Een walgelijke vertoning

Mijn oom Jan werd in 1940 opgeroepen voor wat eufemistisch heet “de 18-daagse veldtocht”. Het werd veeleer een loopkoers, maar dat terzijde.

Na zijn terugkeer uit Frankrijk werd hij lid van het gewapend verzet in zijn geboortestad Geel. Lang bleef hij dat niet, want de bezetter zat hem op de hielen. Hij ging in de koolmijn werken, waar hij door de Duitsers met rust werd gelaten. Die hadden immers kolen nodig voor hun oorlogsindustrie. Mijnwerkers waren kostbaar.

Veel heeft mijn oom Jan me over die periode nooit verteld. Dat is typisch voor mensen die echte gruwelen meegemaakt hebben.

Eén keer heeft hij me verteld over een bombardement. Over jongemannen die doelloos in het rond lopen te brullen, hun kapotgeschoten kinnebak met nog slechts een dun een velletje aan hun gezicht bungelend. Over nog dampende darmen die in de struiken hangen en wanhopige officieren die met pistolen op aanvallende vliegtuigen schieten.

En over het verzet, op het einde van de oorlog, toen iedereen de afloop van die oorlog al kende. Over de afrekeningen, de vetes en de hatelijke jennerij van lieden die door datzelfde verzet als collaborateurs werden weggezet, omdat ze het aangedurfd hadden als schoolmeester de kinderen “Vlaamse stapliedjes” aan te leren. Mijn eigen schoonvader was in dat geval. Er waren er die het op zijn post als onderwijzer voorzien hadden. Een hoge pet had hij over die verzetslieden van het laatste uur niet op en een grijns van misprijzen trok over zijn gezicht als hij dan toch eens over die lieden sprak.

Aan hem moest ik denken naar aanleiding van de heisa bij de regeringsverklaring van Michel.

Collaboreren met een vijand is altijd fout. Het is een door-en-door asociale daad, die zelfs niet eens met “vaderlandsliefde” van doen heeft, ook al omdat vele “vaderlanden” die liefde gewoon niet waard zijn.

La Belgique heeft nog veel te veel goed te maken om het in lengte van jaren tot de status van geliefde vaderland te kunnen brengen.

Volgens het woordenboek betekent collaboreren: in een oorlog samenwerken met een vijand die het eigen land militair bezet heeft. De term komt van het Franse collaborer, wat “samenwerken” betekent. Derhalve kan het begrip collaboreren een ruimere betekenis worden toegeschreven: samenwerken met krachten of machten die hun gezag willen vestigen op gebieden die hen niet toebehoren. In die zin waren lieden die samenwerkten met de kolonialen collaborateurs en in vele gevallen werden ze, na het einde van de koloniale periode, door de plaatselijke machthebbers ook zo behandeld.

Als deze gedachtegang juist is, luidt de vraag of er niet nog andere vormen van collaboratie moeten aangewezen worden. Die vinden vandaag plaats. De vraag is of het bewust en zonder de voorafgaande goedkeuring van de meerderheid van de burgers afstaan van soevereiniteit aan de EU niet ook als een vorm van collaboratie moet worden opgevat. En of het doorgeven van gevoelige nationale informatie aan Amerika dat niet eveneens zou kunnen zijn.

De meerderheid in het Belgisch parlement heeft die vragen niet op tafel gesmeten, maar dat had de zaak toch wel een ander karakter kunnen verschaffen. Vermoedelijk heeft niemand de zaak helemaal in een voor Franstaligen lastige hoek willen drijven, wetend dat de stemming meerderheid tegen minderheid de discussie toch zou beslechten.

Doch voor een essayist volstaat deze politieke opportunistische berekening niet en dus blijft de vraag gesteld.

Nu zijn er talloze redenen waarom iemand tot collaboratie besluit. Er kunnen politieke redenen zijn, zoals de Franse partij met Parijs collaboreerde tijdens de Franse bezetting (1794 -1815). Er kan puur opportunisme in het spel zijn – en de grootste opportunisten kwamen er na 1945 best wel mee weg.

Er kunnen morele redenen zijn.

Zo is bekend dat vele jongemannen, daartoe door hun collegeleraren aangemoedigd, naar het Oostfront trokken. Ze kozen voor een minder kwaad – dienst nemen in het Duitse leger – om een groter kwaad – het goddeloze communisme – te bestrijden. Diegenen die hen aangemoedigd hadden hun leven hiervoor te riskeren, waren later, toen de afrekening kwam, in geen velden en wegen te bekennen – met enige forcerie op te vatten als een houding van collaboratie met de nieuwe machthebbers toch? De vraag is overigens of Oostfronters wel als “collaborateurs” pur sang kunnen aangeduid worden, al opent dat meteen een nieuwe discussie…

Wat doen ouders als collaboratie de enige weg is om aan het geld te komen dat nodig is om de levensreddende medicijnen voor hun kind te kopen? Of alleen maar: om de honger in de magen van hun kinderen te stillen? Werd collaboratie doorheen te tijden door machthebbers niet gehanteerd om de bevolking onder de knoet te houden?

Ik alvast heb mijn oom Jan deze laatste soorten collaboratie nooit weten veroordelen. Hij sprak evenmin een veroordeling uit over de jongelui die het communisme waren gaan bestrijden. Hij, de verzetsstrijder van het eerste uur, was zelf anti-communist en fervent IJzerbedevaarder: op zijn schouw prijkte een houten maquette van de IJzertoren.

Dit nu werpt een fel en totaal ander licht op de woorden van Jan Jambon, die de collaboratie in algemene zin veroordeelde, doch eraan toevoegde dat iedereen zijn redenen had om te collaboreren.

Deze woorden getuigen van een wijsheid, die de razende furie van de PS te enenmale ontgaat: de nuancering die bij dergelijke kiese en vaak dramatische momenten van menselijk onvermogen en bij vaak na aarzeling en in diepe ellende genomen beslissingen past. De Jambon die ik persoonlijk ken, heeft ongetwijfeld aan dit soort nuances gedacht toen hij iedereen zijn eigen redenen toeschreef om te collaboreren. Hij begreep dat miserie, armoede en noodtoestanden allerlei mensen tot het uiterste kunnen drijven en dat het daarom onrechtvaardig is alle vormen van collaboratie op een grote hoop te smijten.

Dat men in “het zuiden des lands” voor dergelijke nuancering geen oog heeft, al was de collaboratie daar naar het getal minstens even groot, bewijst dat er twee Belgiës bestaan. Quod erat demonstrandum.

