Paul Verhaeghe en het Vlaamse nationalisme

Midden in het opvallend opgeblazen hoerageroep van de Belgische traditionele partijen – die blijken nog maar eens bevallen te zijn van een staatshervorming, de zesde inmiddels al, geloof ik – lijkt het zinniger de blik maar naar ernstiger oorden af te wenden. Want het schouwspel van Verherstraeten en co – de genoemde is me persoonlijk bekend en zijn arrogant opgestoken kin is écht zijn gewone houding -, is weinig anders dan de voortzetting van een inmiddels versleten rakende en daarom holklinkende goednieuwsshow.

De feiten spreken immers andere taal. De staatsschuld wordt niet afgebouwd, de noodzakelijke hervormingen ten bate van het concurrentievermogen worden uitgesteld, de benadeling van Vlaanderen gaat gewoon door, de ware machtscentra blijven gewoon Belgisch en de traditionelen zetten hun “beleid” van de laatste decennia gewoon verder. De lintbebouwing gaat onverminderd door; de afbraak van onze intellectuele bovenlaag gaat verder door het massaal wegvloeien van jong opgeleide doctoraten; de infrastructuur veroudert in een razend tempo; onze ziekenhuizen verworden tot steenharde bedrijven in plaats van verzorgingscentra van zieke en zwakke medemensen;  het aantal zelfmoorden lag nooit zo hoog…. een lange zin die nog veel langer kan worden, alleen maar om te zeggen dat de dode mussen ons bij bosjes naar het hoofd worden gesmeten.

Niet zonder walging voor dit wansmakelijke en bedrieglijke – ik wik mijn woorden – gedrag van het Belgische régime, wordt het me veel te zwaar te moede om er nog woorden aan te verspillen.

Laat ons even ingaan op de inhoud van een goed boek, verschenen bij de Bezige Bij in 2012. Het is van de hand van de Gentse psychoanalyticus Paul Verhaeghe en vertelt het verhaal van de menselijke identiteit.

Oh ja: er bestaat geen boek waar de enigszins belezen lezer geen kritiek op heeft. Verhaeghe geeft, dunkt me, te weinig aandacht aan de biologische factoren die ons gedrag bepalen. Wie als driftkikker werd geboren blijft driftkikker. Zijn houding tegenover het christendom lijkt me nogal eenzijdig. En er zijn nog van die opmerkingen.

Maar het gaat om details en accentverschillen, want in grote lijnen kan ik met zijn stellingen akkoord gaan.

Zo legt hij uit hoe identiteit tot stand komt in een proces waarbij wij als menselijke wezens ons aan de ene kant willen aansluiten en dus identificeren met de groep waartoe we behoren, maar aan de andere kant onze eigen afzonderlijkheid willen handhaven of versterken. Identificatie en afzonderlijkheid vormen samen een spanningsveld waarbinnen onze identiteit zich vormt.

Er zijn maar twee manieren om “iemand te zijn”: door zich bij een groep aan te sluiten – een motorbende, bijvoorbeeld – of door uit te blinken. Identificatie en afzondering.

Wat de inhoud van die identiteit betreft: die komt uiteraard uit onze omgeving. We vinden onze identiteit niet zelf uit en al evenmin kiezen we die zelf, zoals een extreem liberaal als De Gucht denkt. Wij zuigen onze identiteit op uit onze omgeving. Die omgeving bestaat niet alleen uit onze ouders en familie, maar uit het hele verhaal van onze samenleving. Het grote narratief, zoals dat zo mooi heet, het geheel van verhalen, mythen, gemeenschappelijke overtuigingen, gemeenschappelijke ervaringen van gisteren en vandaag, kortom: een heuse symbolische orde, die bemiddeld wordt door de taal. Door het spreken van dezelfde taal wordt ieder van ons met ongeveer dezelfde symbolische orde geconfronteerd. Zodoende ontstaat groepsidentiteit.

Het boek navertellen zou onmogelijk zijn en bovendien de auteur onrecht aan doen. Het is het volledig doorlezen waard.

Verhaeghe keert zich, naar mijn oordeel volkomen terecht, tegen het heersende discours van het neoliberalisme. Dat is niets anders dan een geïndividualiseerde versie van het survival of the fittest. Een soort hedendaags sociaal darwinisme. Maar ditmaal zijn het niet de groepen die in onderlinge strijd tegenover elkaar staan, maar de individuen. Deze ontmaskering van de diepe hatelijkheid van het neoliberalisme – en eigenlijk van elk liberalisme – doet de nationalist goed aan het hart, want dat neoliberalisme ontwricht de hele samenleving ten bate van de economische belangen van een kleine groep en laat in werkelijkheid de grote massa verweesd achter, de werkende middenklasse op de eerste plaats. Geestig is ook Verhaeghes constatering dat de eis naar minder staat juist oorzaak is van méér regelgeving: als je euthanasie vrijgeeft, ontstaat de behoefte om regels uit te vaardigen waar die voordien niet nodig waren.

Ook het normen- en waardendebat van de CD&V moet er aan geloven, en nog terecht ook. Het verdwijnen van normen en waarden is namelijk niet de oorzaak, maar het gevolg. Als je immers jongeren altijd weer vertelt dat elke behoefte, elk verlangen perfect te bevredigen is, en zelfs op korte termijn, en dat genieten van onbegrensde consumptie het levensdoel is (blz. 154), dan verdwijnt elk engagement dat het persoonlijke voordeel te boven gaat. Alle gezwam over “het midden” van de heer Beke is daarom naast de kwestie: de zaak is dat de symbolische orde, waarop de jongeren moeten steunen om zichzelf een identiteit te bouwen, door vijftig jaar onbenullig beleid zodanig is ondermijnd, dat het profiteren of nooit tevreden zijn allengs normaal is geworden. De christelijke zuil heeft zichzelf kritiekloos ingeschreven in het neoliberale verhaal en verwaarloosd aangepast tegengas te geven. Zij vooral heeft haar taak verwaarloosd.

Hij zal het zeker niet zo bedoelen, maar Verhaeghes boek leent zich uitstekend tot verdere gronding van het Vlaamse nationalisme. Want wie spreekt over de symbolische orde als uitgangspunt van individuele en groepsidentiteit, spreekt over “oorsprong”.  Die oorsprong moet dus met grote zorg omgeven worden, en gevrijwaard van links geëxperimenteer en neoliberale hebzucht. En is bezig zijn met deze oorsprong niet ….. nationalisme?

Nationalisme komt toch van natio, dat op zijn beurt afgeleid werd van nascere: “geboren worden”?

En wat heeft er nu meer met oorsprong te maken dan de eigen fysische maar dus ook mentale geboorte?

 

Jaak Peeters

Juli 2013

 

Lezersbedrog?

Bart Eeckhout, redactiechef van De Morgen, wist ons mee te delen dat de discussie over de confederale omvorming van de Belgische staat een “laf” debat is (DM 17/6/13).

Een normaal mens schrikt op bij het lezen van een zo zwaar woord.  Een debat kàn natuurlijk niet laf zijn, dat zijn de lieden die dat debat voeren. Laf zijn wil, alvast in dit verband, zeggen: de echte waarheid niet durven te vertellen.

Wie beweert het confederalisme na te streven, is volgens Eeckhout dus een lafaard, want hij weet dat een confederale staatsinrichting onstabiel is. In werkelijkheid wil zo iemand separatisme – Eeckhout schrijft er en passant snel even bij dat separatisme democratisch legitiem kan zijn. De kritiek van Eeckhout gaat dus uitsluitend over het hanteren van de term confederalisme: zijn verwijt luidt dus dat de partijgangers van het confederalisme het achterste van hun tong niet laten zien.

Nou: daar horen toch wel een paar kritische bedenkingen bij.

Het zou de heer Eeckhout sieren de beginselverklaring van de partij die voor confederalisme zegt op te komen, vooraf aandachtig te lezen, alvorens met straffe woorden te komen slingeren. Daar staat namelijk woordelijk: “ In haar streven naar een beter bestuur en meer democratie kiest de Nieuw-Vlaamse Alliantie logischerwijs voor een onafhankelijk Vlaanderen, lidstaat van een democratisch Europa.” Deze tekst staat er inmiddels al sinds 31 oktober 2001, nog steeds onveranderd. Eeckhout heeft dus ruimschoots te tijd gehad om deze tekst te lezen.

Er zijn dan maar twee mogelijkheden: of hij heeft die tekst toch niet gelezen, en dan moet hij zwijgen, wegens gebrek aan kennis van zaken.

De tweede mogelijkheid is veel ernstiger. Die mogelijkheid luidt dat Eeckhout die tekst wél degelijk gelezen heeft. Als hij nu schrijft dat de partij in kwestie  “laf” is en “vals” speelt, door niet te zeggen waar ze staatkundig uiteindelijk naartoe wil en confederalisme slechts als glijmiddel voor ‘separatisme’ wil gebruiken, dan liegt hij. Of beter nog: hij bedriegt zijn lezers.

Oh ja: liegen en bedriegen zijn eveneens zware woorden.

Ze wegen zwaarder in ieder geval dan de domme effectzoekerij die je tegenwoordig overal in de media vindt en die mede het gevolg is van de jacht naar leescijfers. Zo schreef een redacteur van een bekend Amsterdams weekblad onlangs een stuk onder de titel “Spreek Grieks of sterf!”. Geen mens die eraan twijfelt dat deze titel op effect mikt. Een stuk onder een dergelijke titel verliest almeteen zijn journalistieke waarde, want is hoogstwaarschijnlijk te tendentieus om ernstig te worden genomen.

Maar het is wél eerlijk. De redacteur in kwestie bedriegt of beliegt niemand.

Dat doet Eeckhout uitdrukkelijk wel.

“Separatisme” is iets anders dan “onafhankelijkheid”. Het eerste is een proces; het tweede een toestand. Daarom ook is de geciteerde tekst van de beginselverklaring veel correcter dan wat Eeckhout vertelt. Dat is meer dan een semantisch verschil. Door alleen het einddoel te definiëren, behoudt de partij de vrijheid de weg daar naartoe te kiezen volgens de politieke noodwendigheden. Ik vind bij Eeckhout geen argument waarom zoiets fout zou zijn. Hij betwist zelfs de legitimiteit van het einddoel niet, want met ‘separatisme’ bedoelt hij – verkeerdelijk, weliswaar – precies die onafhankelijkheid.

Meer zelfs: wie zegt naar een toestand te streven, geeft daarmee zijn einddoel aan. Dat is heel helder. Dat is wat die partij dus doet. Dat is dus precies het omgekeerde van wat Eeckhout schrijft, namelijk dat die partij niet duidelijk is over haar staatkundig einddoel.

Wat de zaak nog verergert is het feit dat de voorzitter van die partij op TV uitdrukkelijk gezegd heeft dat hij België niet met de botte bijl wil doorhakken. Honderdduizenden mensen hebben dat gehoord, behalve misschien Eeckhout. Die heeft dan toevallig dàt gemist. Het is mogelijk. Maar ook de ondervoorzitter van diezelfde partij heeft heel onlangs een gelijkaardig geluid laten horen. Dat stond vermeld in de krant van de heer Eeckhout zelf. Het is mogelijk dat hij zijn eigen krant niet leest. Mogelijk, maar niet waarschijnlijk.

