11 juli 2018: nadenken over Europa

11 juli en het Europa der volkeren

 

In vlaamsnationale milieus komt men steevast op voor een Europa dat opgebouwd is vanuit de volkeren. Er zijn echter wel wat redenen om te vrezen dat het met Europa helemaal de verkeerde kant op gaat en dat een Europa van de volkeren verder weg is dan ooit.

In plaats van stil te staan bij het verleden of de nog niet helemaal weggewerkte achterstelling van Vlamingen in de Belgische staat of bij de ergerlijke, nog steeds bestaande transfers, moeten we misschien ook maar eens onze gedachten laten gaan over het Europa, zoals ons dat vandaag overkomt. De EU is de dominerende kracht die ons leven, onze welvaart en ons welzijn op een beslissende manier bepaalt. Daarover na te denken is niet alleen nuttig. Het is noodzakelijk. We moeten dat doen met kritische blik en met het belang van mens en volk voor ogen. In deze door liberaal kapitalisme beheerste wereld schijnt van langsom alleen nog de economische efficiëntie van tel en wordt de mens herleid tot consument en producent. Even de uitspraak van de Franse schrijver Bernard Stiegler aanhalen is verhelderend: de proletarisering van verbruikers die we vandaag zien gaat gepaard met de vernietiging van savoir-vivre, zeg maar: de menselijke waardigheid. Volks gezegd: we worden zoet gehouden met brood en spelen en we worden aangezet tot kopen met illusies die ons door de reclame worden voorgehouden.

Intussen bepaalt een hoog over onze hoofden heen torende EU ons leven.

 

De tanks van Juncker

 

Het is tussen de plooien van het nieuws terecht gekomen, maar dat is heel onterecht. Het gaat om ‘de wens’ van de genaamde Juncker, Jean-Claude, die meent dat geen bruggen de tanks mogen tegen houden. Dus wil hij dat de lidstaten grote verkeersassen uittekenen om tanks en zware voertuigen toe te laten zich ongehinderd over grote afstanden – lees het hele ‘grondgebied’ van de Europese Unie – te verplaatsen. Volgens De Tijd sluit dit plan aan bij de wens om het hoofd te bieden aan de toenemende dreiging vanuit Rusland. De EU-Commissie verklaart op die manier beter crises te kunnen voorkomen, ‘onze’ missies efficiënter te kunnen ontplooien en sneller problemen te kunnen aanpakken.

Daarom moet tegen 2025 een EU-defensie volledig functioneel zijn, heet het nog. Niemand herinnert zich verkiezingen waarbij dit alles aan de kiezer werd voorgelegd, maar zoiets zijn we al langer gewend.

Het eerste dat nu bij me opkomt is: angst. Ik ben simpelweg bang van grote militaire en politieke constructies. Ze werken verpletterend voor mens en volk. De enkeling telt niet: 1000 doden in een conflict is op een schaal van 500 miljoen toch maar een klein detail? Zodra een dergelijke reuzenconstructie op poten staat is er ook niets meer dat haar kan stoppen. Haar macht neemt nog alleen maar toe. Zelf gelooft ze onaantastbaar te zijn en vooral: alles alleen en op zichzelf te moeten en kunnen doen. Dat is een vreemde gedachtengang in een wereld van wereldwijde onderlinge afhankelijkheid maar het laat het gedateerde karakter van de redenering zien. De EU stelt zichzelf op als een staat van het oude soort – de negentiende eeuw – die alles wat des mensen is onder controle wil hebben.

 

 

Cultboeken.

 

Psychologen weten maar al te goed dat grote macht aantrekkelijk is. Het kunnen deelnemen aan de macht, en ipso facto aan grote macht, verblindt het rationele oordeel. Macht appelleert aan diepe, oeroude instincten. Daar zullen wel fylogenetische redenen voor bestaan. We zien ook dat vele dieren de neiging vertonen samen te troepen: het deel uitmaken van een grote massa schept een gevoel van veiligheid. Hoe groter de kudde, hoe groter het veiligheidsgevoel.

Maar in het geval van de mens is dat gevoel toch bedenkelijk.

Er bestaan tenminste drie cultboeken die het gevaar van die massiviteit in het licht stellen.

Het eerste is dat van Sigmund Freud: Het ik en de psychologie der massa. Freud toont aan hoe de menselijke individualiteit die komt tot een vorm van persoonlijk, min of meer logisch onderbouwd oordeel verstikt raakt door het opgaan in een massa. Hij schreef dit boek toen de Nazi’s in Duitsland gigantische massabijeenkomsten organiseerden en mensen als één man hysterisch reageerden als de Fuhrer ten tonele verscheen. Die Fuhrer, zo meende Freud, was de verpersoonlijking van de Vader van ons Allen, die de personificatie is van de bescherming die het deelgenootschap aan de massa biedt.

Het tweede boek is Ortega Y Gassets Opstand der horden. De laatste Nederlandse vertaling ervan luidt: De opstand van de massamens. Dat zegt wellicht nog beter wat Y Gasset in 1929 wilde zeggen: dat de toeneming van de bevolking en de welvaart geleid heeft tot de verschijning van een mensentype gekenmerkt door ijdelheid, zelfgenoegzaamheid en, in zijn meer recente vormen, door een hol postmodernisme, dat gekenmerkt wordt door afwijzing van natuurlijke orde en regels, die vervangen worden door een ikzuchtig wentelen in de wellust van het onmiddellijke genoegen maar tegelijk geen kritiek kan verdragen. In Trouw van 16 mei 2015 gaf vertaler Diederik Boomsma meer uitleg over de visie van Y Gasset.

Ortega, zegt Boomsma, nam een eenzame positie in. Hij wilde Spanje moderniseren, maar was beducht voor de gevaren. Overvloed kan uitmonden in een futloos bestaan. Het gelijkheidsideaal kan autoriteit ondermijnen. Vrijheid kan leiden tot egoïsme. ‘La rebelión de las masas’, opgebouwd uit essays, werd alom gelezen en geprezen. Johan Huizinga, Nederlands beroemdste historicus, noemde het werk ‘een baken in den storm dezer bewogen tijden’. Daarmee bedoelde hij de opkomst van het communisme en het fascisme.

Ook hier weer verliest de individuele mens zijn intellectuele greep op zijn bestaan. Als problematische achtergrond verschijnt alweer de massa.

Het derde cultboek is het beroemde boek van Alexis de Tocqueville: Democratie in Amerika. De Tocqueville schrijft: ik vraag mij af, welke de trekken zijn waaronder de tirannie weer een nieuwe gestalte zou aannemen. Ik zie dan voor me een ontelbare massa van in alle opzichten gelijke mensen, die heel egocentrisch bezig zijn met het rusteloos najagen van de onbeduidende, burgerlijke genoegens waar zij hun hart op gezet hebben.(…) Boven al deze egocentrische individuen torent een enorm bevoogdend machtsapparaat als enige instantie die hun welvaart garandeert en hen van de wieg tot het graf begeleidt. Het is allesomvattend, voorziet en regelt alles tot in detials en wel met fluwelen handschoenen. En zou een vergelijking te maken zijn met de verhouding ouders-kinderen(…).

 

Altijd dezelfde euvels

 

Het is moeilijk om, op dit punt aangekomen, niet onwillekeurig aan de EU te denken, zoals deze vandaag aan ons verschijnt.

In werkelijkheid is er nog een vierde werk dat door velen gelezen is, maar te vaak alleen maar als een fictie-roman wordt bestempeld. Het gaat natuurlijk om George Orwell in diens 1984.

De Big Brother – wat verwijst naar de ouder-kindrelatie waarover de Tocqueville schrijft – regelt alles, zorgt voor alles maar modelleert ook het denken en voelen van de grote massa waarover hij heerst. Dat aspect van Orwells roman is goed bekend. Minder bekend is het feit dat die Big Brother zowat constant in oorlog is. De Big Brother, ontstaan na een revolutie, tot stand gebracht door ‘De Partij’ en die na haar machtsovername over een massa van driehonderd miljoen mensen nog steeds de illusie in stand houdt dat de mensen opmarsjeren naar een trotste natie van strijders die in volmaakte eenheid strijden en triomferen, die Big Brother dus, had een externe vijand: Eurazië. En net als bij Freud was elke vorm van individuele kritische distantie verdwenen. Winston Smith, in wiens geest twijfel en zelfs een vorm van verzet rijst, wordt door de machtige machine van de Big Brother volledig vermalen.

 

De schrijvers van die dagen konden geen besef hebben van wat wij vandaag sociale media noemen: de spulletjes die dat mogelijk maken bestonden gewoon nog niet. De voorspellingen van de schrijvers moeten dus aan onze tijd worden aangepast. Misschien houdt dit onder meer in dat ‘het bestuur’ zoals dat bijvoorbeeld bij Orwell wordt beschreven, veel minder rechtstreekse greep heeft op het denken en voelen van de massa’s en dat deze greep voor een belangrijk deel verschoven is naar het egalitaristische politiek correcte denken dat via de sociale media overal doordringt. Ook het bestuur zélf kan onder invloed van die sociale media komen.

Het verhaal is dus vandaag complexer dan in de jaren dertig van vorige eeuw, toen het opkomende fascisme en communisme een al bij al simpele wereld presenteerden.

Doch de grondprincipes blijven dezelfde: de aanwezigheid van de massamens, het verdrinken van het inviduele, logische oordeel, het gelijkschakelen van de massa’s en het uitwissen van wat in die massa verdelingen aanbrengt – ik wijs er in het voorbijgaan op dat dit punt ook een zorg was voor Hannah Arendt -, het uitoefenen van macht vanuit een punt waarop niemand nog echt greep heeft. Tenminste op de achtergrond is er ook altijd een vijandbeeld aanwezig. Bij Orwell is dat heel uitdrukkelijk en bij Y Gasset en Freud, die beiden schreven en werkten in de periode tussen de twee wereldoorlogen, is die vijandgedachte op de achtergrond zeker aanwezig. De Tocquevilles boek is ontstaan tijdens een reis in Amerika en hij beperkt zicht tot de verslaggeving van zijn reis.

 

Geen positief toekomstbeeld

 

Ik keer nu terug naar de tanks van Juncker.

Waar denkt die man aan, als hij dergelijke dingen zegt? Ongetwijfeld denkt hij aan een potentiële externe vijand. Dat is dus precies gelijkaardig als het externe vijandbeeld in drie van de hiervoor aangehaalde werken.

Juncker ziet niet zomaar een externe vijand: hij ziet een militaire vijand die de Europese Unie bedreigt.

Kan iemand uitleggen wat het verschil is tussen deze manier van zien en die van de regeringen van de nationale staten een eeuw geleden, bijvoorbeeld die van Duitsland en Frankrijk? Het lijkt duidelijk: de EU is business as usual.

Tegelijk is de denkwijze van Juncker niet uit te leggen zonder de Europese Unie op te vatten als één groot, intern min of meer gelijkgeschakeld geheel, een geheel van meer dan een half miljard mensen. Ook dat element komt in de literatuur telkens weer terug. In de literatuur wordt deze gelijkschakeling doorgetrokken tot een modelleren van denken en voelen van de bevolkingsmassa.

Sommigen zullen opmerken dat het met dit laatste toch niet zo’n vaart loopt.

Ieder heeft het recht optimistisch te denken, maar hoelang is het geleden dat in EU-milieu’s acties werden aangekondigd tegen wat zij fake-nieuws of nepnieuws noemen? Hoever zijn we dan nog verwijderd van een van bovenaf modelleren van denken en voelen van de volkeren van Europa tot allemaal gelijkgeschakelde Europese ‘burgers’?

Natuurlijk vindt dat proces niet op die simpele manier plaats: de opkomst van de genoemde sociale media, bijvoorbeeld, compliceert de zaak, doch maakt het modelleren daarom niet minder effectief.

Dit brengt ons bij het derde element dat we telkens weer terugvinden: het uitschakelen van het individuele, kritische oordeel.

Psychologisch is het een belasting om tegen de stroom in te varen. Het is veel gemakkelijker om in de populaire brood-en spelencultuur, van de massaysterie van het voetbal tot de collectieve, al dan niet opgeklopte verontwaardiging tegen Donald Trump, gewoon mee te gaan. Zodoende is wie apart staat tegelijk zonderling of zelfs extremist.

Als we media zouden hebben die oog hebben voor het belang van de kritisch denkende individuele geest, zou je misschien nog kunnen zeggen dat het in realiteit niet zo’n vaart loopt. Maar de combinatie van een staatsnationalistisch denkende en handelende EU, een falend onderwijs, sociale media en politieke correctheid en een medialandschap dat zijn maatschappelijke plichten verwaarloost: dat is geen recept voor een positief toekomstbeeld.

