De wereld is aan het vervellen. Opdracht voor een Vlaamse nationalistische partij.

Inleiding

Iedereen kent het fenomeen: in de natuur vervellen sommige diersoorten. Ze werpen periodiek – vaak als gevolg van het groeien van hun lichaam – hun oude huid af, en vertonen zich dan in een nieuw vel. De oude huid hangt enige tijd lang nog een losse flodders aan hun lijf. Ze schurken dan aan tegen bomen en stenen om de oude huidflarden kwijt te raken. Het lijkt er dan nadien op dat een heus nieuw dier het dierenrijk is komen vertalrijken.

Vervellen noemen ze dat.

De feiten tijdens de verkiezingsperiode van 25 mei 2014 hebben bij mij dat beeld van de vervelling opgeroepen. Vooral de uitslag van de partij Groen is me opgevallen. Vanuit de trouw aan haar oorspronkelijk programma had deze partij deze uitslag zeker niet mogen krijgen: ze heeft het woord ‘milieu’ nauwelijks uitgesproken.

Veeleer denk ik dat Groen winst gemaakt heeft omdat deze partij, althans in de ogen van haar kiezers, appelleert aan een fenomeen dat zich op wereldschaal en dus ook in Vlaanderen aan het voordoen is, en dat je ‘de vervelling van de wereld’ zou kunnen noemen.

Er zijn namelijk, zo is mijn gevoel, op wereldschaal een aantal ontwikkelingen aan de gang die hun oorsprong vinden bij de veranderende verlangens en de zijnswijze van gewone mensen, vaak lage middenklasse, maar dat laatste is lang niet altijd het geval.

Het lijkt er op dat steeds meer mensen op zoek zijn: naar een weg die het leven weer zinvol maakt. Het hoge aantal zelfmoorden, vooral in de ontwikkelde landen, is een negatief teken van deze zoektocht: deze mensen vinden geen zin meer. Mensen lijken wel hun buik vol te hebben van onze liberaal-kapitalistische welvaartstaat van ongebreidelde consumptie van wegwerpartikelen. Het lijkt er op dat velen uit het systeem willen treden, ook al omdat ze aanvoelen dat deze verspilling inderdaad ziekelijk is, op termijn funest voor onze planeet en bovendien mensen nodeloos tegen elkaar opzet terwijl slechts duistere enkelingen daar beter van worden. Het doet me allemaal denken aan Noam Chomsky. Mensen krijgen in de gaten dat deze weg verder opgaan, funest is. Schadelijk voor de natuur en voor de menselijke ziel en schadelijk voor de innerlijke rust in die ziel.

 

Ik beschrijf hierna kort enkele aspecten van deze wereldwijde ontwikkeling.

Vervolgens wil ik er enkele conclusies aan verbinden omdat die daar voor mensen die nationaal denken volgens mij aan vast zitten.

 

Globalisatie

Het fenomeen zelf is bekend. Het wordt beeldig beschreven door de uitspraak dat de opfladderende vlinder in het Amazonewoud in Japan een aardbeving veroorzaakt. De grondidee is dat op de planeet alles aan elkaar hangt en dat de processen in werkelijkheid wereldwijde omvang hebben.

Handel en nijverheid zijn inderdaad wereldwijde ondernemingen. Grote kapitalistische concerns opereren op planetaire schaal. Medicijnen worden door wereldwijd opererende concerns bemeesterd. In het spoor daarvan ontstaan er producentengroepen van zogeheten generische medicijnen, die eveneens planetair opereren. In India zijn er verschillende producenten die meerdere van die zogeheten generische medicijnen op de markt brengen, soms voor de helft of nog minder van de prijs. Ze ondermijnen daarmee de houdgreep van de grote ‘officiële’ concerns en ze onttrekken zich aan de macht van deze officiële concerns, precies door gebruikmaking van de mogelijkheden van de globalisatie: ze gebruiken bijvoorbeeld het internet als communicatie- en transportkanaal.

Dichter bij ons wordt de melk die in de Kempen wordt geproduceerd naar een melkfabriek in de Eifel gevoerd, om nadien in busjes of flesjes in de rekken van onze Vlaamse warenhuizen te belanden. Of deze procedure de goede is valt te betwisten, want ze vereist onnodig transport en veroorzaakt vervuiling.

Ieder kent het fenomeen van Facebook. Zelf heb ik er niks mee en weiger ik er aan mee te doen. Maar je kunt er niet omheen: vooral jongeren leggen via Facebook en vergelijkbare kanalen contacten over zowat de hele wereld. Ze pronken trots met de duizenden ‘vrienden’ die ze op die manier hebben verworven. Veel ware vriendschap komt daar niet bij kijken, maar dat is niet wat me hier bezighoudt. Want, hoe oppervlakkig ook: er wordt hier een wereldwijd netwerk van contacten geweven. De psycholoog die schrijver dezes is, weet best dat deze netwerken bij plotse, grote gebeurtenissen makkelijk uiteenscheuren. Het volstaat dat een oorlog naties of delen ervan tegenover elkaar opzet en de barst zit er meteen in: de processen die men cognitieve dissonantie (of consonantie) noemt, zijn namelijk typisch menselijk en altijd werkzaam. Mensen sluiten zich op een onbewust niveau aaneen tegen anderen en passen daarbij hun eigen visie en opvattingen onbewust aan om hun innerlijke mentale wereld enigszins samenhangend te houden.

De essentie is dat Facebook en co dertig jaar geleden niet bestonden en er dus ook geen wereldwijde netwerken van contacten konden ontstaan, hoe broos deze contacten ook zijn.

Het belangrijkste effect van deze erg oppervlakkige contacten is echter niet dàt er contacten zijn – ware contacten zijn er eigenlijk nauwelijks -, maar dat er een gevoel van samenhorigheid op planetaire schaal ontstaat. Mensen worden vandaag de dag elk etmaal opnieuw met de andere kant van de aardbol geconfronteerd. Het volstrekt ongewone wordt minder ongewoon en de natuurlijke achterdocht die het vreemde altijd oproept wordt enigszins afgevijld. Er ontstaat zoiets als een planetaire solidariteit, hoe broos en fragiel die ook zijn moge.