En àls de heer Eeckhout, die zo graag de intellectueel uithangt, separatisme zou hebben opgevat zoals het is, nl. een proces, dan zou hij hebben begrepen dat partijen strategieën hanteren om naar hun doel toe te werken en dat die strategieën verschillen. Het Vlaams Belang wil de onafhankelijkheid bereiken door separatisme. Het is haar goed recht om voor die strategie te kiezen. De andere partij kiest voor een meer geleidelijke weg.

Er is dus helemaal niets lafs of vals aan het “confederalismedebat”.

Oh ja: misschien heeft Eeckhout in de twaalf jaar tussen 2001 en 2013 nooit vijf minuten gevonden om de bedoelde beginselverklaring te lezen. Het is mogelijk, maar niet erg aannemelijk.

Want als men zo gefocust is op wat men zelf tot publieke vijand nummer één heeft verklaard, dan zou men verwachten dat men alvast de centrale verklaring van die partij gelezen heeft, de raadgevingen van de peetvaders Engels en Marx indachtig – tenzij Eeckhout ook die niet gelezen heeft.

Het wordt wel heel erg moeilijk om de tekst van de heer Eeckhout niet met lezersbedrog in verband te brengen.

 

Jaak Peeters

Juni 2013

 

Quo vadis, SPA?

Inleiding

 

Het artikel van Bruno De Wever Links en het Vlaams-nationalisme: living apart together in Belgium stelt scherpe vragen over de verhouding tussen de nationalistische en socialistische beweging in Vlaanderen[1].

Evenwel behoeft het verhaal van De Wever naar mijn oordeel twee aanvullingen.

De eerste heeft te maken met de oorsprong van de nationalistische bewegingen. Die heeft op een fundamentele manier van doen met de opkomst van het liberalisme en het staatsrationalisme. Dat levert een andere invalshoek op. Ik sluit hierbij ook aan bij de opvattingen van M. Hroch, voor wie het proces van natievorming deels anders is dan door Gellner en co wordt voorgesteld.[2]

De tweede kwestie is verbonden met een algemene appreciatie van het nationale verschijnsel, dat door zowel kosmopolieten[3] als marxisten[4] als voorbijgestreefd, achterlijk en misplaatst wordt beschouwd. Deze beoordeling heeft vele nationalisten er mogelijks van weerhouden om hun  visie op de geschiedenis en op hun eigen beweging te formuleren. Als dat evenwel gebeurt, zoals ik hierna in zeer korte schetsen zal trachten te doen, kunnen nationalisten naar mijn smaak wel degelijk een grondige aanbreng in het debat hebben.

Deze twee aanvullingen stellen de vraag van De Wever aan het adres van de SPA nog scherper.

 

 

De opkomst van het liberalisme en de efficiënte staat.

 

Hoewel primordialisten van oordeel zijn dat het nationale verschijnsel al veel vroeger in de geschiedenis valt terug te speuren[5], wil ik hier mijn eigen beschouwingen later in de geschiedenis laten aanvangen, namelijk in de periode van de opkomst van het liberalisme.

Die situeert zich in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, met als eerste en  voornaamste zwaartepunt het Verenigd Koninkrijk. De grote peetvaders van deze ideologie waren John Locke ( 1632-1704), D. Hume (1711-1776), A. Smith (1723-1790) en als latere uitloper J.S. Mill (1806-1873). Pierre van den Berghe wijst er in zijn The Ethnic Phenomenon op, dat het Verenigd Koninkrijk vanaf de late 18 eeuw de wereldwijde kampioen van de vrije handel was geworden. Het land was de eerste maritieme mogendheid ter wereld, bezat de leidende industriële economie en was uitgegroeid tot de grootste koloniale mogendheid[6]. De Britse handelsexpansie had al in de 16 eeuw een aanvang genomen met het stichten van handelsposten. De eerste echte kolonie kwam in 1607 in Jamestown tot stand.  Vanaf 1600 werd de kolonisatie van Noord-Amerika bon ton.

Zoals van den Berghe stelt, valt de opkomst van het ideologisch liberalisme samen met de Engelse koloniale expansie. Het vermoeden rijst derhalve dat de opkomst van de ideologie van het liberalisme mede heeft gediend als morele verantwoording voor de lucratieve koloniale expansie. Die ging, zoals iedereen weet, gepaard met genocidale acties in Noord-Amerika. Deze vermoedens worden bevestigd door John Locke zelf. Deze schrijft: “ Zoveel land als iemand beploegt, beplant, verbetert, in cultuur brengt, en waarvan hij de opbrengst kan gebruiken, zoveel is zijn eigendom.”[7] De moderne lezer fronst zijn wenkbrauwen, vooral als hij weet dat Locke aandeelhouder was in bedrijven die zich bezighielden met de “ontginning” van het land in Noord-Amerika, hetgeen een eufemisme is voor “onteigening”, vaak ( maar niet altijd) met gebruikmaking van geweld ten aanzien van de autochtone Amerikanen. Dat de Noord-Amerikaanse autochtonen de Engelse indringers niet altijd even genegen waren, laat zich begrijpen als we weten dat de gronden die volgens Locke toch niemand toebehoorden, in werkelijkheid weidegronden waren voor de buffelkudden, die, zoals bekend, in de economie van het autochtonen een centrale rol speelden.

Op hetzelfde ogenblik verstrakte op het Europese continent ook de concurrentie tussen de staten zoals Frankrijk, Spanje, de Noordelijke Nederlanden en het Habsburgse rijk, dat vanwege zijn centraal-Europese ligging echter niet op overzeese expansie was gericht. Omdat er in vele opzichten grote buit te verdelen viel, was een strakke en efficiënte staatsorganisatie van groter belang dan ooit, net als de bevordering van industrie en techniek. De staatsmachine hoorde zo efficiënt mogelijk te draaien, alle zand moest van tussen de raderen, want alles moest op het centrale doel worden gericht. Dat is een eerste stap naar totalitarisme, zoals Hannah Arendt toegelicht heeft.  Het invoeren van één communicatietaal behoort tot die ‘raison’. En ook de techniek wordt ingeschakeld. Zo dateert de eerste echte stoommachine van 1605, later door James Watt tot een efficiënte machine verbeterd. Het eerste patent voor de stoommachine dateert uit 1698. Deze technische ontwikkelingen vormden mede de grondslag van de industriële positie van Brittannië. Tot de verhoging van de staatsefficiëntie behoorde ook de samenvoeging van het Schotse en Engelse koninkrijk in 1707 en de daarop volgende verengelsing, die in Ierland onder O. Cromwell al in de zeventiende eeuw was ingezet.

We krijgen hier dus te maken met  algehele economische, staatkundige en politieke bewegingen, die in de revoluties van de achttiende en vroege negentiende eeuw hun verdere uitdieping kregen.

Als we bijvoorbeeld kijken naar de Belgische revolutie van 1830, zien we dat dit zeker geen nationale revolutie was, maar wel een liberale. Dat wil zeggen dat liberale voormannen of mensen van liberale gezindte gebruik hebben gemaakt van sociale spanningen om een inderdaad zéér liberale Belgische staat te vestigen. Met enige brutaliteit kan men zeggen dat de liberale ideologie de sociale opstand van 1830 heeft gekaapt.

De liberalen hadden veel belang bij het beheersen van een efficiënte staat, die hun concurrentiepositie, ook in den vreemde, ten dienste kon zijn. De staat was er dus niet om een autochtone bevolking ter wille te zijn, maar ter wille van de klassebelangen van een door liberale opvattingen doordrongen bovenlaag. Diezelfde liberale bovenlaag, doordrongen van de moderne opvattingen uit de Franse revolutionaire canon, zette de strijd in voor een nieuwe mens en een nieuwe wereld, mede als antwoord op de godsdienstige woelingen in de eeuwen voordien. Ik heb dit thema uitgewerkt in mijn Worsteling met de Moderniteit[8]. Taalkundige uniformisering (Gellner) was daarbij, zoals eerder aangehaald, een wezenlijk aspect[9].

Dit alles is een vluchtige schets van een totaalbeeld waarin expansiezucht, hebzucht, politieke  en economische concurrentie, efficiënt staatsbestuur en dus etnische en taalkundige gelijkschakeling onder verwijzing naar het geloof in een Nieuwe Wereld en een Nieuwe Mens van een liberalistisch ideologisch schaamlapje werden voorzien.

 

De nationalist mist iets…

 

Op dit punt aangekomen verschijnt het nationalisme, naast het marxisme overigens, en wel in de versie die door Hobshawm om marxistisch-ideologische redenen wordt afgekeurd.  Zowel het socialisme als het (volks)nationalisme zijn beide reacties op dezelfde misstanden die door de aberraties van het liberalisme in het leven werden geroepen.

De socialistische reactie op de wereld van de liberalen behandel ik hier niet.

Op een merkwaardig aansluitende manier rijzen er zowat overal in Europa nationalistische bewegingen op. Traditioneel wordt het ontstaan ervan toegeschreven aan conservatief of zelfs reactionair verzet tegen de modernisering van de maatschappij vanaf de achttiende eeuw. Talrijk zijn de auteurs die deze stelling hebben verdedigd en geïllustreerd: Karl Deutz, Elie Kedourie, Ernest Gellner, Eric Hobshawm, Benedict Andersson en vele anderen.[10]

Hoe aantrekkelijk de these van deze heren ook lijkt, er ontbreekt iets. De nationalist mist er iets fundamenteels in. Waarom zouden mensen zich namelijk tegen modernisering verzetten? Vooral geschoolde lieden beseffen toch dat het in vele opzichten voordelig is  te moderniseren? Talrijk zijn overigens de mensen die zich hebben laten assimileren om redenen van economisch eigenbelang, om de geschiedenis van Brussel hier maar even in herinnering te brengen. Opvallend in dit verband is de uitspraak van Roel Jacobs, niet bepaald een flamingant, die de verfransing van Brussel een kind van de democratie noemt, waarmee hij eerder de sociaal-economische promotie bedoelt[11]. De nationalistische these dat “een volk nooit zal vergaan”, zoals we in ons nationaal lied zingen, behoeft daarom nogal wat bijstelling.

En toch zijn er overal in Europa nationalistische bewegingen op gang gekomen, die afwijken van het gedragspatroon dat we zouden verwachten en die zodoende mede verantwoordelijk zijn voor wat Hroch noemt “ de natie als een bestanddeel van de sociale realiteit”[12]

De algemeenheid waarmee de nationalistische agitatie voorkomt, laat veronderstellen dat we het hier met een veel dieperliggend fenomeen te maken hebben dan alleen wat onvermogen om  te gaan met de nieuwigheden van de moderne wereld. Wat meer is: de nationalismen waarvoor velen de neus ophalen, blijken hun oorsprong te vinden bij de ‘kleinere’ volksgroepen. Dat zijn die groepen die Hroch ( in navolging van Anthony Smith) niet-dominante etnische naties noemt[13]. Hijzelf heeft het Tsjechische voorbeeld bestudeerd, maar schenkt in zijn werk ook aandacht aan andere bewegingen: de Noren, de Finnen, de Esten, de Letten, de Litouwers, de Slowaken, de Vlamingen en de Denen in Schleswig. Succesvol zijn die bewegingen die erin slagen taalkundige en etnische sentimenten te verbinden met socio-economische eisen en,  zoals De Wever schrijft, erin slagen de arbeidersklasse voor hun zaak te winnen ( Fase 3).

