Een walgelijke vertoning

Mijn oom Jan werd in 1940 opgeroepen voor wat eufemistisch heet “de 18-daagse veldtocht”. Het werd veeleer een loopkoers, maar dat terzijde.

Na zijn terugkeer uit Frankrijk werd hij lid van het gewapend verzet in zijn geboortestad Geel. Lang bleef hij dat niet, want de bezetter zat hem op de hielen. Hij ging in de koolmijn werken, waar hij door de Duitsers met rust werd gelaten. Die hadden immers kolen nodig voor hun oorlogsindustrie. Mijnwerkers waren kostbaar.

Veel heeft mijn oom Jan me over die periode nooit verteld. Dat is typisch voor mensen die echte gruwelen meegemaakt hebben.

Eén keer heeft hij me verteld over een bombardement. Over jongemannen die doelloos in het rond lopen te brullen, hun kapotgeschoten kinnebak met nog slechts een dun een velletje aan hun gezicht bungelend. Over nog dampende darmen die in de struiken hangen en wanhopige officieren die met pistolen op aanvallende vliegtuigen schieten.

En over het verzet, op het einde van de oorlog, toen iedereen de afloop van die oorlog al kende. Over de afrekeningen, de vetes en de hatelijke jennerij van lieden die door datzelfde verzet als collaborateurs werden weggezet, omdat ze het aangedurfd hadden als schoolmeester de kinderen “Vlaamse stapliedjes” aan te leren. Mijn eigen schoonvader was in dat geval. Er waren er die het op zijn post als onderwijzer voorzien hadden. Een hoge pet had hij over die verzetslieden van het laatste uur niet op en een grijns van misprijzen trok over zijn gezicht als hij dan toch eens over die lieden sprak.

Aan hem moest ik denken naar aanleiding van de heisa bij de regeringsverklaring van Michel.

Collaboreren met een vijand is altijd fout. Het is een door-en-door asociale daad, die zelfs niet eens met “vaderlandsliefde” van doen heeft, ook al omdat vele “vaderlanden” die liefde gewoon niet waard zijn.

La Belgique heeft nog veel te veel goed te maken om het in lengte van jaren tot de status van geliefde vaderland te kunnen brengen.

Volgens het woordenboek betekent collaboreren: in een oorlog samenwerken met een vijand die het eigen land militair bezet heeft. De term komt van het Franse collaborer, wat “samenwerken” betekent. Derhalve kan het begrip collaboreren een ruimere betekenis worden toegeschreven: samenwerken met krachten of machten die hun gezag willen vestigen op gebieden die hen niet toebehoren. In die zin waren lieden die samenwerkten met de kolonialen collaborateurs en in vele gevallen werden ze, na het einde van de koloniale periode, door de plaatselijke machthebbers ook zo behandeld.

Als deze gedachtegang juist is, luidt de vraag of er niet nog andere vormen van collaboratie moeten aangewezen worden. Die vinden vandaag plaats. De vraag is of het bewust en zonder de voorafgaande goedkeuring van de meerderheid van de burgers afstaan van soevereiniteit aan de EU niet ook als een vorm van collaboratie moet worden opgevat. En of het doorgeven van gevoelige nationale informatie aan Amerika dat niet eveneens zou kunnen zijn.

De meerderheid in het Belgisch parlement heeft die vragen niet op tafel gesmeten, maar dat had de zaak toch wel een ander karakter kunnen verschaffen. Vermoedelijk heeft niemand de zaak helemaal in een voor Franstaligen lastige hoek willen drijven, wetend dat de stemming meerderheid tegen minderheid de discussie toch zou beslechten.

Doch voor een essayist volstaat deze politieke opportunistische berekening niet en dus blijft de vraag gesteld.

Nu zijn er talloze redenen waarom iemand tot collaboratie besluit. Er kunnen politieke redenen zijn, zoals de Franse partij met Parijs collaboreerde tijdens de Franse bezetting (1794 -1815). Er kan puur opportunisme in het spel zijn – en de grootste opportunisten kwamen er na 1945 best wel mee weg.

Er kunnen morele redenen zijn.

Zo is bekend dat vele jongemannen, daartoe door hun collegeleraren aangemoedigd, naar het Oostfront trokken. Ze kozen voor een minder kwaad – dienst nemen in het Duitse leger – om een groter kwaad – het goddeloze communisme – te bestrijden. Diegenen die hen aangemoedigd hadden hun leven hiervoor te riskeren, waren later, toen de afrekening kwam, in geen velden en wegen te bekennen – met enige forcerie op te vatten als een houding van collaboratie met de nieuwe machthebbers toch? De vraag is overigens of Oostfronters wel als “collaborateurs” pur sang kunnen aangeduid worden, al opent dat meteen een nieuwe discussie…

Wat doen ouders als collaboratie de enige weg is om aan het geld te komen dat nodig is om de levensreddende medicijnen voor hun kind te kopen? Of alleen maar: om de honger in de magen van hun kinderen te stillen? Werd collaboratie doorheen te tijden door machthebbers niet gehanteerd om de bevolking onder de knoet te houden?

Ik alvast heb mijn oom Jan deze laatste soorten collaboratie nooit weten veroordelen. Hij sprak evenmin een veroordeling uit over de jongelui die het communisme waren gaan bestrijden. Hij, de verzetsstrijder van het eerste uur, was zelf anti-communist en fervent IJzerbedevaarder: op zijn schouw prijkte een houten maquette van de IJzertoren.

Dit nu werpt een fel en totaal ander licht op de woorden van Jan Jambon, die de collaboratie in algemene zin veroordeelde, doch eraan toevoegde dat iedereen zijn redenen had om te collaboreren.

Deze woorden getuigen van een wijsheid, die de razende furie van de PS te enenmale ontgaat: de nuancering die bij dergelijke kiese en vaak dramatische momenten van menselijk onvermogen en bij vaak na aarzeling en in diepe ellende genomen beslissingen past. De Jambon die ik persoonlijk ken, heeft ongetwijfeld aan dit soort nuances gedacht toen hij iedereen zijn eigen redenen toeschreef om te collaboreren. Hij begreep dat miserie, armoede en noodtoestanden allerlei mensen tot het uiterste kunnen drijven en dat het daarom onrechtvaardig is alle vormen van collaboratie op een grote hoop te smijten.

Dat men in “het zuiden des lands” voor dergelijke nuancering geen oog heeft, al was de collaboratie daar naar het getal minstens even groot, bewijst dat er twee Belgiës bestaan. Quod erat demonstrandum.

De confederatie zal er hoe dan ook komen…

Nu is de felle feeks Onckelinx verstandig genoeg om zelf dat onderscheid te maken. Precies dàt gegeven doet me walgen van haar optreden. Goed wetend dat Jambon heel wijze en menselijke dingen zegt waar een redelijk mens kies mee omspringt, misbruikt zij de miserie en de nood waarop Jambon doelt om sfeer te scheppen, keet te schoppen en een hele partij, ja een heel regeerprogramma, die beide met de hele collaboratie totaal geen uitstaans hebben, in de verdoemenis te jagen.

Jambon heeft niets verkeerds gezegd en die krijsende hysterica Onckelinx wist dat. Maar ze wist ook dat ze dit onderwerp kon gebruiken om de misleide en op dat punt erg gevoelige Franstalige zielen op te zwepen tegen de nieuwe regering en tegen de Vlamingen. Dezelfde Vlaamse koe nota bene, waarvan ze tegen haar eigen achterban zei dat die nog een tiental jaren moest worden uitgemolken. Maar dààrover zweeg ze wijselijk.

Niet dat opzwepen niet mag. Daar niet van. Maar niet door er nogmaals op een totaal ongenuanceerde manier de miserie uit de oorlogsjaren voor te misbruiken. Niet door politieke munt te willen slaan uit de diepe menselijke ellende van zovele sukkelaars, ook in Wallonië. Iemands ellende gebruiken voor eigen politiek gewin is walgelijk.