Misschien mogen we niet meer verwachten dan een broze en brosse solidariteit, maar ze is er wel en vroeger niet, om de simpele reden dat je niet solidair kunt zijn met iets waarvan je het bestaan niet eens kent.

Welnu: het komt me voor dat schier overal, maar vooral bij de wat jongere generaties, een grotere gevoeligheid is gegroeid voor deze wereldwijde samenhorigheid en onderlinge solidariteit en voor het feit dat onze aarde een heus ruimteschip is waar we met z’n allen op zitten.

Omdat jongeren tegenwoordig best wel goed zijn opgeleid beseffen ze dat die wereld ook kwetsbaar is. Eén grote ruimtesteen kan ons het lot van de dinosauriërs doen delen. Iedereen kent de militaire capaciteiten van de wereld, waar inmiddels zo’n 100.000 tanks opgesteld staan en grote arsenalen met kern- en andere massavernietigingswapens voor gekke staatslui of dito generaals beschikbaar zijn. Het kan allemaal in één enkele fatale klap afgelopen zijn.

Alles samen genomen groeit dan ook bij de jongere groepen een besef van wereldwijde onderlinge afhankelijkheid, van een vorm van gemeenschappelijke lotsdeling en de daaruit voortkomende noodzaak om alvast met enig respect voor wie anders is in de wereld te staan. Deze onderlinge samenhang wordt vorm gegeven in de feitelijke, wereldwijde verbanden. Die waren er vroeger ook wel – denk maar aan de Verenigde Oostindische Compagnie – doch het gaat nu allemaal veel verder. Engelstalige “muziek” klinkt nu op uit de radio’s van de inboorlingen van Zuid-West Soedan, hetgeen Steven Toulmin doet beweren dat er zoiets als een wereldmuziek aan het ontstaan is. Ik, daarentegen, denk veeleer dat we hier te maken hebben met de wereldwijde greep van de commerciële klauwen van het internationaal kapitalisme… Maar: het is er allemaal wel.

 

Migratie

Over migratie zijn dikke boekwerken geschreven. Paul Collier heeft er een belangwekkend werk over laten verschijnen op het einde van 2013. Het boek werd bijzonder snel ook in het Nederlands vertaald.

Collier en vele andere schrijvers behandelen het thema van de massa-migraties waarvan we allemaal getuige zijn.

Het gevolg is dat de modale Vlaming ( of Nederlander– want etnisch liggen die twee wel heel erg dicht bij elkaar) ook in de kleinste dorpen van Vlaanderen aan den lijve met het letterlijk andere wordt geconfronteerd. Ik heb bij de laatste verkiezingen voor het eerst zwarten bij het stembureau in mijn dorp zien staan aanschuiven. Het andere is er nu, vlakbij, misschien zelfs naast de deur. In de steden daarentegen doet zich een heel opmerkelijk fenomeen voor. Het wordt beschreven door Jan Blommaert, die ‘zijn wijk’ in Berchem als voorbeeld beschrijft en het doet me denken aan wat er in de Amerikaanse immigrantensteden van de tweede helft van de negentiende eeuw gebeurde. Hij vertelt hoe een totaal verpauperde wijk vol oude autochtonen door migranten wordt ingenomen. Die laatsten doen dat omdat ze versleten, verkrotte woningen nog kunnen betalen. De slimmeriken onder hen zien kun kansen schoon om via verhuring van woongelegenheid en via het openen van aan de behoeften van het nieuwe publiek aangepaste winkels en zaken welvaart op te bouwen. Voor zichzelf kopen ze huizen op die ze verbouwen tot vaak heuse juweeltjes, waar ze rijkelijk of alvast in alle comfort leven. Intussen ontstaan er verblijfsgelegenheden voor transitmigranten: mensen die voor korte tijd een onderkomen zoeken, maar niet de bedoeling hebben om in Antwerpen te blijven. Ze zijn een makkelijke prooi van zogeheten huisjesmelkers, maar het positieve is dat zulk gemelk nooit lang duurt. Naarmate de buurt op deze manier terug opkalefatert, neemt ze tegelijk een letterlijk andere kleur aan en biedt ze een ander uitzicht: er ontstaan koffiecafés, kapperszaken, advocatuurbureaus enzovoorts, allemaal bemand door migranten, en gelegenheden voor exotische cultuur- en muziekgroepen, allerlei ‘kerken’ enzovoorts.

Naarmate de buurt haar verpaupering afwerpt wordt ze ook aantrekkelijker voor jonge autochtonen. Omdat ze aan de ene kant nog betaalbaar is en aan de andere kant een exotisch, enigszins kosmopolitisch en uitdagend tintje heeft, verschijnen er steeds meer jonge autochtone gezinnen.

Die worden op de meest letterlijke manier geconfronteerd met het andere: hun eigen kinderen trekken ’s morgens naar de klas in het gezelschap van de zoon van een Pakistaanse kruidenier en de dochter van een Vietnamese horeca-houder.

Ik vind het buitengewoon spijtig dat Jan Blommaert zich niet kan bevrijden van zijn enggeestig maoïsme en daarom de opening niet wil of kan maken naar mensen die vanuit een Vlaams-etnisch standpunt naar de dingen willen kijken. Zijn observaties zijn nochtans heel interessant en een diepgaand gesprek tussen iemand als Blommaert en mensen die hij nu zelf tot zijn tegenstanders heeft ‘gepromoveerd’ zou ons misschien op nieuwe ideeën kunnen brengen.
Als de migratie namelijk een wereldwijd fenomeen is waarvan we kunnen verwachten dat het zeker niet afneemt, is een dergelijke gesprek op z’n minst zinvol.

 

Zucht naar het authentieke.

 

Een derde fenomeen is de eveneens wereldwijde zoektocht naar het authentieke. Mensen willen steeds minder geleefd worden: ze willen hun eigen leven in eigen handen houden. Dat is een mooie ontwikkeling, met wortels vooral in de Verlichting, maar botst op de meest directe wijze met de gronddenkbeelden van de liberaal-kapitalistische maatschappij zoals die in onze dag vorm heeft gekregen. Die berust namelijk op door reclame geschapen schijnbehoeften, die vervolgens door de producten van deze liberaal-kapitalistische wereld worden voldaan. Dat is een erge vorm van uitbuitend economisch paternalisme of tenminste van mentale misleiding van grote groepen mensen.