Maar dàt beantwoordt nog steeds niet onze vraag: wààrom laten de aanstichters van de nationale bewegingen zich niet gewoon  assimileren, hetgeen niet alleen veel makkelijker zou zijn en hen heus wel een hoop miserie zou besparen, maar nog merkelijk voordeel zou opleveren ook?  Naar mijn aanvoelen komt Hroch een heel eind in de buurt wanneer hij beschrijft hoe volgens hem het linguistisch concept van de nationale identiteit ( dus een Nederlandstalig Vlaanderen in plaats van een verfranst België) aantrekkelijk wordt. Dit etnisch-taalkundige nationale concept dat zich keert tegen de dominante etnie ( Smith) wordt door nieuwbakken geschoolde klassen  uit de lagere en middelste sociale groepen gekoesterd. Het gaat om de zonen van arbeiders, boeren, kleine middenstanders die de kans kregen te studeren – een bron van ongenoegen op zich omdat zij beseften dat velen minder geluk hadden –  en daardoor verder hebben leren kijken dan de grenzen van hun dorp. Het zijn de collegestudenten die Nest Claes beschrijft in zijn Kosthuis van Fien Janssens, die eerst schuchter maar nadien uit volle borst  en fel-opstandig de Vlaamse leeuw beginnen te zingen, midden op de markt van Herentals, tijdens de feestelijkheden ter gelegenheid van het Belgische eeuwfeest. Diezelfde jongens zijn hun afkomst niet vergeten en ze blijven solidair met hun ouders en met diegenen uit wier rangen zij zijn voortgekomen. Zij worden boos als ze vernemen hoe de taal en het leven van hun ouders – en dus ook hun taal en leven –  door de dominerende klasse als minderwaardig wordt verworpen. Ze voelen zich steeds meer als vreemden in hun eigen land (Hroch). Rechtvaardigheidsgevoelens doen hen protesteren en in dat protest versterken ze de identificatie en dus solidariteit met hun eigen, non-dominante etnische groep[14].

 

Rechtvaardigheid en waardigheid

 

Naar mijn nationalistische aanvoelen is hiermee de doorbraak naar de kern van het nationalistische aanvoelen gemaakt.

Het mag geen verwondering wekken dat met name iemand als Hroch oog heeft voor wat er omgaat in de zielen van de jonge, nationalistische activisten. Zelf afkomstig uit een eenvoudig milieu, heeft hij zijn status slechts door hard werken kunnen bereiken. Boosheid als drijfkracht voor nationalistische actie lijkt een nogal primitieve houding, maar in wezen berust ze op veel diepere, existentiële werkelijkheden. Boosheid gaat immers gepaard met opstandigheid, en opstandigheid is een uiting van wil tot leven en de felle eis naar erkenning. In mijn De Gekwetste Mens [15]heb ik onderzocht hoe  het kwetsen van mensen hen tot uitzinnigheid kan brengen en zelfs hele volksgroepen kan aanzetten tot acties, waar een ‘weldenkend’ mens alleen hoofdschuddend op kan toekijken. Een voorbeeld is het werpen van stenen naar tanks tijdens de Palestijnse Intifada. Maar meewarigheid is hier echt niet op zijn plaats. Verzet van activisten uit non-dominante etnische groepen heeft inderdaad te maken met het diepste verlangen van mensen naar erkenning van gelijkwaardigheid. Het ontgaat sommigen nog steeds hoe diep-vernederend het “en Français s.v.p.” is. Het is de duidelijke boodschap dat men een trap lager staat en zich aan de meesters moet aanpassen. Wie iets tracht te begrijpen van de homofiel die zich niet aanvaard weet, voelt aan wat hier aan de hand is. Kwetsen is niets anders dan mensen uit hun existentiële rangorde van soortgenoten wegduwen: het is hen in de volle zin ver-nederen. Verzet hiertegen heeft vandoen met menselijke waardigheid.

Men zal opmerken dat in de Middeleeuwen en zelfs nog veel later de systematische minderwaardigheid waarvan laten en lijfeigenen het slachtoffer waren, toch niet tot massale opstanden heeft geleid. Ik weet niet of deze stelling in zijn algemeenheid juist, maar in ieder geval is het begrip waardigheid inderdaad verbonden met de moderne tijd. Het eerste pleidooi voor de waardigheid van de individuele persoon wordt nogal eens toegewezen aan Jean Jacques Rousseau. Op verschillende plaatsen in zijn Emile zingt Rousseau de lof van de eenvoud, de authentieke echtheid van de natuur en de noodzaak om de natuur in de mens haar gang te laten gaan en als leidraad te nemen. Spottend haalt Rousseau uit naar het Europa van de boekenkasten. “ Ik zal nooit kunnen geloven”, schrijft hij, “dat alles wat elk mens weten moet in boeken ligt opgeslagen[16]” Charles Taylor zal wel gelijk hebben als hij zegt dat Rousseau een algemeen aanvoelen in zijn tijd tot uitdrukking brengt en dat velen uit de middenklassen  gewonnen waren voor het volgen van de stem van de natuur in ons. Taylor legt uit hoe de aandacht voor de authenticiteit en de eigen waardigheid alvast ten dele het gevolg is van de verdwijning van de oude hiërarchische maatschappij[17]. Daarin was eer het kernbegrip. Dat was een wereld waarin de nobiljon bereid was zijn eer in een duel te verdedigen.

Hier verschijnen dus idealen zoals trouw aan zichzelf, eerbied voor zichzelf, erkenning van wat ieder van ons als enkeling te bieden heeft[18]. Deze eis tot erkenning van de waardigheid van ieder mens is nu in het Westen algemeen aanvaard, maar was in die dagen niet zo vanzelfsprekend. Geschoolde mensen en zeker jongeren waren uiteraard gevoeliger voor dit onderwerp dan ouderen of ongeschoolden. De hoger genoemde boosheid, die door sommigen niet zonder meewarigheid als pure emotie van de hand wordt gewezen, heeft derhalve veel diepere gronden dan velen bevroeden. Kortweg gezegd: dit soort dingen heeft te maken met de existentiële positie van elk menselijk individu. Het heeft te maken met de vraag wie ik ben en wat ik op deze aarde kom doen en hoe ik mij verhoud tot mijn soortgenoten. Wie hiermee geen rekening houdt, kwetst mensen[19]. En dat is precies wat de leidende groepen van dominante etnieën volop deden.

Jonge, geschoolde lieden, afkomstig uit het gewone volk waar het er vaak ruig aan toeging, waren en zijn niet gediend met schone schijn en uiterlijkheden. Dat laatste stoot hen eerder tegen de borst. Hoewel velen onder hen kiezen voor het eigenbelang en meeheulen – met bewuste keuze van dit woord – met de heersende klassen, is de identificatie van de meesten onder hen met hun oorspronkelijke milieu van afkomst (nog) sterk genoeg en zijn de gevoelens van verontwaardiging om het misprijzen van de hogere klassen krachtig genoeg om hun verzet te voeden.

 

Gesitueerde gemeenschapswezens

 

Op dit punt aangekomen verwondert de modale nationalist zich over de afwezigheid van de Vlaamse socialisten op het Vlaamse forum. In vele landen is de nationale beweging links. In Vlaanderen zijn er vele historische redenen aan te voeren om de sterke aanwezigheid van rechts uit te leggen, zoals De Wever doet. Maar dat verklaart nog niet de massieve afwezigheid van de socialistische beweging, op enkele uitzonderingen zoals de Rode Leeuwen en figuren als Antoon Roossens na.

De jonge nationalist die boos wordt om  de achterstelling van en het misprijzen voor de waardigheid van zijn eigen gemeenschap door de hogere, leidende klassen, wordt immers gedreven door hetzelfde rechtvaardigheidsgevoel als de jonge marxist of socialist, die zich verzet tegen de kanker van de kinderarbeid of de uitbuiting van vrouwen in het liberaal-kapitalistisch België van de negentiende en vroege twintigste eeuw. Het is niet moeilijk om in de beide gevallen een roep naar erkenning van existentiële gelijkwaardigheid te zien. Dat is nog meer het geval omdat mensen als De Raet de innige band tussen sociale en geestelijke ontvoogding hebben beklemtoond.

Alles heeft natuurlijk  te maken met het mensbeeld dat men koestert, en dat van het liberalisme is fundamenteel fout. Het is van nature doortrokken van egoïsme en hebzucht, zoals het geval Locke laat zien. Als Karel de Gucht in zijn Vrijheid beweert dat alles in Europa moet draaien om winstmaximalisatie en het recht opeist om zijn identiteit in volle vrijheid, los van de anderen te bepalen, dan is dat niets anders dan de eis om het recht zich van niets of niemand wat aan te trekken[20]. Liberalen, schrijft de Britse sociaaldemocratische filosoof David Miller,  geven de allerhoogste waarde aan de individuele autonomie, en kiezen hun eigen waarden en doelen, identiteiten en affiliaties in volle vrijheid en distantiëren zich van alles wat ons beperkt of bepaalt. [21]De nationalist weet echter dat de mens een gemeenschapswezen is en dat het onzinnig is de eigen identiteit los van de anderen te willen bepalen. Nog voor we geboren worden krijgen we een naam, er wordt ons een peter en een meter toegewezen, onze mama gaat naar de gesubsidieerde prenatale oefeningen en wij worden al voor onze geboorte ingeweven in het netwerk dat onze gemeenschap is. Onze oorsprong, onze identiteit, het antwoord op de vraag wie we zijn: het kan niet zonder verwijzing naar de gemeenschap waaruit we goed- of kwaadschiks voortkomen en het duurt jaren eer emigranten in hun nieuwe vaderland hun draai hebben gevonden. Bart De Wever in Antwerpen weet er intussen alles van. Nationalisten beogen niets anders dan het politiek vastleggen van deze existentiële oorsprong.

Precies dat onontkoombare gegeven dat we gesitueerde gemeenschapswezens zijn, betekent niet alleen de fundamentele veroordeling van het liberalistisch kapitalisme maar houdt een appèl in aan allen die opkomen voor de gemeenschap als geheel en de zorg ervoor. Men bouwt geen stevig gebouw op wankele fundamenten. Mensen die geen stevige gemeenschap hebben om op terug te vallen, blijven eeuwige zoekers in het leven.

Of mijn uitspraken me in dank worden afgenomen weet ik niet, maar de psycholoog die ik ben is er bovendien, samen met de grote Sigmund Freud, zeker van dat de mens helemaal niet het rationele wezen is waarvoor we onszelf graag houden. Het rationeel handelende en calculerende individu van het liberalisme is in de praktijk een emotioneel bewogen, belevend en ervarend wezen en dus bestaat het mensbeeld van het liberalisme niet.

Maar wie is uiteindelijk het grootste slachtoffer van de weigering om een zo correct mogelijk mensbeeld te hanteren?

Dat is, dunkt me, de werkende, simpele mens, want die staat ongewapend en met lege handen tegenover de wereld.

Wààr zit dus de socialistische beweging in dit hele verhaal?

