Wie is Pierre Rosanvallon?
De bij ons weinig bekende Franse schrijver, filosoof en historicus Pierre Rosanvallon werd geboren in Blois (ten zuiden van Orleans, in Frankrijk) in 1948.
Hij beschrijft zichzelf als een oud-achtenzestiger, maar dan eentje van de gematigde strekking. Zo heeft Rosanvallon altijd het communisme verworpen, omdat dit volgens hem een moderne versie is van het monarchale universalistische denken, waartegen hij zich altijd heeft verzet. Hij was in zijn jongere jaren actief in de politiek en behoorde tot de strekking van François Mitterand.
Gaandeweg is Rosanvallon uit de politiek verdwenen en is hij zich op de analyse van de toestand van de democratie gaan toeleggen.
Voor dat werk kreeg hij in 2012 de Spinozalens.
Naar aanleiding daarvan werd bij Boom in 2012 Democratie en tegendemocratie uitgegeven. In het Nederlands verscheen ook De democratie denken.
Zijn werk heeft ook voor Vlaanderen betekenis.
De crisis van de verzorgingsstaat
Rosanvallon heeft zich zijn hele leven lang toegelegd op de studie van de verhouding tussen de soevereine burger en de overheid, wat voor een achtenzestiger niet verwonderlijk klinkt.
Een van de principes die al vroeg zijn aandacht trokken is het zogeheten egalitarisme, het idee dat in een modern land de mensen gelijkwaardig geacht moeten worden. Dit egalitarisme is volgens hem van essentieel belang voor de soevereine burger.
Rosanvallon oefende ook al vroeg scherpe kritiek op de steeds meer overheersende marktideologie en vond dat een nieuw sociaal contract vorm moest krijgen. Die allesoverheersende marktideologie, met haar brood-en spelencultuur, scheen maar één doel te hebben: de staat zo ver mogelijk uitkleden, ten bate van enkele stinkend rijken.
De sociale ontwikkelingen van de vorige generaties hadden de zogeheten verzorgingsstaat in het leven geroepen. Met de opkomst van de vrije marktideologie dreigde die verzorgingsstaat nu in de verdrukking te komen: onbetaalbaar.
De gematigde socialist Rosanvallon was van oordeel dat die betaalbaarheid geen probleem kan zijn, zolang mensen elkaar als lotsverbonden gelijken ervaren en daardoor de noodzaak tot onderlinge solidariteit ervaren.
Rosanvallon putte daarbij uit zijn eigen ervaringen in het syndicalisme, waarin hij een voorbeeld zag hoe het zogeheten middenveld belangrijke sociale taken kan vervullen, zodat die niet door de markt worden opgenomen en daardoor niet in de greep van het winstdenken terechtkomen.
Democratie als de organisatie van de onvermijdelijke onvolmaaktheid
Rosanvallon vertelt ons dat in een democratie al de idealen van grote groepen mensen niet tegelijk verwezenlijkt kunnen worden. Er moeten altijd compromissen worden gesloten. De democratie is dus een stelsel waarin een principiële onvolmaaktheid ingebakken zit en daardoor dreigt voor een democratisch stelsel altijd het gevaar van een soort inherent wantrouwen tegen het systeem zelf.
Een centraal aspect is voor Rosanvallon ook de erkenning dat een democratie bestaat uit handelende mensen, uit individuen dus, en dat iedereen principieel het recht heeft om in de fanfare mee te spelen. Het bestuur mag dus niet in handen van een of andere elite terecht komen. Zo’n elite kan zichzelf in de geest van Plato voorhouden beter te weten wat goed is voor de mensen dan die mensen zelf. Maar dat ziet Rosanvallon dus niet zitten.
Wie de samenleving opvat als een verzameling van handelende mensen – de een wat redelijker dan de ander, maar geen één volstrekt redelijk – stoot echter op de onvermijdelijke verscheidenheid van de bevolking.
Rosanvallon doet daarbij een voor een Fransman opvallende constatering, dat namelijk ‘het soevereine volk’ voornamelijk een fictie is. Het is dus onterecht te spreken over de soevereine volkswil, zoals die ook in de Belgische grondwet ingebakken zit, waar de volksvertegenwoordiging zogenaamd de natie vertegenwoordigt.
Voor Rosanvallon bestaat die natie dus niet als een soort ultieme abstractie, maar is die samengesteld uit individuen die onderling groepen vormen met soms tegenstrijdige belangen. Volkssoevereiniteit komt dus niet tot uiting in het geloof in de Ene Volkswil oftewel De Natie, maar in een bonte verzameling van deelbelangen die elkaar min of meer in evenwicht houden.
Subsidiariteit en sociale werkelijkheid
Rosanvallon plaatst hier dus de 18-eeuwse homogene volkswil tegenover de complexe pluraliteit van het werkelijke bestaande volk.