De confederatie zal er hoe dan ook komen…

Nu is de felle feeks Onckelinx verstandig genoeg om zelf dat onderscheid te maken. Precies dàt gegeven doet me walgen van haar optreden. Goed wetend dat Jambon heel wijze en menselijke dingen zegt waar een redelijk mens kies mee omspringt, misbruikt zij de miserie en de nood waarop Jambon doelt om sfeer te scheppen, keet te schoppen en een hele partij, ja een heel regeerprogramma, die beide met de hele collaboratie totaal geen uitstaans hebben, in de verdoemenis te jagen.

Jambon heeft niets verkeerds gezegd en die krijsende hysterica Onckelinx wist dat. Maar ze wist ook dat ze dit onderwerp kon gebruiken om de misleide en op dat punt erg gevoelige Franstalige zielen op te zwepen tegen de nieuwe regering en tegen de Vlamingen. Dezelfde Vlaamse koe nota bene, waarvan ze tegen haar eigen achterban zei dat die nog een tiental jaren moest worden uitgemolken. Maar dààrover zweeg ze wijselijk.

Niet dat opzwepen niet mag. Daar niet van. Maar niet door er nogmaals op een totaal ongenuanceerde manier de miserie uit de oorlogsjaren voor te misbruiken. Niet door politieke munt te willen slaan uit de diepe menselijke ellende van zovele sukkelaars, ook in Wallonië. Iemands ellende gebruiken voor eigen politiek gewin is walgelijk.

Dat het CDH daar nog een schepje bovenop deed, door ook de jonge Francken onder vuur te nemen, maakt de zaak nog pijnlijker. Als het gerecht een inmiddels 90-jarige Bob Maes zelf gerehabiliteerd heeft, dan betekent dit dat de officiële daartoe aangestelde instanties ons verzoeken de spons over het verleden te vegen en samen gemeenschap te vormen. Wat er “humanistisch” is aan het weer openscheuren van wonden die intussen officieel geacht worden te zijn genezen, is mij een raadsel. Ik was van oordeel dat wie zijn straf heeft uitgezeten, nadien weer kritiekloos zijn plaats in de samenleving mag opnemen. Dat is toch een verworvenheid van ons democratisch rechtsbestel? Maar sommige “humanisten” kennen het begrip vergeving kennelijk niet, hoewel het toch centraal staat in hun eigen christelijk genoemd gedachtengoed.

Als zelfs het verkrachten van dergelijke grondprincipes van het menselijk samenleven toegestaan is om de politieke vijand te belasteren, dan is alleen walging en afkeer op zijn plaats. Dat is meer dan alleen maar verspillen van politieke energie, zoals Bruno Dewever zei.

Het is een walgelijke vertoning.

Jaak Peeters

Oktober 2014

Mijn nieuwe boek….

cover_vlamingen_vlVlamingen zijn fatsoenlijke mensen

Onder deze titel is zopas mijn nieuwe boek verschenen, bij uitgeverij Pelckmans in Kalmthout.

Vanuit een ongenoegen over de bij herhaling steeds weer opklinkende beschuldiging dat onze mensen een racistische ingesteldheid zouden hebben, ben ik op onderzoek gegaan om uit te zoeken wat mensen nu echt denken. Ik heb daarover dus een indicatief sociologische onderzoek gedaan. Meestal immers formuleert men zomaar stellingen, zonder die te onderbouwen. Daarom is mijn boek meer dan alleen maar een pamflet.

Het blijkt dat onze mensen helemaal niet de racisten zijn waarvoor een bepaalde groep lui hen wil houden.

Wel blijkt de modale Vlaming te hechten aan het behoud van zijn land voor zijn eigen kinderen. Mij lijkt daar niks mis mee. Daarmee treedt echter een duidelijk etnisch principe in het discours. Ik maak duidelijk dat etniciteit in deze zin veel meer in het geding is, dan vaak wordt aangenomen. Ik heb het begrip zelf nader toegelicht, aan de hand van internationale literatuur.

Ook het begrip identiteit behoeft bijstelling, want het wordt heel vaak slordig en zonder verdere definiëring gehanteerd. Zo betekent dat begrip voor ieder wat anders en uit zoiets kan alleen maar spraakverwarring en oplosbare discussie voortkomen.

Ik stel een duidelijk werkmodel voor om met identiteit om te gaan.

Voorts confronteer ik enkele maatschappelijke groepen met de duidelijke constatering dat de modale Vlaming helemaal geen racist is. Ik vraag hen om uitleg over hun ware bedoelingen. Ook de Europese Unie neem ik onder handen, want de politieke doelstellingen van de groepen die de Europese Unie dragen en belichamen lijken niet altijd even zuiver.

Tenslotte formuleer ik een aantal paden om alvast een concrete politiek op het getouw te zetten met het oog op de aanpak van het probleem van de verhouding tussen allochtonen en autochtonen.

Jaak Peeters, Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen. Uitgeverij Pelckmans, 2014, 216 blz., ISBN 978-90-2898-7886-7, € 19,50

Het boek kan besteld worden bij de boekhandel of via klantendienst@pelckmans.be.

 

Jaak Peeters

Dat verdomde staatsnationalisme!

In de Groene Amsterdammer van 24 juli 2014 verscheen een bijdrage van Marcel ten Hooven onder de nogal uitdagende titel Geschreven in bloed.

Daarin brengt de Groene-redacteur een verslag over de opvattingen van de Amsterdamse historicus Marc Jansen, die een boek schreef over Oekraïne, onder de titel Grensland – een woord dat de vertaling blijkt te zijn van Oekraïne, net zoals Belgium de vertaling is van Het Nederland.

 

Poetin-doctrine.

 

Ten Hooven, wiens verslag ik voor zijn rekening laat, vangt zijn stuk aan met een beschrijving van de stellingen van de bekende Britse historicus Timothy Gordon Ash. Die beweert namelijk dat er zoiets bestaat als een Poetin-doctrine. Die doctrine zou inherent gewelddadig zijn. Kortweg komt die doctrine volgens Ash hierop neer: Poetin wil de Russen, die sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie aan de andere kant van de grens wonen, terug in het moederland brengen. Desnoods wil hij daarvoor de grens verleggen. Ash meent dat Poetin zelf wil bepalen wie Rus is en daarbij de neiging heeft de normen steeds wijder te omschrijven.

Voor Ash is deze doctrine gevaarlijk, omdat ze een directe bedreiging vormt voor de stabiliteit van het statensysteem dat zich na 1945 heeft gevormd. Deze stelling wordt door verschillende leidinggevenden in Europa onderschreven, zoals onlangs nog door Carl Bildt, de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken.

Volgens ten Hooven treedt de Amsterdamse historicus Marc Jansen deze opvattingen bij. Ten Hooven gaat op diens standpunten uitvoerig in.