Dat het CDH daar nog een schepje bovenop deed, door ook de jonge Francken onder vuur te nemen, maakt de zaak nog pijnlijker. Als het gerecht een inmiddels 90-jarige Bob Maes zelf gerehabiliteerd heeft, dan betekent dit dat de officiële daartoe aangestelde instanties ons verzoeken de spons over het verleden te vegen en samen gemeenschap te vormen. Wat er “humanistisch” is aan het weer openscheuren van wonden die intussen officieel geacht worden te zijn genezen, is mij een raadsel. Ik was van oordeel dat wie zijn straf heeft uitgezeten, nadien weer kritiekloos zijn plaats in de samenleving mag opnemen. Dat is toch een verworvenheid van ons democratisch rechtsbestel? Maar sommige “humanisten” kennen het begrip vergeving kennelijk niet, hoewel het toch centraal staat in hun eigen christelijk genoemd gedachtengoed.

Als zelfs het verkrachten van dergelijke grondprincipes van het menselijk samenleven toegestaan is om de politieke vijand te belasteren, dan is alleen walging en afkeer op zijn plaats. Dat is meer dan alleen maar verspillen van politieke energie, zoals Bruno Dewever zei.

Het is een walgelijke vertoning.

Jaak Peeters

Oktober 2014

Mijn nieuwe boek….

cover_vlamingen_vlVlamingen zijn fatsoenlijke mensen

Onder deze titel is zopas mijn nieuwe boek verschenen, bij uitgeverij Pelckmans in Kalmthout.

Vanuit een ongenoegen over de bij herhaling steeds weer opklinkende beschuldiging dat onze mensen een racistische ingesteldheid zouden hebben, ben ik op onderzoek gegaan om uit te zoeken wat mensen nu echt denken. Ik heb daarover dus een indicatief sociologische onderzoek gedaan. Meestal immers formuleert men zomaar stellingen, zonder die te onderbouwen. Daarom is mijn boek meer dan alleen maar een pamflet.

Het blijkt dat onze mensen helemaal niet de racisten zijn waarvoor een bepaalde groep lui hen wil houden.

Wel blijkt de modale Vlaming te hechten aan het behoud van zijn land voor zijn eigen kinderen. Mij lijkt daar niks mis mee. Daarmee treedt echter een duidelijk etnisch principe in het discours. Ik maak duidelijk dat etniciteit in deze zin veel meer in het geding is, dan vaak wordt aangenomen. Ik heb het begrip zelf nader toegelicht, aan de hand van internationale literatuur.

Ook het begrip identiteit behoeft bijstelling, want het wordt heel vaak slordig en zonder verdere definiëring gehanteerd. Zo betekent dat begrip voor ieder wat anders en uit zoiets kan alleen maar spraakverwarring en oplosbare discussie voortkomen.

Ik stel een duidelijk werkmodel voor om met identiteit om te gaan.

Voorts confronteer ik enkele maatschappelijke groepen met de duidelijke constatering dat de modale Vlaming helemaal geen racist is. Ik vraag hen om uitleg over hun ware bedoelingen. Ook de Europese Unie neem ik onder handen, want de politieke doelstellingen van de groepen die de Europese Unie dragen en belichamen lijken niet altijd even zuiver.

Tenslotte formuleer ik een aantal paden om alvast een concrete politiek op het getouw te zetten met het oog op de aanpak van het probleem van de verhouding tussen allochtonen en autochtonen.

Jaak Peeters, Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen. Uitgeverij Pelckmans, 2014, 216 blz., ISBN 978-90-2898-7886-7, € 19,50

Het boek kan besteld worden bij de boekhandel of via klantendienst@pelckmans.be.

 

Jaak Peeters

Dat verdomde staatsnationalisme!

In de Groene Amsterdammer van 24 juli 2014 verscheen een bijdrage van Marcel ten Hooven onder de nogal uitdagende titel Geschreven in bloed.

Daarin brengt de Groene-redacteur een verslag over de opvattingen van de Amsterdamse historicus Marc Jansen, die een boek schreef over Oekraïne, onder de titel Grensland – een woord dat de vertaling blijkt te zijn van Oekraïne, net zoals Belgium de vertaling is van Het Nederland.

 

Poetin-doctrine.

 

Ten Hooven, wiens verslag ik voor zijn rekening laat, vangt zijn stuk aan met een beschrijving van de stellingen van de bekende Britse historicus Timothy Gordon Ash. Die beweert namelijk dat er zoiets bestaat als een Poetin-doctrine. Die doctrine zou inherent gewelddadig zijn. Kortweg komt die doctrine volgens Ash hierop neer: Poetin wil de Russen, die sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie aan de andere kant van de grens wonen, terug in het moederland brengen. Desnoods wil hij daarvoor de grens verleggen. Ash meent dat Poetin zelf wil bepalen wie Rus is en daarbij de neiging heeft de normen steeds wijder te omschrijven.

Voor Ash is deze doctrine gevaarlijk, omdat ze een directe bedreiging vormt voor de stabiliteit van het statensysteem dat zich na 1945 heeft gevormd. Deze stelling wordt door verschillende leidinggevenden in Europa onderschreven, zoals onlangs nog door Carl Bildt, de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken.

Volgens ten Hooven treedt de Amsterdamse historicus Marc Jansen deze opvattingen bij. Ten Hooven gaat op diens standpunten uitvoerig in.

Volgens Jansen heeft Poetin het uiteenvallen van de Sovjet-Unie altijd betreurd – hetgeen volgens diezelfde Jansen op de aanwezigheid bij Poetin van een imperialistische inspiratie wijst. Hoewel Poetin tot 2013 nooit de indruk zou hebben gewekt dat hij grondgebied wou heroveren, weet Jansen toch dat hij de oude Sovjet-machtssfeer wil behouden. Hij leidt dat af uit het optreden in 2008 van Rusland in Georgië. Maar ‘met de annexatie van de Krim in maart 2014 heeft hij de bakens verzet. We weten nu dat hij voor het heroveren van land niet terugschrikt.’

Poetin heeft altijd zijn afgrijzen uitgesproken over het uiteenvallen van wat hij de Slavische Natie noemt. Hij pleitte altijd al voor een Slavische Unie, waarvan in ieder geval ook Oekraïne deel zou uitmaken.

Maar volgens Jansen gaat Poetin nog verder: hij zou gezegd hebben dat het een Russiche plicht is alle Russen te beschermen, waar dan ook en zeker in de directe omgeving of invloedssfeer van Rusland. Zo bedoelt hij ook uitdrukkelijk de Russischsprekende Oekraïeners.

Gordon Ash neemt het Poetin kwalijk dat hij heimelijk de Russen in Oost-Oekraïne steunt, want dat zou volgens Ash getuigen van een negentiende-eeuwse visie op een Natie van Russischsprekenden.

Volgens Jansen dan weer zou Poetin nog tegen George W. Bush hebben gezegd: ‘George, je begrijpt toch dat Oekraïne niet eens een staat is?’

Hoeveel Russen wonen er buiten het huidige Rusland? Jansen spreekt over 25 miljoen. ‘Het is een riskante ondermijning van het statensysteem, dit irrendentisme van Rusland, de overtuiging dat het recht heeft op de gebieden buiten zijn grenzen waar een deel van de bevolking tot dezelfde natie behoort (…). De naoorlogse orde in Europa is gebaseerd op de onaantastbaarheid van de grenzen. Die moeten te allen prijze onaangeroerd blijven. Als het onontkoombaar blijkt dat een land uiteenvalt, zoals gebeurde met Tsjechoslowakije, Joegoslavië en de Sovjet-Unie, is het nog te accepteren dat staatsgrenzen veranderen. Maar het wordt anders als dat het gevolg is van een bewust imperiale daad (…).’

Jansen verwijt Poetin dat zijn regime de mensen systematisch verkeerd inlicht.