 

Twee fundamentele waarheden

 

Tegenover deze hedendaagse Big Brother in de vorm van een allesbepalende EU, die zich kennelijk op een oorlog met Rusland voorbereidt, moeten twee fundamentele waarheden worden geplaatst.

 

Ten eerste. In de sombere jaren dertig van vorige eeuw schreef de Franse dichter en schrijver André Suarès de beroemde woorden (mijn vertaling): Ik zing de lof van de kleine naties. Alleen zij zijn op de maat van de mens. De grote imperia zijn slechts op de maat van de soort. De kleine naties hebben het aanschijn gegeven aan de stad, de moraal en aan de individuele mens. Suarès schreef deze woorden in een werk getiteld : Vues sur l’ Europe. Ja, hij had een visie op Europa!

Erkenning voor de individuele waardigheid en voornaamheid vindt Suarès in de grote rijken niet terug: daarvoor moet je naar eenheden op mensenmaat terugkeren. God heeft mensen geschapen, schrijft hij, maar heus geen massa’s. Precies de verscheidenheid is het kenmerk van die individuele menselijkheid.

De kaarten liggen derhalve niet zo gunstig voor de individuele mens, die op waardigheid en morele en intellectuele voornaamheid is gericht, in een massastaat die handelt zoals de EU laat zien.

Maar ten tweede: Rusland is gewoon niet onze vijand. Dat is gewoon niet waar. Dat vijandbeeld is nog een vage maar onterechte erfenis uit het tijdperk van de Koude Oorlog, toen de Sovjetlegers op enkele tientallen kilometers van het Duitse Kassel stonden. Er wàs toen alle reden om ongerust te zijn en onszelf te wapenen. Het zwakke West-Europa dat nog steeds bezig was het puin van de oorlog te ruimen, had niet langer de kracht en de morele weerbaarheid die enige kans op verzet tegen de Sovjetlegers denkbaar konden maken. De aanwezigheid van –toen- zowat 300.000 Amerikaanse militairen en een breed uitgespreid atoomparaplu leken toen noodzakelijk. Het Rusland van vandaag evenwel is nog slechts een schim van de voormalige Sovjet-Unie. De militaire uitgaven van Rusland bedroegen in 2009 61 miljard Am. dollar; die van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk respectievelijk 69 en 67 miljard dollar. De Amerikaanse 667 miljard. Bovendien werd het Warschaupact opgedoekt als gevolg van het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. De NAVO echter bleef behouden, en moet om enige vorm van geloofwaardigheid te behouden bij voortduring op zoek gaan naar vijanden buiten Europa.

Precies omdat Rusland nog slechts een schaduw van de voormalige Sovjet-Unie is, zijn de atoomwapens veel gevaarlijker dan ooit. Er kan een moment komen dat de leiding van Rusland geen keuze meer heeft. Iemand als de Belgische stafchef zal deze gedachtengang afwijzen, maar kan hij ook inhoudelijk de argumentatie ervan weerleggen? Of verkiest ook hij door te lopen in oude, versleten sporen?

 

Twee modellen

 

Al het voorgaande is stof genoeg om na te denken over een ander Europa dan wat ons vandaag wordt voorgeschoteld.

Om een continent met een zo grote verscheidenheid te besturen zoals je die in Europa vind, bestaan er in werkelijkheid maar twee modellen.

Het eerste is dat van Zwitserland: de confederatie met een grote mate van zelfstandigheid voor de samenstellende delen. Het tweede model is dat van een keizerlijk imperium, dat onverbiddellijk streeft naar een zo groot mogelijke interne harmonisatie.

Omdat het keizerlijke model veel te veel neigt naar de euvelen die hierboven werden beschreven, blijft voor wie aan de menselijke waardigheid denkt in werkelijkheid alleen het confederale model over.

In EU-middens verwerpt men dit model, onder meer bij monde van H. van Rompuy, die beweert dat het confederale model niet werkt. De feiten spreken hem tegen: Zwitserland hield het 700 jaar vol. Anderhalve eeuw lang functioneerde de Hanze als een los handelsverbond tussen steden van wat nu Noord-Frankrijk is tot in het Balticum en Zweden. Omdat de communicatiemiddelen tegenwoordig ontzettend veel groter zijn dan in de veertiende en vijftiende eeuw, zou een Hanze-achtig verbond tegenwoordig wel degelijk te overwegen vallen.

Het zwaartepunt zou in dat geval bij volksstaten kunnen liggen, die vervolgens samen organiseren wat elk van hen afzonderlijk niet aankan, ook al zijn die volksstaten dan niet langer de dragers van een absolute soevereiniteit, zoals de officiële leer verkondigt. Tegelijk verschijnt de kans om de etnische verscheidenheid politieke erkenning te geven, hetgeen het ontstaan van toekomstige spanningen helpt te voorkomen. Zelfs etnische enclaves zijn denkbaar, hetgeen in de Balkan niet zonder belang is. Ook kleine volkeren zouden zichzelf tot op een relevant politiek niveau kunnen organiseren.

Een dergelijk verbond vereist geen apart parlement, geen dure vogels zoals Europese commissieleden, geen ambtenarenleger van 35.000 personen. Een goed functionerend coördinatiebureau kan volstaan: een gigantische besparing. Maar het geheel komt wel makkelijker tegemoet aan de zorgen die door André Suarès werden verwoord.

Voorwaarde is het beroep dat iedereen doet op de positieve krachten in de modale individuele mens, het vertrouwen in het menselijk kunnen en de wil om het altijd nog beter te doen. De vereist een her-denken van onderwijs en mediacultuur én van de werkelijke betekenis van wat wij cultuur noemen.

 

Een Euraziatische veiligheidszone

 

In een dergelijke niet-(staats)nationalistische structuur is er kans op intense samenwerking met Rusland, dat immers niet langer als vijand hoeft opgevoerd. Rusland speelde altijd al een rol in de Europese politiek. De Sovjet-periode is in werkelijkheid slechts een tijdelijke onderbreking hiervan. Als we afzien van een EU-mogendheid die Rusland als externe vijand opvat, vinden we misschien een weg om Rusland weer een plaats te geven in de Europese politiek. Voor Rusland biedt dat enorme voordelen en een organisatie van Europa die werkelijk van onderen op functioneert kan Rusland zodanig beïnvloeden dat er ruimte komt om nieuwe oplossingen te vinden voor de belangen van de Russen in bijvoorbeeld Oekraïne.

De voorwaarde voor dit alles is het opgeven van het staatsnationalistisch denken, zoals dat onder anderen beschreven werd door Stan Verschuuren en in het geval van Frankrijk en Groot-Brittanië uiteengezet werd door Anthony D. Smith, in diens National Identity. Misschien helpt de Brexit ons alvast af van verzet vanuit het Verenigd Koninkrijk.

 

Smith heeft nooit over een Euraziatische veiligheidzone gesproken. Die zou ons relatief kleine Europese schiereiland opnemen in een veiligheidszone die ook Rusland, China en mogelijks India omvat.

Zeer zeker zou de concurrentie met name met China en India niet meevallen, maar of we dat willen of niet: die concurrentie komt er gewoon toch aan. Ze vindt vandaag al plaats en ze ligt aan de basis van de huidige handelsoorlog tussen Amerika en China. We kunnen er ons maar beter op voorbereiden en een verbond dat door zijn grote verscheidenheid vele actiemogelijkheden kan verzinnen biedt interessante vooruitzichten, omdat de verscheidenheid andere, vruchtbare initiatieven kan opleveren en de EU een positieve rol kan spelen als faciliterend orgaan. Dat lijkt beter dan ons te verschansen in een Europees fort, waarvan de steeds talrijker wordende bressen toch niet te dichten blijven, en dan spreken we niet eens over de illegale immigratie. Het grote nadeel van zo’n fort is altijd dat het de hele Europese massa één enkel spoor dwingt, en misschien zelfs het verkeerde spoor. Vanuit de biologie weten we dat verscheidenheid altijd voordelig is: zonder die verscheidenheid had de pest misschien de mensheid uitgeroeid. Er is geen reden om te denken dat zulke gedachtengang niet ook kan gelden op economisch, sociaal en cultureel vlak. Aan een nieuwe uitgave van een superimperium naar het model van Oostenrijk-Hongarije is er geen behoefte meer.

 

Tegelijk geeft heel dit beeld ons de kans ons van de dominantie van de Verenigde Staten te bevrijden. Het is voor de wereldvrede gewoon niet goed dat één land de hele tijd naar de volstrekte economische, culturele, politieke en militaire dominantie kan streven. Zo’n situatie wordt onvermijdelijk labiel. Ze leidt tot onafgebroken spanningen onder grote blokken. In een wereld vol kernwapens is dat levensgevaarlijk. Onvermijdelijke misverstanden binnen Europa kunnen in dit model altijd tot de kleinere schaal worden beperkt, dan zijn ze minder riskant. Dat heeft iets van doen met de bekende containment-politiek.

Als we ons van de VS kunnen losmaken, zal ons dat ook helpen om – bijvoorbeeld en in de huidige omstandigheden – een Europees gevechtsvliegtuig te kopen in plaats van de F-35, waarvan de Amerikanen de gebruikstouwtjes stevig in handen houden. Meer zelfs: wie weet wordt het ooit denkbaar dat er in Europa naast vliegtuigen zoals de Gripen ook Soechoj-vliegtuigen door de lucht klieven. Dat zou een as met Rusland en China voor vele jaren vastlassen. Behalve wapenboeren heeft immers niemand er belang bij spanningen met Rusland te scheppen.

Dat alles lijkt nu slechts een droom, maar dromen hebben de mensheid altijd al voortgestuwd – denk maar aan de ruimtevaart. Over een eengemaakt Europa wordt al eeuwen gedroomd. In tegenstelling tot sommige andere dromen gaat het dit keer niet om boze droom. De Russen zouden hun raketten dan niet langer op Kleine Brogel of Volkel hoeven te richten.

Dat is niet alleen voor de Limburgers en de Brabanders een opluchting.

 

Vertrouwen in de krachten van een burgergemeenschap

 

We moeten dus maar eens dieper nadenken over een ànder Europa. Misschien moeten we meer en beter beseffen dat wat de politieke sfeer heet niet het alfa en het omega van ons bestaan mag zijn, ook al is die sfeer zo groot als de EU. En misschien hebben vele vlaamsnationalisten te lang en te hoog ingezet op de politiek door van deze laatste de oplossing voor al hun problemen te verhopen. Dat is ongeveer dezelfde fout als die van zovele euronationalisten vandaag.

Misschien moeten we maar eens meer vertrouwen hebben in de krachten van een gemeenschap van bewuste burgers. De volksstaten die hier bedoeld worden hebben werk genoeg voor de boeg: de zorg om de zwakkeren, zieken, kinderen, de bejaarden, waarvoor betaalbare rusthuizen moeten tot stand komen. Er is het verkeer en de gezondheidszorg, de kwaliteit van het onderwijs en een hoop relevant wetenschappelijk onderzoek, om over natuurbehoud maar te zwijgen. Misschien begint het werk dus eerst bij het opbouwen van geloofwaardige gemeenschappen van bewuste burgers en laten we het denken in termen van politieke imperia voor wat het is: voorbijgestreefd.

 

 

Jaak Peeters

Juli 2018

 

 

 

 

 

Wegmoffelen van morele verantwoordelijkheid?

In een opiniestuk in Knack van 3/6/’18 hielden Ariane Bazan en Ligeia Quackelbeen een pleidooi om ‘slachtoffers uit het beeld te houden’. Hun ondertitel luidt: “Moreel oordeel over de ouders van Mawda zegt niets over juridische verantwoordelijkheid”.

 

Ik schets eerst de feiten.

Het verhaal gaat over illegalen die een politiebevel weigerden op te volgen en daarbij een kind als menselijk schild gebruikten, waarna de op de banden gerichte politiekogel per ongeluk de peuter Mawda doodde. Een bekend politicus verklaarde daarop dat in deze zaak de morele verantwoordelijkheid van de ouders (de vader van de peuter was de chauffeur) niet opzij kan geschoven worden.

De auteurs antwoorden daarop echter dat de morele verantwoordelijkheid van de ouders los staat van hun positie als juridische personen in de zaak tegen de schietende politie. De rechtszaak zelf, zo stellen ze, dus de beoordeling van de actie van de politie, is voorwerp van onderzoek en rechterlijke beoordeling. Of de ouders voorheen moreel gesproken fouten hebben begaan, heeft hier niets mee te maken, vinden Bazan en Quæckelbeen.