Volgens Jansen heeft Poetin het uiteenvallen van de Sovjet-Unie altijd betreurd – hetgeen volgens diezelfde Jansen op de aanwezigheid bij Poetin van een imperialistische inspiratie wijst. Hoewel Poetin tot 2013 nooit de indruk zou hebben gewekt dat hij grondgebied wou heroveren, weet Jansen toch dat hij de oude Sovjet-machtssfeer wil behouden. Hij leidt dat af uit het optreden in 2008 van Rusland in Georgië. Maar ‘met de annexatie van de Krim in maart 2014 heeft hij de bakens verzet. We weten nu dat hij voor het heroveren van land niet terugschrikt.’

Poetin heeft altijd zijn afgrijzen uitgesproken over het uiteenvallen van wat hij de Slavische Natie noemt. Hij pleitte altijd al voor een Slavische Unie, waarvan in ieder geval ook Oekraïne deel zou uitmaken.

Maar volgens Jansen gaat Poetin nog verder: hij zou gezegd hebben dat het een Russiche plicht is alle Russen te beschermen, waar dan ook en zeker in de directe omgeving of invloedssfeer van Rusland. Zo bedoelt hij ook uitdrukkelijk de Russischsprekende Oekraïeners.

Gordon Ash neemt het Poetin kwalijk dat hij heimelijk de Russen in Oost-Oekraïne steunt, want dat zou volgens Ash getuigen van een negentiende-eeuwse visie op een Natie van Russischsprekenden.

Volgens Jansen dan weer zou Poetin nog tegen George W. Bush hebben gezegd: ‘George, je begrijpt toch dat Oekraïne niet eens een staat is?’

Hoeveel Russen wonen er buiten het huidige Rusland? Jansen spreekt over 25 miljoen. ‘Het is een riskante ondermijning van het statensysteem, dit irrendentisme van Rusland, de overtuiging dat het recht heeft op de gebieden buiten zijn grenzen waar een deel van de bevolking tot dezelfde natie behoort (…). De naoorlogse orde in Europa is gebaseerd op de onaantastbaarheid van de grenzen. Die moeten te allen prijze onaangeroerd blijven. Als het onontkoombaar blijkt dat een land uiteenvalt, zoals gebeurde met Tsjechoslowakije, Joegoslavië en de Sovjet-Unie, is het nog te accepteren dat staatsgrenzen veranderen. Maar het wordt anders als dat het gevolg is van een bewust imperiale daad (…).’

Jansen verwijt Poetin dat zijn regime de mensen systematisch verkeerd inlicht.

Ten Hooven spreekt voorts over de rol van die Jansen de EU toedicht en het feit dat het opschuiven van de NAVO in oostelijke richting volgens Jansen de oude Russische omsingelingsvrees helemaal niet heeft aangewakkerd.

Vooral deze laatste uitspraak is zo lachwekkend, dat een mens zich afvraagt hoe ver de verblinding van sommige intellectuelen wel gaan kan.

Ik ga er hier dan ook niet op in.

Wat met interesseert is het denkpatroon dat schuilgaat achter de standpunten van mensen als Ash en Jansen.

 

Deconstruerende vragen.

 

 

Eerst wil ik enkele deconstruerende opmerkingen maken bij de standpunten van beide historici.

De eerste heeft te maken met de mening dat het verlangen om de Russen die buiten Rusland wonen binnen Rusland te brengen inherent gewelddadig zou zijn. Is dat zo? Wat als de aanwezigheid van die Russen buiten Rusland zelf nou eens het gevolg is van gewelddadigheid? (Ik laat vrijwillige emigratie buiten beschouwing.) Dan zou het willen in standhouden van de bestaande toestand eigenlijk neerkomen op het laten voortduren van het originele geweld. Nieuw geweld zou dat de gevolgen van het origineel geweld opheffen en dus tot normale toestanden voeren. Men kan, bijvoorbeeld, argumenteren dat de Russische bevolking in het oosten van Oekraïne per abuis buiten Rusland terecht gekomen is, net zoals de Duitse bevolking van de Belgische oostkantons per abuis – of als oorlogsbuit – buiten Duitsland terechtkwam. Voor deze gedachtengang zijn namelijk nogal wat historische gronden aan te voeren. Vast staat immers dat al eeuwen autochtone Russen in dat gebied leven. De huidige bevolkingscijfers laten Russischsprekende meerderheden zien in Oost-Oekraïne, al is dat onder verwijzing naar de Franstaligen in de Vlaamse rand en met in achtneming van de import door Stalin van Russen in dat gebied geen referentie. Overigens: de Franstaligen waren in de Vlaamse rand nooit autochtoon. Nu is deze kwestie veel te ingewikkeld om even tussendoor te behandelen, maar precies dààrom ook is het hanteren van de term ‘inherent gewelddadig’ op z’n zachtst voorbarig. Er zijn overigens ook democratische volksbewegingen die de hereniging met het moederland op het oog hebben: Zuid-Tirol is een bekend voorbeeld. Moet men dat streven per definitie als inherent gewelddadig omschrijven? Dat streven wil nochtans hetzelfde doel bereiken als wat Poetin ten aanzien van de Russen buiten Rusland wordt toegeschreven: bijeenbrengen in één land. In West- en Oost – Limburg (Vlaams en Nederlands Limburg) bestaan er belangrijke groepen die Limburg willen herenigen en de scheiding van 1839 ongedaan maken. Is dat ‘inherent gewelddadig’? Alvorens die harde kwalificatie te gebruiken is, dunkt me, toch eerst wat meer uitleg nodig.

Volgens Jansen en co kan een volk gerust bewust over verschillende staten verspreid worden. Dan is er niks aan de hand. Ho neen? Nederlanders worden over drie staten verpreid en dan is er niks aan de hand? Waarom waren de Duitsers dan zo happig om Oost- en West-Duitsland te herenigen? Duidelijk is dat de opvattingen van Jansen erg betwistbaar zijn.

Men kan voorts betwisten dat een grootmacht het recht heeft om haar invloedssfeer te beveiligen. De waarheid is dat alle grootmachten dat altijd al hebben gedaan. Niemand zal hen daarvan weerhouden en wat meer is: als diegenen die nu zo heftig voor politieke onbaatzuchtigheid pleiten zelf aan het roer komen, doen ze precies hetzelfde als wat zij hun voorgangers verwijten. Ook kleinere landen bewaken overigens hun belangen. Poetin mag dat dus niet? Alsof men de Amerikaanse aanwezigheid in Europa niet kan opvatten als belangenbehartiging!