Ten Hooven spreekt voorts over de rol van die Jansen de EU toedicht en het feit dat het opschuiven van de NAVO in oostelijke richting volgens Jansen de oude Russische omsingelingsvrees helemaal niet heeft aangewakkerd.

Vooral deze laatste uitspraak is zo lachwekkend, dat een mens zich afvraagt hoe ver de verblinding van sommige intellectuelen wel gaan kan.

Ik ga er hier dan ook niet op in.

Wat met interesseert is het denkpatroon dat schuilgaat achter de standpunten van mensen als Ash en Jansen.

 

Deconstruerende vragen.

 

 

Eerst wil ik enkele deconstruerende opmerkingen maken bij de standpunten van beide historici.

De eerste heeft te maken met de mening dat het verlangen om de Russen die buiten Rusland wonen binnen Rusland te brengen inherent gewelddadig zou zijn. Is dat zo? Wat als de aanwezigheid van die Russen buiten Rusland zelf nou eens het gevolg is van gewelddadigheid? (Ik laat vrijwillige emigratie buiten beschouwing.) Dan zou het willen in standhouden van de bestaande toestand eigenlijk neerkomen op het laten voortduren van het originele geweld. Nieuw geweld zou dat de gevolgen van het origineel geweld opheffen en dus tot normale toestanden voeren. Men kan, bijvoorbeeld, argumenteren dat de Russische bevolking in het oosten van Oekraïne per abuis buiten Rusland terecht gekomen is, net zoals de Duitse bevolking van de Belgische oostkantons per abuis – of als oorlogsbuit – buiten Duitsland terechtkwam. Voor deze gedachtengang zijn namelijk nogal wat historische gronden aan te voeren. Vast staat immers dat al eeuwen autochtone Russen in dat gebied leven. De huidige bevolkingscijfers laten Russischsprekende meerderheden zien in Oost-Oekraïne, al is dat onder verwijzing naar de Franstaligen in de Vlaamse rand en met in achtneming van de import door Stalin van Russen in dat gebied geen referentie. Overigens: de Franstaligen waren in de Vlaamse rand nooit autochtoon. Nu is deze kwestie veel te ingewikkeld om even tussendoor te behandelen, maar precies dààrom ook is het hanteren van de term ‘inherent gewelddadig’ op z’n zachtst voorbarig. Er zijn overigens ook democratische volksbewegingen die de hereniging met het moederland op het oog hebben: Zuid-Tirol is een bekend voorbeeld. Moet men dat streven per definitie als inherent gewelddadig omschrijven? Dat streven wil nochtans hetzelfde doel bereiken als wat Poetin ten aanzien van de Russen buiten Rusland wordt toegeschreven: bijeenbrengen in één land. In West- en Oost – Limburg (Vlaams en Nederlands Limburg) bestaan er belangrijke groepen die Limburg willen herenigen en de scheiding van 1839 ongedaan maken. Is dat ‘inherent gewelddadig’? Alvorens die harde kwalificatie te gebruiken is, dunkt me, toch eerst wat meer uitleg nodig.

Volgens Jansen en co kan een volk gerust bewust over verschillende staten verspreid worden. Dan is er niks aan de hand. Ho neen? Nederlanders worden over drie staten verpreid en dan is er niks aan de hand? Waarom waren de Duitsers dan zo happig om Oost- en West-Duitsland te herenigen? Duidelijk is dat de opvattingen van Jansen erg betwistbaar zijn.

Men kan voorts betwisten dat een grootmacht het recht heeft om haar invloedssfeer te beveiligen. De waarheid is dat alle grootmachten dat altijd al hebben gedaan. Niemand zal hen daarvan weerhouden en wat meer is: als diegenen die nu zo heftig voor politieke onbaatzuchtigheid pleiten zelf aan het roer komen, doen ze precies hetzelfde als wat zij hun voorgangers verwijten. Ook kleinere landen bewaken overigens hun belangen. Poetin mag dat dus niet? Alsof men de Amerikaanse aanwezigheid in Europa niet kan opvatten als belangenbehartiging!

Maar los daarvan: kan men een president van Rusland kwalijk nemen dat hij het opneemt voor de belangen van een minderheid van miljoenen in belangrijke mate autochtone Russen in Oekraïne? In een land waar die toch wel héél grote minderheid helemaal geen rechten blijkt te krijgen? Zelfs de taal werd niet erkend. Het doet toch zo fel aan de negentiende-eeuwse toestanden in Vlaanderen denken! Als Oekraïne ‘zijn’ Russen even goed zou beschermen als de autochtone Oekraïeners, zou men misschien nog anders kunnen redeneren – hoewel: zelfs die gedachtengang is betwistbaar. Maar zo blijkt het niet te zijn. En zoals Pjotr in zijn weblog Anders nieuws extra schrijft is het minoriseren van een minderheid van 40% niet bepaald verstandig: het is zonder meer destabiliserend. Dat lijkt me pas inherent gewelddadig. De schuld van dit laatste dan op Poetin werpen is dan ook onrechtvaardig. Obama komt zo vaak op voor benadeelde groepen in zowat de hele wereld – daarbij nageblaat door figuren in Europa die zich ook al tot het bedrijven van wereldpolitiek geroepen voelen. Alsof het Amerikaanse leger niet alles doet om bijvoorbeeld in Irak landgenoten te bevrijden! Waarom zou Poetin dan zijn eigen volksgenoten niet mogen steunen? Wat is er mis met het in bescherming nemen van volksgenoten als daar nood aan blijkt te zijn? Ik herinner me overigens de uitspraken van een Zweeds minister dat als de Zweedstalige bevolking in Finland last zou krijgen, Zweden niet werkeloos kan blijven toezien. En als ik het goed heb bestaan er zelfs verdragen die bedoeld zijn om het lot van minderheden te verlichten. Maar als Russen in Oekraïne – ‘dat niet eens een staat is’ – gemolesteerd worden, mag Poetin niets ondernemen? Welk mens met een ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel zal zoiets aanvaarden? Zeker omdat we moeten constateren dat ‘de internationale gemeenschap’ (wat dat ook moge zijn) zich verschuilt achter de ideologie van de onaantastbaarheid van soevereine staatsgrenzen om de andere kant op te kijken als miljoenen mensen achtergesteld worden en bijgevolg geen hand uitsteekt- met gevolgen zoals in Ruanda. Wat komt er het eerst: de belangen van mensen en de solidariteit onder mensen die elkaar het meest nabij zijn, zoals volksgenoten, of de theoretische staatsconstructies van de westerse elites?

Als Jansen Oekraïne wegzet als een schokzone tussen Oost en West, als een multi-etnische trefplaats van volkeren, culturen en religies, dan deelt hij ons hiermee toch zijn politieke waarde-oordeel mee en het is niet zeker dat dit oordeel door iedereen wordt gedeeld, noch dat zijn beeld niet veeleer een geïdealiseerde voorstelling is van een werkelijkheid die veel rauwer is. Alweer die ideologie van de diversiteit! Alsof homogeniteit haast een misdaad zou zijn.

Ook het idee van de ‘Slavische Natie’ kan kennelijk niet op instemming van de geciteerde Amsterdamse historicus rekenen. Toch komt hij hier, meen ik, vooringenomen uit de hoek. Ik zou namelijk wel eens willen weten wat zijn oordeel is over de Europese Natie – door hem toch wel gewenst? Of over de Moslimnatie die door Erdogan en Saudi-Arabië wordt aangehangen?