Op het eerste gezicht en heel strikt kun je iets dergelijks trachten vol te houden.

 

Toch valt daar duchtig over te redetwisten.

 

Ten eerste: de kern van het voorliggende probleem is helemaal niet het onderzoek naar de eventuele fout van de schietende politieman: dat is er slechts een deel van. Dat is ook niet het punt voor de betrokken politicus, die het gerecht zijn werk laat doen. Door te stellen dat in deze zaak niet over de verantwoordelijkheid van de ouders hoort te worden gesproken, lijken de auteurs de hele zaak echter te willen herleiden tot een al dan niet veronderstelde schietgraagte van een politieman. In werkelijkheid is de zaak wél veel ruimer: aan de orde is het nijpende maatschappelijke probleem van een illegale massa-immigratie, waarbij in dit geval helaas een onschuldig slachtoffer viel.

Zulks doet een linkse, postmodernistische ideologische agenda vermoeden. Het roept de gedachte op dat de politie als een vijand van de menselijkheid moet gezien worden of dat er voor migratie geen beperkende regels gelden: als het over migratie gaat, doet iedereen wat hem lust. Wie daarmee niet akkoord gaat is meteen verdacht wegens kennelijke vijandigheid tegenover de menselijkheid. Tekenend is ook hun taalgebruik: de term polariserend behoort tot het geliefde jargon van de actieve, extreme linkerzijde. Het is mij trouwens niet duidelijk wat er polariserend zou kunnen zijn aan het willen aanwijzen van of zoeken naar morele verantwoordelijkheid. Overigens: wie wordt er tegenover wie geplaatst? Hun suggestie is alleszins duidelijk: de illegalen in kwestie horen te worden opgevat als onschuldige slachtoffers – ze worden in het opiniestuk ook zo voorgesteld – en wie hen dwars zit hoort te worden gezien als hardvochtige mensenhater. Ziedaar de échte polariteit die de auteurs ons door de strot willen persen.

Voorts ergert mij hun uitspraak dat “de voorgeschiedenis van het gezin” niet mee mag betrokken worden bij de bepaling van verantwoordelijkheden. Hoezo? Mag het gedrag uit het verleden van mensen niet langer meetellen om iemands morele verantwoordelijkheid te bepalen? Ik ben geen jurist, maar dit is wel een zeer vreemde manier om over mensen te oordelen! Als je iemands verleden niet langer in rekening mag brengen, hoe stel je dan iemands morele verantwoordelijkheid vast? Zelfs als strictu sensu de morele verantwoordelijkheid van de ouders niets te maken mag hebben met het juridisch al dan niet fout handelen door de politieman, dan nog blijft dit overeind: als de betrokkenen hun verantwoordelijkheid hadden genomen, was er hoogstwaarschijnlijk niets gebeurd!

Maar precies die morele verantwoordelijkheid – die van de betrokken illegalen – willen de auteurs van het stuk wegmoffelen. Er mag over morele verantwoordelijkheid niet worden gesproken, want dan stoten we op de illegaliteit van de ‘slachtoffers’, op hun weigering het politiebevel op te volgen, op hun eerdere uitwijzing uit verschillende landen. En dat wringt met het postmodernistisch geloof dat alles moet kunnen en mogen.

 

Ik heb daar drie opmerkingen over.

Ten eerste: over de Neurenbergprocessen kan men zeggen wat men wil, maar ik onthou in ieder geval dat niemand zijn morele verantwoordelijkheid van zich kan of mag afschuiven. Mensen leven nu eenmaal in een moreel universum en zij kunnen zich daar niet eventjes tussenuit wringen. Wat ze uitspoken komt op ’s mensen morele kerfstok, altijd en overal.

Bazan en Quackelbeen moeten mij eens uitleggen hoe ze dit inzicht samenbrengen met hun eigen uitspraak dat de voorgeschiedenis de kwestie van de verantwoordelijkheid niet mee mag beslechten.

En dan mijn tweede punt.

Psychologe Bazan moet goed weten dat mensen existerende wezens zijn: ze leven in een zinvolle wereld. Die zin ‘erven’ we van de feiten, ervaringen en belevingen uit het verleden en de doorwerking daarvan op de dingen waarmee we dagdagelijks te maken hebben.

Om te verklaren waarom ik van tuinieren hou, moet je mijn voorgeschiedenis ontleden. De oude Sigmund Freud ging graven in de ervaringen in de kinderjaren om uit te zoeken waarom iemand zich hysterisch gedraagt. Maar als er problemen met illegalen in het spel zijn, dan màg zoiets plots niet langer? Hoe zoiets wetenschappelijk valt uit te leggen, is me echt niet duidelijk.

 

Er is nog een veeleer filosofische kwestie.

Volgens Avishai Margalit is een fatsoenlijke samenleving een samenleving die niet kwetst.

Kwetsen is de weigering om de Andere te erkennen als een volwaardig lid van de soort of groep. Kwetsend is de houding die een gedeelte van de menselijke habitus niet aanvaardt. In een fatsoenlijke menselijke samenleving moet ieders identiteit in haar geheel volwaardig in beschouwing worden genomen – hoewel niet noodzakelijk goedgekeurd. Wie negers als Untermenschen beschouwt, kwetst: men ontkent dat ook hen de volheid van de menselijke waardigheid toekomt – dus ook de morele verantwoordelijkheid. Tot ieders menselijke identiteit behoort immers het vermogen om te allen tijde deel uit te maken van een moreel universum. Dat moreel vermogen behoort dus tot de volwaardigheid als mens. Het is dus onfatsoenlijk of minstens bedenkelijk ’s mensen morele verantwoordelijkheid weg te strepen, want dat doet denken aan de zwarten die minder verantwoordelijk werden geacht, omdat ze ‘minder menselijk’ waren. Als we de morele plichten van illegalen weggommen, kan dat dus als een vorm van onfatsoen worden ervaren. Hetgeen in ieder geval betekent dat het de auteurs zijn die zich moeten verantwoorden, en niet de betrokken politicus.

Als een politicus zich verzet tegen het wegmoffelen van de morele dimensie in het menselijk er-zijn, dan polariseert hij niet alleen niet, hij ‘misschetst’ niet, maar hij raakt de ziel van het scheve linkse postmodernistische discours waarmee we dagelijks om de oren worden geslagen.

Ik begrijp niet waarom Knack een dergelijk stuk in zijn kolommen toelaat.

 

 

 

 

Jaak Peeters

Juni 2018

 

De methode Juncker

Ze hebben het weer eens gepresteerd: een overbodige en onnozele “verordening” die miljoenen brave mensen dwingt een hoop nutteloos werk te verrichten en zich, zo doende, te schikken naar de oekazes van een troep, die zichzelf ongevraagd in de positie van “Europese overheid” heeft gehesen.

Dat adressenlijsten verkocht worden, is al langer algemeen geweten. Als dat gebeurt zonder de toestemming van de adreshouders, valt daar zeker wat over te zeggen. Eidoch: door iedereen te dwingen toe te zeggen dat men dit niet zal doen, zal deze praktijk niet verdwijnen. Wie geld wil verdienen vindt altijd wel een andere weg.

Dat betekent dat het voordeel van zo’n AVG zeer beperkt is.

Het voordeel is echter niet beperkt voor de EU zelf, die zich op deze manier sluipend verder in haar machtspositie hijst.

Hierbij is de methode Juncker voluit van toepassing: doorgaan, zolang er geen opstand uitbreekt.

 

Zoiets is echter geen democratie.

In een democratie legt men de burgers een voorstel voor. Die burgers oordelen en delen vervolgens hun oordeel mee. Dat gebeurt uitsluitend voor de onderwerpen waarvoor de voorstellers bevoegd zijn. Ook die bevoegdheid moet vooraf voorwerp van goedkeuring zijn.

Aan beide democratische voorwaarden is geenszins voldaan. Het volstaat niet een parlement te formeren om vervolgens ondemocratische regelingen door te drukken.

Wat meer is – en dat is ook van toepassing op onderhavige blogreeks -: de EU-potentaten dwingen een hoop in alle vrijwilligheid opererende blogschrijvers tot bergen van nutteloos tijdverlies. Doorstroming misbruikt of verkoopt haar adressen niet en is dat van geen kanten zinnens: er zit voor Doorstroming geen enkel commercieel nut aan verbonden. Doorstroming gebruikt gehuurde webruimte, die door de auteur uit eigen zak betaald wordt. Hij verdient daar niets aan. Het enige wat hij wil is de maatschappelijke discussie aanzwengelen en daar zelf aan deelnemen. Dat is zuivere democratie – niets anders.

Wie de berichten van Doorstroming niet langer wil ontvangen, kan dat bereiken door eenvoudige mededeling. Dat is zo al lang en er bestaat geen reden om dat te veranderen. Dat is ook zo voor al die talloze andere blogs.

Maar precies op dit terrein verschuilt, zo vrees ik, de EU-adder zich onder het door de overvloedige regen welig opgeschoten gras: de bovenop komende last zal een aantal vrijwillige blogschrijvers doen afzien van de voortzetting van hun onderneming. Ik kan me voorstellen dat een aantal EU-potentaten dit opvatten als een vorm van strijd tegen “fake-nieuws”.

Daarmee gaat de EU fataal de weg op van de Big Brother: een niet verkozen overheid die het denken, voelen, doen en laten van de bevolking bepaalt en manipuleert. Handig is dat wel, vooral voor wie meent aan de stuurknuppel te mogen zitten.

Het is erg twijfelachtig of de bevolking deze slinkse gang van zaken zou aanvaarden, als die haar duidelijk zou worden. Daarom moeten blogschrijvers die mensen wakker kunnen schudden zoveel mogelijk het zwijgen worden opgelegd. Anders bestaat het risico dat diezelfde bevolking er op een helder moment genoeg van heeft.

Ziedaar hoe de methode van Juncker in de praktijk werkt.

 

Jaak Peeters – 25 mei 2018

Brugpensioen versus vacatures: een complex vraagstuk.

Bilzenaar Wouter Raskin (N-VA) wil dat de kloof tussen het grote aantal niet-ingevulde vacatures en het grote aantal mensen in de werkloosheid – vaak verhullend brugpensioen genoemd – zoveel mogelijk wordt gedicht. Zijn verlangen is redelijk en heel terecht en een grondige ingreep dringt zich inderdaad op.

Toch moeten daar enkele kanttekeningen bij worden gemaakt en die tonen dat het probleem geenszins alleen maar vanuit een cijfermatige denkwijze mag benaderd worden.

Ten eerste: de genoemde kloof moet verruimd worden tot ook andere categorieën van werklozen. Daarmee is niet zozeer de groep van werkonwilligen bedoeld, doch ook een heel grote groep ‘onaangepasten’. Dat laatste moet je nogal ruim opvatten. Veel mensen met een beperking kunnen en willen zich best nog wel nuttig maken, maar het sociaal en fiscaal stelsel maakt het hen niet altijd gemakkelijk.

Ten tweede: vele werkgevers werven liever jonge, flexibele, hooggeschoolde medewerkers aan en hebben het niet altijd begrepen hebben op mensen die niet in deze categorie vallen. Er moet dus ook een mentaliteitsverandering komen, en daar zal mystery calling niet toe bijdragen. Die mentaliteitsverandering is ruimer dan op het eerste gezicht gedacht wordt. Wij moeten anders gaan denken over jeugd en ouderdom. Je ziet in de reclamewereld altijd weer dezelfde bijgewerkte, opgeteuterde poppemietjes of, als men dan toch ouderen opvoert, het beeld van lachende, kennelijk kerngezonde en vitale ‘jonge ouderen’. Zo wordt ons een schijnwereld voorgehouden en die werpt zijn licht vooruit op de wensen van de werkvloer.

Ten derde: over ouderen wordt vaak terecht gezegd dat ze minder plooibaar zijn en moeilijker mee te krijgen in een of ander nieuwsoortig bedrijfsverhaal. Maar hoe komt dat? De reden is simpel: wie ouder wordt doorziet de dingen veel beter. Ouderen kun je niet zo makkelijk meer manipuleren of iets wijsmaken. Veel bedrijfsleiders geloven dat ze aan goed beleid doen als ze voor de dag komen met mooi-ogende statistieken en dito grafieken en bijpassende mooiklinkende doch doorzichtige verhalen, maar ze verliezen teveel uit het oog dat werken ook samen-werken betekent en dat het dus om een bezigheid gaat die zich onder mensen afspeelt. Mensen laten zich niet in statistiekjes persen en beantwoorden vrijwel nooit aan het ideaaltype van theoretici.