Maar los daarvan: kan men een president van Rusland kwalijk nemen dat hij het opneemt voor de belangen van een minderheid van miljoenen in belangrijke mate autochtone Russen in Oekraïne? In een land waar die toch wel héél grote minderheid helemaal geen rechten blijkt te krijgen? Zelfs de taal werd niet erkend. Het doet toch zo fel aan de negentiende-eeuwse toestanden in Vlaanderen denken! Als Oekraïne ‘zijn’ Russen even goed zou beschermen als de autochtone Oekraïeners, zou men misschien nog anders kunnen redeneren – hoewel: zelfs die gedachtengang is betwistbaar. Maar zo blijkt het niet te zijn. En zoals Pjotr in zijn weblog Anders nieuws extra schrijft is het minoriseren van een minderheid van 40% niet bepaald verstandig: het is zonder meer destabiliserend. Dat lijkt me pas inherent gewelddadig. De schuld van dit laatste dan op Poetin werpen is dan ook onrechtvaardig. Obama komt zo vaak op voor benadeelde groepen in zowat de hele wereld – daarbij nageblaat door figuren in Europa die zich ook al tot het bedrijven van wereldpolitiek geroepen voelen. Alsof het Amerikaanse leger niet alles doet om bijvoorbeeld in Irak landgenoten te bevrijden! Waarom zou Poetin dan zijn eigen volksgenoten niet mogen steunen? Wat is er mis met het in bescherming nemen van volksgenoten als daar nood aan blijkt te zijn? Ik herinner me overigens de uitspraken van een Zweeds minister dat als de Zweedstalige bevolking in Finland last zou krijgen, Zweden niet werkeloos kan blijven toezien. En als ik het goed heb bestaan er zelfs verdragen die bedoeld zijn om het lot van minderheden te verlichten. Maar als Russen in Oekraïne – ‘dat niet eens een staat is’ – gemolesteerd worden, mag Poetin niets ondernemen? Welk mens met een ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel zal zoiets aanvaarden? Zeker omdat we moeten constateren dat ‘de internationale gemeenschap’ (wat dat ook moge zijn) zich verschuilt achter de ideologie van de onaantastbaarheid van soevereine staatsgrenzen om de andere kant op te kijken als miljoenen mensen achtergesteld worden en bijgevolg geen hand uitsteekt- met gevolgen zoals in Ruanda. Wat komt er het eerst: de belangen van mensen en de solidariteit onder mensen die elkaar het meest nabij zijn, zoals volksgenoten, of de theoretische staatsconstructies van de westerse elites?

Als Jansen Oekraïne wegzet als een schokzone tussen Oost en West, als een multi-etnische trefplaats van volkeren, culturen en religies, dan deelt hij ons hiermee toch zijn politieke waarde-oordeel mee en het is niet zeker dat dit oordeel door iedereen wordt gedeeld, noch dat zijn beeld niet veeleer een geïdealiseerde voorstelling is van een werkelijkheid die veel rauwer is. Alweer die ideologie van de diversiteit! Alsof homogeniteit haast een misdaad zou zijn.

Ook het idee van de ‘Slavische Natie’ kan kennelijk niet op instemming van de geciteerde Amsterdamse historicus rekenen. Toch komt hij hier, meen ik, vooringenomen uit de hoek. Ik zou namelijk wel eens willen weten wat zijn oordeel is over de Europese Natie – door hem toch wel gewenst? Of over de Moslimnatie die door Erdogan en Saudi-Arabië wordt aangehangen?

Als Jansen de wens om alle Russischsprekenden als één Natie op te vatten – en bijgevolg in bescherming te nemen – opvat als een bijna-negentiende-eeuwse opvatting, dan moet hij ons toch eens uitleggen hoe hij staat tegenover Frankrijk, dat met zijn Francophonie alle Franstaligen in de wereld bijstaat, of, in zachtere mate, het Duitse Goethe-instituut. De schroomvalligheid van dat laatste zou zonder een Duitse nederlaag in 1945 zeer zeker heel wat minder opvallend zijn geweest. En bevorderen de Amerikanen niet hun Angelsaksisch levensmodel (hun Democracy) en propageert Marokko niet de dubbele nationaliteit om zijn eigen natie buitengaats in stand te houden? En dan zwijgen we maar over de Joden…

En dan: is er niks mis met de uitspraak: ‘hij schrikt niet terug voor het heroveren van land’? Als iemand iets her-overt, werd het eerst ontnomen. Was die eerste actie dan niet de fout van alles?

Voorts deelt Jansen ons mee dat hij het onterecht vindt dat Poetin bepaalt wie Rus is. Wie moet dat dan bepalen? De Oekraïense regering? Moet de Belgische regering bepalen wie Vlaming is? Misschien doet Poetin gewoon niets anders dan…de aanwezigheid van een identiteit constateren en daar vervolgens de conclusies uit trekken. Misschien ontsnapt onze identiteit ons wel grotendeels- zoals heel sterk gesuggereerd wordt door het gedrag van talloze jonge immigranten, die hun echtelijke partner bij voorkeur in hun thuisland gaan zoeken. Kennelijk worden die jongelui gedreven door krachten die hen te boven gaan. Het is dus echt niet zo simpel als Jansen schijnt te denken.

Over de vraag hoe autochtoon de Russen in Oost-Oekraïne zijn, kan eindeloos worden gediscussieerd. De zaak ligt in ieder geval erg ingewikkeld. Doch: voor zover de autochtone Russen in het Oosten van Oekraïne een historische groep vormen, moeten ook hun nationale rechten worden erkend.

Over Jansens’ verwijt dat Poetin zijn mensen verkeerd inlicht kan ik kort zijn: waarom vernemen we in het westen niet dat de vluchtelingen uit Oekraïne allemaal richting Rusland vertrekken? Is dat omdat het in Rusland levensgevaarlijk is? Waarom vernemen we niets van de Oekraïense uitspraken op TV over de aanwezigheid in de Donbass van 1,5 miljoen ‘overbodigen’? Ja: ik verwijs naar de feiten uit de jaren veertig van vorige eeuw. Waarom toch die selectiviteit? Begrijpt men niet dat zulks de mensen achterdochtig maakt?

 

Het is inderdaad allemaal een beetje argwaanwekkend. Doorzichtig ook, vooral voor mensen van 2014 die niet de ongeschoolde onwetenden van 1930 zijn. Zowat alle volkeren en volkerengroepen in de hele wereld komen op voor hun volksgenoten die buitengaats wonen. Alleen ‘wij’, in Europa, doen zoiets negentiende-eeuws niet. Dat spreekt toch, nietwaar? Wij staan daar boven, weet u wel? Daarmee rijst alweer het vermanende moreel superieure domineesvingertje de hoogte in. Alleen valt te vrezen dat dit oprijzen slechts een compensatie moet voorstellen voor de eigen machteloosheid om hetzelfde te doen als de Russen…

Kortom: de kritische houding tegenover de Russische politiek ten aanzien van Russen buiten de grenzen is op zijn beurt toch wel aan aan kritiek onderhevig.