Die zoektocht naar authenticiteit neemt verschillende vormen aan.

Ik stip er hierna enkele aan.

Een eerste vorm van streven naar authenticiteit vindt men terug in de wereld van New Age, Rebirthing, Energetisme en dat soort dingen. Holisme probeert de individuele mensen in te schakelen in een ruimer geheel, dat zelfs de planeet te boven gaat. Je kunt er een nieuwsoortige vorm van religieuze beweging in zien. Sommige vormen van alternatieve geneeskunde kunnen eveneens als een zoektocht naar authenticiteit worden opgevat. Ze willen weg van de doorgespecialiseerde geneeskunde, die weliswaar alles weet over één orgaan, maar intussen de mens uit het oog verliest. Ze zoeken naar menselijke warmte, naar dat ongrijpbare psychische plasma dat zich aan elke meting onttrekt en zich door geen enkele wiskundige of scheikundige formule laat beschrijven.

In de filosofie kan het postmodernisme in een bepaald opzicht als een zoektocht naar het authentieke worden opgevat. Er is een modisch postmodernisme, dat ikzelf verwerp. Maar er is ook het verlangen naar een vorm van beschouwen of zelfs van denken dat de kaders van vaste intellectuele bouwwerken te buiten wil gaan. Men voelt de principiële onvolledigheid van élk systeem dat de pretentie koestert alomvattend te zijn en men is niet langer bereid zich door dergelijke principieel tekortschietende systemen te laten invangen.

Meer zichtbare, simpele vormen van authenticiteitsbeleving vindt men in de opgang van de stadstuintjes, de massieve verspreiding van bloem- en kruidenbakken op balkons, het ontstaan van beperkte vormen van ruileconomische processen – deze laatste vaak onder druk van de soms onmenselijke gevolgen van de officiële EU-politiek, zoals in Griekenland. De Groene Amsterdammer bracht er enige tijd gelegen een gedegen en uitvoerig artikel over. Er ontstaan alternatieve verblijfsmogelijkheden: mensen die hun huis gedeeltelijk en in beperkte mate ter beschikking stellen van mensen of gezinnen die op een goedkope manier even met vakantie willen, weg van al die dure, verre reizen die de gevestigde toeroperatoren in hun dure brochures aanprijzen. Dicht bij huis maar toch van huis, onder volksgenoten of onder bewoners van hetzelfde land – voor een prikje, slechts mits de betaling van de kostprijs. Intussen ontstaan vriendschappen over allerlei grenzen heen. Mensen vinden elkaar en koesteren zich in het warme gevoel dat een simpele vriendschap geeft.

Een laatste en best wel belangrijke vorm van zoeken naar authenticiteit, is de opkomst van het etnische besef. Ik zeg dit zo openlijk welbewust en ik wil wel degelijk sommige mensen de wenkbrauwen te doen fronsen. Want ‘etnisch’ is door de spraakmakers voluit met Blut- und Bodentheorieën geassocieerd. Wat ik hier zeg is dat zulke kwalificatie – ik weeg wel degelijk mijn woorden – onzin is, als het niet veeleer kwaadaardigheid moet genoemd worden.

Een eerste aspect van deze laatste vorm van zoeken naar authenticiteit is het door een bepaald marxistisch en even bepaald liberalistisch links (!) bestreden identiteitsdenken. Ik heb het identiteitsfenomeen in een boek dat in het najaar moet verschijnen nader uitgewerkt. Waar het mij hier om gaat is de constatering dat in het politieke debat de term identiteit nooit zo vaak opdook als de laatste twintig jaar. In de wat oudere Vlaams-nationale literatuur komt het woord nauwelijks voor. Voor zover ik me herinner komt de term in Max Lamberty’s Philosophie der Vlaamsche Beweging zelfs nérgens voor. Dat is tegenwoordig wel even anders! Nu heb ik sterk de indruk dat wie tegenwoordig over ‘identiteit’ spreekt, daarmee vooral bedoelt: de persoonlijke eigenheid, die hem of haar van anderen verschillend maakt en accentueert als een apart individueel mens, waarop de rechten van de mens van toepassing zijn. Mutatis mutandis wordt het begrip ook op groepen toegepast, en niet alleen op nationale groepen, al is de kritiek vanuit linkse hoek voornamelijk op de nationale identiteitsdiscoursen gericht.

De massieve instroom van immigranten heeft een nieuw type – in wezen is het oeroud, maar in deze modernistische wereld lijkt het nieuw – van identiteit onder de aandacht gebracht: de etnische identiteit. Dat is het tweede aspect. In de Nederlandstalige literatuur is op enkele zeldzame uitzonderingen na weinig over etniciteit te vinden, mede omdat vele literatoren en theoretici van mening zijn dat etniciteit iets van illo tempore is, iets uit het duistere verleden, een relict waar de moderne mens al lang aan voorbij hoort te wezen. Zodoende is het niet eens meer de moeite om er nog bladzijden aan te wijden.

Maar vooral Islamitische immigranten drukken ons met de neus op de werkelijkheid: zij manifesteren wél hun eigen, afwijkende Islamitische identiteit en ze zijn daar nog trots op ook, getuige is de massale aanwezigheid van hoofddoeken in ons straatbeeld. Omdat de antiracismewetten en dito beperkingen van vrije meningsuiting die tegenwoordig in onze wetgeving staan ingeschreven bedreigend zijn, durft niemand die het etnische voorheen bespottelijk achtte, datzelfde etnische bij Islamieten op dezelfde manier als gebeurde tegenover de “eigen” identiteit te bespotten. Dus bloeit die identiteitsbeleving op. Meer zelfs: het wordt door sommige nationalismebestrijders aangemoedigd… als het allochtoon is. In ieder geval krijg je daarmee een ontwikkeling die spoort met een wereldwijde opkomst van etnische bewegingen, zoals, bijvoorbeeld, het verhaal van de Mapuches of Oost-Timor (intussen een staat) laat zien. Als reactie daarop groeit ook bij de autochtone bevolking een etnisch besef. De wereld zal voortaan dus met die etniciteit rekening moeten houden.

 

Deze verschillende verschijnselen vallen allemaal onder één noemer: de algemene zucht naar een authentiek leven. Deze zoektocht is massaal, vertoont zich in alle terreinen van het menselijk bestaan en is diepgaand met vérgaande gevolgen voor het concrete gedrag van mensen.