Als Jansen de wens om alle Russischsprekenden als één Natie op te vatten – en bijgevolg in bescherming te nemen – opvat als een bijna-negentiende-eeuwse opvatting, dan moet hij ons toch eens uitleggen hoe hij staat tegenover Frankrijk, dat met zijn Francophonie alle Franstaligen in de wereld bijstaat, of, in zachtere mate, het Duitse Goethe-instituut. De schroomvalligheid van dat laatste zou zonder een Duitse nederlaag in 1945 zeer zeker heel wat minder opvallend zijn geweest. En bevorderen de Amerikanen niet hun Angelsaksisch levensmodel (hun Democracy) en propageert Marokko niet de dubbele nationaliteit om zijn eigen natie buitengaats in stand te houden? En dan zwijgen we maar over de Joden…

En dan: is er niks mis met de uitspraak: ‘hij schrikt niet terug voor het heroveren van land’? Als iemand iets her-overt, werd het eerst ontnomen. Was die eerste actie dan niet de fout van alles?

Voorts deelt Jansen ons mee dat hij het onterecht vindt dat Poetin bepaalt wie Rus is. Wie moet dat dan bepalen? De Oekraïense regering? Moet de Belgische regering bepalen wie Vlaming is? Misschien doet Poetin gewoon niets anders dan…de aanwezigheid van een identiteit constateren en daar vervolgens de conclusies uit trekken. Misschien ontsnapt onze identiteit ons wel grotendeels- zoals heel sterk gesuggereerd wordt door het gedrag van talloze jonge immigranten, die hun echtelijke partner bij voorkeur in hun thuisland gaan zoeken. Kennelijk worden die jongelui gedreven door krachten die hen te boven gaan. Het is dus echt niet zo simpel als Jansen schijnt te denken.

Over de vraag hoe autochtoon de Russen in Oost-Oekraïne zijn, kan eindeloos worden gediscussieerd. De zaak ligt in ieder geval erg ingewikkeld. Doch: voor zover de autochtone Russen in het Oosten van Oekraïne een historische groep vormen, moeten ook hun nationale rechten worden erkend.

Over Jansens’ verwijt dat Poetin zijn mensen verkeerd inlicht kan ik kort zijn: waarom vernemen we in het westen niet dat de vluchtelingen uit Oekraïne allemaal richting Rusland vertrekken? Is dat omdat het in Rusland levensgevaarlijk is? Waarom vernemen we niets van de Oekraïense uitspraken op TV over de aanwezigheid in de Donbass van 1,5 miljoen ‘overbodigen’? Ja: ik verwijs naar de feiten uit de jaren veertig van vorige eeuw. Waarom toch die selectiviteit? Begrijpt men niet dat zulks de mensen achterdochtig maakt?

 

Het is inderdaad allemaal een beetje argwaanwekkend. Doorzichtig ook, vooral voor mensen van 2014 die niet de ongeschoolde onwetenden van 1930 zijn. Zowat alle volkeren en volkerengroepen in de hele wereld komen op voor hun volksgenoten die buitengaats wonen. Alleen ‘wij’, in Europa, doen zoiets negentiende-eeuws niet. Dat spreekt toch, nietwaar? Wij staan daar boven, weet u wel? Daarmee rijst alweer het vermanende moreel superieure domineesvingertje de hoogte in. Alleen valt te vrezen dat dit oprijzen slechts een compensatie moet voorstellen voor de eigen machteloosheid om hetzelfde te doen als de Russen…

Kortom: de kritische houding tegenover de Russische politiek ten aanzien van Russen buiten de grenzen is op zijn beurt toch wel aan aan kritiek onderhevig.

Ik neem geen stellingen in. Ik deconstrueer slechts. Ik stel vragen.

 

Een meer fundamentele kwestie.

 

Er is echter een andere kwestie. Die heeft van doen met het denken van westerse elites over staten en volkeren en hun onderlinge verhoudingen. Met name de onaantastbaarheid van staatsgrenzen – zowat een dogma van deze elites – blijkt daarbij een bedenkelijk punt te wezen.

 

Volgens mensen zoals Ash en Jansen is het verkeerd te eisen dat leden van de natie, die buiten de eigen staat leven, tot die staat moeten kunnen toetreden. Staatsgrenzen zouden immers onaantastbaar moeten zijn. Zoniet dreigt algehele destabilisatie en wordt het hele statensysteem zoals dat sinds de oorlog ontstaan is, op de helling gezet.

Maar wat als dat statensysteem zelf inherent onrechtvaardig is- en in die vorm dus nooit had mogen bestaan? Ik suggereerde het al eerder: is het rechtvaardig dat er grote delen van een volk buiten de staatsgrens leven, alleen maar omdat de grens daar werd getrokken waar ze nu ligt? Is een dergelijk statensysteem niet de neerslag van onrechtvaardige machtsverhoudingen? En moeten we niet anders gaan denken over staten en hun soevereiniteit? Is een staat niet veeleer een instrument, een constructum, in plaats van een haast heilig, onaantastbaar Hoger Wezen? Kun je spreken over ‘Russischsprekende Oekraïeners’, alsof het predikaat Oekraïne primordiaal is? Moet je niet eerder zeggen: ‘Russen binnen de grenzen van de staat Oekraïne’? Zijn de meeste staatsgrenzen in Afrika niet totaal willekeurig en vaak onrechtvaardig? Ze lopen soms dwars door dorpen heen! Kan het dan verbazing wekken dat mensen aan de andere kant van het dorp én de staatsgrens die laatstgenoemde grens willen verleggen? Moeten we niet erkennen dat de staatsgrenzen in Afrika nooit op deze manier hadden mogen getrokken worden – de stelling van Basil Davidson?

Men moet niet komen vertellen dat Afrika een speciaal geval is. Hoe is de Belgische staatsgrens tot stand gekomen? Tot in 1839 bleef het onduidelijk waar de grens tussen het nieuwbakken ‘België’ en Nederland lag. Zo werd ze tussen Reusel en Arendonk getrokken. Totaal willekeurig, want het dialect is langs beide kanten vrijwel identiek. Idem dito met, bijvoorbeeld, het Nederlandse Clinge en het Vlaamse De Klinge. Waarom ligt de Franse noordgrens waar ze nu ligt? Het is toch bekend dat de Franse elite alvast nog tot in 1918 die noordgrens wenste te laten samenvallen met de westelijke Rijnoever? Waarom werd Duitsland het land dat we thans kennen en niet het Groot-Duitsland dat mensen zoals Bismarck wilden?

 

De waarheid is dat staatsgrenzen de uitkomst zijn van de debatten, discussies en soms heuse gevechten onder de leidinggevende groepen op een bepaald moment in de geschiedenis – een standpunt dat door de Rotterdamse rechtsgeleerde Wim Couwenberg in een wat ander kader gehuldigd wordt. Ook de huidige EU is niets anders dan de uitkomst van deze discussies.

Staten zijn helemaal geen ‘natuurlijke’ of hogere werkelijkheden. Ze zijn slechts tijdelijke consolidaties van machtsverhoudingen en ze zullen dus in de toekomst veranderen.

 

Brutaal gezegd: ‘wij’, dat is de bevolking die niet tot de hoger genoemde discussies is toegelaten oftewel de leden van de volkeren, hebben met dat hele staatkundig gedoe van de elites nauwelijks wat te maken. Ze moeten veeleer machteloos hun spelletjes ondergaan. Mensen hebben gewoon niets met de onderlinge machtsgevechten onder elitegroepen noch met de uitkomsten daarvan. Zeker niet voor wie democratisch redeneert, zoals schrijver dezes. Mensen willen een fatsoenlijk en efficiënt bestuur, zodat hun belangen goed beveiligd zijn. De persoonlijke macht van een stel heersers interesseert de modale mens terecht geen barst.

 

Maar de politieke gevolgen van deze machtsverhoudingen zijn wel heel ernstig. Want de staten die op deze manier ontstaan berusten niet op een stabiele, etnisch gefundeerde basis. Het is dus constant zaak om die staten aan elkaar te houden. Daartoe moeten separatische bewegingen worden bestreden en alle technieken worden toegepast, zoals die welke door Gellner en Hobshawm als ‘nationalisme’ werden beschreven. Precies omdat deze staten toevallige constructies zijn, is het noodzakelijk het principe van de onaantastbaarheid van de grenzen tot een dogma te verheffen.