Ten vierde: “verandering is de enige constante” – dat is niet alleen niet waar, doch het is vooral de afschaduwing van de economische doelstellingen van investeerders en directies. Die zijn bovendien veelal van buitenlandse origine en slechts heel matig geïnteresseerd in de mentale toestand van hun buitenlandse werknemers. Deze laatsten interesseren hen slechts voor zover ze winst genereren. In dit klimaat, dat mede het gevolg is van de globalisering, is er gewoon geen plaats voor het soort mensen dat op dit ogenblik al te vaak in de werkloosheid terecht komt. De vraag rijst dus ook of we niet moeten gaan kiezen voor een politiek die bedrijven van eigen bodem meer kansen biedt.

Ten vijfde – en dat is een cultureel en zelfs een moreel probleem-: de huidige organisatie van de economie heeft tot gevolg dat de directieven uit de kantoortorens van Tokio of New York in feite de levenswijze bepalen van de gewone man in Mechelen of Hulst. Anders gezegd: economie is al sedert de dagen van Marx – die in dit opzicht gelijk had – geen louter economische aangelegenheid meer. Economie gaat naar hart van onze samenleving, en niet alleen omdat we vanuit die economie met vaak waardeloze hebbedingetjes overspoeld worden. De Franse schrijver Bernard Stiegler spreekt dan ook over de vernietiging van het savoir-vivre. Onze leefwereld wordt gekoloniseerd door economische directieven. Het wordt dus tijd om de economische, sociale en culturele politiek met elkaar tenminste in verband te brengen. Economie moet cultureel bijgestuurd worden en kan niet op zichzelf staan zoals de liberalistische opvattingen van de EU ons voorhouden. Concreet betekent dit dat ministeries van cultuur met méér moeten bezig zijn dan met kunsten en theaters. Nog concreter: de structuur van de Belgische staat voldoet niet aan deze eis, want economie is voornamelijk federaal en cultuur – terecht – Vlaams. Het Waalse Parlement heeft in zijn kritische houding tegenover het handelsakkoord met Canada de weg gewezen: menselijkheid moet voorrang krijgen op economie. Excuseer, meneer De Gucht: U was het, die fout zat!

Er is nog een zesde element. Vaak hoort men dat het vroegtijdig verwijderen van werknemers uit het economisch proces een enorm verlies aan ervaring betekent. Dat is zeker juist, doch het is slechts één kant van het verhaal. Die mensen komen, na hun uitzetting uit het economische leven, immers terecht in een levenssituatie vol zinloosheid. Ze zijn niet langer nuttig – zelfs niet in het bestuur van bijvoorbeeld een gemeente, waar ze nuttig én goedkoop werk zouden kunnen verrichten en jongere, flexibeler krachten vrijmaken voor economische functies. Die mensen rest dan niets anders dan hun tijd te doden met fietsen, kaarten en spelletjes spelen. Wat daar voor menselijk aan is, is me een raadsel. Een maatschappelijk systeem dat tot zoiets leidt, is dringend aan herschikking toe.

De conclusie die zich opdringt luidt dat het probleem dat Raskin terecht aanhaalt slechts de aanzet kan zijn van een diepgaand maatschappelijk debat. Dat moet handelen over de manier waarop wij willen leven.

Het gaat ook niet aan het probleem naar Europa door te schuiven om er dan vanaf te zijn. Als vrije, verlichte en democratische mensen moeten wij zelf bepalen hoe we willen leven. Dat daarbij botsingen met buitenlandse kapitalistische, Engels brabbelende directies mogelijk zijn, zal wel. Misschien ligt hier de kans dat het socialisme dan eindelijk weer eens een ernstige rol kan gaan spelen en nationalisten zullen voor een dergelijk her-doordacht socialisme aandacht moeten hebben. Ook nationalisme zelf moet geherformuleerd worden: het gaat al lang niet alleen meer over staatkunde – onafhankelijkheid is immers niets anders dan het zelfstandig maken van de eigen rekening -, maar over cultuur in zijn diepe maatschappelijke en humane betekenis, die ook Pico Della Mirandolla al in de vijftiende eeuw voor ogen stond.

 

 

Jaak Peeters

Januari 2018

Hernieuwbare energie – Een overzicht

In www.dwarsliggers.eu verscheen een wetenschappelijk onderbouwd kritisch stuk dat van groot belang lijkt in het debat over onze energiebevoorrading. Nu het comité van energieministers tegen 2025 de kernenergie uit ons land wil en minister Tommelein stelt dat tegen 2050 onze energie hernieuwbaar moet zijn, rijst de vraag hoe dit alles moet.

In deze bijdrage, die wij graag overnemen, bieden wij aan de lezers van Doorstroming doordachte stof aan, bij wijze van afsluiting van het werkjaar 2017.

Jaak Peeters

December 2017

 

Met uitzondering van kernenergie en aardwarmte – deze laatste wordt waarschijnlijk ook door nucleaire processen gegenereerd – komt eigenlijk al onze energie van de zon. Die energie is dus in theorie hernieuwbaar. Ook fossiele brandstoffen zijn ontstaan uit planten die ooit door fotosynthese groeiden. Fotosynthese vereist zonlicht. Het proces om die planten tot fossiele brandstoffen om te vormen neemt echter miljoenen jaren in beslag. Dat is weliswaar voor de aarde niet zo heel lang, maar voor ons, eendagsvliegen, is het de eeuwigheid. Daarom zijn fossiele brandstoffen, vanuit menselijk standpunt gezien, helemaal niet hernieuwbaar.  

  
Hierboven ziet U de aandelen van de verschillende bronnen in het wereldwijd energieverbruik in 2015 en de overeenkomstige data voor België in 2013. Het opvallendste verschil is het hoge aandeel kernenergie. In de toekomst willen we geen fossiele brandstoffen meer gebruiken, en kernreactoren ook niet. We willen uitsluitend hernieuwbare energie. Dat geeft een plastisch beeld van de transitie die we zullen moeten doormaken.

Hernieuwbaar noemen wij die energievormen die door de zon worden geproduceerd en op korte termijn bruikbaar zijn. Er zijn er nogal wat. In 2015 leverden ze wereldwijd samen 13,6% van het totale energieverbruik. Hieronder ziet U hoe die 13,6% onderverdeeld zijn. Waterstof komt in de statistiek niet voor omdat het geen primaire energievorm is: het wordt gemaakt met behulp van hernieuwbare of ook niet hernieuwbare energie. Het biedt enkel een mogelijkheid voor opslag en transport van energie. Maar zelfs als het anders lag zouden we het desondanks niet merken: het aandeel van waterstof is daarvoor veel te klein.

De politiek geeft de doelstellingen aan. “Vlaams minister van Energie Bart Tommelein (Open VLD) wil 100 procent hernieuwbare energie, uiterlijk in 2050” schrijft Knack. Dat betekent concreet dat we, alvast in ons land, de hernieuwbare bronnen van de huidige 13,6% naar 100 moeten expanderen. Ik stel voor dat we ze een voor een afgaan om te kijken hoe ver we er mee kunnen geraken.

  

Biobrandstof.

Het grootste deel van die bronnen (71%) is biobrandstof en afval. Afval is slechts een gering deel daarvan en kan ook nooit een echt belangrijke rol gaan spelen. De rest komt van planten. Er zijn twee grote brokken: ethanol (dat wat wij in ons dagelijks spraakgebruik ‘alcohol’ noemen) en biomassa.

Ethanol kan uit suikers of zetmeel gewonnen worden en is mits geringe technische aanpassingen in automotoren inzetbaar. Dat gebeurt al vele jaren op grote schaal in Brazilië. Doordat ethanol maar ongeveer 65% van de verbrandingswarmte van benzine of diesel heeft, wordt de afstand die een voertuig met één tankvulling kan afleggen (de zogenaamde autonomie) drastisch verkleind.

Het is ook mogelijk ethanol met normale benzine te mengen. Tot 10% gaat dat zonder dat er met de motor enig probleem optreedt. In de Verenigde Staten wordt dat ook effectief in de praktijk omgezet. Daar wordt per jaar 60 miljard liter ethanol op die manier verbruikt. Door dat gebruik van ethanol in brandstof voor de mobiliteit komt biobrandstof aan dat vrij aanzienlijk deel van de wereldwijde energiebevoorrading.

Een tweede belangrijke pijler is de zogenaamde biomassa en die werkt hoofdzakelijk met houtpellets. Men kan houtafval industrieel tot houtcilindertjes van enkele millimeter diameter en ongeveer een centimeter lengte verwerken. Die zijn dan vrij eenvoudig pneumatisch verplaatsbaar. Dat kan als brandstof gebruikt worden, zowel in privéhuishoudens als in elektrische centrales. De technologie is ongeveer dezelfde die we bij het behandelen, stockeren en verbranden van steenkool gebruiken. De gevaren (stofexplosie) zijn dat ook.

Natuurlijk is er nooit voldoende houtafval om een energieproductie mogelijk te maken die de statistiek zelfs maar haalt. Daarom worden de meeste houtpellets die verbrand worden direct van bomen gemaakt die bij voorbeeld in Canada groeien. Zo gebeurt het ook hier bij ons. Die pellets worden dan geïmporteerd. Dat is uiteraard een duur proces dat onmogelijk met fossiele brandstoffen kan concurreren, en het kan dus zonder aanzienlijke subsidies niet overleven.

Geen enkele vorm van biobrandstof is ethisch verdedigbaar.

Even recapituleren. Bomen worden met behulp van aanzienlijke openbare financiële steun ‘gehakseld’ en verbrand om elektriciteit te genereren, en dat onder daverend applaus van de ecologisten? Inderdaad, en wie daar op een gereduceerde manier tegenaan kijkt vindt dat zelfs nog rationeel ook. Bij het verbranden ontstaat weliswaar CO2 – en zelfs niet minder dan bij de verbranding van steenkool – maar dat is precies dezelfde hoeveelheid CO2 die de planten nodig hadden om te groeien. Indien men dus zijn denken over de wereld tot een CO2 -vraagstuk reduceert is alles best in orde. Maar voor de plantages waar het hout voor die pellets groeit, of de mais of het suikerriet waaruit ethanol gemaakt wordt, is natuurlijk landbouwgrond nodig. En dat in een wereld waar miljoenen mensen niet voldoende te eten hebben en er niet genoeg landbouwgrond is om ze te voeden. Biobrandstoffen staan dus in directe concurrentie met voedsel. Eigenlijk komt het erop neer dat ik met een gerust geweten – want ik ben CO2-neutraal –  met mijn auto kan rijden als daarvoor een paar mensen verhongeren. Ik erger me regelmatig aan het nogal lichtvaardig gebruik van grote woorden in het klimaat- en energiedebat. Tegensprekers worden iets te gemakkelijk ‘immoreel’ genoemd wanneer ‘niet akkoord’ of ‘sceptisch’ betere omschrijvingen zouden zijn. Maar voor biobrandstoffen vind ik het woord ‘crimineel’ zonder meer passend. Ik wil dat niet, en indien U het wel wil moet U ook bereid zijn dat luid en duidelijk te zeggen. Dan weten we minstens waar we staan.

Het is kenschetsend, zowel voor het energiedebat als voor onze maatschappij in het algemeen, dat men vandaag zoiets aan het publiek verkocht krijgt zonder dat iemand er dieper over nadenkt.

Waterkracht

Met 18% van het totaal is waterkracht de volgende grote brok, maar voor ons in België van vrijwel geen betekenis. Om waterkracht te kunnen gebruiken moet het landschap meewerken. Er zijn rivieren met een hoog debiet en een zeer sterk verval in diepe dalen nodig, en die hebben we hier niet.

Waterkracht komt op een vrij directe manier van de zon. Zonne-energie verdampt water uit de oceanen en – eveneens door zonnewarmte veroorzaakte – winden voeren de wolken dan omhoog en ook landinwaarts. Waterdamp condenseert en valt als regen. Als dat water op een landschap valt dat op een aanzienlijke hoogte boven de zeespiegel ligt bevat het potentiële energie die in turbines en generatoren in stroom omgezet kan worden. Op een figuur die veel verder onder in de tekst staat (omdat we ze daar meer nodig hebben dan hier) kunt U zien hoe het werkt.

Deze technologie is uiteraard 100% hernieuwbaar, maar ze blijkt ook niet onomstreden omdat er aanzienlijke oppervlakten voor onder water gezet moeten worden. Bovendien is ze niet zo onschuldig en ongevaarlijk als men op het eerste zicht zou denken. Alleen al de dambreuk bij Fréjus in 1959 heeft 423 mensenlevens geëist, veel meer dan alle ongelukken met kerncentrales tot hiertoe samen. Zoals overigens ook kernenergie valt deze technologie wel veilig te beheersen op voorwaarde dat er niemand ergens korte bochtjes neemt. Dat was, bij voorbeeld, in Fréjus het geval. Daar werd door geldgebrek het geologisch onderzoek onvoldoende uitgevoerd.