 

De mensheid vervelt.

 

Het ontstaan van een soort vage planetaire samenhorigheid, hoe oppervlakkig en kwetsbaar ook, de schier onontwijkbare confrontatie van ook de simpelste autochtoon met het andere en het massieve zoeken naar authentieke vormen van leven openen het zicht op een andere manier van menselijk (samen)leven.

Deze andere manier is op een broze manier planetair en kosmopolitisch met daarbij horend een vage, algemene medemenselijkheid die een hard en brutaal racisme steeds minder kansen geeft. Mensen zeggen soms dat ‘het volk’, waarmee ze dan de wereldbevolking bedoelen, steeds meer door elkaar wordt gemengd. Ze denken dan in een eerste reactie dat we voor een era van totale nationaliteitsloosheid staan, een wereld waarin iedereen eigenlijk dezelfde identiteit heeft, en alleen nog op persoonlijk vlak van anderen te onderscheiden valt. Walter Zinzen schijnt die mening aan te hangen. Maar dat is een veel te simpele voorstelling van de feiten. Want diezelfde mensen die weliswaar een zekere mate van kosmopolitisme aanhangen blijken sterk gehecht aan hun eigen oorsprong, hetgeen hen dicht bij het inderdaad groeiende etnisch besef brengt. Niet voor niets gaan zovelen op zoek naar hun voorouders en beschrijven zij de afstammingslijnen van hun eigen familie. Zowat iedereen is op zoek naar een authentiek bestaan, waarin men zin en betekenis hoopt te vinden in een wereld die contingent én kosmologisch kwetsbaar is en voor een leven dat onbetamelijk kort en onbestendig is. Dergelijke authenticiteit staat volkomen haaks op de nationaliteitsloosheid of de volstrekte identitaire gelijkschakeling.

De beide ontwikkelingen – de planetaire samenhorigheid en de queeste naar authenticiteit, ziet men bijvoorbeeld concreet aan de gang in de Berchemse wijk zoals die door Blommaert op een helaas veel te agressieve en militante manier wordt beschreven.

De verschijnselen in Berchem doen zich in alle steden van de wereld voor en tegenwoordig zelfs, in minder felle mate weliswaar, in de kleinere stadjes en zelfs de dorpen van Vlaanderen.

Tegelijk lijkt het wel of de hele wereld in beweging is. Overal beginnen mensen zich te verzetten tegen de hatelijke almacht van internationale kapitalistische groepen of machtsgroepen in het algemeen en zoeken ze ontsnappingsroutes uit de greep van deze groepen. De roep om meer democratie – zij het niet altijd in de westerse vorm – klinkt wereldwijd. De Arabische Lente en de opstanden in Oost-Oekraine zijn er getuige van.

De wereld is aan het vervellen.

In Berchem vervelt ie op een voor iedereen in het oog springende manier.

 

Enkele consequenties voor nationalisten.

 

Ik geef eerst enkele algemene beschouwingen en ga dan vervolgens over naar een paar concrete, voor Vlaanderen belangrijke punten. Ik streef geen volledigheid na.

 

Mijn eerste opmerking is dat het geen zin heeft om tegen wereldwijde ontwikkelingen ten strijde te willen trekken. Zulks te willen doen zou ons naar het verleden katapulteren of irrelevant maken. Ik wil trouwens de hypothese verdedigen dat de wereld ook vroeger vervelde. Alleen was het tempo dan veel lager, zo laag zelfs dat velen de indruk hadden dat niets echt veranderde. Maar ik denk dat dit illusie is. Wat we vandaag meemaken is een enorme versnelling van processen die eigenlijk op zich eeuwenoud zijn.

Een tweede opmerking betreft de illusies van sommige vormen van kosmopolitisme. De wereld wordt weliswaar één, maar niet een- of gelijkvormig. De wereldwijde netwerken wissen het eigene helemaal niet uit – heel vaak is het tegendeel het geval. Confrontatie met het andere voert meestal tot het beklemtonen van het eigene. Wat meer is: het leven met verscheidenheid houdt de geest scherp. Dat is voor Lodewijk Plessers in de Groene Amsterdammer – alweer – van 29/5/2014 de reden waarom we best niet zoeken naar “de” Europese identiteit. Niet alleen omdat ze niet bestaat, maar vooral omdat ze niet màg bestaan. Bovendien geldt de morele vraag of we een dergelijke uitwissing van het eigene wel moeten aanvaarden.

Niet dus.

Een derde opmerking is dat de veelgehoorde, terecht en ook in deze reeks al vaker geuit kritiek aan het adres van multinationale groepen, door een diep gevoel van onvrede wordt gedragen. Dat gevoel is wereldwijd. Overal constateren we dat mensen en groepen van mensen aan de macht van deze economische groepen willen ontsnappen. Ik denk niet dat de internationale groepen eeuwig hun allesomvattende greep zullen kunnen blijven handhaven, al laat het zich aanzien dat die greep nog wel enige tijd zelfs zal toenemen. Maar het laat zich ook aanzien dat alternatieve systemen – ik gebruik met opzet dit algemene woord – zullen groeien en zo krachtig worden dat ze een valabel alternatief voor de bedoelde groepen worden.

Meer concreet voor ons eigen Vlaanderen, en dan vooral de nationalistisch denkenden daarin, ten vierde, zullen we ons moeten buigen over een groeiend Vlaanderen dat op vele plaatsen ‘Berchemse’ toestanden laat zien. Hoe gaan we daarmee om? In de geest van mijn eerste opmerking moet ik stellen dat de strijd tegen windmolens zinloos is. Is het mogelijk om een Vlaanderen te bouwen dat weliswaar veel veelvormiger is dan het Vlaanderen dat we vanuit de Romantiek hebben leren kennen, maar nog steeds onmiskenbaar Vlaams en Nederlands is en dat de lijn van zijn eigen geschiedenis doortrekt naar de toekomst? Een dergelijk Vlaanderen zou dan “in de waarheid” blijven, zoals Vaclav Havel dat ooit formuleerde.

Het voorbeeld van Berchem schijnt in ieder geval de mogelijkheid hiervan te illustreren.

