Nationalisten ijveren voor de totstandkoming van relevante Vlaamse beslissingsstructuren. Onder relevant wordt verstaan: ‘wat ertoe doet’. Daarbij worden ze door behoudsgezinde krachten niet alleen op het terrein tegengewerkt. Ze worden in de media en in de politieke arena afgeschilderd als natie-afbrekers, scheppers van nutteloze complicaties, overbodige beslissingsniveaus en, in het algemeen, als negatief en oubollig ingestelde lui, die vooral het egoïstisch eigenbelang van hun regio – of zelfs van henzelf – op het oog hebben. Onoprechtheid dus.
Deze voorstelling van zaken moge enigszins gelardeerd lijken: ze kan voor het gemak even als achtergrond van een korte verdere beschouwing dienen.
Want uit de feiten blijkt dat niet zij, die in casu Vlaanderen op een doeltreffende wijze én in een Europees kader willen laten functioneren als negativisten moeten gekwalificeerd worden, doch veeleer de tegenstanders.
Ziehier wat zich voordoet. Vooraf weze gezegd dat wat volgt uit ware feiten voortkomt.
Jonge, bekwame onderzoekers die vooruit willen en in hun vak willen excelleren, ook op het internationale toneel, botsen met hun voorstellen op een wirwar van regels, voorschriften en bepalingen. Al die bepalingen worden bemand of bevrouwd door personen die op zich weliswaar veelal goedbedoeld werken, maar er alles samen, als geheel, niet in slagen als één slagvaardig bestuurlijk organisme te functioneren.
Een jonge onderzoeker hoort niet de helft of meer van zijn of haar tijd bezig te zijn met het jagen naar minimale fondsen – soms gaat het om minder dan de bonus die lieden als Jean-Luc Dehaene bij slechts één van hun mandaten op één jaar tijds opstrijken. Onderzoekers moeten zich toeleggen op onderzoek. Ze moeten hun jonge, nog niet door de tand des tijds of welkdanig intellectueel verkalkingsverschijnsel ook aangetaste hersenen vrij en onbelemmerd op hun materie kunnen werpen. Laten we niet voor de dag komen met het verhaaltje dat zulke eisen onrealistisch zijn. Deze samenleving moet weten wat ze wil – net als met de beheersing van de immigratie. Als Vlaanderen zichzelf tot een kenniseconomie wil opwerken, dan moet het daartoe de passende maatregelen nemen. Allerlei ‘maars’ en ‘misschiens’ leiden slechts tot uitstel of zelfs afstel.
Innovatie vanwege jonge onderzoekers voert tot nieuwe industriële producten. Het verschaft bedrijven een extra-reden om zich in den lande te blijven vestigen. Daardoor vindt de verankering waarvoor Luc Vandenbrande destijds zich sterk maakte, in de praktijk plaats. Uiteindelijk is ook de samenleving daarmee gediend. Niet alleen om directe economische redenen, maar ook vanwege het rendement dat op die manier uit de dure universitaire opleidingen kan worden gepuurd. Mogen we er overigens op wijzen dat de hoge kosten van dat onderwijs niet alleen door zoiets onpersoonlijks als ‘de samenleving’ moeten worden gedragen, maar ook door concrete, aanwijsbare mensen: de ouders van de studenten?
Er is bijgevolg reden genoeg om werk te maken van systemen die onderzoekers ontlasten van een hoop administratieve verplichtingen en te komen tot een beleidsstelsel dat hen helpt, in plaats van ze het leven zuur te maken. Het moet toch volstaan dat een onderzoeker voor de dag komt met een goed voorstel, dat economisch geloofwaardig onderbouwt en dat hij vervolgens, bij de afwikkeling van het project, nauwgezet rapporteert en overheidscontrole toestaat?
Sommigen zullen wellicht redeneren dat het niet aan de samenleving is om individuen financieel bij te springen om hun ambities waar te maken, zelfs als zijn die ambities van wetenschappelijke aard. Mensen die zoiets verkondigen, tonen daarmee weinig inzicht te hebben in de motivatie van de overgrote meerderheid van de jonge onderzoekers. Natuurlijk zijn er belangenvermengingen tussen sommige universitaire kringen en bepaalde bedrijfsgroepen. Laten we wel wezen: de voordelen dààrvan komen niet ten goede aan met name jonge onderzoekers, maar wel aan lieden die, gesteund door hun gevestigde naam en gedragen door een al dan niet terecht prestige, over een veel groter netwerk en dito invloedssfeer beschikken dan jonge hemelbestormers.
De innovatie komt nu net van deze laatsten en het voorbeeld van het leven van Einstein moge daarbij een illustratie zijn.
Helaas botsen inderdaad onze jonge onderzoekers op een wirwar van instellingen en bepalingen. Het blijkt daarbij dat die instellingen zélf vaak door de bomen het bos niet meer zien of zelfs elkaar tegenspreken. Of nog: dat hun bevoegdheidsomschrijvingen hen gewoon niet toestaan om het bos waar te nemen.
Vele van die bevoegdheidsomschrijvingen zijn gegroeid in de Belgische mentaliteit en al te ongewijzigd naar de deelstaten overgedragen. De geesteshouding die erbij hoort is meteen mee overgekomen. Veel keuze was er niet, aangezien de deelstaten niet anders konden dan roeien met de riemen die ze erfden. Zodoende is een stuk PS-achtige mentaliteit mee binnengeslopen.
Maar er is meer.
Eigenlijk zou Vlaanderen de hele aanpak en bijhorende wetgeving inzake innovatie moeten herschrijven. Eidoch: om dat te doen moet ook geraakt worden aan bevoegdheden die men strikt Belgisch wil houden.
Wie bijvoorbeeld wil streven naar innoverend bouwen, moet de hele stedenbouwpolitiek en landschapsarchitectuur kunnen her-denken. Maar zulks heeft geen zin, als de politiek in verband met de bouwvergunningen niet kan aangepast worden, en dat vereist dan weer dat men een beleid moet kunnen voeren dat bijv. de lintbebouwing tegengaat om maximaal van zoninval te kunnen profiteren. Op zijn beurt vereist dit laatste fiscale en parafiscale bevoegdheden. En precies deze laatste dingen worden angstvallig Belgisch gehouden.
Een gelijkaardige redenering geldt bijvoorbeeld voor de politiek in verband met de brandweer. Dat houdt immers verband met de integratie van bijv. zonnepanelen in de bouwpakketten, met opnieuw fiscale consequenties.
Er loopt een directe lijn van Europa naar Vlaanderen voor wat het wetenschappelijk onderzoek betreft. België is voor het wetenschappelijk onderzoek compleet overbodig.
Innoverend onderzoek vereist een hele mentale omschakeling. Die moet ten gronde gebeuren en die kan nooit overtuigen(d) zijn als de hele bijhorende wetgeving, inclusief de fiscaliteit, niet mee naar de juiste beslissingsmilieus verhuizen.
Maar zelfs op dat punt ligt het bestaan van de in deze materie volkomen nutteloze Belgische staat dwars.
Jaak Peeters
Feb. 12