 

Maar de feitelijke praktijk ondermijnt dat dogma de hele tijd. Ook iemand als Jansen moet erkennen dat die praktijk het fictieve karakter van die onaantastbaarheid aantoont. Anders hoeft hij niet te schrijven dat het uiteenvallen van staten aanvaard moet worden zodra dat ‘onontkoombaar’ is. Waarom zou het uiteenvallen van een correct geconstrueerde staat onontkoombaar zijn? Vanwaar die onontkoombaarheid?

De theorie van de onaantastbaarheid van de staatsgrenzen wordt door de staatselites verder ondersteund door de schepping van een civiele burgerlijke maatschappij. De bewoners van een staat zouden dan burgers zijn, die allemaal gelijkelijk gekenmerkt worden door de deelachtigheid aan een stel abstracte rechten en plichten, die zij samen als burgers van dezelfde staat delen. Alle andere aspecten van de menselijke existentie komen dus in onderschikking. De mensen worden leeggemaakt om te kunnen dienen als burgers van de staat die de dames en heren in elkaar hebben geknutseld. Alvast gelovigen zullen dit zeker niet appreciëren- en ze hebben nog gelijk ook. Want opnieuw staan we hier voor een fictie: die ‘abstracte gelijke burger’ bestaat namelijk nergens. Ik alvast ben er nog nooit een tegengekomen. Als ik iemand ontmoet, dat is dat altijd een concreet mens, met zijn eigen geschiedenis, zijn eigen voorkeuren, zijn eigen wensen en met vaak opvattingen die ik niet deel. Sommigen onder hen zijn afkomstig uit verder gelegen windstreken. Anderen daarentegen zijn geboren in hetzelfde dorp waar ikzelf ooit het levenslicht zag. Allemaal concrete mensen, deelgenoten van eenzelfde etnische gemeenschap – de ene wat meer dan de andere, weliswaar. Maar De Burger? Die kom ik niet tegen, net zomin als Maxima Zorregieta De Nederlander heeft gevonden. Ik weet dat er wat politieke kwalificaties zijn die mij als staatsburger om de hals worden gehangen, maar bén ik ook werkelijk die burger of is dat veeleer een façade, een kapsel dat ik draag bij sommige gelegenheden, een overjas die bedekt wat ik werkelijk ben zodat ik in werkelijkheid oneindig veel meer ben dan alleen maar een burger van een toevallige staat?

 

Twee staatsopvattingen.

 

Op die manier verschijnen in de Oekraïense kwestie, met enige vereenvoudiging bekeken, twee staatsopvattingen als regelrechte antipoden.

Aan de ene kant is er de westerse staatsnationalistische opvatting. Deze staten zijn ontstaan als het product van de onderlinge worstelingen van de elitegroepen. Om het product van hun gevechten en tegelijk hun eigen belangen te consolideren, roepen ze de fictie van de absolute onaantastbaarheid van de staatsgrenzen in het leven. Vervolgens scheppen ze de fictie van de abstracte staatsburger, omdat het tot aanschijn laten komen van de werkelijkheid van de volkeren hun eigen staatsconstructies als kaartenhuisjes in elkaar zou doen zakken. Daarom moet in deze staatsopvatting de mens naar de staat worden gemodelleerd.

Aan de andere kant is er de Russiche droom van het Russische Volk, dat eigenlijk thuishoort bij Moedertje Rusland : de figuur bij uitstek in de grote familiemetafoor. Hier is de staat de veruitwendiging van de Russische volksziel en komt de abstractie van het staatsburgerschap op de tweede plaats, als verfijning van een basis die er al is en er ook blijft. De cohesie van de gemeenschap berust niet op abstracte beginselen die zogenaamd een teken van hogere beschaving zijn, maar op de erkenning van de concrete werkelijkheid van het menselijk bestaan in een kosmos die de kenmerken van een familiemetafoor bezit. In dit geval wordt de staat gemodelleerd naar de maat van de concrete mens.

In mijn visie nu heeft de volle, concrete menselijke werkelijkheid echter altijd voorrang. Elke andere aanpak houdt een inbreuk in op de menselijke waardigheid- als ik Hannah Arendt goed begrepen heb. Menselijkheid betekent de concrete, de werkelijk bestaande individuele persoon met zijn volledige identiteit primordiaal stellen, niet de abstracte ficties die gepropageerd worden door de elites die het op een bepaald ogenblik voor het zeggen hebben.

 

Toegegeven: een politiek die uitgaat van de volksgemeenschappen mondt uit in staatkundige lappendekens. Dat vereist de aanpassing van de staatkundige structuren aan vaak uiterst grillige volkskundige werkelijkheden. Voor wie van eenvoud en doorzichtigheid houdt, valt zoiets moeilijk te bemeesteren. Zulke ‘landen’ zijn ook een nachtmerrie voor traditioneel denkende landsverdedigers. Het besturen ervan kan niet van boven uit. Het vereist immers de uitdrukkelijke medewerking van de betrokken gemeenschappen. Maar dat is nou net wat me aanstaat! Een dergelijk bestuur zal namelijk democratisch zijn of zal niet zijn. Het is buitengewoon vreemd te moeten constateren dat de linkse partijgangers van de multiculturele maatschappij op dit punt nooit het voortouw hebben genomen.

In ieder geval: voor wie bereid is dit alles onder ogen te zien, rijst het idee dat de vijanden van de politieke stabiliteit niet de volken zijn, noch het irrendentisme van die volken, maar de koppige eigenzinnigheid van de elites die tegen alle redelijke tekenen in vasthouden aan hun staatsnationalistische ficties.

Hun stijfhoofdigheid doorkruist het gerechtvaardigde streven van zovele etnische gemeenschappen naar een eigen, politiek volwaardig thuisland: de ware en enige juiste definitie van ‘nationalisme’- hoe geografisch grillig dat thuisland ook zijn moge. Pas als het etnische streven weerstaan wordt ontstaan frustraties en zullen de felsten uit die gemeenschappen naar hardere methoden grijpen. Deze laatste daad wordt door de onbegrijpende staatsnationalisten opgevat als het signaal om ‘in te grijpen’ en de nationale beweging te onderdrukken. Net zolang tot het niet langer houdbaar is en er geen andere uitweg meer is dan de volken toch maar hun zin te geven. Onontkoombaarheid noemt men dat dan.

Barbara Tuchman had gelijk: de politieke geschiedenis is een mars der dwaasheid.

 

 

Naschrift.

 

Dezer dagen blijkt hoezeer de spraakmakende elites opgesloten zitten in oude, zogenaamd nationalistische denkpatronen en hoe ze de problemen van onze dagen benaderen vanuit een hopeloos verouderde visie.

Ze leren het maar niet.

De Oekraïense kwestie heeft namelijk tegelijk de afhankelijkheid van Europa van het Russische gas geïllustreerd.

De reacties daarop zijn illustratief. Men kan ze overal lezen. ‘We’ moeten onafhankelijk worden van het Russische gas, klinkt overal op. Het valt tevens op hoe hier een ander collectief wordt gehanteerd: ‘we’ staat niet langer voor Belgen of Fransen, maar voor de EU. In de oude terminologie zou een dergelijke houding gewoon nationalistisch heten, maar als het om Europa gaat is dat kennelijk geen punt. EU-staatsnationalisme is in de mode en wordt daarom terecht geacht in plaats van het oude natiestaat-nationalisme. Deze opeenvolging in denkmodes gelijkt op de manier waarop de anti-apartheidsideologie door die van het multiculturalisme is afgewisseld.

Merk voorts op dat hier hetzelfde streven naar autarkie gaande is als wat de oude natiestaten manifesteerden. In dat laatste geval werd autarkiestreven door de spraakmakende groepen nochtans weggehoond.