Dat betekent meteen dat we anders tegen migratie moeten leren aankijken. Als psycholoog weet ik dat het nieuwe en het andere àltijd achterdocht oproepen en dat zal altijd zo blijven. Op zich betekent dat trouwens dat de repressieve antiracismewetten moeten verdwijnen. Tegen de menselijke natuur strijden is immers compleet zinloos. Maar als we de mate van migratie van vandaag zien als een gevolg van de versterking van processen die altijd al bestonden, en daar tegelijk het algemene, diepe verlangen naar een authentiek leven aan koppelen, zowel voor Vlaamse autochtonen als voor allochtonen, dan kunnen we misschien de weg vinden voor een zoektocht naar nieuwe, misschien originele vormen van samenleven. In die zin moeten zeker nationalisten zich verdiepen in de samenlevingsvormen zoals die zich in Berchem manifesteren. We moeten ons dus afvragen of ook Vlaanderen en bij uitbreiding de Nederlanden niet ook moet vervellen, zoals de hele wereld dat doet. Als we dat niet doen, worden we mogelijks de geschiedenis in geduwd. Nationalisten moeten dus ook de misschien simpele maar niettemin interessante experimenten van nabij volgen en zelfs gaan sturen. Stadstuintjes, huishotels als ruileconomische verschijnselen, het ontstaan van etnisch-specifieke horeca-zaken, gespecialiseerde eenmanszaken waar je je kapotte stofzuiger door een slimme en handige Pakistaan kunt laten repareren en zovele andere dingen meer: ze zijn allemaal de concrete plaats om het nieuwe Vlaanderen vorm te geven.

Tegelijk echter moet Vlaanderen de lijnen vanuit het verleden doortrekken naar de toekomst. Onze taal, onze vanuit de eeuwen gegroeide waarden en beginselen, onze rechtsbeginselen, onze historische oorsprong, ons thuisland zelve: al deze dingen moeten met veel meer kracht en overtuiging in onze maatschappij aanwezig worden gesteld. We moeten, meer dan ooit, zelfbewuste Vlamingen zijn en beseffen dat pas een wereld van voldane volken echt vredelievend kan zijn. Kinderen van immigranten moeten de weg op die van hen uiteindelijk etnische Vlamingen maakt – zij het na enkele generaties pas. Ze moeten mee op de Vlaamse trein. Misschien kunnen goed gestuurde Berchemse toestanden ons daarbij helpen.

Ik pleit daarom fel voor een bewuste herwaardering van het etnische verschijnsel. Om te beginnen moeten we maar eens komaf maken met het misprijzend afwijzen van het etnische. In wezen zijn we allemààl etnische mensen, want we zijn allemaal gebonden aan een oorsprong. Daarom is (volks)nationalisme niet des duivels zoals Joep Leerssen meent, maar een normaal menselijk verschijnsel. Het zou zelfs wel eens kunnen dat etniciteit en een bepaald soort kosmopolitisme helemaal geen tegengestelden zijn, doch elkaar veeleer kunnen aanvullen. We kunnen ons een wereld voorstellen die bestaat uit zelfbewuste maar met de anderen solidaire volkeren en mensen.

Eén ding moet te allen tijde als een paal boven water staan: er moet op deze aarde niet alleen voor ieder individueel mens, doch ook voor ieder volk een eigen onvervreemdbare plaats zijn, een plek waar men ‘thuis’ is. Zonder zo’n plek komt er nooit of te nimmer vrede, want alleen voldane volken kunnen zich veroorloven kosmopolitisch te zijn, schreef ooit Michael Ignatieff. Ik denk hier maar even aan de Palestijnen.

De verhouding tussen allochtonen en autochtonen in Vlaanderen, zo zal ik elders uitvoerig betogen, is er een van botsende identiteiten. Welnu: de kern van dit probleem concentreert zich, naar mijn oordeel, op de vraag of de binnenkomende, allochtone etnische identiteit op gelijke hoogte mag of zelfs moet staan met de autochtone etniciteit. Eugeen Roosens had eerder al dit probleem gesteld.

Het antwoord op deze vraag is beslissend voor het voortbestaan van zoiets als Vlaanderen zelf én voor het behoud van de vrede. Als de allochtone en autochtone identiteiten van hetzelfde niveau mogen zijn, dan stevenen we onverbiddelijk af op zware conflicten en op Balkantoestanden. Als de Vlaamse etniciteit op Vlaams territorium de voorrang krijgt waar ze volgens het etnisch beginsel recht op heeft, kan het beeld veel genuanceerder worden en blijft de weg naar uiteindelijke assimilatie open. Ook geassimileerde Vlamingen kunnen voldane mensen zijn en zullen hun authenticiteit beleven! De situatie ‘tussenin’ moet worden vermeden, of zo kort mogelijk gehouden: het is een overgangstoestand die vol psychologische en dus politieke spanning zit. Alweer is het voorbeeld van “Berchem” misschien een richtpunt.

Voorts: in de wereld waarin we steeds meer terecht komen, dit is: onze vervellende wereld, lijkt me steeds minder plaats te zijn voor nieuwe of oude imperia zoals de EU of de negentiende-eeuwse nationale staten zoals diegene waar bijvoorbeeld Afrika zo rijk aan is en waar Basil Davidson ooit fel naar uithaalde. Voor constructies zoals België is er op de langere termijn geen ruimte meer. Aan een planetair samenhorigheidsbesef zal op de een of andere manier een planetair bestuur moeten beantwoorden. Dat laatste is er ook nodig, want de globalisering schept wereldwijde processen en problemen, om de klimaatverandering niet te noemen. Het spijt me – of helemaal niet -: maar ik laat me dan ook geen Europese identiteit aanpraten, ook dat doen de spraakmakers daarvoor zoveel moeite. Ik zou trouwens niet weten dat die Europese identiteit zou inhouden. Als ik de preambule van het “Verdrag tot instelling van een grondwet voor Europa” lees, dan lees ik daar niets in, dat niet ook voor andere delen van de wereld zou kunnen gelden. Het is vreemd dat iemand als De Gucht, die het recht opeist om zijn eigen, persoonlijke identiteit te kiezen, niet dezelfde eis formuleert als het om Europa gaat…

Als democraat is het mijn standpunt dat er tussen een planetair bestuur en de voldane, zelfbewuste volkeren helemaal geen tussenniveau meer nodig is. Zo’n tussenniveaus zijn duur en compliceren de zaken alleen maar. Het geld dat we zo uitsparen kunnen we gebruiken om voor mensen de noodzaak weg te nemen om uit hun land weg te trekken.