Voor haar opvallende afwezigheid kan ik maar één reden verzinnen: haar fixatie aan de fictie van de absolute voorrang van de materiële belangen van mensen, haar door niets te rechtvaardigen geloof in de economisch-calculerende mens, haar veel te kritiekloze geloof dat met economische verbetering tegelijk ook al de rest wel in orde komt. Maar zoals uit het voorgaande blijkt en zoals ook uit de geschiedenis bij herhaling blijkt, worden mensen echt niet alleen gedreven door het verlangen naar materieel voordeel.  Tot de fundamentele behoeften van de mens behoren evengoed existentiële en spirituele behoeften, die niets met calculeren van doen hebben.  Anders zijn bijvoorbeeld de  grottekeningen van Lascaux en Altamira niet te verklaren. De mensen hadden nl. al hun tijd nodig om aan voedsel te geraken. Toch vonden ze het belangrijk muren te beschilderen. De symbolische orde is voor de mens even belangrijk als de sociaal-economische wereld waarin hij leeft.

Het zou de moeite lonen dit alles te relateren aan de zucht naar het alternatieve of zelfs aan het hoge aantal zelfmoorden. Iemand schreef eens een boekje onder de titel Wij Vlamingen zijn eenzame mensen[22]. Welvaart is echt niet genoeg.

Alles wel beschouwd echter zou een verbond tussen nationalisten en socialisten bijgevolg een natuurlijk gegeven moeten zijn. De felste verdedigers van de Vlaamse zaak zou men dus in socialistische rangen moeten aantreffen. Maar de uitgebreide aanwezigheid van SPA-figuren op het recente congres van de PS doet vrezen dat dit natuurlijke verbond verder dan ooit verwijderd is.

Op de deze achtergrond krijgt de vraag van De Wever, of de SPA de Vlaamse natievorming accepteert dan wel de vaandeldrager van de Belgische – dus dominante Franstalige – identiteit wordt, een wel bijzonder wrang karakter, omdat ‘socialisme’ en ‘progressiviteit’ van nature toch, zegt ook Ludo Abicht in één van zijn geschriften, met emancipatie geassocieerd zijn. Emanciperen betekende bij de Romeinen het ontvoogden van het vaderlijk gezag en dus met hem op gelijke hoogte komen.

Het is mogelijk dat de SPA-top om electorale redenen deze keuze maakt, erop rekenend dat de grote migrantengroep zich allereerst Belgisch zal opstellen. Of dat verstandig is, valt te betwijfelen. Men constateert immers een toenemende integratie van migranten in de plaatselijke samenleving en die is nu eenmaal Vlaams. Er zijn al zeer succesrijke migranten die het tot volksvertegenwoordiger of burgemeester hebben gebracht in een partij, die voluit voor de Vlaamse identiteit gaat. Er valt geen reden te bedenken waarom de migrantengroep vroeg of laat niet veel massaler die keuze zal maken. Dat gebeurde in de gevallen die door Miroslav Hroch zijn bestudeerd toch ook? Misschien vergist de SPA zich wel en gelooft ze dat de migrantengroep onveranderlijk is en ze dààr haar electorale mosterd te winnen heeft. Maar Gazet van Antwerpen maakte in april van dit jaar duidelijk dat de Antwerpse migrantenjongeren zich in toenemende mate druk maken om… de immigratie uit Oost-Europa. Anders gezegd: migranten zitten niet anders in elkaar dan Vlamingen en ooit zullen de belangen van Vlamingen en migranten samenlopen.  Als dat gebeurt, riskeert de SPA te verschrompelen tot een zielig restant van een eertijds boeiend militant sociaal en emanciperend activisme.

Bovendien gaat ook de arbeidersklasse immers in toenemende mate mee met het Vlaamse discours. Kandidatenlijsten van hoger genoemde partij worden heus niet alleen door artsen, juristen en leraren bevolkt, maar ook door gewone arbeiders en bedienden. Men vraagt zich vertwijfeld af welk voordeel de SPA-top er in ziet om de overgang naar fase C van Hroch, de algemene doorbraak van de Vlaamse identiteit in Vlaanderen, af te remmen of te hinderen.

De vraag rijst inderdaad: Quo vadis, SPA?

 

 

 

 

 

 


[1] Bruno Dewever, Links en het Vlaams-nationalisme. Living apart together in Belgium. Samenleving en politiek, jg 18, 2011, nr 8, blz. 4 -12.

[2] Miroslav Hroch. The Social Interpretation of Linguistic Demands in European National Movements. In  Miroslav Hroch. Comparative Studies in Modern European History. Ashgate, 2007, blz. 74.

[3] Zie daarvoor bijvoorbeeld ( onder vele anderen): David Miller, National Self-Determination and Global Justice, in diens Citizenship and National Identity, blz. 161 e.v., die deze problematiek bespreekt.

[4] Zie E.J. Hobhawm in zijn Natie en nationalisme sedert 1780. Nederlandse vertaling door Uitgeverij Mets, 1992.

[5] Een voorbeeld ten onzent is Piet Leupen in diens Keizer in zijn eigen rijk. Wereldbibliotheek, 1998.

[6] Pierre  L. Van den Berghe. The Ethnic Phenomenon. Praeger, 1987, blz. 102.

[7] John Locke. Over het staatsbestuur. Nederlandse vertaling door F. Van Zetten, Boom, 1988 (oorspronkelijk: 1690), blz81.

[8] Jaak Peeters. De worsteling met de Moderniteit. Pelckmans, 2009.

[9] Nog in 1832 zou Ch. Rogier een brief hebben beschreven, waarin hij bewust te uitroeiing van “ l’ élément Germanique en Belgique” bepleitte, door het afschaffen van het Nederlands in België en de bevoordelen van het Frans,  alles ten bate van een efficiënt bestuur.  C.H. Peeters. Nederlandsche taalgids.  De Sikkel, 1930, blz. XIV.

[10] Zie voor een kort overzicht Arnold Labrie. IJkpunten in het theoretische en historiografische debat. In Leo Wessels en Toon Bosch (red.). Nationalisme, naties en staten vanaf circa 1800 tot heden. Vantilt, 2012, blz. 50 e.v.. Voorts ook nog: U. Ozkirimli. Theories of Nationalism. Palgrave, 2010. Blz. 72-142.  Hroch presenteert zijn studie uitdrukkelijk als een correctie op de opvattingen van Deutz.

[11] Roel Jacobs. Een geschiedenis van Brussel. Lannoo, 2005, blz. 248.

[12] Miroslav Hroch. Social Preconditions of National Revival In Europe. Columbia Press, 2000. Blz. 3.

[13] Om redenen die het bestek van deze tekst verre te buiten gaan beschouw ik het nationalisme dat Hroch beschrijft als de natievorming van niet-dominante groepen als het enige nationalisme. In Vlaamse kringen spreekt men over volksnationalisme. Het nationalisme  waarover Gellner spreekt, beschouw ik als staatsrationalisme of, in de zin van David Fieldhouse, als imperialisme. Dit soort staatsrationalisme of imperialisme bestond al in de oudheid, toen Darius zijn rijk in twintig satrapieën verdeelde. Vlaamse nationalisten spreken in dit geval verkeerdelijk over staatsnationalisme.

[14] Ik steun hier op de tekst van Hroch in From Ethnic Group toward the Modern Nation: the Czech Case. In: Hroch, Comparative studies, o.c., blz.104. (nummering in de bundel)

[15] Jaak Peeters. De gekwetste mens. Damon, 2006.

[16] Jean Jacques Rousseau. Emile. Nederlandse vertaling Anneke Brassinga, Boom, 1983, blz. 288.

[17] Charles `Taylor. De politiek van de erkenning. Nederlandse vertaling van de bundel Multiculturalisme , Boom, 1995, blz. 47,

[18] Voor mij voert dit tot “een esthetische levensbeschouwing”.

[19] Ik wijs erop dat het begrip natie voortkomt uit het Latijnse nascere dat geboren worden betekent. Nationalisme heeft dus te maken met ‘oorsprong’, met de vraag wie ik ben en waar mijn authenticiteit ligt .

[20] Karel de Gucht. Vrijheid. Liberalisme in tijden van cholera. De Bezige bij, 2012.

[21] David Miller. On Nationality. Clarendon, 2009, blz. 193

[22] Edwin IJsebaert. Wij Vlamingen zijn eenzame mensen. Uitgeverij Topiek, 1999.

 

Pak hen hun kansen niet af!

Over het onderwijs wordt de laatste dagen terecht druk gediscussieerd. De politieke spanning errond is niet onterecht. Iedereen denkt wel zijn duit in het zakje te moeten/mogen/kunnen doen. Sommige tussenkomsten hadden beter niet plaats gevonden. Maar de hoofdvogel werd dezer dagen toch afgeschoten door het levende geweten van Vlaanderen, de man die geboren werd met het opgeheven vingertje, Yves Desmet van De Morgen.

Ziehier wat dat genie presteert neer te schrijven: “ Dewever heeft wel aangevoeld waar de modale Vlaming te raken is. In zijn ambitie voor zijn kinderen, die liefst niet met het diverse Vlaanderen van de toekomst in de klas moeten zitten, maar veel liever met die vermeende elite waartoe ze, zo hoopt hij toch, ooit zullen behoren”.

Zonder dat te beseffen legt Desmet – en met hem een groot deel van de zichzelf links noemende klasse – bloot wat zijn warrige droombeelden zijn.

Kinderen mogen niet opgeleid worden om tot een elite te behoren, maar om te leven in de grote fetisj van Desmet en de zijnen: de multiculturele maatschappij, waarvan nog nooit iemand een sluitende definitie heeft gegeven, maar die voor een bepaald soort links kennelijk het alfa en het omega is. Of dat allemaal goed of nodig voor de toekomst van dat volk zelf of zelfs gewoon maar correct, is ook voor henzelf niet duidelijk. Een fetisj is een fetisj en dat is het wat telt. Alsof ook die fetisj zelf niet zal veranderen.

Overigens verraadt Desmet ook hoe zijn eigen politiek denken in elkaar steekt. Nogal simplistisch, in ieder geval. Hij verwijt Dewever electorale stemmingmakerij. Alsof zijn eigen SPA niet op de eerste plaats wil scoren met het zicht op de verkiezingen van volgend jaar. En alsof het Dewever inderdààd niet te doen is om het scheppen van een elite. En alsof we die elite niet nodig hebben – tenzij meneer de hoofdredacteur zichzelf niet als “elite” beschouwt – neen? Maar aan zichzelf kent men de halve wereld.

Wat Desmet en de zijnen niet snappen, is dat de negentiende eeuw inmiddels een eeuw voorbij is. De tijd van de franstaterende zeepbaron die zijn lijfeigenen uitbuitte bestaat alleen mutatis mutandis nog in Bangladesh. En ho ja, er is een internationaal kapitalisme en velen uit die groep zijn verre van mijn vrienden. De bazen van Monsanto, Bayer, Jacobs Suchard, Mittal en zo nog wel van dat soort duistere figuren. Neen: ik moet ze niet.

Maar er zijn er wel degelijk andere.

Uit mijn eigen, heel persoonlijke ervaring, kan ik getuigen van een man, geboren uit simpele Vlaamse ouders, die het intussen tot CEO geschopt heeft van een grote internationale onderneming.