Het ontgaat evenwel velen te enenmale dat Europa slechts een schiereiland is van de Euraziatische landmassa. Die omvat zowat 54 miljoen km2, waarvan Europa 4 miljoen, zo’n 7,5 % met slechts 10% van de bevolking van Eurazië, zonder noemenswaardige delfstoffen. Niet autarkie, maar interdependentie, samenwerking en verdere verknoping met de rest van Eurazië zouden dus de ordewoorden moeten zijn, alvast voor een groep landen die er beter zou aan doen de ware geografische verhoudingen onder ogen te zien en zich te bevrijden van de illusie dat ze het centrum van de wereld vormen.

 

 

Jaak Peeters

Augustus 2014

 

De spinsels van een zelfverklaarde visionair

“ De tijd van de natiestaat is voorbij, net zoals die van de stadstaten ooit voorbij ging. De toekomst is aan de grote gehelen, die multicultureel en veeltalig zullen zijn. Het nationalisme dat het principe van één staat = één volk huldigt is voorbij én gevaarlijk, omdat het de noodzakelijke evolutie naar nieuwe tijd hindert.”

Ziedaar de samenvatting van Verhofstadts opvattingen over nationalisme, zoals hij die verwoordde in de ‘toonaangevende’ krant van Vlaanderen – niet toevallig gepubliceerd enkele dagen voor de verkiezingen van 14 oktober 2012.

Verhofstadts ideeën zitten fout en dit op historische, conceptuele én politieke gronden.

Eerst het conceptuele. Voor Verhofstadt is de natiestaat een staatstype, onderscheiden van de stadstaat en dat wat hij “grotere gehelen” noemt, doch die niets anders zijn dan imperia.

Net zoals een bedrijf gedragen wordt door een leidinggevend kader dat de belichaming van de ziel van dat bedrijf is, moet elke staat berusten op het bestaan van een “natie”, dit is: een verzameling mensen – naties zijn op de eerste plaats verzamelingen van mensen – die zich in die mate verenigd voelen dat zij een gemeenschappelijke lotsbestemming politiek vorm willen geven. Zonder een dergelijke dominante natie ontstaat er strijd om de ultieme macht. Dat leidt of tot het vestigen van een soort dictatuur of tot het uiteenvallen van de staat, zoals in het geval van Tsjecho-Slowakije.

Daarom is een staat altijd een natiestaat – maar niet altijd de goede.

Een natiestaat kan een volksstaat zijn, wanneer het beginsel van één staat = één volk dicht benaderd wordt. In de literatuur spreekt men dan over een verticale structuur: de dominantie wordt gevoerd door leden van de eigen etnie. Dat schept de grootste democratische kansen. Het kan ook een imperium zijn, waarbij één groep de dominantie voert en de bestaande staat belichaamt.  Dat is het laterale geval. Een imperium is een laterale staat waar één, veelal territoriaal af te bakenen groep dominant is over nog andere etnische groepen. Dat is het Belgische geval en was ook het geval in voormalig Joegoslavië. In het Belgische geval waren de Franstaligen en die Vlamingen die zich daarmee associeerden de dominante groep. In het Joegoslavische geval werd die rol door de Serven vervuld. Bij de Ottomanen waren het Islamitische Turken.

Een stadstaat is een natiestaat, alleen is die van beperkte territoriale omvang.

China, een voorbeeld van zo’n “grotere structuur” dat Verhofstadt aanhaalt, is een natiestaat, die voor 92% uit Han-Chinezen bestaat. Vlaanderen zal nooit homogener zijn.

Bovendien leven vele mensen die nochtans één natie zouden kunnen vormen toch in verschillende natiestaten: zo is het in Afrika.

Verhofstadts begrippenapparaat is hopeloos slordig en bovendien veel te strak hiërarchisch. Zo ontgaat het hem dat de Vlamingen een natiestaat kunnen vormen – dus gedragen door een in Vlaanderen dominante groep mensen die zich prioritair Vlaming noemen – maar toch steun kunnen geven aan een Europese natiestaat, die gedragen wordt door àndere mensen, die zich prioritair Europeaan noemen. Alles hangt af van de wederzijdse verhoudingen, waarvoor we het moeilijke woord “subsidiariteit” gebruiken. Voor hem sluiten stadstaten, natiestaten en datgene waarvan hij de ware aard verzwijgt, droogweg elkaar uit en staan ze in een lineair opgaande reeks, waarbij het laatste, de zogeheten “grotere structuren” de hoogst ontwikkelde vorm zou zijn. De complexiteit van de werkelijkheid ontgaat hem helemaal.

Het onderscheid moet zijn: de volksstaat versus het imperium, dat zo mild kan zijn dat weinigen het herkennen, oftewel volksnationalisme versus staatsnationalisme. De stadstaat is slechts een territoriaal beperkte versie van één van beide.

Hier priemt gelijk ook de klassieke utopische eindtijdgedachte en de illusie dat alles in de wereld altijd “vooruitgang” zou zijn. Als die theorie juist zou zijn, dan is de EU in ieder geval geen lang leven beschoren, wat dan volgt nà de “grotere gehelen” het planetaire stadium.

Dat brengt ons bij het historische.

Hier slaat Verhofstadt de plank zo mogelijk nog meer mis.

Niet alleen bestaat de stadstaat ook vandaag nog (Singapore), maar de antieke Griekse stadsstaten leefden niet op zichzelf: getuige is de Attische Bond. Meer nog: de imperiale staat, die voor Verhofstadt kennelijk de eindfase van de politieke ontwikkeling is, bestond ook in de antieke tijden, onder vorm van het Perzische Rijk.  We vergeten dan voor het gemak de Rijk van de Inca’s, de Azteken, de Tolteken, om over de Babyloniërs en de Assyriërs maar te zwijgen.

Daarmee maken we dus tegelijk komaf met dat utopische denken van Verhofstadt: het geloof aan een heerlijke toekomst. Frank van Dun heeft enkele jaren geleden het gevaar daarvan laten zien. Er bestaat geen politieke eindtijd.

Imperia hebben altijd bestaan. Altijd opnieuw werden ze belichaamd door een machtsgroep die zich met die imperiale staat vereenzelvigde: het Engelse koloniale rijk, het Ottomaanse imperium, Joegoslavië. Overal gingen die imperia weer ten onder, waarbij ze vaak volgens etnische grenzen uiteen vielen. Sommige imperia waren zelfs volgens etnische grenzen georganiseerd. Een recent voorbeeld was de Sovjet-Unie. Waar de etnische principes niet werden gerespecteerd was het hommeles: vraag het maar aan de Koerden!

Het idee dat de EU iets nieuws zou zijn, slaat dus nergens op en evenmin is het waar dat het iets visionairs zou zijn: het is de heruitgave van een oud refrein. Dat refrein luidt dat wie macht heeft, die altijd wil vergroten. Daarom proberen rijken zich altijd uit te breiden en willen rijker altijd rijker worden. Het is een middel om zich te onderscheiden en dus zich beter te voelen, hetgeen wijst op de existentiële aspecten ervan.

Maar Verhofstadt is ook een gevaarlijk man.

Ten eerste om Vlaamse redenen.

Vlaanderen heeft gestreden voor het Nederlandse karakter van Vlaanderen en het scheppen van legitieme en relevante structuren om het leven volgens eigen vormen mogelijk te maken. Door het homogeniteitsprincipe naar de scheurmand te verwijzen, haalt hij een vette streep doorheen de hele culturele en politieke emancipatiebeweging van de laatste tweehonderd jaar.

Ten tweede voert zijn denken naar de 19 eeuw. De veeltaligheid waarover Verhofstadt spreekt houdt geen rekening met de realiteit van het leven. Als verschillende talen door elkaar op één gebied worden gesproken, zal één ervan snel dominant worden. Men vrage het maar aan de Afrikaanssprekenden. Daarmee wordt de mogelijke dominantie van één klasse heringevoerd en grijpt men terug naar de maatschappelijke ordeningsprincipes van voor de sociale revoluties. Het wordt een wereld van rijke, dominante vreemdetaalsprekers die heersen over het gewone, autochtone volk. Verhofstadt is duidelijk een uitdetijdse retrofiguur met veel te veel invloed. Zijn “visie” veegt zowaar de hele emancipatie van de kaart.