En, tot slot, kom ik terug op de overwinning van de groene partij bij de laatste verkiezingen, op 25 mei jl. Ik denk dat de groene partij in Vlaanderen een soort affiniteit oproept met die zich vervellende wereld. Ze doet dit minder bewust en haar succes berust dunkt me voornamelijk op haar imago uit het verleden, dat vooral bestond uit nonconformisme en een alternatieve, vrije en wat eigenzinnige en dus authentieke omgang met de wereld. Voor mensen die zich meer dan gemiddeld associëren met deze vervellende wereld, is “groen” een soort lokroep, een symbool voor een noodzakelijke nieuwe, veranderde politiek in diezelfde vervellende wereld. Die partij heeft daar dus op zich geen verdienste aan. Wat meer is: het is niet die groene partij – die in de campagne overigens opvallend weinig over groen sprak – die voor de opdracht staat om Vlaanderen ‘om te bouwen’ en de toekomst in te leiden. Daartoe heeft deze partij zichzelf de weg afgesneden door zich namelijk op een onbezonnen maar niettemin voor sommigen aantrekkelijke manier tegen het etnische en het nationale te verzetten maar intussen wel de versleten, overbodige, schadelijke en op termijn tot verdwijnen gedoemde Belgische staat te omarmen en dat alles nog als een ‘positieve houding’ voor te stellen ook.

De integratie van de immigranten, het scheppen van nieuwe samenlevingsvormen, het tot stand brengen van een nieuw Vlaams – en liefst nog Nederlands – maatschappelijk model, is dé opdracht bij uitstek van een partij die haar politiek laat leiden door het Vlaamse nationalisme. Misschien is het wel haar énige belangrijke opdracht.

De enige die haar echt van alle anderen onderscheidt.

 

 

Jaak Peeters

Mei 2014

“Wij zien niet het individu”. Herwaardering van het etnische.

Wij zien niet het individu, niet de staat, maar de gemeenschap als belangrijkste gegeven. Wij zijn niet alleen voor onszelf geboren.

Dit zijn de woorden van Bart De Wever die de redactie van De Morgen op de eerste bladzijde van zijn katern plaatste, de dag van zijn interview met die krant.

Het is, naar mijn aanvoelen, de interessantste uitspraak in deze hatelijke en smerige, maar voor het overige compleet voorspelbare verkiezingscampagne.

Niemand moet De Wever en zijn partij verdedigen: Ze zijn daartoe zelf wel in staat en het is bovendien niet de opdracht van deze artikelenreeks om een partij te verdedigen.

Dat onderwerp kan hier dus achterwege blijven.

De draagwijdte van De Wevers woorden gaat de waan van onmiddellijkheid van een verkiezingscampagne verre te boven.

Ze zijn een programma op zich, maar meer nog vormen ze een visie, of tenminste de uiting daarvan.

 

Het is bekend dat de Verlichting het individu en zijn rechten voorop stelde. De rechten van de burgeres van Olympe De Gouges, de rechten van de mens van Paine – weliswaar geen Fransman, maar wel van dezelfde geest doordrongen: het gaat telkens over individuele rechten. Aan dat menselijke individu komen niet alleen alle rechten toe: datzelfde individu is ook het centrale ijkpunt voor elke vorm van beleid en het centrale doel van dat beleid. Alles, maar dan ook letterlijk alles moest en moet wijken opdat dit centrale doel bereikt zou kunnen worden. Alles wat de mens onderneemt heeft bijgevolg maar één enkel doel: het belang van het menselijk individu.

 

De gaten en ogen in deze opvatting werden al vroeg opgemerkt. Joseph de Maistre – al wel eens een reactionair genoemd, al vind ik die term onrecht aandoen – had wel wat redenen om de Franse Revolutie satanisch te noemen. In de Nederlandse vertaling van diens Considérations sur la France staat de volgende korte passage te lezen: Maar wij, zwakke en blinde mensen, wie zijn wij? En wat is dat flakkerende lichtje dat wij ‘rede’ noemen? Zelfs al hebben wij alle kansen berekend, de geschiedenis aandachtig bestudeerd, en alle twijfels en belangen bediscussieerd, dan nog vermogen wij, in plaats van de waarheid, slechts een bedrieglijke nevel te ontwaren. (blz. 139)

Hier spreekt de wijze mens die tot bescheidenheid oproept. Hij matigt de aanspraken van de revolutionair, die in zijn blinde overmoed met het onkruid tegelijk de goede planten verbrandt en daarmee verder van huis uitkomt dan toen hij aan zijn onderneming begon.

De Maistre vraagt bedachtzaamheid, net zoals Burke, door wie hij erg werd geïnspireerd.

Deze mensen kwamen tot hun inzichten mede door wat zij rondom zich zagen gebeuren: de terreur van het linkse regime in Parijs, de inval en later annexatie van Savooien in 1792, het bloedig neerslaan van de contrarevolutionairen, die eerder de linksen op een bloedige manier uit de macht hadden verdreven. Extremisme roept extremisme van tegengestelde natuur op, zo leerde de Maistre, en de geschiedenis heeft hem nadien helaas vaak gelijk gegeven.

 

Hoe komt het toch dat een land met een zo hoge, oude cultuur plots in de grootste wandaden vervalt die, alles wel beschouwd, zelfs als een voorbeeld voor de latere Nazipraktijken zouden kunnen gezien worden? Er vallen ongetwijfeld historische redenen aan te wijzen waarom terreur en repressie en nadien onbegrensd imperialisme met name in Frankrijk tot voordien ongekende hoogten werden opgezweept.

Doch wellicht is verstandig om veeleer de aandacht te richten op de denkbeelden die onderhuids tot stand waren gekomen in een Frankrijk, dat niet alleen Voltaire en Diderot, maar ook Descartes had voortgebracht, die door velen als de vader van het subjectivisme wordt beschouwd. Zijn verwerking van de dertigjarige oorlog had ertoe bijgedragen dat hij het individuele bewustzijn als uitgangspunt van denken en handelen zag. Het Je pense, donc je suis is niets anders dan het samentrekken van het hele mentale universum in dat éne subjectieve, individuele punt. Een soort geestelijke singulariteit. Alles wat buiten dat individuele bewustzijn valt, wordt dan object. Het is interessant de etymologie van dat laatste woordje even in herinnering te brengen: het komt van het Latijnse obicere, dat ‘voor-werpen’ betekent. Een object ligt daar, voor ons op de grond geworpen, machteloos afwachtend tot wij het oprapen of, zoals in de Franse Revolutie, brutaal vertrappelen.