Ik neem geen stellingen in. Ik deconstrueer slechts. Ik stel vragen.

 

Een meer fundamentele kwestie.

 

Er is echter een andere kwestie. Die heeft van doen met het denken van westerse elites over staten en volkeren en hun onderlinge verhoudingen. Met name de onaantastbaarheid van staatsgrenzen – zowat een dogma van deze elites – blijkt daarbij een bedenkelijk punt te wezen.

 

Volgens mensen zoals Ash en Jansen is het verkeerd te eisen dat leden van de natie, die buiten de eigen staat leven, tot die staat moeten kunnen toetreden. Staatsgrenzen zouden immers onaantastbaar moeten zijn. Zoniet dreigt algehele destabilisatie en wordt het hele statensysteem zoals dat sinds de oorlog ontstaan is, op de helling gezet.

Maar wat als dat statensysteem zelf inherent onrechtvaardig is- en in die vorm dus nooit had mogen bestaan? Ik suggereerde het al eerder: is het rechtvaardig dat er grote delen van een volk buiten de staatsgrens leven, alleen maar omdat de grens daar werd getrokken waar ze nu ligt? Is een dergelijk statensysteem niet de neerslag van onrechtvaardige machtsverhoudingen? En moeten we niet anders gaan denken over staten en hun soevereiniteit? Is een staat niet veeleer een instrument, een constructum, in plaats van een haast heilig, onaantastbaar Hoger Wezen? Kun je spreken over ‘Russischsprekende Oekraïeners’, alsof het predikaat Oekraïne primordiaal is? Moet je niet eerder zeggen: ‘Russen binnen de grenzen van de staat Oekraïne’? Zijn de meeste staatsgrenzen in Afrika niet totaal willekeurig en vaak onrechtvaardig? Ze lopen soms dwars door dorpen heen! Kan het dan verbazing wekken dat mensen aan de andere kant van het dorp én de staatsgrens die laatstgenoemde grens willen verleggen? Moeten we niet erkennen dat de staatsgrenzen in Afrika nooit op deze manier hadden mogen getrokken worden – de stelling van Basil Davidson?

Men moet niet komen vertellen dat Afrika een speciaal geval is. Hoe is de Belgische staatsgrens tot stand gekomen? Tot in 1839 bleef het onduidelijk waar de grens tussen het nieuwbakken ‘België’ en Nederland lag. Zo werd ze tussen Reusel en Arendonk getrokken. Totaal willekeurig, want het dialect is langs beide kanten vrijwel identiek. Idem dito met, bijvoorbeeld, het Nederlandse Clinge en het Vlaamse De Klinge. Waarom ligt de Franse noordgrens waar ze nu ligt? Het is toch bekend dat de Franse elite alvast nog tot in 1918 die noordgrens wenste te laten samenvallen met de westelijke Rijnoever? Waarom werd Duitsland het land dat we thans kennen en niet het Groot-Duitsland dat mensen zoals Bismarck wilden?

 

De waarheid is dat staatsgrenzen de uitkomst zijn van de debatten, discussies en soms heuse gevechten onder de leidinggevende groepen op een bepaald moment in de geschiedenis – een standpunt dat door de Rotterdamse rechtsgeleerde Wim Couwenberg in een wat ander kader gehuldigd wordt. Ook de huidige EU is niets anders dan de uitkomst van deze discussies.

Staten zijn helemaal geen ‘natuurlijke’ of hogere werkelijkheden. Ze zijn slechts tijdelijke consolidaties van machtsverhoudingen en ze zullen dus in de toekomst veranderen.

 

Brutaal gezegd: ‘wij’, dat is de bevolking die niet tot de hoger genoemde discussies is toegelaten oftewel de leden van de volkeren, hebben met dat hele staatkundig gedoe van de elites nauwelijks wat te maken. Ze moeten veeleer machteloos hun spelletjes ondergaan. Mensen hebben gewoon niets met de onderlinge machtsgevechten onder elitegroepen noch met de uitkomsten daarvan. Zeker niet voor wie democratisch redeneert, zoals schrijver dezes. Mensen willen een fatsoenlijk en efficiënt bestuur, zodat hun belangen goed beveiligd zijn. De persoonlijke macht van een stel heersers interesseert de modale mens terecht geen barst.

 

Maar de politieke gevolgen van deze machtsverhoudingen zijn wel heel ernstig. Want de staten die op deze manier ontstaan berusten niet op een stabiele, etnisch gefundeerde basis. Het is dus constant zaak om die staten aan elkaar te houden. Daartoe moeten separatische bewegingen worden bestreden en alle technieken worden toegepast, zoals die welke door Gellner en Hobshawm als ‘nationalisme’ werden beschreven. Precies omdat deze staten toevallige constructies zijn, is het noodzakelijk het principe van de onaantastbaarheid van de grenzen tot een dogma te verheffen.

 

Maar de feitelijke praktijk ondermijnt dat dogma de hele tijd. Ook iemand als Jansen moet erkennen dat die praktijk het fictieve karakter van die onaantastbaarheid aantoont. Anders hoeft hij niet te schrijven dat het uiteenvallen van staten aanvaard moet worden zodra dat ‘onontkoombaar’ is. Waarom zou het uiteenvallen van een correct geconstrueerde staat onontkoombaar zijn? Vanwaar die onontkoombaarheid?

De theorie van de onaantastbaarheid van de staatsgrenzen wordt door de staatselites verder ondersteund door de schepping van een civiele burgerlijke maatschappij. De bewoners van een staat zouden dan burgers zijn, die allemaal gelijkelijk gekenmerkt worden door de deelachtigheid aan een stel abstracte rechten en plichten, die zij samen als burgers van dezelfde staat delen. Alle andere aspecten van de menselijke existentie komen dus in onderschikking. De mensen worden leeggemaakt om te kunnen dienen als burgers van de staat die de dames en heren in elkaar hebben geknutseld. Alvast gelovigen zullen dit zeker niet appreciëren- en ze hebben nog gelijk ook. Want opnieuw staan we hier voor een fictie: die ‘abstracte gelijke burger’ bestaat namelijk nergens. Ik alvast ben er nog nooit een tegengekomen. Als ik iemand ontmoet, dat is dat altijd een concreet mens, met zijn eigen geschiedenis, zijn eigen voorkeuren, zijn eigen wensen en met vaak opvattingen die ik niet deel. Sommigen onder hen zijn afkomstig uit verder gelegen windstreken. Anderen daarentegen zijn geboren in hetzelfde dorp waar ikzelf ooit het levenslicht zag. Allemaal concrete mensen, deelgenoten van eenzelfde etnische gemeenschap – de ene wat meer dan de andere, weliswaar. Maar De Burger? Die kom ik niet tegen, net zomin als Maxima Zorregieta De Nederlander heeft gevonden. Ik weet dat er wat politieke kwalificaties zijn die mij als staatsburger om de hals worden gehangen, maar bén ik ook werkelijk die burger of is dat veeleer een façade, een kapsel dat ik draag bij sommige gelegenheden, een overjas die bedekt wat ik werkelijk ben zodat ik in werkelijkheid oneindig veel meer ben dan alleen maar een burger van een toevallige staat?