De visionair, waarvoor Verhofstadt zich kennelijk houdt, blijkt bij nader toezien een gevaarlijke reactionair te wezen, die, zoals hij al heeft meegedeeld, niet zou aarzelen om “zijn” EU op verre slagvelden oorlog te laten voeren.

Daar is niks visionairs aan.

Dat heeft niks met verandering te maken.

Het is een verwerpelijk jazelfs: macaber staatsimperialisme van het ergste soort.

 

Jaak Peeters

Okt 2012

 

Een moderne leer en veel werk.

Sinds het verschijnen van Ernest Gellners naties en nationalisme wordt deze auteur in nationalistisch denkende milieus nogal eens ingedeeld bij de tegenstanders van het nationalisme. Zelf heb ik dat ook zo altijd aangevoeld. Misschien is zijn naties en nationalisme wat militanter geschreven, want in zijn Culture, Identity and Politics, dat enkele jaren later verscheen en waarvan voor zover bekend geen Nederlandse vertaling voorhanden is, klinkt hetzelfde verhaal veel neutraler en aanvaardbaarder.

Ik zal trachten zijn verhaal hierna kort samen te vatten.

Daarna zal ik trachten wat kritische noten aan te brengen.

Het geheel brengt ons tot enkele enigszins verrassende conclusies.

 

Dat wat men nationalisme noemt, is het pure gevolg van de moderniseringsprocessen sinds de ontplooiing van de technische beschaving, dus: sinds zowat de achttiende eeuw. Gellner, die kennelijk nogal taalkundig gericht is, licht deze stelling toe door het verhaal van de dialecten te vertellen. In een wereld, waarin mensen opgesloten zitten in een vast traditioneel maatschappelijk patroon, kunnen dialecten zich handhaven. Zodra echter een wereldbeeld postvat waarin economische en wetenschappelijke groei centrale waarden zijn, wordt vernieuwing en innovatie een belangrijk principe. Vervolgens komt daaruit dan weer voort dat mobiliteit – in zowat alle betekenissen – sterk toeneemt, en die mobiliteit veegt de kansen van de dialecten van tafel. Standaardisatie wordt immers noodzakelijk, temeer daar een dergelijke cultuur algemene scholing vereist en omgevormd wordt tot een literaire cultuur. Tegelijk worden de oude, traditionele banden verbroken, ook weer als gevolg van de mobiliteit. Op die manier wordt de cultuur, die voorheen als vanzelfsprekend en daarom voor het zicht van de mensen verduisterd was, nu een punt van bijzondere aandacht. Wie in de vigerende, gestandaardiseerde cultuur goed mee is, verhoogt zijn kansen. Cultuur wordt dus een waarde op zich. Nationalisme is geboren, stelt Gellner.

Alles wel beschouwd brengt de modernisering dus een scherpe selectie onder de plaatselijke idiomen. Er zijn er immers veel te veel. Welnu, zegt Gellner: slechts enkele idiomen overleven, maar worden vervolgens goed gedefinieerd en afgelijnd. Heel vaak wordt het winnende idioom door hun aanhangers gekozen.

Zodoende, zegt Gellner, heeft Renan gelijk: er bestaat een soort onafgebroken plebisciet, vermits het volk beslist welk idioom zal vigeren.

Omgekeerd is er ook een soort geheugenverlies werkzaam: de herinnering aan de oude dialecten en bijhorende tradities slijt en gaat verloren.

Gellner verklaart dat een cultuur zichzelf in het leven kan roepen zonder de steun van een dynastie of een staat – en iedereen herkent hier het Vlaamse geval. Maar elke cultuur, hoe die ook is ontstaan, zal ernaar streven de noodzakelijke politieke instituties te scheppen opdat de culturele infrastructuur, die een moderne cultuur nodig heeft om te bestaan, zou kunnen worden ontwikkeld.

 

Er zitten verschillende vragen en kritische opmerkingen verborgen in deze nogal brutale samenvatting van Gellners leer over het nationalisme.

Hierna worden er enkele gegeven, zonder volledigheid na te streven.

Ten eerste: Gellner maakt weinig onderscheid tussen twee ontstaansbronnen van de moderne nationale staat. De eerste is welke door Gellner wordt beschreven en die door nationalisten nogal eens volksnationalisme wordt genoemd. Een cultuur gaat vooraf aan de staat, die nadien vorm krijgt op basis van de eisen die de centrale cultuur stelt. De tweede bron is die waar een centrale, al bestaande staatsmacht haar cultuur oplegt aan andere, perifere culturen. Nationalisten spreken dan van staatsnationalisme. Dit laatste is het Belgische geval in 1830, waar een  Franstalige natie haar cultuur aan de Vlamingen wou opleggen en de Vlaamse cultuur uitroeien.

Maar is daarmee alles gezegd?

Neem het Franse geval. Frankrijk wordt vaak het voorbeeld van een staatsnatie geheten. Weber heeft echter aangetoond dat deze visie verre van vanzelfsprekend is. De Franse staatsnatie is namelijk een imperialistische uitbreiding van een reeds bestaande proto-natie in Ile-de-France. Omstreeks 1850 sprak niet eens de helft van de Franse staatsburgers Frans! Dus is die fameuze Franse staatsnatie in haar oorsprong eigenlijk een… volksnationale staat, die zich te buiten gegaan is aan imperialisme.

In het Belgische geval is er een evolutie van één staatsnatie naar twee staatsnaties, die beide berusten op één centrale cultuur, en die elk wars zijn van een perifere positie.

Het komt me voor dat over deze kwestie het laatste woord verre van gezegd is. Nationalisten zouden, hier aangeland, nu aan de slag moeten en deze materie verder uitspitten.

Ten tweede: Wat is de betekenis van het zogeheten selectieproces waarover Gellner spreekt? Als de Vlamingen besloten hebben om naast hun dialect tenminste een standaardtaal te leren, gaat het hier dan om een selectie pur sang? Of moeten we eerder spreken over iets dat als een deken bovenop het bestaande wordt gelegd? Zodoende gaat er minder verloren dan Gellner suggereert. Daarbij zouden we dan oog in oog komen te staan met een zuiver democratisch proces – een bewuste beslissing. Met andere woorden: welk is de rol van de grotendeels onbewuste processen die Gellner schijnt te veronderstellen? En wat betekent het dat een winnend idioom wordt gekozen? Wat is de rol van machtsprocessen? Brengt de aandacht die het culturele zelf krijgt in de periode van de modernisering niet uit zichzelf mee dat de rol van onbewuste processen afneemt? Is dat specifiek voor wat als nationaal geldt? Als dat zo is, in het zaak te weten hoe de beslissingprocessen zelf verlopen en hoe de uiteindelijke beslissing tot stand is gekomen. Alweer een taak voor nationalistische theoretici.

Ten derde: Gellner beweert terecht dat een cultuur zichzelf in het leven kan roepen zonder de hulp van officiële machtsstructuren. Hoe gaat dat precies in zijn werk? Maar vooral rijst dan de vraag of nationalisten dan niet het gelijk fundamenteel aan hun kant hebben, als ze beweren dat een natie uit de verre nevelen van de oudheid opdoemt.

Als het begrip ‘natuurlijk’ namelijk iets betekent, bijvoorbeeld zoiets als: “ wat zonder bewuste ingreep van mensen tot stand kwam”, dan steekt er een natuurlijk element in élke vorm van nationalisme – ook in het staatsnationalisme, zoals het voorbeeld van Ile-de-France laat zien. De vraag is dan: wat betekent het als we zeggen dat België een kunstmatige staat is en Vlaanderen iets natuurlijks? Het antwoord lijkt iets te moeten zijn zoals: België is een kunstmatige staat voor de Vlamingen, omdat hij niet het politieke uitvloeisel van hun eigen cultuur is. België is echter een natuurlijke staat voor de Franstaligen.