 

Laten we nu even terugkeren naar de woorden van De Wever. Ik ken hem en zijn gedachtewereld al langer, maar wie hem van op afstand volgt beseft dat hij iemand is met veel meer inhoud dan sommige van zijn critici wel denken.

“Wij zijn niet alleen voor onszelf geboren”. Dat is wellicht het belangrijkste zinnetje uit het citaat. Het is een stelling die regelrecht ingaat tegen het individualisme dat door Descartes werd voorbereid, in de Revolutie werd gepraktiseerd en heden ten dage algemeen verspreid is. Ten gronde zegt De Wever dat niet het individuele subjectieve bewustzijn het ultieme referentiepunt is en zelfs dat dit individuele referentiepunt niet eens echt individueel is. Anders gezegd: dat zogenaamd individuele subject is niet denkbaar zonder tegelijk en onmiddellijk – dus zonder bemiddeling van wat dan ook – daar de omgeving bij te betrekken. Dat individuele subject bestààt dus niet. Wat bestaat is een ervaring van een er-zijn–in-een-omgeving door één centrale, ervarende instantie, die wij het individu noemen.

 

Dat lijken cryptische woorden, maar dat zijn ze helemaal niet.

 

We ervaren ons bestaan niet, zoals de individualisten – revolutionairen en liberalen – dachten en denken, als “het ik tegenover de wereld”. Dat dit zo zou zijn, is interpretatie achteraf, of beter nog: ideologie achteraf. We vermalen de ervaring van ons er-zijn zodanig, dat wij het begrijpen als een contrapositie van een ik tegenover een daartegenover en daarbuiten staande wereld.

Maar dat is, zoals ik zei, interpretatie achteraf.

Je hoort de mensen al eens zeggen tegen iemand die erg ziek is geweest: “je bent er nog!”. Daarmee zeggen ze eigenlijk: je leeft nog. Maar eigenlijk zeggen ze iets meer: je bent nog onder ons. Je bent nog op de wereld. Mensen beleven het “er zijn” als een samen met anderen in de wereld zijn. De allereerste ervaring is dus deze van “in de ons bekende omgeving vertoeven”. Nadien sluipt een element van mogelijke vijandigheid in onze geest binnen. We koppelen aan de ervaring dat we in een bekende omgeving vertoeven het gevoel van een mogelijke dreiging vanuit die omgeving of delen daarvan. We doen dat veelal vanuit de ervaring van het verleden, omdat we geleerd hebben dat uit sommige hoeken inderdaad gevaren kunnen opduiken.

Maar dat is een vertroebeling van de oorspronkelijke ervaring.

 

Psychologen zullen zeggen dat deze emotionele lading meteen al met de ervaring verschijnt, maar dat is niet wat mij hier bezighoudt: het gaat erom in te zien dat de ervaring van het er-zijn en de emotionele lading van sommige elementen uit de omgeving die dit er-zijn kleurt, twee verschillende dingen zijn.

Dat onderscheid is nodig voor een zuivere manier van denken.

Als we namelijk toestaan dat de emotionele verkleuring van ons er-zijn ons enige uitgangspunt is, kunnen we alleen nog maar uitkomen op ideologie en dus op politieke keuzen.

Zo wordt ons gezicht op ons wezenlijke er-zijn echter verduisterd. En zo dreigen allerhande ‘extremistische’ ontsporingen, want er is dan niet langer de wijze correctie die zegt: “je bent er nog!”, wat betekent: “dit is het essentiële: dat je nog op de wereld bent, onder ons.” Precies daar ligt, naar mijn aanvoelen, de grondslag van de waarschuwingen van Burke en de Maistre. Triviaal gezegd: mensen vallen niet te vertrouwen omdat ze overal en altijd hun belang najagen, maar we horen nooit het menselijke samenzijn zelf uit het oog te verliezen.

 

Waarom ik dat allemaal zo zeg?

 

Ik had onlangs een gesprek met mijn moeder. Het mens is hoogbejaard maar nog goed ter tale, zeker als het over de dingen uit haar jeugd gaat.

In dat gesprek sprak zij een zin uit, die me goed is bijgebleven. Telkens ik aan de Ganzenstraat denk, dat zie ik die huizen in die straat, en de mensen die daar woonden. Ik zie Jan van Dictus en An van den Dikke en Door van Jef van ’t Speen. Ik zie de straat, een zandstraat vol stof in de zomer en slijk in de winter en ik zie de weide voor onze deur, met daarin onze Pol, onze pony, waarop ik soms, in de wei en als ik dacht dat niemand het zag, al eens ritje reed.

De Ganzenstraat is de straat waar ze geboren is en haar jeugd heeft doorgebracht.

 

Wat is de ervaring van mijn moeder, zoals ze die hier beschrijft? Zij geeft hier haar ervaring van haar er-zijn weer, in de omgeving zoals die in haar jeugdjaren op haar netvlies gebrand stond. Die ervaring omvat niet een individueel ik, geïsoleerd en los van de rest van de wereld, maar een centraal ervarend ik, dat direct in haar wereld – omgeving – ingeplant staat. Omgeving en ik zijn tegelijk gegeven en kunnen niet van elkaar worden gescheiden. Ik kan me niets voorstellen bij mijn moeder die daar “staat te zijn”, zonder dat tegelijk ook de huizen van An van den Dikke, die wei en de Pol gegeven zijn.

Mijn moeder zou aan die wereld dus niets kunnen veranderen, zonder ook die omgeving te veranderen. Het is allemaal tegelijk, of helemaal niets.