Ik zal meneer Desmet even vertellen hoe die man redeneert.

De loonkosten, meneer Desmet, zijn in Vlaanderen veel en veel te hoog. Wie louter naar economische motieven kijkt, zou het bedrijf waarover ik het heb, uit Vlaanderen moeten weghalen en naar Spanje verhuizen, zoals Ford doet. “Maar dan zitten al die mensen zonder werk!”. Ziedaar het letterlijke woord van die “vuile elitekapitalist”.

Het ASO speelt in heel deze kwestie een belangrijke rol. Veel belangrijker dan dominee Desmet kan bevroeden.

Als getalenteerde arbeiderskinderen in een degelijk ASO kunnen opgeleid worden, stijgen hun kansen om hoge diploma’s te halen en door te stoten naar de posities waar iemand de macht heeft om te beslissen een bedrijf toch maar in Vlaanderen te houden, ondanks de hoge loonkost.

Stop getalenteerde kinderen daarentegen in een klas die voor iedereen toegankelijk is, dan moet de leerkracht de lat noodgedwongen zwaar laten zakken. Wat doen intelligente kinderen? Zich vervelen. En het werken afleren. Gelooft iemand dat dit de heilzame weg voor de maatschappij is?

Meneer Desmet mag honderd keer schrijven over een “vermeende elite”.  De maatschappij behoeft leiding. Punt uit. Of je die leiding “elite” noemt, interesseert maar weinigen. Alles hangt trouwens af van de definitie van “elite”, want ook daarover valt nog wel een stevige boom op te zetten.

Ik heb in ieder geval liever dat die leiding gegeven wordt door lieden die hun oorsprong vinden bij het gewone volk en die deze oorsprong ook niet vergeten zijn. Zulke mensen wekken bij mij meer vertrouwen dan de kerels die Ford Genk sluiten. Is er een andere optie, tenzij die van de eeuwige klassenstrijd?

Sommige socialisten definiëren links als “emancipatie”. Welnu: emancipatie begint voor mensen die niks anders hebben bij de ontwikkeling van hun hersenen. Hersenen en arbeidskracht: iets anders hebben de meesten niet. Wie die talenten bezit , ongeacht zijn afkomst, moet met zorg worden omringd en opgeleid om zijn volk de toekomst in te leiden. Daarvoor dient het ASO. Pak hen hun kansen dus niet af! Of dat volk ook nog “divers” is zoals de linkse fetisj voorhoudt, is een andere kwestie die hiermee niets vandoen heeft,  behalve voor “socialistische” dogmaneukers.

 

 

Jaak Peeters

Juni 2013

 

Europopulisme?

De grootse plannen van de heren Barosso, Van Rompuy en co over een Europese Verenigde Staten sijpelen langzaam door naar de bredere lagen van de bevolking.

Daarmee vallen de maskers van de heren gelijk steeds verder af: de realisatie van de Europese Big Brother, waar Orwell zo passioneel voor waarschuwde. Want welk individueel mens kan zich in zo’n monsterstaat nog laten gelden? Wat blijft er over van zelfbeschikkingsrecht? Er zijn nota bene een miljoen – een miljoen! – handtekeningen nodig alvorens de dames en heren van Europa zich verwaardigen hun gewijde oor te lenen.

Doch die Europese superstaat moet er komen. Om op te tornen tegen China, Amerika en Rusland. Alsof we nog in 1900 leefden en niet in een planetaire situatie. Maar niettemin toch: koste wat het wil. Ziedaar de werkelijke bedoelingen die eurofielen altijd al hebben gehad. Verpakt in de ideologie van de eeuwige vrede. Van cynisme gesproken. Vooral sinds Verhofstadt nog net niet in Syrië ten oorlog kon trekken.

Waarom hebben die euroconstructeurs dat niet eerder gezegd? Waarom hebben ze dat niet gezegd bij het sluiten van het Verdrag van Maastricht en later dat van Lissabon? Of bij de invoering van de euro?

Voor zover bekend is dat onderwerp nog nooit een centraal thema geweest bij welke verkiezing dan ook. Zelfs de “Europese verkiezingen” gingen over nationale thema’s en in werkelijkheid over de positie van een aantal leidende nationale politieke figuren. Zelfs niet eens over een politiek project die naam waardig. Neem nu Groen. Welk politiek project hééft Groen? Het is op z’n minst wazig. Welk politiek project heeft de SPA? Even wazig. En welk politiek project heeft de VLD of de CD&V?

En dan vraagt men zich af: bezondigen diezelfde dames en heren zich dan niet aan populisme?

Er bestaat geen algemeen aanvaarde definitie voor populisme. Maar als er iets kenmerkends aan is lijkt het toch wel dit: populisten komen niet met een eigen politiek project. Het is voornamelijk een politieke stijl en het berust op charismatisch leiderschap.

Tiens. Als dàt waar is, worden we al jaren door populisten geregeerd.

Echter: aan het begrip populisme kleeft ook een zekere onoprechtheid. De populistische leider laat nooit het achterste van zijn tong zien.

Ten tweede male: tiens. Als dàt waar is, dan zijn de eurofielen al vele jaren bezig met het voeren van een populistische politiek. Want zij houden al vele jaren lang het achterste van hun tong achter hun kaken verborgen. Pas sinds kort krijgen we wat van dat achterste gedeelte te zien. En kijk: dat blijkt dan de Verenigde Staten van Europa te wezen. Eidoch: verkondigde ons aller fiscale specialist, de heer eurocommissaris Karel de Gucht, niet onlangs dat er geen sprake is van zo’n Verenigde Staten van Europa?

Zelfs nu eenieder de ware bedoelingen begint te beseffen, spelen ze het spel nog niet open en eerlijk. Weinig fraai.

Het prijzenswaardige Nederlandse blad Trouw bracht een uitgebreid verslag over een opinie-onderzoek bij 7600 mensen over hun houding tegenover Europa. Het blijkt dat de afkeer voor Europa sterk is toegenomen. Dat 43 procent van de Britten de EU liever kwijt dan rijk is tegenover 37 pro, verwondert wellicht niemand. Maar ook in Frankrijk daalt de steun voor de EU naar 41 %.  Gemiddeld staat nog slechts 45 % positief tegenover de EU.

Het is vreemd, maar telkens ik met mensen in de straat over Europa spreek, blijkt dat de overgrote meerderheid er op z’n zachtst sceptisch tegenover is. Men is wat positiever over de euro en het wegvallen van douanekantoren vindt zowat iedereen goed. Maar een Europese mogendheid? Ik heb niet het gevoel dat de stichting van de Verenigde Staten van Europa de grootste prioriteit van de man in de straat is. Veeleer krijgt de EU bakken verwijten: waarom lossen die heren de crisis niet op? Waarom moet de Europese administratie zoveel verdienen terwijl wij moeten inleveren? En waarom bemoeit Europa zich met zowat alles en nog wat?

Neen: Europa ligt niet goed bij de bevolking. Om eerlijk te zijn: enthousiast is die bevolking eigenlijk nooit echt geweest. Ik heb nog nooit uitingen van spontane “vaderlandsliefde” gemerkt bij het ontvouwen van het Europese vaandel – tiens: is dat niet een….nationalistisch gebaar? De “Dag van Europa” blijkt geen hond te beroeren.

En dat alles wordt nu door de cijfers bevestigd. Eén studie. Dat is waar. Maar een fenomeen als N. Farage was vijftien jaar geleden niet denkbaar. En de fora van de kranten  – voor zover ze niet gesloten werden, natuurlijk – zijn al even duidelijk.

Er is iets gaande en het is niet in het voordeel van de EU.

Is die steeds afwijzender wordende houding dan populisme, zoals de dames en heren beslissers en eurofielen ons willen doen geloven?

Dan bestaan er dus twee soorten populisme: een goed, dat van de genoemde eurofielen en beslissers, en een slecht, dat van de bevolking.

Mag ik dan zeggen dat de elite, of wat daarvoor doorgaat, van het volk is weggedreven? Zich bezighoudt met haar eigen zaakjes, maar de zorgen van de gewone man uit het oog verliest?

En dat dit niet ons Europa is?

 

Jaak Peeters

 

 

Heel zwaar ziek.

Ziekenhuis x: één van de opgenomen patiënten vertoont gedrag dat de verpleging ertoe noodzaakt de arts van wacht op te roepen. Deze arts, inslapend en dus fysisch in het ziekenhuis aanwezig, weigert evenwel te komen. Toevallig blijkt de patiënt één van de patiënten van de betrokken medicus te wezen, maar zelfs dat kan de onwillige arts niet bewegen om uit zijn bed te stappen en te doen waarvoor hij betaald wordt.

De lezer wordt enigszins boos als hij zoiets leest. Of hij gelooft niet dat het verhaal echt is. Helaas, lezer: het is echt en uw boosheid is terecht. Meer zelfs: het gaat niet om één arts, zelfs niet over enkele artsen. Het gaat om een praktijk die snel om zich heen grijpt en algemener wordt.

Neemt het ziekenhuis strafmaatregelen? Waarom zou het? Als het de arts op de vingers tikt, vertrekt die naar een andere instelling of begint een eigen praktijk. Daardoor verliest het ziekenhuis medische capaciteit en dus gaan de patiënten naar de concurrentie.

Want in deze van kapitalistisch denken totaal doordrongen tijd zijn ziekenhuizen niet langer verzorgingsinstellingen. Dat wil zeggen: de plaatsen waar mensen in nood naartoe kunnen om daar betaalbare medische zorgen van goede kwaliteit te ontvangen. Neen hoor! Het “geprivatiseerde” ziekenhuis zit in een concurrentiepositie en moet dus geld opbrengen. De omzet moet stijgen en daartoe zijn artsen nodig.

En verpleging? Die is toch ook nodig?

Verpleging, beste vriend, is noodzakelijk kwaad. Verpleging kost alleen maar. Het enige wat geld in het laatje brengt zijn de prestaties van artsen – die overigens nogal eens geneigd zijn heel veel te presteren.

Och: de praktijk om onnodige prestaties aan te rekenen is geen voorrecht van de ziekenhuizen. Er bestaan verzorgingsinstellingen waar de verpleegdirectie aan de sociale zekerheid injecties aanrekent die nooit werden toegediend.

Kom niet vertellen dat dit verzonnen is: ik doel op concrete gevallen. Niet één, maar verschillende. Alweer veel te algemene praktijk. En alweer: zorg voor onze zieken blijkt ook hier niet de kerntaak van de medische sector. Winst maken is dat geworden.

In de wereld van de winstmakerij – met excuses voor de echte ondernemers onder de lezers – horen grote aantallen managers.  Dat is een diersoort die overgewaaid is uit Amerika, waar ze al veel eerder grote schade heeft aangericht. Maar net als de modale Europeaan de ogen sluit en kritiekloos het Engels overneemt, stelt hij ook geen vragen bij de overrompeling door het managersbent.