Hij leidt daaruit af dat de democratisering op een hoger niveau dan de natiestaat (Europa, de wereld) helemaal geen kwestie is van het domweg opschalen van de democratische besluitvorming. Integendeel: op ieder niveau zijn er aparte bezorgdheden aan de orde, die de lagere niet mogen doorkruisen.
Kenners herkennen hierin het subsidiariteitsdenken of nog de uitspraak van Abraham Kuyper over ‘soevereiniteit in eigen kring’.
Rosanvallon verwerpt dus ook het simpele idee van de wereldstaat. Men kan vermoeden dat E. Macron en allen die een Great Reset als een opstap naar een wereldregering zien, hierbij de wenkbrauwen zullen fronsen.
In die uniforme volkswil, waartegen hij dus fulmineert, ziet Rosanvallon zelfs de moderne publieke versie van de oude monarchale macht, die nu de mantel van de volkssoevereiniteit aangetrokken heeft.
Staatsmacht moet voor deze Franse auteur dus veel meer de sociale werkelijkheid tot uitdrukking brengen. Het is een opmerkelijke stellingname. Ze leert ons terloops dat uit de 68-generatie ook interessante dingen zijn voorgekomen.
Beperkte bestuurbaarheid van de moderne samenleving en een verweerde democratie
Maar het democratische project stoot tegenwoordig steeds meer op de beperkte bestuurbaarheid van de hedendaagse samenleving. Bovendien blijkt het idee van het algemeen belang steeds meer te eroderen tot een wenslijstje van allerhande deelbelangen.
De ons bekende democratie zit dus in een verweringsproces.
Daar zijn ook nogal wat redenen voor: de hoop om de maatschappij op een wetenschappelijke en geplande manier te organiseren zakte in elkaar, ook al omdat de vrije markt na de ineenstorting van het communisme vaak een heuse nachtmerrie bleek.
In de plaats daarvan vestigde zich een soort fundamenteel wantrouwen in de samenleving, met een toenemende vervreemding en het verdwijnen van het geloof dat via de democratie een werkbare staatsordening mogelijk is, en dat bovenop de onvermijdelijke onvolmaaktheid van elke democratie.
Dat alles wordt nog verergerd door de schandalitis en de ongeoorloofde belangenbehartiging.
Als reactie werden de laatste tijd de gedragsregels voor bestuurders strenger en ontstond er een kritische journalistiek – al doet die haar werk maar half.
In de politiek komt er ruimte voor de organisatie van een tegenstem, een partijdige obstructie van de politieke besluitvorming.
En dan is er een te betreuren ontwikkeling die het gevolg is van een falende democratie: de opkomst van de activistische rechtspraak.
Verkiezingen als de uitdrukking van wat de kiezer niet wil
Vervolgens komt Rosanvallon met een origineel idee voor de dag: in deze omstandigheden zijn verkiezingen voor het soevereine volk niet langer de uitdrukking van wat het wenst, maar misschien vooral van wat het niet wenst! Deze gedachte alleen al maakt van hem een interessant denker. Het is een in Vlaanderen welkome gedachte.
Daaruit volgt inderdaad dat de opkomst van zogeheten antipolitiek niet zomaar kan worden afgekeurd: die antipolitiek zelf is een door-en-door democratische reactie, die past in omstandigheden waarin de democratie nu verkeert sinds die vanaf pakweg 1850 vorm heeft gekregen.
Rosanvallon heeft duidelijk begrip voor de opkomst van de gele hesjes.
Op die manier is Rosanvallon een opvallende stem in Frankrijk, mede omdat hij het zo kenmerkende Franse universalisme verwerpt.
Wat ontbreekt
Als we deze ideeën, voor zover die hier kunnen worden weergegeven, naar de Vlaamse situatie trachten over te planten, dan valt een zekere mate van vaagheid op over precies die deelbelangen. Het lijkt er dan wat op dat Rosanvallon in een wijde boog rondom twee grote problemen van met name onze tijd vaart: een ongrijpbare en onverantwoorde elitevorming en het ontstaan van etnische eilanden die doortrokken zijn van een geloof in de eigen uitverkorenheid.
De Covid-19-politiek en de manier waarop de grondwettelijke vrijheden van de soevereine burgers van de kaart werden en worden geveegd, bijvoorbeeld, hadden in een gezond functionerende democratie scherpe vragen in de media moeten oproepen. Jammer genoeg blijken die media zich bij de ontvoering van de soevereine burger te hebben aangesloten. Ze zijn mee tot de elite gaan behoren.
Het tweede element is de aanwezigheid van een militante Islam. Niemand twijfelt eraan dat er vele islamieten zijn die de islam als een persoonlijke geloofszaak opvatten. Maar te veel krijgen we signalen dat belangrijke groepen vaak jonge islamieten doordrongen zijn van een soort superioriteitsidee, dat hen ontslaat van de plicht tot sociale lotsverbondenheid met hun medeburgers, zoals Rosanvallon die bepleit.