 

En dat brengt ons bij de voorzichtigheid die De Maistre bepleit. Je kunt je gewoon niet opstellen alsof wij los van de wereld rondom ons staan om die wereld dan vervolgens vrijelijk naar onze hand te zetten. Dat gaat helemaal niet als we inzien dat we al te gemakkelijk voorbijgaan aan wat die eerste, originele ervaring van het er-zijn is: namelijk het in-onze-omgeving-staan, “onder ons zijn”, en gelijk toestaan dat emotionele betekenissen die ervaring al meteen beginnen te kleuren. Ons optreden achteraf, dat hierop is gebaseerd, is dan ook gekleurd.

Op zich is deze verkleuring geen ramp en menselijk zelfs onvermijdelijk, maar je moet die verkleuring wel in de gaten houden.

Als dat niet gebeurt voert de combinatie van een subject dat gelooft ongestoord zijn omgeving te kunnen veranderen met de gekleurde ervaring van het er-zijn tot satanische toestanden.

 

Welnu: Wat De Wever in zijn interview uitspreekt is, alles wel beschouwd, een pleidooi om onze eigenlijke ervaring van ons er-zijn-in-onze-omgeving niet te laten ondersneeuwen en politiek te laten doorkinken.

 

Maar er is iets anders, en daar wijst De Wever niet op – wellicht omdat het hem niet gevraagd werd.

 

Mensen als Anthony Smith en Christine Stallaert wijzen er in hun studies over nationalisme en etniciteit op, dat de ervaring van een eigen homeland, een thuisland, een centraal en kenmerkend deel van het etnisch beleven is. Dat homeland is weinig anders dan de wereld, de omgeving waarin men zichzelf geplaatst ziet, op dezelfde manier als mijn moeder haar jeugdherinneringen aanbrengt – het weinige dat verschillend is, is dat de gedachte van een homeland voor een hele gemeenschap wordt toegepast.

Zoals het verhaal van mijn eigen moeder duidelijk maakt leven wij allemaal in ons eigen, kleine homeland. Zoals mijn moeder zichzelf ervaart midden in haar omgeving, vol met huizen, mensen, weiden en paarden, zo ervaart ieder van ons zijn er-zijn als een geworpen zijn in een omgeving, die we helemaal niet zelf hebben gemaakt, maar waar we wel onverbrekelijk mee verbonden zijn. Zoals hoger gezegd is het zelfs niet denkbaar dat we ons daaruit mentaal zouden kunnen isoleren. We zouden niets zijn, als we dat zouden kunnen, we zouden “leeg” en inhoudsloos zijn en dus geen identiteit hebben. Als we aan onszelf denken, denken we onmiddellijk ook aan de omgeving waarin we verkeren. We zijn heus niet voor onszelf alleen geboren. We worden geboren in een wereld waarin we ingroeien en waarmee we vergroeien.

 

Laat dat homeland nu de kern van het etnisch ervaren zijn. Mensen ervaren de omgeving waarin ze geboren zijn en opgegroeid als intrinsiek met henzelf verbonden. Ze horen in die omgeving thuis en het andere zal altijd enigszins vreemd blijven – een onoplosbaar probleem voor dromers van een kosmopolitische wereld.

 

Trek de ervaring van mijn moeder – iedereen kan zo’n ervaring voor zichzelf wel oprakelen – eens door?

Door van Jef van ’t Speen was getrouwd met een zus van Fons Bens, wiens eerste vrouw, bij wie hij twee kinderen had, vroeg overleden is. Fons hertrouwde met Anna Aerts, dochter van een buurman, en met haar had hij nog vier kinderen. Zijn oudste is dan getrouwd met iemand van over de vaart en is bij haar huwelijk bij haar schoonouders gaan inwonen, waar ze meehielp in de boerderij, terwijl haar echtgenoot naar de fabriek ging werken.

Je ziet op deze manier zo een hele gemeenschap verschijnen, als een groot spinnenweb aan elkaar hangend, bestaande uit individuele mensen, die in hun ervaring van hun er-zijn hun kleine eigen omgeving onmiddellijk mee ervaren en samen delen.

 

Dit is mijn aanvoelen: er loopt een strakke lijn van de erkenning van de wezenlijk diepe sociale aard van mensen naar de erkenning van een etnische beleving in het bestaan in een gemeenschap.

En ik zie rondom mij dat diegenen die het individualisme onder al zijn vormen prediken, van revolutionairen tot liberalen, tegelijk de oorlog aan de etniciteit hebben verklaard.

Het wordt duidelijk waarom deze verbanden zo liggen.

 

Op deze ideeën bouw ik mijn standpunt dat het verketteren van de etnische gedachte, zoals men die tegenwoordig overal pleegt uit te voeren, verwerpelijk is en bestreden moet worden.

Hetgeen nog niet zeggen wil dat we er niet alles aan moeten doen om vele, vele dingen te verbeteren. En die dingen: dat betreft meteen de hele gemeenschap, het hele spinnenweb van hierboven. Ook de sukkelaars, want die maken deel uit van het spinnenweb. En ook het open oog voor voortijdige verkleuring van de werkelijkheidservaring waar Burke en de Maistre voor waarschuwden.

 

Ik geef het toe: het is puur toeval. Maar in de Groene Amsterdammer van 24 april 2014 stond te lezen dat de talentenjacht die nu overal ter wereld gaande is onder grote bedrijven, deze laatste vaak niet verder helpt. Het blijkt dat niet de individuele talenten een organisatie sterk maken, maar veeleer het omgekeerde: precies in een goed functionerende organisatie ontwikkelen talenten zich het best. He individu komt dus niet eerst. De ongemakkelijke waarheid is dat die analyse ook wel eens kan gelden voor landen, dixit De Groene.

Dat betekent dat landen die volgens het gemeenschapsprincipe zijn georganiseerd het niet alleen beter kunnen doen, maar ook voor het individuele lot beter uitpakken. Opnieuw wordt het alomtegenwoordige individualisme door de mangel gehaald.

Socialisten zouden naar mijn smaak in déze gedachtewereld nieuwe inspiratie moeten puren.

Dat zou hen in plaats van tegenstanders net de grootste voorstanders van gemeenschapsdenken maken – zeg maar van nationalisme en etniciteit. Overigens zijn vele nationalismen in de wereld links.

Als ze hun vooroordelen en oude, inmiddels versleten taboes achterwege laten en de oude ideeën op de schop leggen, is een ander, hedendaags socialisme mogelijk.

Noem dat nu een conservatief socialisme.

Een interessante combinatie toch?

 

Jaak Peeters

Mei 2014