Deze managers moeten er dus voor zorgen dat de inkomsten van het ziekenhuis c.q. verzorgingsinstelling zo hoog mogelijk oplopen en de kosten zo laag mogelijk zijn. Daartoe maken ze mooi-ogende grafieken en dito tabellen, een werk dat zoveel tijd vergt, dat ze dit onmogelijk de baas raken zonder een rist collega’s. En dus wordt het werk van de inmiddels al enkele jaren gepensioneerde verpleegkundig directeur nu uitgevoerd door drie managers, overigens met directeurstitel én bijhorende bedrijfswagen. Want anders lopen die o zo noodzakelijke managers weg naar de concurrentie.

Van de weeromstuit moeten de gemaakte kosten in het leidinggevende waterhoofd uiteraard worden gecompenseerd door kostendalingen van vergelijkbare grootte. Daar hebben de managers van onze tijd wel een batterij middeltjes voor bij de hand.

Voorbeeld: met veel bravour en nog meer spreekwoordelijke stroop worden gepensioneerde medewerkers van het ziekenhuis ingeschakeld in vrijwilligerswerk. Dat werk bestaat dan uit het bijstaan van patiënten die voor een chemokuur naar het ziekenhuis komen of het begeleiden van patiënten naar de dienst waar ze zullen worden onderzocht.

Is er dan geen personeel om dat werk te doen? Dat wàs er. Maar de managers hebben het weggeselecteerd en vervangen door kosteloos vrijwilligerswerk. Deze laatste mensen weten ook best dat ze eigenlijk het werk van een gewone werknemer verrichten, maar zonder hun vrijwillige inzet worden de zieken gewoon aan hun lot overgelaten en rest er nog minder menselijkheid. Want besef het goed: de patiënt is geen zieke mens in nood, die hulp en bijstand nodig heeft en waarvoor dus personeel moet voorzien worden.  De patiënt is de locus waar geld wordt gegenereerd. De arts is de specialist die de potentiële locus operationeel maakt. En de manager denkt dat hij alles moet sturen.

En al de rest is pure kost.

En zo komt het dat de verzorging geen tijd heeft om de smurrie van het hoofd van een patiënt te wassen die terugkeert van een elektro-encefalografie of die onder de urine zit en dringend zou moeten verfrist worden. Doeken, afwasmiddelen, beddengoed en vanzelfsprekend allen die met dit soort parafernalia doende zijn: dat zijn kosten.

En de zieke méns?

Die is overleden.

Ten onder gegaan in een liberalistisch-kapitalistische maatschappij, waarin efficiëntie alleen de geldzucht dient van een kleine, bevoorrechte groep, die zich gesteund weet door een Europees stelsel dat van dezelfde geest doordrongen is, maar niettemin door de ex-nazi Jurgen Habermas nu uit pure schaamte om eigen zijn verleden gepromoot wordt.

Is niet 80% van onze wetgeving van Europese oorsprong? Een doordenkertje, dunkt me.

Is inhakken op dit alles populisme, zoals de Tobbacks-met-of- zonder hoofddoek als de nieuwe socialistische fetisj, de van Besiens en een pak hen goedgezind journaille beweren?

Te scherpe taal misschien, en spijtig natuurlijk voor de anderen, die het koppig volhouden voor alles medicus te zijn.

Veel te veel is dit alles evenwel de volle waarheid over dat  stukje van de wereld, waar de medelevende zorg om de noodlijdende mens punt nummer één zou moeten zijn. En waar de hoger met name genoemde dames en heren blind voor schijnen. Die houden zich liever bezig met het bestrijden van Vlaamse nationalisten of het verdedigen van de draagsters van hoofddoeken en met illegalen. Maar opkomen voor zieken uit eigen volk…?

 

*      *     *

Waar toch zit de pers in deze zaak? Dat het mis loopt weet toch elk beginnend journalistiek jochie?

Waarom geen uitgebreide analyse en dito verslagen in de pers? Dit gaat toch iedereen aan? Diezelfde journalisten weten toch de psychoanalyse af te breken – zonder er iets van te begrijpen, maar dat is een bijkomstig detail.

Bestaat er niet zoiets als dienst aan de gemeenschap – zelfs voor een pers?

Geen woord dus. Hoewel deze zaak schrijnender is dan de lijfstraffen die de katholieke nonnen in een vorige eeuw toepasten. Die pijn is al lang over. De zieken in het ziekenhuis hebben vandààg pijn.

Diezelfde journalistiek bestaat het wél het compleet foute bericht te verspreiden dat N-VA minister Bourgeois zou verboden hebben in vreemde talen te “tweeten”. Thomas Leys heeft dat gezegd en die heeft met Bourgeois niets vandoen, maar de pers vertikt het een rechtzetting te publiceren. De leugen moet voortduren. Ze maakt ze zelfs nog erger: journalisten vroegen zich af of ministers in een vreemde taal mogen “tweeten”. Kwestie de vinger nog wat meer in de wonde te draaien. Waarop Kris Peeters uiteraard, als sluwe partijpoliticus, antwoordde dat ministers vrij zijn in hun taalgebruik en zich dus als de wijze regeringsleider kan presenteren…

De perceptie van een kortzichtige kerktorenmentaliteit is inmiddels toch maar weer verspreid…

En intussen zwijgt men over belangrijke dingen…

ACV-baas Marc Leemans haalt uit naar N-VA en DS voegt daaraan toe: “ en andere criticasters”. N-VA is dus een criticaster. Dat verwijst naar zinloze kritiek. Hoezo, was dat ACW-gesjoemel dan “zinloze kritiek”? Alweer die perceptievorming! Het ACV beschuldigt N-VA ervan het middenveld te willen beschadigen. Nonsens, de partij behoort zelf tot dat middenveld – alleen… niet dat van het ACV/ACW. Pas enkele dagen daarvoor had Peter Dedecker, de N-VA-klokkenluider van dienst, “volledige transparantie” geëist. Terecht, zou men zeggen, nu blijkt dat de vrienden van DVV ook al een adres op het belastingsparadijs Barbados hebben.

Maar geen enkele journalist die de moeite neemt om de dingen in hun verband te brengen. De kameraden beschermen elkaar, zeker?

Och: het is allemaal zo doorzichtig! In 2014 zal het allen tegen één N-VA worden. Bart Maddens zei het onlangs ook al. En de pers zal al haar registers opentrekken. Ze zal het geknoei van het regime verzwijgen en rond N-VA een valse perceptie en een sfeertje trachten te scheppen. Ze zal het goed-nieuwsshowtje dat inmiddels al volop bezig is, nog opvoeren.

Dààr zijn “ze” dus mee bezig! Niet met dienst aan hun gemeenschap. Ze laten de zieke en de hulpbehoevende liever aan zijn lot over. Die heeft toch geen verweer. En zijn lijden doet hén geen pijn.

Maar hij zit wel machteloos in de greep van nieuwbakken managers, manipulerende “middenveldorganisaties” en een knoeiend journaille.

Deze maatschappij is zwaar, heel zwaar ziek.

 

Jaak Peeters

mei 2013

 

 

Anti-Europese houding neemt toe

Voor het eerst zijn er meer mensen die negatief staan tegenover Europa dan positief. Hiermee wordt dan geïllustreerd wat Walker Connor in de jaren negentig van vorige eeuw schreef in diens Ethnonationalism. Connor maakte daarin brandhout van het door de eurofilie aangehangen dogma dat de nationale gevoelens mettertijd plaats zouden maken voor een Europees nationaal gevoel. Nog onlangs sprak een donderjagende Guy Verhofstadt in een zichzelf kwaliteitsblad noemende krant over een evolutie van kleine naar grote eenheden en hij verwees daarmee naar het opgaan van de Griekse stadstaten in een grotere Griekse staat.

Verhofstadt is niet bepaald een groot kenner van de geschiedenis. Anders zou hij hebben geweten dat Griekenland, na gehelleniseerd te zijn geweest door Alexander de Grote, bezet door de Romeinen en uiteindelijk ten prooi te zijn gevallen aan het Islamitisch imperium, een zo ingewikkelde geschiedenis heeft, dan zijn simpele conclusies op z’n minst voorbarig zijn. We weten gewoon niet eens wat er met Athene is gebeurd in de dagen van de Romeinse overheersing, hoe de cultuur daar is geëvolueerd en of de bevolking al dan niet ten gronde is veranderd, zodat er van een Atheense natiestaat geen sprake meer kon zijn. Bovendien wist zelfs Herodotos al dat de Grieken één enkele ethnos vormden. In zijn verslag van de strijd van de Grieken tegen Xerxes behandelt Herodotos de Grieken als één etnie, die dezelfde goden aanbad en de dezelfde taal sprak.

Ongetwijfeld ligt wel meer van dit soort onbeholpen onwetendheid aan de basis van de fictie van de Europese nationaliteit. Men kan rustig aannemen dat de meeste Europese technocraten en dito politieke ijveraars weinig meer historische kennis bezitten dan Verhofstadt.

Zulks is, zoals eenieder begrijpt, niet bepaald een stevige basis voor vergaande en verstrekkende samenwerking op lange termijn.

Connor maakt ons duidelijk dat de verwarring in de terminologie een van de oorzaken is van falend beleid ten aanzien van het nationale fenomeen.

Zo spreekt men in het Europese jargon altijd maar over natiestaten of “nationale staten”. De meeste Europese staten zijn evenwel geen natiestaten, omdat ze bestaan uit verschillende naties, uit delen van naties of gewoon een historisch samenraapsel van verschillende etnische brokken zijn.

Neem de staat België. Dat bestaat, zoals bekend, uit Nederlanders die zichzelf Vlamingen hebben genoemd, Walen, die zichzelf hebben laten verfransen en “Brusselaars”, die  veelal uit puur eigenbelang een eigen “nationaliteit” willen vormen. Dan heb je nog het stukje “Oostkantons”, een oorlogsbuit uit 1918, waar België meende “vergoed” te moeten worden met een stukje Duits grondgebied. Hoe “nationaal” is deze Belgische staat? Van een Belgische natie is minder dan ooit sprake. Integendeel groeien de Waalse en de Vlaamse natie zienderogen. Brusselaars willen ook al een eigen natie. En de 80.000 Duitsers willen best ook wel een eigen deelstaat.

Groot-Brittannië wordt geconfronteerd met de dreiging van een Schots separatisme. Als dat plaats zou vinden, durft niemand te voorspellen of het slapende Welshe nationalisme niet ook zou ontwaken. Hoe “nationaal” is Groot-Brittannië? Men kan zo doorgaan naar Spanje. Joegoslavië  en Tsjecho-Slowakije bestaan inmiddels al niet meer. Connor stelt dat minder dan tien ten honderd van de zogeheten “nationale staten” dat ook werkelijk zijn.

Maar als de zichzelf hoogverheven achtende “grote” politici voor deze fenomenen blind blijven en hardnekkig blijven doordrammen over niet-bestaande nationale staten, mogen ze niet verbaasd zijn als ze plots met dat gehate nationalisme te maken krijgen. Ze moeten dan de schuld – als daar sprake van zou zijn – niet op de nationalisten steken, die immers niet bereid blijken om zonder morren op te gaan in de droomstaat van de heren eurocraten,  maar op zichzelf, omdat ze de zich door dromen en illusies hebben laten leiden en niet door de realiteit.