Ik besteed aan dit thema enige aandacht omdat ook wij geen ernstig alternatief voor deze technologie hebben als we energie in grote hoeveelheden willen opstaan, zelfs al wil ons landschap niet echt mee. We zullen nog zien dat aan dat laatste geen weg voorbij voert Daarom is het belangrijk dat we het hier met een rijpe, gevestigde technologie te doen hebben. Ik heb in Kamloops (British Columbia, Canada) een centrale gezien met twee turbines van ieder één gigawatt (dat is dus 109 watt!). Maar daar hebben ze natuurlijk wel het landschap mee…

Geothermische energie

Hiervoor moet de ondergrond meewerken: de geologie. Bij ons doet ze dat niet en er zijn niet zo heel veel plaatsen in de wereld waar ze het wel doet. Dat geothermische energie desondanks het lijstje haalt en nog voor wind en zon uitkomt, ligt aan IJsland waar deze mogelijkheid overvloedig gegeven is en ook sterk benut wordt. Niemand weet echter wat het geforceerd afkoelen van de ondergrond uiteindelijk voor akelige gevolgen kan hebben. We weten überhaupt heel weinig, buiten het feit dat ons leven een fragiele aangelegenheid op een gevaarlijke plek is. De IJslanders, gewend aan vulkanen en aardbevingen, zijn ondanks hun poëtische literatuur nuchtere mensen en zien dat nogal gelaten: ze laten zich niet zo gemakkelijk de boom injagen. Dat kan er ook een beetje aan liggen dat er op heel IJsland geen ernstig te nemen boom aan te treffen is. Hier is dat helemaal anders, maar het probleem is er bij ons gelukkig niet.

Getijdenenergie

Theoretisch kunnen de getijden zeer aanzienlijke hoeveelheden energie leveren. De hoogte van de getijden is over de globe zeer divers. Hier bij ons ligt ze om en bij de vier meter. Dat opent al mogelijkheden want daar zijn enorme energiehoeveelheden mee gemoeid. Die energie ‘oogsten’ is echter niet zo eenvoudig want dan moet de geografie nog meewerken. Als men een heel grote baai heeft met een nauwe ingang die men kan afdammen is het mogelijk twee keer per etmaal enkele uren stroom te genereren. Die paar uren gaan slechts af en toe toevallig met de momenten van ons piekverbruik samenvallen. Dus moeten we de energie die we hiermee opwekken kunnen opslaan. Het zal slechts zeer uitzonderlijk gebeuren dat de situatie toelaat dat de hoge investeringen zich renderen. En alvast aan onze kust is dat nergens het geval.

Blijven dus nog wind en zon. Daar gaan we het mee moeten doen.

Wind en zon

Energiewinning uit wind en zon zijn technologisch totaal verschillend en hebben zo ieder hun eigen problemen waarop we in volgende afleveringen in meer detail zullen ingaan. Toch behandelen we ze hier samen, omdat het grootste probleem er een is dat ze beide delen.

Om dat probleem te zien kijken we best naar Duitsland. Daar zijn ze met hun ‘Energiewende’ tien jaar na ons begonnen en ze hebben nu vier jaar voorsprong (dit is jammer genoeg geen flauw grapje). Hieronder zien we de Duitse energiemix zoals verbruikt in 2016:

Ze hebben blijkbaar in dat jaar 4% van hun behoeften met wind- en zonne-energie gedekt. Dat lijkt zeer weinig, hoewel ze grote inspanningen gedaan hebben: hun geïnstalleerde capaciteit ligt iets boven de 40%. Van waar dat enorm verschil? De variabele kosten van wind- en zonne-energie zijn bijna verwaarloosbaar. Dus laat men die molens altijd zo hard mogelijk draaien.

Tegenwoordig is het in onze door en voor een urbane minderheid gevormde cultuur blijkbaar nodig het nog eens in herinnering te brengen: de zon schijnt niet altijd, en soms is er ook geen wind. Dat wist iedere landbouwer uit het neoliticum al. Dat is niet het enige zwaarwegend element dat in dit debat af en toe al eens ‘vergeten’ wordt. Waar dat toe leidt kunnen we duidelijk zien als we de historiek van de maand januari 2017 in Duitsland eens onder de loep nemen. Zie figuur hieronder.

Het aandeel van wind en zon in de totale energieproductie lag tussen 41,3% op 4 januari en 2,5% (dat is dus vrijwel verwaarloosbaar) op 24 januari. Op 4 januari scheen de zon én er waaide een stevige wind. Er zijn zo van die dagen, maar niet zo heel veel. Op 24 januari was er noemenswaardige zon noch wind. Dat komt in onze streken duidelijk vaker voor. In feite viel voor heel de periode tussen 16 en 25 januari zon en wind als energieleverancier gewoon weg. Als we daarvoor geen voorzorgen nemen zal de industrie stilvallen en ook onze privéhuishoudens kunnen we zoiets niet aandoen. Een industriestaat werkt enkel als de elektriciteit altijd beschikbaar is – einde debat.

Voorzorgen

Als we dus volledig op wind- en zonne-energie willen omschakelen moeten we voor dergelijke gevallen voorzorgen nemen. Hoe lang is de periode die we dan moeten kunnen overbruggen? Om dat met enige zekerheid te zeggen zouden we historische weerdata kunnen bestuderen. Dat is zeker mogelijk, maar ik heb het niet gedaan. Ik geloof echter dat we niet erg verkeerd zitten als ik voor de volgende overwegingen uit ga van twee weken.

De lichtjes zijn toen in Duitsland niet uitgegaan, hoewel het elektriciteitsnet in zijn voegen kraakte. De Duitsers hadden nog voldoende conventionele- en kerncentrales lopen waar ze nog iets meer konden uit halen. Bovendien hebben ze een aantal gasgestookte centrales en ook gasturbines in reserve staan. Die kunnen ze allemaal op korte termijn starten – de turbines praktisch met een vingerknip. En alles liep dus goed af.

Deze mogelijkheid – het is de enig werkbare – staat voor ons niet ter beschikking, want de heer Tommelein heeft gezegd “100 procent hernieuwbaar”. Nu is de heer Tommelein niet de eerste de beste zwetser. Hij is de Vlaamse minister verantwoordelijk voor energie. We kunnen –  neen moeten – dus aannemen dat hij weet wat hij zegt en het ook ernstig meent als hij zijn mond opendoet. Wat nu? Dat moeten we eventjes in cijfertjes bekijken. Ik beleef er geen genoegen aan U daarmee te kwellen, maar als we het domein van het vrijblijvend gezwets willen verlaten voor steviger grond gaat het niet anders.

Eerst de randvoorwaarden:

Ik calculeer geen elektrische auto’s in. Indien ik dat zou doen wordt het helemaal troosteloos. Er zijn trouwens nog veel indicatoren die me zeggen dat elektromobiliteit (gelukkig) niet voor morgen is. Die komen in toekomstige bijdragen in detail aan bod.

De Belgische centrales hebben in 2015 ongeveer 80 TWh (terrawattuur: 1012 wattuur of 109 kWh) geproduceerd. Dat komt overeen met een gemiddelde capaciteit van 9,13 GW.

Als we dus een voorraad voor twee weken willen aanleggen hebben we

9,13 ● 14 ● 24 = 3.086 GWh opslagcapaciteit nodig. Hoe gaan we dat aanpakken?

Batterijen

Simpel toch? Even Elon Musk bellen! Die heeft toch net Zuid-Australië in een dergelijke situatie gedepanneerd! Zozo, laten we dat eens kwantitatief bekijken: dat helpt bij hallucinaties meestal vrij goed. Hier zien we een foto van het systeem. Indrukwekkend, niet?

Die batterij heeft een capaciteit van 130 MWh.

Wij hebben 3.086 GWh of 3.086.000 MWh nodig.

Dus is dat speeltje van mijnheer Musk precies 23.604 keer te klein.

We mogen niet weten wat het gekost heeft, maar 21 miljoen $ is een goede, betrouwbare schatting. Bij schaalvergroting stijgen de kosten ongeveer lineair.

De batterij die wij nodig gaan hebben zal dus ongeveer 495 miljard $ kosten. Dat is maar net iets minder dan ons bruto binnenlands product van een jaar. De Belgen (niet de Belgische staat) zijn rijk, heel rijk. Maar zoveel hebben we dan ook weer niet op ons spaarboekje staan.

Bovendien gaat die batterij maar twee, hoogstens drie jaar mee. Dus moeten we minimum 165 miljard per jaar afschrijven. Dat geld gaan ze op de een of andere manier, uiteraard zo ondoorzichtig mogelijk, uit uw zakken moeten troggelen, jaar in jaar uit. Daarvoor bestaat wel geen alternatief. Ik neem aan dat mijnheer Tommelein voor dat zakkenrollen al een methode bedacht heeft: anders zou hij toch zijn voorstel niet doen!

Over het immens energieverbruik dat voor de productie van die batterij nodig is willen we nog niet eens hebben. Het vermoeden dat we, summa summarum, op die manier helemaal geen energiespaareffect meer hebben (zoals trouwens ook voor Tesla auto’s geldt) ligt wel voor de hand.

Ik geloof dat ook de meest milieubewuste klimaatactivist op dit punt zal inzien dat dit geen bijzonder beloftevolle piste is. Wat nu?

Er zullen zeker de nodige fantasten zijn die met oplossingen komen opdraven. Zoals bij voorbeeld een gigantische elektrische condensator of een al even onwerkbaar vliegwiel, of persluchtketels of misschien zelfs gewichten, zoals bij grootmoeders klok. Hier komt mijn kleinmenselijke zwakheid weer boven. Ik weiger ieder van die ideeën in detail ad absurdum te voeren, omdat ik weet dat het toch nooit ophoudt. Het perpetuum mobile laat de mensheid nooit echt los. Maar, waarde medeburgers, laat ons liever van dat soort spelletjes afstand nemen. Dit is bloedige ernst. De vraag is niet minder dan of we een toekomst hebben of niet.

Uiteraard bestaat er wel een elegante en beproefde methode, en slechts één, om op grote schaal overschot elektriciteit op te slaan. We kunnen water naar hoger gelegen bekkens pompen, en als we de energie nodig hebben dat water doorheen turbines in een lagergelegen bekken laten stromen. Daarbij kunnen we met een vrij hoog rendement elektriciteit maken. Dit is de technologie die we bij hydro-elektrische centrales gebruiken. Ze is een eeuw oud, commercieel beschikbaar en betrouwbaar. Op de figuur hieronder kunt U zien hoe het werkt.

Deze techniek wordt ook voor het opslaan van overtollige elektriciteit vandaag al courant gebruikt, zij het op een vrij kleine schaal, in het Groothertogdom Luxemburg en in Wales. Klinkt toch beloftevol, of niet?

Even kijken wat het betekent als we deze techniek gebruiken om onze broodnodige reserve te vormen. Ik probeer de redenering zo te maken dat iedereen ze kan begrijpen en controleren. Gelieve me dus voor enige langdradigheid te verontschuldigen, vooral indien U zich uw natuurkundeonderricht uit het middelbaar onderwijs nog herinnert. Dan is het volgende bijna beledigend triviaal. Voor alle anderen: indien U de moeite doet om hier met mij door te wandelen gaat U verbaasd zijn hoe eenvoudig het eigenlijk is!

De potentiële energie van het water in het bovenste bassin tegenover het onderste is:

EH = m ● g ● H (1) waarbij

  • EH :potentiële energie in joule
  • m :massa van de hoeveelheid water in kg
  • g :versnelling van het zwaartekrachtveld dus 9,81 m/sec2
  • H :het hoogteverschil tussen de twee wateroppervlakken in meter

Ik stel voor de we voor H 50 meter aannemen. Dat geeft ons 5 bar druk op de turbine, en daarmee kunnen we voor het turbine-generatoraggregaat van een rendement (ῃ) van 85% uitgaan. We kunnen die hoogte uiteraard een beetje variëren.

Ik stel ook voor dat we in m3 (of ton) water rekenen. Dat is iets handiger.

Voor één ton dus is (zie 1)

E50 = 1.000 ● 9,81 ● 50 = 492.103 joule (of ook watt.sec)

Rekenen in wattuur is iets comfortabeler. Laten we dat maar doen. Delen door 3600 (seconden in een uur) volstaat.