Als dit juist is, is hiermee het doodvonnis van de staat België getekend.

Bovendien zit er toch nog een andere ‘knoop’ in Gellners verhaal. Dat suggereert namelijk een breuk met het verleden bij het ontstaan van een nieuwe cultuur. Oude, gegroeide banden verdwijnen als gevolg van de toegenomen mobiliteit. Maar niettemin slagen sommige culturen erin zichzelf te vestigen als een moderne, volwaardige cultuur. Hoe moeten we dit allemaal verstaan?

 

De op zichzelf interessante analyse van Ernest Gellner roept dus tal van nieuwe vragen op. Vele van deze vragen hebben een reële betekenis voor het concrete politieke leven. Daarom dringt zich de conclusie op dat de afwezigheid van nationalistische denkers en auteurs in het debat over deze kwesties niet mag blijven voortduren.

Er is nog een tweede, hoogst verrassende conclusie.

Als Gellner gelijk heeft met het verband dat hij legt tussen de modernisering en de opkomst van de nationale gedachte, dan is het nationalisme niet een relict uit het verleden, zoals sommige schrijvers beweren, maar dan is het nationalisme een hoogst moderne leer.

Ten derde rijst de vraag hoe de toekomst er zou kunnen uitzien, als de planetarisatie die we vandaag meemaken verder doorgaat. Zal er een soort wereldcultuur ontstaan, zoals Toulmin beweert? Of zal de wereldmassa van 7 miljard mensen veel te groot zijn om ook maar enigszins overzichtelijk te zijn, zodat die wereldcultuur zich beperkt tot coördinatie en de gevolgen van de commercie, doch voor het overige uiteenvalt in verschillende …jawel: nationale culturen?

Nationalisten hebben, me dunkt, nog veel werk voor de boeg.

 

 

Jaak Peeters

Dec 11

van 25 naar 20.000

Het weze me voor één gegund een ontboezeming te brengen over mijn persoonlijke politieke ‘carrière’. Nou ja, het woord ‘carrière’ is niet meteen de juiste term, maar kom. Nu ik mijn politiek pensioen heb opgenomen is het mogelijk wat afstandelijker te kijken naar een project waaraan ik zelf zoveel tijd heb besteed.

Toen  de partij die nu de grootste van Vlaanderen heet te zijn boven de doopvont werd gehouden onder de vorm van een ‘project’, namelijk het ‘Project Vlaams-nationaal’ van Geert Bourgeois, leenden 25 personen hun handtekening om de start van wat later een partij is geworden mogelijk te maken.

Van ‘leden’ in de strikte zin van het woord was toen niet echt sprake. De 25 bedoelde personen waren de officiële indieners van het genoemde Project. De vergelijking van deze 25 met het huidige aantal van zo’n 20.000 leden voor de betrokken partij klopt dus niet helemaal.

Maar voor wie, zoals schrijver dezes, zijn handtekening in het lijstje van de originele 25 weet prijken, is het moeilijk om deze twee cijfers niet met elkaar in verband te brengen.

Wat dreef ons, die 25? Achteraf bekeken blijkt dat niet zo makkelijk om zeggen. Zonder in de naam van anderen te willen spreken: er was sprake van een mengeling van boosheid en een hardnekkige wil tot doorzetten. Het grondthema was de ontvoogding van dit deel van het volk van de Nederlanden, het bewaren van de integriteit van zijn gebied en de geestelijke en culturele verheffing van de bevolking. De Volksunie was in handen van lieden geraakt die geen echt eigen project meer hadden. Daarom ontbrak ook de noodzakelijke basis waarop de samenhang van een partij steunt. Met enige overdrijving: ieder deed zo maar wat aan. De Volksunie was haar droom kwijt geraakt.

Dat laatste was de oorzaak van de boosheid die zich gaandeweg steeds meer meester had gemaakt van velen onder ons. We begrepen maar niet dat een partij, wier bestaansreden nu net het wel en wee van deze gemeenschap had moeten zijn, wegdreef van haar oorspronkelijke doelen en deed alsof voor Vlaanderen alles al in orde was. Zoals we vandaag allemaal wel weten was dat op verre na niet het geval.

Als ik daaraan nu terugdenk, komt in me het gevoel op dat onze boosheid wel degelijk terecht was. Nieuwlichters hadden zich genesteld in de rangen en hadden de Volksunie van binnenuit vleugellam gemaakt, terwijl buiten enorme uitdagingen lagen te wachten. Hoe kunnen mensen zo zwaar verstek laten gaan?

Zodoende werd onze hardnekkigheid om met nog meer volharding terug te keren naar de kern van wat wij als onze maatschappelijke opdracht aanvoelden nog aangevuurd: wij voelden ons de bewaarders van een erfgoed. En het verhuizen naar andere oorden van wat ik hier dus nieuwlichters noem, voelde veeleer deugddoend aan. Eindelijk terug aan het werk!

Men noemde ons in de pers hardliners. Weerom: zoals iedereen nu wel merkt hadden we gelijk.

Als ik nu kijk naar wat de partij die uit ons Project Vlaams-nationaal is voortgekomen, dan is het niet zozeer het enorm gestegen aantal leden dat imponeert. Het is vanzelfsprekend een mooie prestatie om twintigduizend mensen te verzamelen rondom een programma dat nog steeds niet wegstopt dat Vlaanderen net zoveel rechten heeft als elke andere natie en dus het recht heeft om op eigen gelegenheid aan het wereldconcert van de volkeren deel te nemen.

Wat het meest van al indruk maakt en blijft verbazen is het feit dat de wil om grondig in te grijpen in het bestel van dit als een historisch accident ontstane land tot op vandaag ongeschonden is. Het valt de betrokken waarnemer telkens weer op hoe ‘De Twintigduizend’ nog steeds behept lijken met iets wat lijkt op de vastbeslotenheid die de originele 25 heeft bezield.

Dat die onverzettelijkheid en hardnekkigheid nog steeds goed voelbaar is, heeft vanzelfsprekend van doen met de recente electorale successen van de partij: men voelt dat men met z’n twintigduizend eigenlijk een soort voorhoede is en uitspreekt wat heel velen denken. Zoiets sterkt een mens en verschaft de wilskracht om voort te werken en men hoopt vruchten te plukken.

Op dit punt aangekomen rijst bij de ‘originele’ Vlaamsnationalist enige onrust. De 25 van weeleer waren niet alleen hardnekkig en vastbesloten. Ze wisten zeer goed waarom ze zo beslist optraden. Ze waren – en zijn nog steeds – doordrongen van een bezorgdheid om het lot van dit deel van onze oude Nederlanden Maar de vraag die oprijst is: hebben die vele duizenden, die zich de laatste jaren hebben aangemeld, op dezelfde manier hetzelfde doel voor ogen?

Het verdere lot, dunkt me, van N-VA hangt niet zozeer af van haar electorale succes, want de partij heeft voorlopig wel stevig de onderstroom van de Vlaamse maatschappij te pakken en elke partij moet wel eens electorale tegenslagen verwerken. Realisme is dus de boodschap. De vraag is echter of die partij, waarin de originele 25 naar het getal intussen hopeloos verdrinken, bij machte is om die onderstroom te blijven vasthouden én te blijven verbinden met de droom van de 25.

 

Jaak Peeters

Juli 2011

Waar staat Doorstroming voor?

Doorstroming is een webstek van en voor kritische, Nederlandsbewuste intellectuele dwarsliggers. Geen politiek correct denken kan ons bekoren. Het is onze overtuiging dat de democratie – de grote verovering van de Westerse werkende mens!- geen censuur van welke aard ook verdraagt. Daarom stromen we door, altijd maar verder voortgaande op onze eigen weg: die van het respect voor mens, volk en natie.

 

actuaidentiteit democratie solidariteit