 

Twee staatsopvattingen.

 

Op die manier verschijnen in de Oekraïense kwestie, met enige vereenvoudiging bekeken, twee staatsopvattingen als regelrechte antipoden.

Aan de ene kant is er de westerse staatsnationalistische opvatting. Deze staten zijn ontstaan als het product van de onderlinge worstelingen van de elitegroepen. Om het product van hun gevechten en tegelijk hun eigen belangen te consolideren, roepen ze de fictie van de absolute onaantastbaarheid van de staatsgrenzen in het leven. Vervolgens scheppen ze de fictie van de abstracte staatsburger, omdat het tot aanschijn laten komen van de werkelijkheid van de volkeren hun eigen staatsconstructies als kaartenhuisjes in elkaar zou doen zakken. Daarom moet in deze staatsopvatting de mens naar de staat worden gemodelleerd.

Aan de andere kant is er de Russiche droom van het Russische Volk, dat eigenlijk thuishoort bij Moedertje Rusland : de figuur bij uitstek in de grote familiemetafoor. Hier is de staat de veruitwendiging van de Russische volksziel en komt de abstractie van het staatsburgerschap op de tweede plaats, als verfijning van een basis die er al is en er ook blijft. De cohesie van de gemeenschap berust niet op abstracte beginselen die zogenaamd een teken van hogere beschaving zijn, maar op de erkenning van de concrete werkelijkheid van het menselijk bestaan in een kosmos die de kenmerken van een familiemetafoor bezit. In dit geval wordt de staat gemodelleerd naar de maat van de concrete mens.

In mijn visie nu heeft de volle, concrete menselijke werkelijkheid echter altijd voorrang. Elke andere aanpak houdt een inbreuk in op de menselijke waardigheid- als ik Hannah Arendt goed begrepen heb. Menselijkheid betekent de concrete, de werkelijk bestaande individuele persoon met zijn volledige identiteit primordiaal stellen, niet de abstracte ficties die gepropageerd worden door de elites die het op een bepaald ogenblik voor het zeggen hebben.

 

Toegegeven: een politiek die uitgaat van de volksgemeenschappen mondt uit in staatkundige lappendekens. Dat vereist de aanpassing van de staatkundige structuren aan vaak uiterst grillige volkskundige werkelijkheden. Voor wie van eenvoud en doorzichtigheid houdt, valt zoiets moeilijk te bemeesteren. Zulke ‘landen’ zijn ook een nachtmerrie voor traditioneel denkende landsverdedigers. Het besturen ervan kan niet van boven uit. Het vereist immers de uitdrukkelijke medewerking van de betrokken gemeenschappen. Maar dat is nou net wat me aanstaat! Een dergelijk bestuur zal namelijk democratisch zijn of zal niet zijn. Het is buitengewoon vreemd te moeten constateren dat de linkse partijgangers van de multiculturele maatschappij op dit punt nooit het voortouw hebben genomen.

In ieder geval: voor wie bereid is dit alles onder ogen te zien, rijst het idee dat de vijanden van de politieke stabiliteit niet de volken zijn, noch het irrendentisme van die volken, maar de koppige eigenzinnigheid van de elites die tegen alle redelijke tekenen in vasthouden aan hun staatsnationalistische ficties.

Hun stijfhoofdigheid doorkruist het gerechtvaardigde streven van zovele etnische gemeenschappen naar een eigen, politiek volwaardig thuisland: de ware en enige juiste definitie van ‘nationalisme’- hoe geografisch grillig dat thuisland ook zijn moge. Pas als het etnische streven weerstaan wordt ontstaan frustraties en zullen de felsten uit die gemeenschappen naar hardere methoden grijpen. Deze laatste daad wordt door de onbegrijpende staatsnationalisten opgevat als het signaal om ‘in te grijpen’ en de nationale beweging te onderdrukken. Net zolang tot het niet langer houdbaar is en er geen andere uitweg meer is dan de volken toch maar hun zin te geven. Onontkoombaarheid noemt men dat dan.

Barbara Tuchman had gelijk: de politieke geschiedenis is een mars der dwaasheid.

 

 

Naschrift.

 

Dezer dagen blijkt hoezeer de spraakmakende elites opgesloten zitten in oude, zogenaamd nationalistische denkpatronen en hoe ze de problemen van onze dagen benaderen vanuit een hopeloos verouderde visie.

Ze leren het maar niet.

De Oekraïense kwestie heeft namelijk tegelijk de afhankelijkheid van Europa van het Russische gas geïllustreerd.

De reacties daarop zijn illustratief. Men kan ze overal lezen. ‘We’ moeten onafhankelijk worden van het Russische gas, klinkt overal op. Het valt tevens op hoe hier een ander collectief wordt gehanteerd: ‘we’ staat niet langer voor Belgen of Fransen, maar voor de EU. In de oude terminologie zou een dergelijke houding gewoon nationalistisch heten, maar als het om Europa gaat is dat kennelijk geen punt. EU-staatsnationalisme is in de mode en wordt daarom terecht geacht in plaats van het oude natiestaat-nationalisme. Deze opeenvolging in denkmodes gelijkt op de manier waarop de anti-apartheidsideologie door die van het multiculturalisme is afgewisseld.

Merk voorts op dat hier hetzelfde streven naar autarkie gaande is als wat de oude natiestaten manifesteerden. In dat laatste geval werd autarkiestreven door de spraakmakende groepen nochtans weggehoond.

Het ontgaat evenwel velen te enenmale dat Europa slechts een schiereiland is van de Euraziatische landmassa. Die omvat zowat 54 miljoen km2, waarvan Europa 4 miljoen, zo’n 7,5 % met slechts 10% van de bevolking van Eurazië, zonder noemenswaardige delfstoffen. Niet autarkie, maar interdependentie, samenwerking en verdere verknoping met de rest van Eurazië zouden dus de ordewoorden moeten zijn, alvast voor een groep landen die er beter zou aan doen de ware geografische verhoudingen onder ogen te zien en zich te bevrijden van de illusie dat ze het centrum van de wereld vormen.