E50 = 136 wattuur

Van ons batterijenavontuur herinneren we ons nog welke energiehoeveelheid we in reserve moeten hebben: 3.086 GWh (gigawattuur)

Enodig = 3,086.1012 wattuur en dus is nu heel gemakkelijk te berekenen hoeveel ton (of kubieke meter) water we nodig hebben:

V =  = 22,56.109 m3   

Als we aannemen dat we 10 meter waterspiegelschommeling hebben om mee te werken, dus tussen 45 en 55 meter hoogteverschil, geeft dat de oppervlakte van ons stuwmeer (volume gedeeld door hoogte):

S = 2,256.109 m2 of 2.256 km2.

Helemaal correct is dat nog niet. We zouden ook nog het rendement van de operatie (~ 0,85) in rekening moeten brengen, waardoor de oppervlakte nog iets vergroot. Maar ik denk dat het welletjes is.

We kunnen het uitgewerkte water uiteraard niet gewoon naar de zee laten lopen: zoveel water hebben we hier niet. We moeten het verzamelen om het later, als we elektriciteit in overschot hebben, terug omhoog te pompen. Daarvoor is dus nog eens een bekken van dezelfde grootte nodig. Maakt samen 4.500 km2. Ter vergelijking: de oppervlakte van Belgie is ongeveer 30.000 km2. Het is dus wel immens veel, maar misschien niet overkomelijk. We moeten ook mee inrekenen dat die enorme meren een grote recreatieve waarde zullen hebben.

Doenbaar is dat – theoretisch – in ieder geval. De techniek is perfect gekend. We kunnen al de nodige spullen gewoon kopen of bouwen: daarvoor is geen spatje onderzoek meer nodig. De ecologisten zullen wel opwerpen dat een zeldzame soort groenblauwe ondergrondse mestkever hierdoor met uitroeiing bedreigd wordt, maar de zorgen die me ik maak zijn van een andere soort.

Die 55 meter zijn namelijk een probleem. De enige manier om dit te realiseren is alle diepe dalen van de Ardennen af te dammen en onder water te zetten. Jammer genoeg wonen daar nu net de mensen. Radicale Vlamingen zullen dat misschien als oplossing voor het Belgisch probleem zien. Zou dat de uiteindelijke bedoeling van minister Tommelein kunnen zijn? Foei! Ik ben het daar helemaal niet mee eens: ik heb daar vrienden wonen. Als het nu nog eens Brussel was…

Conclusie

Sorry, vrienden milieubewuste klimaatactivisten: jullie menen het zeker goed, en jullie ideeën zijn aantrekkelijk genoeg, maar ze kunnen niet werken. Dit land kan met alleen hernieuwbare energie niet leven, zelfs niet als we de auto’s verder op benzine en diesel laten rijden. Ooit gaan jullie dat zelf begrijpen, heel zeker. Maar dat zal dan vele jaren en nog meer miljarden verder zijn. Jammer, want die tijd en dat geld zouden we heel goed voor het ontwikkelen van echte oplossingen kunnen gebruiken, maar de tijdsgeest staat dat niet toe.

 

Uw Dwarsliggers

Dit volk pleegt zelfmoord

In het begin van de twintigste eeuw moedigden de socialisten en de vakbonden de Vlamingen in Brussel aan Frans te leren. De kennis van die taal zou hun sociaaleconomische positie verbeteren en zou hen het respect van de Franstaligen opbrengen. Wat er echt gebeurd is weten we inmiddels allemaal: het Frans werd de voertaal in Brussel, de Nederlandstaligen werden een volstrekte minderheid en van respect voor deze laatsten is nog altijd even weinig sprake als in het begin van de vorige eeuw.

Integendeel: de zogeheten Brusselse olievlek breidt zich uit over heel Vlaams-Brabant. Ze loopt nu tot in Grimbergen en stoort zich niet langer aan de grens van de randgemeenten. In de meeste van die randgemeenten is het Nederlands een minderheidstaal geworden en is de feitelijke voertaal Frans. In hun gemeentehuizen hoor je nauwelijks nog Nederlands. Als van overheidswege geëist wordt dat de taalregeling gevolgd wordt, trekken de Franstaligen naar een of ander Europees hof en halen daar veel te vaak hun gram.

En onze pers? Die vermeldt gewoon. Als fait divers. Even belangrijk als het afvriezen van de druiven in het voorjaar van 2017. In de postmoderniteit is immers niets van wezenlijk belang.

Nu hebben onderwijskoepels het in hun hoofd gehaald om de volledige voorrang van het Nederlands in héél Vlaanderen onderuit te halen. Leerlingen van allochtone komaf mogen nu hun moedertaal spreken, zelfs in de klas. Hoe zoiets pedagogisch in zijn werk moet gaan is een raadsel.

De trend is duidelijk: nadat Brussel verfranst werd door de schuld van voornamelijk Vlaamse ‘leiders’, na de Vlaamse randgemeenten die nu verfranst worden – eveneens door de schuldige nalatigheid van de Vlaamse zelfbenoemde elite-, wordt nu heel Vlaanderen verbeulemanst. Alweer door een zelfbenoemde Vlaamse elite.

Het idee om de moedertaal toe te laten en de volstrekte voorrang van het Nederlands is compleet fout.

Ten eerste is de vergelijking met de Vlaamse kinderen die destijds gestraft werden omdat ze “Vlaams” praatten, verkeerd. Die Vlaamse kinderen waren namelijk autochtonen, natuurlijke bewoners van hun eigen land.

Ten tweede: mensen met kennis van zaken, zoals Eugeen Roosens, zijn formeel: autochtone minderheidsgroepen moeten gerespecteerd worden in hun eigenheid, dus ook in hun taal. Doch wie bewust van buitenaf immigreert kan geen beroep doen op de rechten van autochtone minderheden, vermits hij of zij niet autochtoon is. Voor zo iemand geldt wat Aboutaleb, burgemeester van Rotterdam, ooit zei: Nederlands leren of ophoepelen!

Sommigen verwijzen naar wetenschappelijke onderzoeken. Sta me toe daarmee eens spottend mee te lachen. In dit soort materie kun je vaak zowat alles bewijzen. Wetenschappelijke bewijsvoering is veel moeilijker dan velen denken. Neem nu de opwarming van de aarde. Statistieken zouden een plotse verwarming laten zien vanaf het begin van de industriële revolutie. Echter: coïncidentie is nog steeds geen bewijs. Een echte bewijsvoering vereist een tegenproef. Wat zou er gebeuren als de industriële revolutie niet had plaatsgehad? In het onderhavige geval kan men proberen de parameters van het onderzoek in overeenstemming te brengen met een toestand zonder industriële revolutie. Maar in menselijke zaken is zulke bewijsvoering veel lastiger. Je kunt de bestaande mensen niet weghalen of de parameters aanpassen, want elke situatie wordt door mensen altijd opnieuw ervaren en geïnterpreteerd. Het enige wat mogelijk is zijn controlegroepen, doch ook dat is zelden sluitend. Iedere onderzoeker weet dat.

Ten vierde: als we het Nederlands degraderen tot één van de talen in Vlaanderen, halen we ook haar status weg. Voor vele allochtonen is de taal van de Koran sowieso al het hoogst geklasseerde taal. Die staat dus per definitie in ongelijke concurrentie met het Nederlands, dat bij vele allochtonen ook al niet niet de status van bijvoorbeeld het Frans heeft. Veel Maghrebijnen zijn opgegroeid met de gedachte dat België een Franstalig land is.

Kortom: deze voorstellen vormen een aanslag op de culturele eigenheid van Vlaanderen.

Net als in het begin van de twintigste eeuw zijn de socialisten er als de kippen bij om “meertaligheid” aan te prijzen als een middel tot sociale mobiliteit. Ik begrijp maar niet hoe het Berbers, het Arabisch, het Turks, het Koerdisch of welke taal dan ook een middel tot sociale promotie kan zijn.

Ik begrijp evenmin waarom àndere elites –de christendemocratische, bijvoorbeeld- zo zwijgzaam toezien. Ooit kwamen zij op voor de ontvoogding van Vlaanderen. Ik weet nog de tijd dat christelijke organisaties uit het middenveld – om het ACW niet te noemen – busreizen organiseerden naar de IJzerbedevaart. Ik ben zelf ooit met zo’n bus meegereisd.

Tegenwoordig is voor die mensen kennelijk niets nog van belang. Ook hun eigen christelijke natuur niet, vermits notoire islamieten op hun lijsten prijken. Het postmodernisme slaat werkelijk overal toe.

Wie dit alles plaatst op de achtergrond van een dramatisch dalende demografie kan niet anders concluderen dan dat dit volk ‘ooit zo machtig en trots’ bezig is zelfmoord te plegen.

Ik had gehoopt dat ik in de aanloop van kerst 2017 iets positiefs had kunnen schrijven.

Helaas.

Jaak Peeters

December 2017

Wenkt de DDR?

Waar de CD&V met haar hoofd is gebleven, is mij een volstrekt raadsel. Eén van haar grote boegbeelden, Kris Peeters, heeft namelijk besloten de discriminatie op de arbeidsmarkt aan te pakken.

Het is het gevolg van een slechte staatshervorming dat een dergelijk probleem – als het er al een is – door een federale minister ter hand wordt genomen, en niet door een nationale, dit is: een Vlaamse resp. Waalse. Discriminatie, zo dacht ik toch, heeft rechtstreeks van doen met cohesie en inburgering in de samenleving.

De wegen van de Belgische politiek zijn echter ondoorgrondelijk.

 

Het zal je als werkgever maar overkomen.

Stel: je hebt een vacature voor elektrotechnisch reparateur. Je mikt op een hoger secundair diploma elektriciteit, met enkele jaren ervaring in een gelijkaardige functie.

Belt daar plots een kandidaat. Je neemt de hoorn op en de kandidaat stelt zich voor als Abdel El Jafoufi. De naam is verzonnen.

Kris Peeters gaat er nu van uit dat de werkgever al meteen geneigd zal zijn iets te verzinnen om El Jafoufi niet te hoeven aanwerven, precies omdat hij El Jafoufi heet.

Enkele uren later staat er een inspecteur van de sociale inspectie aan de deur. Het blijkt de man te zijn die zich aan de telefoon als El Jafoufi voorstelde.

Zie nu wat de toestand is: de werkgever bevindt zich meteen in de positie van verdachte. Hij moet aantonen dat hij El Jafoufi niet wil aanwerven omdat hij discrimineert, maar omdat hij bedrijfskundige redenen heeft. Dit lijkt mij de wereld op z’n kop: een willekeurig iemand moet aantonen dat hij onschuldig is. En ik die dacht dat de schuld moest bewezen worden. De redeneringen van CD&V zijn waarlijk ondoorgrondelijk .

Bovendien moet de werkgever aan die inspecteur uitleggen wat zijn bedrijfsbeleid dan wel is, zodat hij ertoe kon komen El Jafoufi niet aan te werven. Willen we maar meteen alle bedrijven nationaliseren?

Voorts is het op z’n zachtst vreemd dat een ambtenaar in dienst zowaar het recht krijgt om zich met een valse identiteit te bemoeien met een aanwervingsproces. Dat lijkt me bedrog en past wellicht bij spionage, doch niet in een normale maatschappelijke verhouding.

Misschien wil die werkgever inderdaad geen El Jafoufi aanwerven, omdat hij er al verschillende van die aard in dienst heeft en daar moeilijkheden mee heeft ondervonden. Ik ken dergelijke gevallen: chefs die zeggen dat ze alleen nog “Belgen” aanwerven, nadat ze in hun ploeg zoveel allochtonen hadden dat die onder elkaar in een vreemde taal begonnen te converseren, zodat de meestergast de greep op zijn proces dreigde te verliezen.

Een werkgever kan dus perfect heel redelijke overwegingen hebben om geen allochtonen aan te werven. Een werkgever is verantwoordelijk voor het resultaat van zijn onderneming en ondernemen is veel meer dan wat regeltjes correct toepassen, zoals Kris Peeters schijnt te denken. De CD&V schijnt vooral deskundig in het spinnen van een web van regeltjes en verboden, van toepassing – vanzelfsprekend – vooral op autochtone ondernemers. Wat is dat toch voor een wereldbeeld vol achterdocht? Succesvol ondernemen vereist het scheppen van een goede samenwerking onder het personeel, dat bereid moet zijn elkaar bij te springen. Het is aan de werkgever om die goede samenwerking te organiseren. Als hij daar niet in slaagt, lijdt hij schade. Mag de werkgever zijn werk nog doen, ja?

 

Met zijn mystery calling gaat Kris Peeters, en met hem de CD&V, de weg van de oude DDR op: een cultuur van algemeen wederzijds wantrouwen waarin iedereen verdacht is, ambtenaren die onder valse voorwendsels mensen bespioneren en zelfs in de plaats van de ondernemende burger treden en waarin elk geloof in de goede krachten van de mens ontbreekt.