Door de Europese “eenmaking” als de gelijke polen van een magneet tegen elkaar geperst, worden de oude etnische groepen zich juist nu bewust van hun etniciteit. Geleerde figuren van het slag van Blommaert, Rummens en co begrijpen maar niet waarom ze de “miserie” niet hebben zien aankomen en kletsen dan uit hun nek over “populisme”, vaak zonder dat fatsoenlijk te definiëren of toe te lichten waarom dat “populisme” dan per sé slecht zou moeten zijn.

Ze verzinnen dan allerhande verklaringen voor het oprijzen van nationalisme. Connor noemt er vier: economische of politieke achterstelling, vervreemdingsgevoelens in de moderne massastaat wat naar tribalisme zou doen grijpen, theorieën over centrum-periferieverhoudingen die weliswaar beschrijven, doch niets verklaren en het prestigeverlies van de nationale staat.

Maar Connor pleit ervoor het nationale te bezien zoals dat is: het ontwaken van volken, een proces dat volgens hem intrinsiek verbonden is met de ideeën van de Franse Revolutie, toen het volk adel en koning opzij duwde en zichzelf tot legitieme macht uitriep. Etniciteit en democratie hebben elkaar gevonden. Het grondprincipe is dat een gemeenschap niet door vreemden mag bestuurd worden, hetgeen sinds de eerste Wereldoorlog het principe van het zelfbeschikkingsrecht is geworden.

Op de opvatting van Connor dat de begindagen van dat volksbeschikkingsrecht bij de Franse Revolutie liggen, valt wat af te dingen. De Frans-Vlaamse oorlog in de dertiende en veertiende eeuw was meer dan een simpele dynastieke oorlog. Idem dito voor het Zwitsers Eedgenootschap.

Maar in ieder geval wijst Connor erop dat het nationale besef op de eerste plaats een psychologisch en existentieel gegeven is. Allerlei modernistische etiketten doen daar niets van af. En evenmin is het realistisch om de geschiedenis in simplistische zin te interpreteren en kritiekloos aan te nemen dat de etnische gevoelens door Europese nationale gevoelens zullen worden vervangen.

Als de recente geschiedenis van de Verenigde Staten iets duidelijk maakt, is het wel dàt. Misschien wel meer dan ooit is daar sprake van Amerikaanse Latino’s, Italiaanse Amerikanen, autochone Indianengroepen enzovoorts.

Als de Europeanen – wat dat ook zijn moge – zich dus afkeren van “Europa”, vindt iets plaats, wat voor onbevooroordeelde waarnemers heel vanzelfsprekend is.

 

Jaak Peeters

Mei 2013

De ambivalentie van de SPA

In zijn artikel How much does nation formation depend on nationalism? uit 1990 bespreekt de Tsjechische wetenschapper Miroslav Hroch  de houding van het marxisme tegenover de nationale ontvoogding.

Marx en Engels beschouwden de nationale staat als een omweg naar de universele wereldmaatschappij. Beide revolutionaire heren delen ons mee best wel te beseffen dat de grote naties (Frankrijk, Engeland, Nederland) nu eenmaal bestaan en verklaarden zich bij dit feit dus neer te leggen. Maar de zaak ligt anders als het om kleinere naties gaat, die in de negentiende eeuw veelal nog niet over een eigen staat beschikten. Nog in 1849 verwierp Engels het recht van dergelijke naties op een eigen staat.

Op latere leeftijd hebben Marx en Engels hun houding tegenover de natie enigszins verzacht. Dat is mogelijk omdat zij conflicten onder naties konden interpreteren als conflicten tussen bourgeoisies, al moet gezegd worden dat ook de socialisten in 1914 ten oorlog riepen.

Hroch legt uit dat de houding van Marx en co tegenover de natie en haar toekomst ‘eerder ambivalent’ is.

De vroege marxisten geloofden dat de kapitalistische maatschappij uiteindelijk zou uiteenvallen in twee, diametraal tegenover elkaar staande klassen: een kleine, bezittende klasse en een heel grote, proletarische klasse. De bourgeoisie zou uiteindelijk verpletterd worden tussen de bezittende klasse en het proletariaat, dat dan talrijk genoeg zou zijn om in één grote revolutie de kleine kapitalistische klasse weg te vegen. Tegelijk met de kapitalistische klasse zouden ook hun staten verdwijnen. Hadden zij immers niet geroepen dat de arbeider geen vaderland heeft? Hadden zij in het Communistisch Manifest niet geschreven dat communisten zich onderscheiden doordat zij de gemeenschappelijke belangen van het proletariaat nastreven, los van elke nationale binding?

Die opvattingen werd nooit echt verlaten.

Maar intussen hadden de revolutionairen de macht van de staat nodig om de nationalisaties uit het tienpuntenprogramma van het Communistisch Manifest uit te voeren. Een nogal dubbelzinnige houding was dus noodzakelijk, constaterend dat die verdwijning van de staat niet alleen niet voor morgen is maar voorlopig zelfs ongewenst. Voorts moesten ze erkennen dat diezelfde staten toch maar de broedkamer van de moderne maatschappij zijn en dus als voorbereiding op de universele proletarische maatschappij nuttig.

Maar als het om volken gaat die nog geen staat hadden, was de houding fel afwijzend: er moeten immers geen bourgeoisgroepen met eigen natie worden bijgemaakt, want dat hindert de ontwikkeling naar de gedroomde maatschappij. Bovendien bezitten die kleinere staten te weinig macht om de doelen van de communisten te verwezenlijken.

Dat is exact de positie die door de onlangs overleden marxistische historicus Eric Hobshawm werd ingenomen: het nationalisme van de oude staatsnaties heeft geleid tot de moderne burgermaatschappij, materie die rijp kan worden gemaakt voor de revolutie. Het nationalisme van de latere, kleinere naties ( Tsjechische, Vlaamse enz.) is daarentegen contraproductief en daarom verwerpelijk. Ook Steven Toulmin lijkt van die mening.

Iedereen weet inmiddels dat de marxistische theorie fout zat. In plaats van te worden opgeslorpt, vormt de middenklasse in zowat het hele Westen 80% van de bevolking. Precies in deze middenklassen is het dat het nationalisme van de niet-dominante nationale groepen zoals het Vlaamse vorm heeft gekregen. (Hroch, blz. 114)

Wie dit alles leest wordt overvallen door een indruk van warrigheid. Het marxisme heeft met het nationale feit nooit goed raad geweten. Vele marxisten toonden zich grote vijanden van het nationale feit. Rosa Luxemburg is daarvan een voorbeeld. Anderen, zoals Stalin, sloten een feitelijk verbond met het nationalisme (Walker Connor, 1994).

De houding van het algemenere links tegenover nationalisme is daarom ook altijd ambigu geweest. Eigenlijk betreurt links het bestaan van de natie, omdat het een omweg naar de universele wereldstaat is. Aan de andere kant heeft het ‘nationalisme’ van de moderniserende staten ontzettend veel bijgedragen aan de vestiging van de nieuwe mens, het opruimen van de volgens links verouderde traditionele structuren, macht verzameld en daardoor de nieuwe wereldorde dichterbij gehaald.

Met datgene wat Vlamingen volksnationalisme noemen heeft links het echter veel moeilijker, omdat dat volksnationalisme volgens hen irrationeel en emotioneel is, een terugkeer van het overwonnen verleden en te weinig machtsperspectieven biedt. Zodoende hebben veel linksen het dus helemaal niet moeilijk met de EU, temeer daar de liberalistische koers van die organisatie veeleer koren op hun linkse molen is.

Dat brengt ons tot het Vlaanderen van 1 mei 2013, wanneer Louis Tobback verklaart dat hij NVA weliswaar een democratische partij vindt, maar dat de nationale ontvoogding niet zijn cup of tea is. Kan het grootste deel van de toespraken van socialistische bonzen op 1 mei beschouwd worden als peptalk, dan is de uitspraak van Tobback wel revelerend: ze weerspiegelt weer die ongemakkelijke verhouding van links met het nationale feit.

Natuurlijk hoeft die ongemakkelijke houding niet per se, als men, zoals Ludo Abicht, links definieert als “ontvoogding”. Dan kun je Vlaamse politieke ontvoogding immers ook links noemen. Maar kennelijk ontgaat die nuance aan de grote massa van de linkse actievoerders: die blijven vastzitten in de ambivalentie van Marx en Engels.

Voor de linkse beweging is dat ernstig. Er is immers een omvangrijke Vlaamse bourgeoisie ontstaan sinds de laatste oorlog. Links zou zich dan ook voluit moeten bezighouden met die ontwikkeling binnen Vlaanderen. In de plaats daarvan verklaart links die grote Vlaams middenklasse tot vijand – die middenklasse stemt immers rechts – en zoekt daarbij de PS als bondgenoot. Vele kopstukken van de SPA waren aanwezig op het recente PS-congres. Maar op die manier meet de SPA zich een belgicistisch discours aan, waardoor ze zich nog meer van de Vlaamse bourgeoisie vervreemdt. Anders gezegd: de SPA heeft de oude dubbelzinnigheid ten aanzien van de natie niet kunnen overwinnen: de Belgische bourgeois-staatsnatie, goed – die is er nu eenmaal, maar wat met het zich ontwikkelende Vlaanderen-dat-nog-geen-staat-is? Een moderne Vlaamse bourgeoisstaat kun je toch geen terugkeer naar de duisternis noemen? En hoe relevant is het machtsverschil tussen een verdeelde Belgische staat en een hechte Vlaamse staat?

Voor een partij die als SPA toch haar werkterrein in Vlaanderen heeft, is dat een vreemde houding. Vreemd en schadelijk voor iedereen, omdat niemand wat aankan met een SPA die niet weet wat ze eigenlijk wil.

 

 

Jaak Peeters

Mei 2013.

 

Een slecht pleitbezorger

Ik begrijp de hysterie rond de persoon van Jurgen Habermas niet. De Vlaamse media meenden kennelijk hun intellectueel gehalte te tonen door hem gelijk tot één van de grootste levende filosofen te verheffen. In het Woordenboek Filosofie van Harry Willemsen wordt aan Habermas’ communicatief handelen precies één klein lemma gewijd van ongeveer één vijfde van één van de ruim 500 pagina’s. Beroepsfilosofen hebben dus niet zo’n hoge pet op met Habermas, die overigens in de schaduw stond van zijn voorgangers Adorno en Horkheimer, wier kritische theorie veel origineler was.

Dat communicatie ook handelen is en een eigen, zelfs moreel netwerk doet ontstaan weet de taalfilosofie al lang. Dat in de politieke communicatie het streven naar consensus centraal moet staan en men daarbij geen strategische machtsspelletjes mag spelen, maar bereid moet zijn om de ander tegemoet te treden, heeft ook David Miller in zijn Republikeins Burgerschap uitvoerig belicht.

Zo origineel is Habermas dus niet.

Overigens wordt Derrick van het scherm gehaald omdat hij een nazi was; de ex-nazi Jurgen Habermas wordt met grote trom en dito eer binnengehaald.

De reden is simpel: voor de heersende ideologen van dit ogenblik is Habermas de man die ze kunnen gebruiken om in te zetten tegen wat zij populisme en nationalisme noemen.