 

 

Jaak Peeters

Augustus 2014

 

N-VA boer: let op uw cultuur’ganzen’!

Zopas lanceerde de nieuwe lieveling van de media, de fotogenieke liberale minister van cultuur, Sven Gatz, zijn nieuwe quote: cultuur dient eigenlijk tot niets. Tenminste: zo luidde de titel van zijn interview in De Tijd.

Gatz, die zich kennelijk tot het liberalisme heeft laten bekeren maar wel een volksunieverleden heeft, moet aanvoelen dat deze uitspraak van hem voor heel wat kritiek vatbaar is.

Nu is Gatz niet van gisteren. Meesterlijk verzorgt hij zijn persoonlijke PR, meet zichzelf een eigen, no-nonsense, directe maar tegelijk soepele stijl aan, op zo’n manier bovendien dat je moeilijk op hem boos kunt worden.

Een sympathieke knul, zoals men dat zegt.

Ik weet dus echt niet of zijn uitspraak dat cultuur tot niets dient, naar de woorden moet worden genomen of nog eens, zoals wel vaker, een lapsus is met de bedoeling de aandacht te trekken.

Laat ons uitgaan van de onderstelling dat hij meende wat hij zei: “cultuur dient eigenlijk tot niets”.

Dan is de eerste vraag natuurlijk wat de nieuwe minister onder cultuur verstaat. Nu is die vraag niet moeilijk te beantwoorden. Cultuur is voor hem niets anders dat wat al zijn voorgangers daaronder ook al verstonden: kunsten, theater, muziek en dat soort toestanden. Van Hoge Cultuur tot, laat ik in het geval van Gatz maar aannemen, populaire cultuur. Van Bach en Stravinsky tot De Kreuners en de plaatselijke toneelbond De Kromme Sigaar.

Op die definitie van cultuur valt echter heel wat af te dingen. In de psychologie en de antropologie wordt het begrip cultuur namelijk veel ruimer omschreven. Vaak staat cultuur voor al die menselijke levensuitingen die niet natuurlijk zijn. Alles dus wat de mens vanuit zijn eigen levensbeleving aan de natuur toevoegt. In deze betekenis volgt men de oorspronkelijke betekenis van de woorden: cultuur is afkomstig van het Latijnse colere, dat “bebouwen” betekent. In die zin spreken landbouwingenieurs van een maïscultuur, antropologen van een veeteeltcultuur en historici van de trechterbekercultuur.

Nu valt er, mijn inziens, wel wat voor aan te voeren om het begrip cultuur ook in de politiek op deze ruimere manier op te vatten.

Cultuur zou dan slaan op de wijze waarop wij leven, hoe we bouwen, hoe we onze ruimte inrichten, hoe we ons geld besteden, hoe de verhouding tussen mannen en vrouwen zich in onze maatschappij ontwikkelt. Enzovoorts, enzovoorts.

Zou het niet wijs zijn om een minister te hebben die ervoor zorgt dat er in onze samenleving ten gronde wordt nagedacht over al die dingen die ik hiervoor heb opgesomd – en nog vele andere?

Niet dàt er niet nagedacht wordt: natuurlijk wel. Maar dat nadenken gebeurt te gefractioneerd, te gespreid, te weinig resultaatgericht. Er zit te weinig orde, structuur en doelgerichtheid in.

Of een minister van cultuur daar moet voor zorgen? Geloof nu niet dat ik plots bekeerd ben tot het geloof in de volstrekte maakbaarheid van de wereld. Dat is niet het geval, al was het maar omdat elke oplossing nieuwe vragen oproept, zodat het proces eigenlijk nooit af is. Doch aan de andere kant is duidelijk dat we leven in een wereld waarin techniek, economie en jacht naar welvaart centrale doelstellingen zijn geworden en ons leven zijn gaan beheersen, in plaats van omgekeerd. Ton Lemaire, de Rijksnederlandse filosoof die zich in de Dordogne heeft gevestigd tussen de natuur en de dieren, maakt er zijn levenswerk van kritiek uit te oefenen op onze westerse maakbaarheidsillusies en, vooral, de idee dat het westers samenlevingsmodel het enige zinvolle is.

Neen: er bestaan andere modellen.

Dat alles neemt evenwel niet weg dat er een beperkte maakbaarheid bestaat. En omdat deze bestaat, is het onze plicht om van die mogelijkheid gebruik te maken om de misstanden, de fouten, de scheve toestanden weg te werken. En omdat de samenleving eigenlijk onze hele menselijke habitus omvat, moet deze samenleving zelf en haar verschijning het voorwerp zijn van intense bevraging. We moeten alles wat we in huis hebben inzetten, opdat die samenleving zo goed mogelijk zou zijn.

 

Hiermee open ik vanzelfsprekend een nieuw hoofdstuk: wat is een goede samenleving?

Als ik kort door de bocht ga zou ik kunnen beweren dat een goede samenleving deze is, waarin wie werkt rijk kan worden. Of nog: een samenleving is goed als ze de persoonlijke mogelijkheden van elk individu zodanige kansen biedt, dat wie de kansen grijpt, materieel goed zit.

Doch: dat is veel te simpel. Immers: waarom wil iemand veel geld bezitten? Ongetwijfeld bestaan er mensen die door een verzamelwoede gedreven worden. Ze putten hun genoegen, hun zelfvertrouwen, hun zelfwaardegevoel uit de omvang van hun financieel patrimonium.

De meeste mensen echter zullen deze doelstelling maar magertjes vinden. Geldbezit dient ook om veiligheid te garanderen, als levensverzekering voor de toekomst, als middel om onder de anderen een voornamere plaats in te nemen, enzovoorts. Sommigen worden door altruïsme bezield en gebruiken een deel van hun overvloedige middelen om goede werken te financieren. Geld dient vele heren.

Door zo te redeneren komen we erop uit dat een goede samenleving veel meer moet zijn dan een maatschappij waarin je rijk kunt worden.

Nationalisten moeten zich op dit punt aangesproken voelen. Nationalisme is immers, zoals ik eerder al schreef, veel meer dan het scheppen van een passende politieke structuur. Nationalisme is op de eerste plaats het scheppen van een warme, veilige thuis in deze grote, geglobaliseerde wereld. Zo kunnen mensen zich goed voelen. En dat goed voelen betekent op de eerste plaats orde op zaken in de wereld van de eigen psychologische en existentiële gevoelens en belevingen. Niet voor niets vroeg Geert Bourgeois, toen hij nog “gewoon” minister was, zich wanhopig af waarom er in Vlaanderen zoveel zelfmoorden voorkomen. Een echt nationalistische vraag!