Hoe de CD&V dat met haar “samen”-slogans verzoent, is mij een raadsel.

 

 

Jaak Peeters

Juli 2017

Bedenkingen bij de Britse verkiezingen

Theresa May ‘verloor’ dus de verkiezingen. Volgens Trouw won noch verloor ze en volgens Het Laatste Nieuws boekte ze “een Pyrrhusoverwinning”. De Standaard had het over “een zware nederlaag”, maar die laatste quotering zal niemand verbazen. Een verlies van 3,9% is tamelijk veel, maar De Wever zal in 2019 tevreden kunnen zijn als zijn partij haar verlies tot 3,9% kan beperken. Voor een regeringspartij is een dergelijk verlies niet ongewoon.

May heeft ongetwijfeld goed nagedacht en zich goed laten adviseren toen ze de vervroegde verkiezingen uitschreef. De peilingen waren toen ongetwijfeld gunstig voor haar en de politieke vooruitzichten daarom rooskleurig, vooral met het oog op de onderhandelingen over de Brexit.

Commentaren buitelen nu over elkaar. Over wat te gebeuren staat en wat de positie van May zal zijn en welke haar regering zijn zal. Voor eurofielen zoals Caroline de Gruyter zal een verzwakking van de positie van May tegelijk een versterking van die van de EU betekenen. Voor handelaren zal de daling van de waarde van het pond uitvoerkansen scheppen. Iedere commentator zal ons zijn of haar wijsheid meedelen.

Heerementijd! Wat de uiteindelijke consequenties van deze verkiezingsuitslag zullen zijn, zullen we pas over enkele jaren kunnen beoordelen. We laten ons dus niet leiden door de waan van de dag.

 

Als de uitslag helemaal anders is dan May en haar medestanders met kennelijk grote zekerheid hadden verwacht, dan kun je verschillende redenen bedenken waarom haar prognose niet uitkwam.

 

Eén reden kan zijn dat haar eigen campagne te zwak was en die van haar tegenstander merkelijk sterker.

Een ander stuk van de verklaring kan zijn dat nu mensen zijn gaan stemmen, die het bij de Brexit niet hebben gedaan: het kiespubliek is gedeeltelijk veranderd.

Een derde reden kan te vinden zijn in de rol van de media. Daar zitten nogal wat eurofielen tussen. Die hebben de lessen getrokken uit de Brexit-campagne en hebben hun eigen framing aangepast. De pers doet zoiets voortdurend. Zo bracht Gazet van Antwerpen een groot artikel over een terminale vrouw die door de VDAB verplicht werd te solliciteren, op straffe van schorsing van haar uitkeringen. Schrijnend, inderdaad. Maar tegenover dat geval staan er waarschijnlijk vele honderden waar het wél goed loopt. Daar zwijgt de pers over. Zo doet men aan sfeerschepping en de media zijn daar bedreven in. Ze kunnen dat nu ook zij deze verkiezingen hebben gedaan.

 

Er is echter nog een vierde element, dat je nooit aan bod ziet komen.

Voldoet de structuur van de westerse samenlevingen nog wel aan de voorwaarden om die door middel van verkiezingen te besturen? Zijn verkiezingen nog wel een goed politiek middel?

Deze vraagstelling komt voort uit de constatering dat onze samenlevingen buitengewoon ‘divers’ zijn geworden. Ter linkerzijde predikt met het alleszaligmakend karakter van die diversiteit, die sedert Vertovec superdiversiteit is geworden: er is in een samenleving geen eigenlijke meerderheid meer. De samenleving is een samen-leven geworden van diverse onderscheiden groepen, die ieder in hun eigen schoot hun eigen regels en zelfs hun eigen wetten volgen. Zo geldt in sommige delen van Londen de sharia. Overheid en politie weten dit, doch de betrokken groepen zijn zo machtig dat de politie niet langer de naleving van de wet kan verzekeren. Zij kan zich alleen toeleggen op de excessen: moorden, bijvoorbeeld.

Te onzent wordt deze zogeheten superdiversiteit bejubeld door de marxist Blommaert, met in zijn spoor en in een wat afgezwakte vorm DS-redacteur Tom Naegels. Vooral de zichzelf Groen noemende politici sloven zich uit om de diversiteit aan de man te brengen. Nu loopt er zelfs een ‘studie’ over de Vlaams nieuwkomers in het superdiverse Berchem. U leest het goed: Vlamingen zijn nieuwkomers in hun eigen stad. Zo ver gaat het geknoei met de begrippen. Extreemlinks deinst voor niets terug.

Het vreemde is dat niemand zich zorgen schijnt te maken om de kosten én de gevaren die dergelijke diversiteit met zich brengt. In zijn boek onder de titel superdiversiteit zingt het groene ex-gemeenteraadslid Dirk Geldof weliswaar de lof van die superdiversiteit, maar nergens in de 213 bladzijden van zijn boek vinden we iets over de kosten of de gevaren van zijn droomwereld. Wie naar de webstek van Groen gaat en vervolgens in de zoekfunctie kosten diversiteit of heterogeniteitskosten of iets dergelijks intikt, krijgt geen antwoord. Hebben zij zelf zich dan nooit afgevraagd of heterogeniteit wel eens veel duurder en lastiger zou kunnen zijn dan homogeniteit? Dat ze ontregelend en vervreemdend werkt, in plaats van ze te bejubelen omdat ze de traditionele samenleving kapot maakt? Wat dat laatste is het ware doel van de linkse hemelbestormers.

 

Maar concreet verwijzend naar de Britse situatie luidt de vraag of een land dat uiteenvalt in de hoger genoemde grote, van elkaar sterk onderscheiden groepen, nog wel met de klassieke democratische methoden te besturen valt. De waarheid is dat een dergelijk land eigenlijk bestaat uit verschillende landen, waarvan de morele, culturele, politieke en zelfs financiële belangen elkaar vaker dan gewenst in de weg zitten. Anders gezegd: Groot-Brittannië, in het bijzonder de grote steden, is een land dat uit verschillende landen bestaat, en daarom zoiets als België in het groot is. Een dergelijk land kan alleen bestuurd worden via een diplomatieke conferentie van permanente aard. Maar dat inzicht is niet doorgebroken en May en de anderen willen nog steeds handelen alsof Groot-Brittannië een land met een aantal minderheden zou zijn, doch wel met één Leitcultuur.

De situatie wordt verergerd doordat de Britse jeugd – bij ons is het niet beter – onder invloed van het postmodernisme en het modieuze Europanationalisme en dito kosmopolitisme elke richting kwijt is. Leerden de Britse jongemannen en –vrouwen destijds nog hoe een bewust Brits volk eruit zou moeten zien, dan is deze homogeniteit scheppende beeldvorming verdwenen.

Doch een volk dat het nationale burgerschap in deze onzekere en verwarrende tijden niet geleerd heeft, wordt willoos voorwerp van al dan niet buitenlandse groepen en van de hoger genoemde framing in de media.

Anders gezegd: het ontbreken van een homogeen nationaal zelfbeeld kan ertoe leiden dat nochtans goed bedachte overwegingen uiteindelijk op hun tegendeel uitdraaien. Dat kan ook nu gebeurd zijn.

In het voorbijgaan weze erop gewezen dat dit gebrek aan homogeniteit ook eigen is aan de EU-staat. Die is immers zoals La Belgique, maar dan honderdvoudig. In plaats van samen te brengen, zou de EU-staat, net als Groot-Brittannië, wel eens op een verzameling van op zichzelf functionerende sub-landen kunnen worden.

Geen wonder dat die EU-staat niet bepaald een voorwerp van democratische bestuur is.

 

Technocratie

 

Hoe moeten dergelijke hyperdiverse landen dan bestuurd worden, als het op een democratische manier kennelijk heel moeilijk is?

De oplossing ligt voor de hand en het voorbeeld voor het grijpen: het bestuur wordt in de werkelijkheid waargenomen door een technocratische elite. Die laat haar optreden legitimeren door iets wat zich een parlement wil noemen. Veel van de dossiers zijn echter zo ingewikkeld, dat geen enkel parlementslid bij machte is om het algemeen overzicht te behouden. De grote meerderheid van de parlementsleden stemt dus zoals ‘de partij’ dat voorschrijft. Daarmee is de democratie verdwenen. Immers: als al de parlementsleden, die voltijds met de politiek bezig zijn, de ontwikkelingen niet bij kunnen houden, hoe kunnen we dan verwachten dat de onopgeleide gewone kiezer dat kan? Geen wonder dat die afhaakt of protesteert en stemt voor wat de elite en de media ‘populistische’ partijen noemen.

 

Een andere homogeniteit?

 

Een andere mogelijkheid is dat één van de groepen waaruit de zogeheten diverse maatschappij van tegenwoordig bestaat de macht in handen krijgt, zichzelf tot de nieuwe, intern homogene feitelijke meerderheid verheft, en vanuit die positie de spelregels gaat bepalen.

Dan doen zich het scenario voor dat Michel Houellebecq in zijn Soumission beschrijft: de nieuwe homogene meerderheid – niet in getal, maar in feitelijke machtsuitoefening – is onaantastbaar, laat haar positie niet onderuit halen en de anderen, de autochtone bevolking inbegrepen, rest alleen zich zwijgzaam te schikken naar de orders van de nieuwe meesters.

Ter linkerzijde predikt men de autonomie en vrijheid van de groepen die de bezongen superdiverse samenleving vormen. Via een samenwerking van deze groepen zouden we tot een nieuwsoortige confederale bestuursvorm komen. Die zou dat als confederatie nog democratische kenmerken dragen.

Het probleem is dat iedereen dat spel eerlijk moet meespelen. Dat wil zeggen dat elke groep bereid moet zijn zich aan een stel algemene gedragregels te onderwerpen. De meeste ‘gewone’ mensen zullen dat doen: ze gaan, zoals iedereen, uit werken, doen hun boodschappen met of zonder hoofddoek en maken zich boos als één van de kinderen kwajongensstreken heeft uitgehaald. Maar hun elites: dat is andere peper. En als van deze elites één groep vals speelt en de eerste beste kans grijpt om zichzelf in de macht hijsen is het hek van de dam.

De kans is dus groot dat dit alles uitloopt tot één groot, onoverzichtelijk kluwen van elkaar bestrijdende of zelfs naar het leven staande groepen. We zien in Syrië wat dat betekent. Als er géén macht zich daarboven kan stellen kan deze situatie immers alleen op conflicten uitdraaien.

Dan zal heel luid en krachtig de roep om een Grote Leider opklinken.

Die zal er dan gekomen zijn, mede dank zij de diversiteitspleidooien van onze ‘groene’ vrienden.

En mét die superdiversiteit wordt dan niet alleen onze van oudsher homogene samenleving begraven, doch eveneens onze democratie. Zo verschijnen nu drie mogelijkheden: een technocratie, een nieuwe homogene leidende doch niet-autochtone groep of een Grote Leider. Geen van de drie lijkt me aantrekkelijk.

 

 

Jaak Peeters

Juni 2017

 

Wat baten kaars en bril als de uil niet zien en wil…

Tine Soens, volksvertegenwoordiger voor SPA, is wellicht een menslievende dame, maar ze moet toch haar dossiers eens wat grondiger bekijken.

Ze trekt namelijk aan de alarmbel.

Wat er gebeurt?

Stel je voor: kinderen met studiebeurs slagen maar voor 38% in het hoger of universitair onderwijs. Kinderen zonder studiebeurs halen 52% slaagpercentage.

Soens is verontwaardigd: het kan toch niet dat het slaagpercentage van studenten afhangt van het inkomen van de ouders?

Die zit, nietwaar?

 

Zo’n zestig jaar geleden al – minstens – maakte Professor Jozef Nuttin een studie over de intelligentie van kinderen van binnenschippers. Wat hij constateerde? Dat deze kinderen gemiddeld een lager intelligentiepeil hadden dan kinderen uit de populatie aan de wal.

Hoe dat komt?

Dat komt omdat mensen die gemiddeld intelligenter zijn dan schippers niet gaan varen maar ander werk opzoeken. En omdat intelligentie in belangrijke mate erfelijk is en intelligente mensen dus gemiddeld intelligentere kinderen hebben, vind je bij binnenschipperskinderen lagere intelligentieniveaus.

Heeft dat iets van doen met het bevaren van binnenwateren? Natuurlijk niet.

Maar simpele erfelijkheidswetten doen er duidelijk wel toe.

Zo is het ook met die studiebeursaffaire.