De vervreemding en het wantrouwen die door Rosanvallon terecht worden aangestipt, hebben dus nog andere bronnen dan simpelweg een slecht functionerend democratisch systeem.
Wat de allochtonen betreft: vele Vlamingen schijnen nog altijd te geloven in het Amerikaanse verhaaltje over de zogenaamde melting pot, het geloof dat op den duur, als we maar lang genoeg wachten, er een zodanige vermenging zal komen, dat je een nieuw soort Jacobijnse natie krijgt – zoiets als de liberalen en groenen met de Belgische staat voor ogen staat.
Maar zelfs voor de Amerikaanse samenleving, waar lange tijd Europese en christelijke immigranten dominant waren, geldt volgens Glazer en Moynihan (in 1963 al!) dat die melting pot als voornaamste kenmerk heeft dat hij nooit heeft bestaan.
De zaken liggen er in dit opzicht te onzent nog moeilijker bij. Niemand immers kan uitleggen waarom militante moslims het geloof in hun uitverkiezing zouden opgeven, nota bene in een fase waarin zij kunnen denken volop de demografische meerderheid van de bevolking te worden, en bereid zouden zijn om op te gaan in een door westerse niet-islamitische idealen gevormde melting pot.
Populisme en de foertstem
Rosanvallon is een van de weinige auteurs die ons voorziet in een werkbare definitie van populisme, namelijk: een aanmatigend beroep op de stem van ‘het volk’ waarvan de innerlijke diversiteit wordt genegeerd, het negatief beoordelen van het héle democratische systeem en dat alles zonder verantwoording af te leggen voor de eigen stellingnamen.
Met dit alles geeft Rosanvallon ons stof tegen het bij herhaling door elkaar halen in media en politiek van de afwijzende proteststem, de zogeheten foertstem, aan de ene kant en een verwerpelijk cafétoogpopulisme aan de andere kant.
Die foertstem is wel degelijk een democratische stem.
Ze is ook belangrijk omdat ze mogelijks het vermogen bezit tot herbronning en heropstanding.
Het falen van de sociaal-democratie
Nochtans wordt die foertstem door vrijwel de hele dominant linkse journalistiek afwijzend bejegend.
Die linkse journalistiek is evenwel zelf verstrikt geraakt in haar eigen ideologische netten. Het Vlaamse socialisme heeft nooit begrepen dat de ontvoogding van volkeren perfect binnen een linkse motivatie past. Vele nationale bewegingen zijn links!
Dezer dagen zijn deze linkse journalisten, misschien wel om den brode, op de kar gesprongen van de hedendaagse grote thema’s zoals de klimaatverandering, de verspreiding van het zogeheten racisme, de strijd tegen critici van de covidpolitiek en het hele hedendaagse nieuwe narratief.
Vanuit een puur marxistische gedachtegang worden lieden die bezig zijn met ook nog andere thema’s dan die van de dominante journalistiek ervan beschuldigd ‘een verkeerd bewustzijn’ te hebben.
We moeten zodoende meemaken dat de hoofdleider van De Morgen, Eeckhout, met de leider van het ultrabelgicisme, Lachaert, overeenkomt dat de Vlaamse ontvoogding moet teruggedraaid worden – zogenaamd wegens onefficiënt.
Het ontgaat Eeckhout dat Lachaert de voorman van precies die strekking is, die zich plaatst tégenover de werkende klasse. Die werkende klasse zal uiteindelijk alle modernistische fantasietjes die nu door linkse jounalisten omarmd worden moeten betalen: het ontgaat Eeckhout en zijn geestesgenoten dat de kosten van al die zogeheten transities op de schouders van de werkende klasse terecht komen. En dat terwijl het leven met de dag duurder wordt en straks misschien onbetaalbaar. Lachaert en zijn geestesgenoten zullen lachend de dans ontlopen. De Great Reset zal niet door hen betaald worden.
Wat Eeckhouts houding met socialisme te maken heeft, vat niemand. Echte strijders voor de ontvoogding, zoals de Palestijnse Edward Said, hebben het nochtans anders voorgehouden.
Maar misschien moet dit maar, omdat daarmee de tijd vervroegd komt dat ook in Vlaanderen gele hesjes vanuit hun bewuste én democratische foerthouding zullen opstaan. Onder meer om de overbodige en veel te dure Belgische bourgeoisstructuren vervangen door een Vlaanderen waarin de werkende mens zijn thuis kan vinden. Ik vraag me af hoe mensen als Rosanvallon op deze ontwikkeling zouden toezien.
Die met de geel-zwarte hesjes dan.
Jaak Peeters
Augustus 2021