Wat mij meer dwarszit is het feit dat de heer Habermas vanuit zijn eigen schaamte om zijn persoonlijk engagement als jonge nazi – waarover Dirk Rochtus in Doorbraak uitvoeriger schreef – het verzet tegen een verstikkende en volksvreemde EU wegzet met een verwijzing naar de duivels in het Duitsland van weleer. Met zoveel woorden verklaart Habermas dat Duitsland tegen zichzelf moet beschermd worden en daartoe een supranationale democratie noodzakelijk is. Want de spoken waren overal rond, vindt hij, daarmee naar het nationalisme van ook de kleinere volkeren verwijzend. Als uiting van wantrouwen tegenover zijn eigen land kan dat tellen. Habermas worstelt hier echter vooral met zijn eigen angsten, onzekerheden en trauma’s uit een oorlog, waarmee de overgrote meerderheid onder ons, schrijver dezes incluis, niets te maken heeft of wil hebben, omdat ze toen nog geboren moest worden. Dat een oude heer uit Duitsland, die er persoonlijk wél bij betrokken was, na zoveel jaren nog steeds schaamte voelt, kan eenieder begrijpen. Maar het weze wel heel duidelijk dat wij – de naoorlogse generaties – geen zaken hebben met deze trauma’s en nog minder wensen terecht te komen in een politiek systeem dat opgebouwd is om de onzekerheden van deze oude heren te bedwingen.

Onze duivels zijn er andere.

Doch het geval Habermas is nog om een andere reden interessant.

Professor Milgram deed een halve eeuw geleden een experiment. Daaruit bleek dat brave, goed opgeleide en zelfbewuste, beschaafde mensen er niet voor terugdeinzen om in extreme gevallen ( oorlog, grote rampen, grote pressie van buitenaf) andere mensen de dood in te jagen of hen zwaar te treffen. Het experiment werd nadien verschillende keren herhaald, telkens met gelijkaardige resultaten. Ook vrouwen blijken uiterst bloeddorstig  te zijn als de omstandigheden daartoe nopen.

De Duitse psycholoog Welzer schreef onlangs een boek waarin hij uitlegde dat in alle oorlogen, in alle tijden en in alle omstandigheden soldaten tot grote wreedheden in staat zijn. Het doet er niet toe welke ideologie zij aankleven of welke zaak zij dienen: als het letterlijk om een zaak van leven en dood gaat wreken soldaten in uitzinnige woede hun gedode kameraden, doden zijn om te doden en rijgen zij de “oorlogsmisdaden” aan elkaar.

Er bestaat geen enkel middel om het plegen van “oorlogsmisdaden” te voorkomen. Het enig middel is de oorlog zélf te voorkomen.

Daartoe moet men allereerst de frustraties wegnemen en ervoor zorgen dat mensen en volken “voldaan” zijn.  Michael Ignatieff schreef ooit dat voldane mensen het zich kunnen veroorloven kosmopolitisch te zijn of neerbuigend te doen over de begeerten van de hongerigen. “Het is niet het nationalisme zelf dat er mis is met de wereld”, schreef hij. “Ieder volk moet een plek hebben waar het thuis is en deze honger moet voor iedereen worden gesteld.”

Welnu: is de Vlaamse honger naar zelfbestuur gestild? En zal die honger elders worden gestild in een Europese constructie die letterlijk over alles en nog wat beslist, zoals Habermas kennelijk wil? Als het diepe wantrouwen in de positieve krachten van de mens, dat Habermas openlijk etaleert,  de ziel zelf van de Europese Unie moet doortrekken, dan zal de honger van de volkeren alleen maar verergeren. Dàt kan geen goede grondslag voor een leefbaar Europa zijn.

De meeste oorlogen zijn binnenlandse oorlogen. De spoken van Habermas duiken dus het vaakst op tijdens  binnenlandse oorlogen. En de mens zelf: die zal nooit veranderen.

De Europese Unie, zoals Habermas die opvat, zou dus wel eens een voedingsbodem voor veel méér “spoken” kunnen zijn dan voor minder, zelfs al draait het uiteindelijk en hopelijk niet op “oorlogsmisdaden” uit.

Europa heeft in de getraumatiseerde Habermas een bijzonder slecht pleitbezorger.

 

Jaak Peeters

April 2013

Vlaanderen kan vergaan

Het lijkt wel telepathie. Op het ogenblik dat in deze blogreeks een artikel verscheen onder de titel “een volk kan wel vergaan”, waarin onder meer werd gewezen op de schadelijke gevolgen van het opzwellen van Brussel tot Europese hoofdstad, verscheen in Humo II een weergave van de opvattingen van Eric Corijn over Brussel.

Deze man vindt hierin dat Brussel al langer niet meer de stad van twee cultuurgemeenschappen is , maar een kleine wereldstad met een internationaal georiënteerde economie. Dus moet Brussel, dat over enkele jaren 200.000 inwoners meer zal tellen, kunnen uitbreiden en uitgroeien tot een wereldstad, die overeenkomt met de beruchte Metropolitan Region van de zesde staatshervorming, waaraan de christendemocraten, volkomen onbegrijpelijk overigens, hun medewerking verlenen.

In die enkele zinnen verraadt de Brusselaar Corijn de ware bedoelingen achter die M.R., bevestigt hij de Vlaamse onderschikking aan de Franstalige dominantie in Brussel en geeft hij voedsel aan de Franstalige eis tot uitbreiding van Brussel.

Die uitbreiding zou er natuurlijk, op de lange termijn, ook kunnen toe leiden dat stukken van Wallonië  verbrusseld worden. Maar voorlopig is daar nog geen sprake van, omdat Brussel nog steeds volledig op Vlaams grondgebied ligt, zodat het Wallonië allemaal een worst zal wezen. Het enige, ware slachtoffer van de uitgroei van Brussel tot een “wereldstad” is Vlaanderen – en alléén Vlaanderen. Dat zal, zoals eerder al beschreven, van binnenuit uitgehold worden.

Overigens is die uitholling alvast politiek al volop bezig.

De aanwezigheid van de ‘Vlaamse’ SPA op het PS-congres  toont dat die partij terug Belgisch wordt. Het is gewoon wachten tot hetzelfde zich in de liberalistische rangen voor doet. Groen en PVDA zijn nu al uitgesproken Belgisch.

Het plaatje wordt dus verre van opbeurend.

Wie de vergelijking wil maken met de ontwikkeling van een nationaal patriottisme in Tsjechië in de negentiende een twintigste eeuw, merkt dat ook daar lange tijd twee ( en zelfs meer) identiteiten concurrentieel naast elkaar hebben gestaan: het Tsjechisch volksnationalisme en het Duitstalige, naar Berlijn of Wenen gerichte staatsnationalisme. Deskundigen zullen deze beschrijving een te eenvoudige voorstelling van de feiten vinden, maar ze voldoet in dit verhaal en is zeker niet fout.

Dit naast elkaar bestaan van elkaar min of meer bestrijdende identiteiten komt wel vaker voor en die identiteiten hoeven zelfs niet eens nationaal te zijn. Ze kunnen ook religieus zijn. Maar zo’n wankele situatie kan niet lang bestaan. De goede, democratische ontwikkeling bestaat eruit dat de identiteit die het dichtst bij de originele bevolking staat, uiteindelijk het pleit wint. In politieke termen kan men hier ook denken aan subsidiariteit.

In Tsjechië is deze gewenste ontwikkeling dus tot stand gekomen. Maar voor Vlaanderen ziet het er veel minder rooskleurig uit. Het lijkt erop dat een belangrijk gedeelte van de politieke klasse in Vlaanderen voorgoed gekozen heeft voor de Belgische identiteit als dominante identiteit. Het vreemde daarbij is dat deze keuze werd gemaakt door de linkerzijde en zelfs door de meest extreme linkerzijde. Eric Corijn is een notoir marxist. Nu zijn er onder de marxisten zowat evenveel strekkingen als er marxisten zijn. Maar Corijn is een materialistisch georiënteerde, zeg maar extreme marxist. Hij hecht geen enkele waarde  aan  geestelijke, spirituele of, in het algemeen, symbolische inhouden, behalve als deze nuttig zijn in het materialistische verhaal. Dat geldt overigens ook voor Groen, dat nota bene voortbouwt op de erfenis van de Franse Revolutie – naar de woorden van Jos Geysels zelf. Hoe het opkomen voor milieu en natuur en het behoud daarvan samen te rijmen vallen met een stroming, die nu net de hele oude wereld en cultuur wilde wegvagen en vervangen door een rationele, wiskundige, vertechniseerde wereld, is voor wel meer waarnemers een raadsel. Maar ook zij dus hechten geen enkel belang aan de symbolische orde die zo belangrijk is in elke mensenmaatschappij. Voor Groen mag Vlaanderen gerust verfransen. Ze doen in ieder geval geen enkele moeite om het voortbestaan van de Vlaamse afzonderlijkheid te ondersteunen.

Daaruit volgt dat de extreme linkerzijde – op enkele zeldzame uitzonderingen na – geen zier geeft om de toekomst van Vlaanderen als afzonderlijke cultuurgemeenschap. Integendeel schrijft extreemlinks zich voluit in het verhaal van de uitbreiding van Brussel en de verfransing van grote delen van Vlaanderen in.

Het is verbazend hoe zwijgzaam de christendemocratie is. Zit die opgezadeld met een eveneens materialistisch denkende linkerzijde onder de vorm van het ACW? Of is de Christendemocratie afgedwaald van haar oorspronkelijk spoor? Het stilzwijgen van die strekking valt in ieder geval op en dat stilzwijgen is geen goed teken. Het immobiliseert namelijk belangrijke Vlaamse krachten. Wie zich de IJzerbedevaarten van de jaren zestig, bevolkt door talloze KWB-ers en zelfs ACW-ers, herinnert, weet wat dit betekent.

Dit alles roept inderdaad een zeer pessimistisch doembeeld op. Het is helemaal niet zeker dat de Vlaamse identiteit zich concurrentieel zal kunnen handhaven tegenover de Belgische – voor Milquet is dat trouwens al een uitgemaakte zaak. Het is al evenmin zeker dat de integriteit van Vlaanderen zal kunnen gehandhaafd worden. De kans dat Vlaanderen onder een Brussels-Franstalige dominantie raakt, is niet bepaald onbestaande en dit zou wel eens de arrogantie van de Franstaligen in de Vlaamse rand kunnen verklaren.

Bij dit alles wordt niet eens verwezen naar de enorme moslimgroep, die in toenemende mate uitgroeit tot Belgische moslims en mede als gevolg van harde Vlaamse agitatie in het verleden, geen voeling heeft of wil hebben met Vlaanderen.

Voor wie economisch denkt kan dit alles niet bepaald positief klinken, want nog nooit is een dominante identiteit ten aanzien van ondergeschikte identiteiten gul geweest als het aankwam op  het uitdelen van economische voordelen. Economie, politieke identiteit en staatkunde hangen nu eenmaal intrinsiek samen.

Het korte discours van Corijn in Humo II heeft een en ander nog eens in het licht gesteld.

Spijtig dat niet meer bewuste Vlamingen hiervan opschrikken.

Spijtig, gevaarlijk en economisch schadelijk bovendien.

Dat zullen vooral onze kinderen ondervinden.

Als ze vervallen zijn tot biologisch opvulmateriaal in een tot extreme proporties opgezwollen Brussels Metropolitan Region, Capital of Europe.

 

Jaak Peeters

April 2013