Gemiddeld genomen zullen intelligente mensen meer verdienen en dus minder makkelijk een studiebeurs krijgen. Dat is ook redelijk. Maar terzelfdertijd zullen deze intelligentere mensen gemiddeld ook intelligentere kinderen hebben. Die zullen aan de universiteit ook makkelijker slagen.

Maar het omgekeerde geldt ook: kinderen vanuit minder intelligente en daarom ook meestal minder begoede milieus slagen minder.

 

Omdat voor de linkerzijde iedereen gelijk moet zijn, houdt men daar niet van deze simpele toepassing van de erfelijkheidswetten. En dus men alles op ‘kansarme kinderen’. Dat is op zich niet fout, maar je kunt met gelijkheidspolitiek de natuurlijke wetmatigheden niet veranderen.

 

Is dat het hele verhaal?

Natuurlijk niet. Ik ken een burgerlijk ingenieur, geslaagd in het leven. Zijn vader was arbeider met typisch socialistische opvattingen. Hij was werkman en zijn zoon moest dat ook maar worden. Maar zijn zoon was intelligent, koppig en een harde werker.

Wat betekent dat – opnieuw: gemiddeld – in minder gegoede middens vaak minder motiverend wordt opgetreden ten aanzien van schoolprestaties.

Maar de socialistische logica van Tine Soens houdt daar allemaal geen rekening mee. Volgens die logica is er een simpel verband tussen inkomen en slaagkansen op school. Nog één stapje en het inkomen is zowaar de oorzaak van het mislukken in de school.

Als Soens even in de wetenschap was gedoken, was ze op de studie van Prof. Nuttin gestoten en had ze de minister met rust kunnen laten.

Maar wat baten kaars en bril….

 

 

Jaak Peeters

Mei 2017

Goed nadenken!

Voor me ligt het essay De Chrono-crisis van Lawrence Urbain dat zopas bij uitgeverij Polemos uitkwam.

Urbain, die in een kort werk van zowat honderd bladzijden schetst waarom de economische crisis in Europa ontstond en zal blijven duren, maakt ons duidelijk dat wat tegenwoordig De Europese Unie heet, dringend fundamentele keuzen moet maken. Of beter nog: dat wij, burgers, dringend keuzen moeten maken, vooral over dat Europa. Voor Urbain moet Europa werk maken van een échte ‘eenheid in verscheidenheid’. Dat is wat anders dan het systematisch ontkennen van de gekunsteldheid van de huidige Europese constructie, waarvan de zichzelf Parlement noemende vergadering – met een verwijzing naar Derk-Jan Eppink – veel weg heeft van de Volkskammer van de ter ziele gegane DDR. Nochtans is die ontkenning kenmerkend voor de heersende groepen binnen de EU en de onderhorige nationale politieke structuren. En is ze opvallend kenmerkend voor de slaafsheid waarmee de pers die heersende groep achterna kakelt. Aldus Frans Crols, die het in zijn naschrift ook heeft het over een ‘luie propagandapers’.

 

Ik ben geen econoom en de hoofdzakelijk economische uiteenzettingen van Urbain zijn voor een leek niet altijd even makkelijk om volgen. Maar als ik hem goed aanvoel zou hij zich kunnen vinden in een soort Europese superhanze. De oude Hanze, die verspreid lag van Noord-Frankrijk tot Novgorod, in de buurt van Sint Petersburg, was een verbond van handelaren en van steden. Ze was in hoofdzaak van economische aard, hoewel machtselementen en concurrentiële wrijvingen al snel voor donkere wolken zorgden. Maar ze was voor alles een zaak van vrije mensen en vrije steden.

De Hanze heeft het uitgehouden tot omzeggens het begin van de zestiende eeuw. Toen begonnen namelijk de vorsten pogingen te ondernemen om de Hanze onder hun controle te krijgen. Het begon eerst in Polen en Pruisen en in Rusland. Daarna zagen andere vorsten er ook wel wat in.

 

Historici zullen in deze korte schets vooral veel hiaten vinden.

Waar het hier evenwel om gaat is het feit dat de Hanze los stond van staatsgezag of welkdanig ander centraal gezag ook. De mensen deden hun ding in vrijheid en leefden daarmee in een andere levenssfeer dan die van de politieke en militaire machten. Maatschappij en staat waren verschillende levenssferen.

Vanaf de zestiende eeuw trachtten de vorsten op de economie greep te krijgen. Waarom ze dat wilden kan hier buiten beschouwing blijven. Essentieel is dat de politiek hiermee een totaliserende weg op ging.

Nog later, in de achttiende eeuw, begon het politieke staatsgezag zich efficiënter te organiseren. Meer dan ooit trachtte dat staatsgezag de hele samenleving naar zijn hand te zetten. Het is de eeuw waarin volgens Ernest Gellner en Eric Hobshawm het zogeheten nationalisme ontstond – deze laatste marxist meende dat de staat om sociale redenen het economisch leven moet reguleren. Door het ombouwen van de verzameling burgers die onder hun politiek gezag vielen tot een min of meer samenhangende ‘natie’, hoopten zij de doeltreffendheid van hun regnum te verhogen voor de concurrentiestrijd met andere regna.

Slachtoffer van dit verhaal was de maatschappij zelf, die verzameling van vrije burgers en, in het spoor daarvan, de volkeren die in die regna onder het gezag van centraliserende politieke machten vielen.

De wrok die hierdoor werd opgeroepen was de oorsprong van de talrijke separatismen en van nieuwe staten in latere eeuwen.

 

Er is echter nog wat anders aan de hand, iets veel onheilspellenders. Doordat al te veel macht naar de centrale politieke sanhedrins verschuift en dus aan de greep van de burgerij onttrokken wordt, neemt het democratisch gehalte in de samenleving af. De burgerij leert het af om een alles-overschouwend standpunt in te nemen: dat doet immers de politiek wel en daar heeft de burgerij toch geen greep op. Tegelijk verdwijnt de algemene weerbaarheid van de burgers en in het spoor daarvan ook de collectieve en dus ook de militaire weerbaarheid. De mensen trekken zich op hun eigen leventje terug, elke dag weer druk bezig – of zoals Alexis De Tocqueville dat zo welsprekend zei: als een onoverzienbare massa bezig met het nastreven van hun eigen, kleine dagelijkse genoegens, ieder voor zich, zonder zich te realiseren dat er ook nog zoiets is als de gemeenschap. En soms, als de belastingen te hoog worden of de politiek weer eens een onwelkome beslissing neemt, wordt de cafétoog het toneel van het onafgebroken gezanik over de politiek en over het uitzuigen van de arme werkmens – die het nota bene nooit beter had dan nu – door de bazen. We schuiven de politiek alle verantwoordelijkheid toe en vergeten voor het gemak de onze. We maken het ons gemakkelijk, geven ons over aan sport en spel en trachten vooral buiten het bereik van de politiek en haar ambtenarij te blijven. We laten de zorg voor de gemeenschap over aan de politiek – of aan wat tegenwoordig de privésector heet, die winst puurt uit de verzorging van ouderen, zieken of de opleiding van onze jongeren – fundamentele taken die een zichzelf respecterende maatschappij onder eigen beheer zou moeten houden. Maar zelfs dàt laten we los. Almaar groter wordt zo ons eigen onvermogen om de zorg voor onszelf en ons eigen lot zelf ter hand te nemen. En tegelijk werpen we de schuld voor alles wat fout loopt altijd weer op de politiek, die hierop geen ander antwoord weet dan een nog méér regulerende greep.

Urbain zelf spreekt over een oud, versleten, suf en nalatig Europees continent. Helaas geldt dat niet eens op de eerste plaats voor het economische verhaal.

We zien derhalve hoe, geleidelijk aan, de politiek haar tentakels uitstrekt over het hele leven van mensen en volkeren, om dat leven dan vervolgens naar de politieke wensen te organiseren en te sturen.

Hannah Arendt zou hier spreken over totalitarisme, en ze beschrijft deze totale greep op de maatschappij in Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie als voorbeelden van datzelfde totalitarisme.

 

Maar het ziet er naar uit dat die totalitaire machtsgreep al enkele eeuwen geleden is begonnen met het inpalmen van het economisch leven door de politiek, zodat er uiteindelijk nog maar één sfeer in de menselijke samenleving overblijft die ertoe doet, namelijk de politieke.

 

Natuurlijk ontsnapt ook vandaag nog een gedeelte van de economie aan de greep van de politiek. Dat kan omdat die economie zich planetair organiseert en de politiek in dat opzicht (nog) niet volgt. Toch heeft de van iedereen verlaten burger daar maar weinig aan. Zulke planetaire economie trekt zich in werkelijkheid eveneens terug uit de burgerlijke maatschappelijke verbanden – anders komt ze onvermijdelijk in de greep van de politiek. Het is alsof de economie met die maatschappijen van de mensen niet echt iets te maken heeft of wil hebben, behalve als leveranciers van grond, arbeidskracht en marktpotentieel. De hedendaagse multinationale onderneming is in principe naamloos, statenloos en identiteitsloos. Ze behoort dus helemaal ook niet tot de wereld van de handelaar of de handelende stad. Maar al gebruikt ze in haar eigen belang de middelen uit de maatschappij: ze laat die maatschappij voor het overige tenminste met met rust. Voorlopig legt ze de burgerij geen verplichtingen op.

 

Doch in de wereld van de politiek in brede zin is dat helemaal anders. Daar treffen we een situatie aan met een totalitair karakter.

Datzelfde euvel geldt nu voor de Europese Unie die weliswaar subsidiariteit belijdt, doch diezelfde subsidiariteit dagelijks en steeds vaker met de voeten treedt: Europa bemoeit zich met zowat alles wat denkbaar is.

De finale uitkomst van deze gang van zaken is precies de wereld van de Big Brother, waarin de staat – of de politiek – zelfs de darwiniaanse evolutie wil gaan bepalen. Dat laatste is het toch wat de heer Hitler voor ogen stond: het scheppen van een superieur volk? Daartoe leek hem het Duitse bij uitstek geschikt en dus moest hij voor dat komende Herrenvolk ook een groot Lebensraum veroveren.

Wat ik hiermee wil zeggen? Dat de EU zoals die sommige sinistere politieke figuren voor ogen staat langs dezelfde kant van de barrière staat als al diegenen die altijd weer hebben gemeend dat hén het recht toekomt mens en volk te sturen in de richting die zij goedvinden. Als ik venijnig mag zijn: langs dezelfde kant waar ook Herr Hitler en Vadertje Stalin te vinden zijn.

We moeten ons afvragen of het organiseren van zoiets als een Europees leger – waarop tegenwoordig geroepen wordt – die greep van de politiek op de totaliteit van ons leven niet nog versterkt en dus de ondemocratische en weerbaarheidbrekende effecten kan opwekken waarover hiervoor sprake. Een Europees leger versterkt onze weerbaarheid niet, het verzwakt die veeleer. Weer eens schuiven we immers de eigen verantwoordelijkheid voor onze defensie van ons weg. We verpletteren zelf de vrije maatschappij door onze verantwoordelijkheid door te schuiven naar een EU waarop we van geen kanten ooit enige greep zullen krijgen. Wat we nodig hebben is een samenwerking van zelfbewuste burgers en even zelfbewuste en weerbare volken. Een EUVO, misschien, een confederaal verband zoals de NAVO? Of kunnen misschien wat bescheidener beginnen met een Beneluxleger? Snel zal blijken hoe moeilijk dat al niet is…

 

 

Het boekje van de jonge Lawrence Urbain roept dit soort waarschuwende gedachten op. De superhanze die bij het lezen van zijn tekst bij me opkomt als een vorm van verzet tegen pedante overheidsbemoeienis en dito beter-weten-pretentie is precies het tegendeel van de totaliserende tendentie die ook Hannah Arendt verafschuwde, maar die helaas in de ontwikkeling van de huidige EU steeds duidelijker naar voren komt. Een dergelijke superhanze zou immers een sterke tegenmacht vormen. Per definitie zou die naar diversiteit streven – niet de diversiteit van de politiek correcten die aan de vrijheid van de burger het land hebben, maar de diversiteit die het gevolg is van het onttrekken van belangrijke levenssferen aan de greep van de politiek. En tegelijk zien we hoe zo’n superhanze iets heel anders moet zijn dan de multinationale economie van vandaag.

 

(Volks)nationalisten moeten daarom goed nadenken waar ze mee bezig zijn, als ze de woorden Europa en EU in de mond nemen.

Het is noodzakelijk belangrijke levenssferen zelf in de eigen hand te houden, buiten het bereik van machtige politieke groepen zoals de EU. Anders blijft de crisis in Europa duren, zelfs al hervindt de economie haar adem.

 

Jaak Peeters

April 2017