het sociaal en fiscaal stelsel maakt het hen niet altijd gemakkelijk.

Ten tweede: vele werkgevers werven liever jonge, flexibele, hooggeschoolde medewerkers aan en hebben het niet altijd begrepen hebben op mensen die niet in deze categorie vallen. Er moet dus ook een mentaliteitsverandering komen, en daar zal mystery calling niet toe bijdragen. Die mentaliteitsverandering is ruimer dan op het eerste gezicht gedacht wordt. Wij moeten anders gaan denken over jeugd en ouderdom. Je ziet in de reclamewereld altijd weer dezelfde bijgewerkte, opgeteuterde poppemietjes of, als men dan toch ouderen opvoert, het beeld van lachende, kennelijk kerngezonde en vitale ‘jonge ouderen’. Zo wordt ons een schijnwereld voorgehouden en die werpt zijn licht vooruit op de wensen van de werkvloer.

Ten derde: over ouderen wordt vaak terecht gezegd dat ze minder plooibaar zijn en moeilijker mee te krijgen in een of ander nieuwsoortig bedrijfsverhaal. Maar hoe komt dat? De reden is simpel: wie ouder wordt doorziet de dingen veel beter. Ouderen kun je niet zo makkelijk meer manipuleren of iets wijsmaken. Veel bedrijfsleiders geloven dat ze aan goed beleid doen als ze voor de dag komen met mooi-ogende statistieken en dito grafieken en bijpassende mooiklinkende doch doorzichtige verhalen, maar ze verliezen teveel uit het oog dat werken ook samen-werken betekent en dat het dus om een bezigheid gaat die zich onder mensen afspeelt. Mensen laten zich niet in statistiekjes persen en beantwoorden vrijwel nooit aan het ideaaltype van theoretici.

Ten vierde: “verandering is de enige constante” – dat is niet alleen niet waar, doch het is vooral de afschaduwing van de economische doelstellingen van investeerders en directies. Die zijn bovendien veelal van buitenlandse origine en slechts heel matig geïnteresseerd in de mentale toestand van hun buitenlandse werknemers. Deze laatsten interesseren hen slechts voor zover ze winst genereren. In dit klimaat, dat mede het gevolg is van de globalisering, is er gewoon geen plaats voor het soort mensen dat op dit ogenblik al te vaak in de werkloosheid terecht komt. De vraag rijst dus ook of we niet moeten gaan kiezen voor een politiek die bedrijven van eigen bodem meer kansen biedt.

Ten vijfde – en dat is een cultureel en zelfs een moreel probleem-: de huidige organisatie van de economie heeft tot gevolg dat de directieven uit de kantoortorens van Tokio of New York in feite de levenswijze bepalen van de gewone man in Mechelen of Hulst. Anders gezegd: economie is al sedert de dagen van Marx – die in dit opzicht gelijk had – geen louter economische aangelegenheid meer. Economie gaat naar hart van onze samenleving, en niet alleen omdat we vanuit die economie met vaak waardeloze hebbedingetjes overspoeld worden. De Franse schrijver Bernard Stiegler spreekt dan ook over de vernietiging van het savoir-vivre. Onze leefwereld wordt gekoloniseerd door economische directieven. Het wordt dus tijd om de economische, sociale en culturele politiek met elkaar tenminste in verband te brengen. Economie moet cultureel bijgestuurd worden en kan niet op zichzelf staan zoals de liberalistische opvattingen van de EU ons voorhouden. Concreet betekent dit dat ministeries van cultuur met méér moeten bezig zijn dan met kunsten en theaters. Nog concreter: de structuur van de Belgische staat voldoet niet aan deze eis, want economie is voornamelijk federaal en cultuur – terecht – Vlaams. Het Waalse Parlement heeft in zijn kritische houding tegenover het handelsakkoord met Canada de weg gewezen: menselijkheid moet voorrang krijgen op economie. Excuseer, meneer De Gucht: U was het, die fout zat!

Er is nog een zesde element. Vaak hoort men dat het vroegtijdig verwijderen van werknemers uit het economisch proces een enorm verlies aan ervaring betekent. Dat is zeker juist, doch het is slechts één kant van het verhaal. Die mensen komen, na hun uitzetting uit het economische leven, immers terecht in een levenssituatie vol zinloosheid. Ze zijn niet langer nuttig – zelfs niet in het bestuur van bijvoorbeeld een gemeente, waar ze nuttig én goedkoop werk zouden kunnen verrichten en jongere, flexibeler krachten vrijmaken voor economische functies. Die mensen rest dan niets anders dan hun tijd te doden met fietsen, kaarten en spelletjes spelen. Wat daar voor menselijk aan is, is me een raadsel. Een maatschappelijk systeem dat tot zoiets leidt, is dringend aan herschikking toe.

De conclusie die zich opdringt luidt dat het probleem dat Raskin terecht aanhaalt slechts de aanzet kan zijn van een diepgaand maatschappelijk debat. Dat moet handelen over de manier waarop wij willen leven.

Het gaat ook niet aan het probleem naar Europa door te schuiven om er dan vanaf te zijn. Als vrije, verlichte en democratische mensen moeten wij zelf bepalen hoe we willen leven. Dat daarbij botsingen met buitenlandse kapitalistische, Engels brabbelende directies mogelijk zijn, zal wel. Misschien ligt hier de kans dat het socialisme dan eindelijk weer eens een ernstige rol kan gaan spelen en nationalisten zullen voor een dergelijk her-doordacht socialisme aandacht moeten hebben. Ook nationalisme zelf moet geherformuleerd worden: het gaat al lang niet alleen meer over staatkunde – onafhankelijkheid is immers niets anders dan het zelfstandig maken van de eigen rekening -, maar over cultuur in zijn diepe maatschappelijke en humane betekenis, die ook Pico Della Mirandolla al in de vijftiende eeuw voor ogen stond.

 

 

Jaak Peeters

Januari 2018