Ik denk dus dat nationalisten tot taak hebben de definitie van wat een goede samenleving is voldoende open te trekken, opdat die existentiële en psychologische behoeften van mensen voldaan kunnen worden.

Ik nader nu het punt waarop een positie mogelijk wordt tegenover de stelling van Gatz, namelijk dat cultuur tot niets zou dienen.

Ik ga er namelijk, mét Ton Lemaire, van uit dat kunstenaars – ik heb het over échte kunstenaars, die waar je vaak niets over leest, niet de overtalrijke charlatans en windmakers – de taak hebben om de vanzelfsprekendheid waarin we ons dagelijks wentelen te doorbreken. Ze moeten ons laten zien dat je ànders naar de dingen kunt kijken, dat wellicht onze westerse doenwijze zelfs niet eens de beste is. Door aan de samenleving nieuwe, onverwachte gezichten aan te bieden, kan de kunst ons helpen een juister, evenwichtiger beeld te krijgen over onze samenleving als geheel en oplossingen te vinden voor wat verkeerd gaat. Ze kan ons dus bijstaan in onze opdracht om dat beetje maakbaarheid dat we in onze greep hebben, op de best mogelijke manier te bemeesteren. In dat geval is cultuur dus wel nuttig: zij dient wel degelijk tot iets – maar meestal wel niet op de korte termijn.

En dan verschijnt de rol van een ministerie van cultuur.

Dat ministerie moet niet alleen bestaan, het moet ook niet botweg bezuinigen, zoals in Nederland het kabinet-Rutte doet. Dat laatste is een liberale aanpak. Maar zo bezuinigen, dat cultuur toch bijdraagt aan de verbetering van ons bestaan als gemeenschap, dàt past in de nationalistische houding.

NVA moet goed toekijken dat de cultuurpolitiek niet ongemerkt in liberale richting doorschuift.

 

 

Jaak Peeters

Augustus 2014

Individualisering schaadt het collectief niet. (Sylvain Ephimenco)

Ik heb het zinnetje, dat de titel van deze bijdrage vormt, twee keer moeten lezen. Het stond bovenaan een stuk van de bekende Rijksnederlandse columnist Sylvain Ephimenco, dat te lezen stond in Trouw van 27 juli 2014.

Ephimenco, die op het ogenblik van de nationale rouw in zijn land naar aanleiding van de ramp met de Boeing in Oekraïne in Italië zijn vakantie doorbracht, zegt aangenaam verrast te zijn door de waardige manier waarop Nederland de slachtoffers van de raketinslag geëerd heeft.

Dat was in ieder geval beter dan wat in België is gebeurd, waar Philippe Cobourg het niet eens nodig vond zijn bezoek aan Tomorrowland (of zoiets) af te gelasten – hoewel er ook ‘Belgische’ slachtoffers zijn gevallen. En zelfs als dat laatste niet het geval zou zijn geweest, dan zou het een daad van goed nabuurschap zijn geweest om alvast voorlopig niet te opzichtig te feesten.

Het commentaar van Ephimenco heeft mij in ieder geval doen denken. Hoewel hij zelf enkele dagen voordien zijn begrijpelijke boosheid niet had kunnen verbergen, blijken enkele dagen afstandelijke rust en het toekijken op de manier waarop zijn gemeenschap met de rouw en het verdriet om is gegaan, hem tot rustiger en wijzer gedachten te hebben gebracht.

Dat is op zich een verademing midden al het oorlogszuchtige gekrijs en wraakzuchtige getier van leiders die al meteen Poetin tegen de muur spijkerden en hem met sancties overlaadden, lang voor enig onderzoek zelfs maar een idee van de ware of volledige toedracht had kunnen brengen, en nog minder een duidelijke schuldige had kunnen aanwijzen – tenzij hulp verlenen aan volks- of bondgenoten fout is, maar dan zijn vele landen schuldig. Waarom overigens doet me dit onwillekeurig aan Irak denken, waar tot op de huidige dag nog steeds geen massavernietigingswapens werden gevonden? Nochtans was deze beschuldiging de aanleiding op het land binnen te vallen – een inval door een land dat zelf zowat de grootste massa ter wereld aan vernietigingswapens in zijn arsenalen opgestapeld heeft.

Mezelf staat de cynische manier waarop politieke machthebbers misbruik hebben gemaakt van de dood van bijna 300 mensen om te interveniëren in een conflict waar ze kennelijk niets van begrijpen me erg tegen.

Dat in een oorlog vliegtuigen worden neergehaald is van alle tijden – tenminste zolang er vliegtuigen bestaan. Dat het neerhalen van een burgervliegtuig onverdedigbaar is, betwist niemand. Dat het zonder meer roekeloos is om burgertoestellen een oorlogsgebied te laten overvliegen is evident. Dat het hier om ontoelaatbare roekeloosheid gaat is zelfs stuitend evident, omdat we weten dat verschillende vliegtuigmaatschappijen eerder al hun vluchten uit dat gebied hadden verlegd en er al eerder vliegtuigen waren neergeschoten.

In plaats echter van meteen te slingeren met onbewezen beschuldigingen en de vinger naar het Oosten te richten, ware het wijzer geweest om éérst en vooral naar de originele feiten zelf te kijken, om dan wellicht te constateren dat er zonder de hogergenoemde roekeloosheid nooit wat zou zijn gebeurd.

Ik wil Poetin niet verdedigen: dat moet hij maar zelf doen. Maar hij is niet slechter of niet beter dan die andere leiders, als die zich zo voortvarend beschuldigend uiten en daarmee een spanning scheppen die aan oorlogsstokerij doet denken, met name ook vanuit een EU die duidelijk op expansie uit is. Natuurlijk dat Rusland ongerust wordt met een NAVO aan de voordeur! Het is allemaal een beetje ontmoedigend dit te moeten zeggen, net nu we de honderdste verjaardag ‘vieren’ van de Eerste Wereldoorlog.

Velen gaan overigens voorbij aan het feit dat inmiddels zo’n 100 000 Russen uit Oost-Oekraïne naar Rusland zijn vertrokken. Die mensen doen dat niet voor hun plezier. Het is daar echt oorlog en bovendien: in een oorlog gebeuren altijd vreselijke dingen – bij àlle partijen, zoals we inmiddels wel weten. Wat nog meer is: ook de Russen in Oost-Oekraïne hebben hun nationale rechten.

Neen: met wat simpele slogans komen we er echt niet. Den volke wat wijsmaken om het eigen onvermogen om op een evenwichtige manier met de dingen om te gaan te verdoezelen en daarbij bewust sommige aspecten buiten beschouwing te laten: dat noem ik cynisme.

 

Het wordt dan ook tijd dat de balans wat meer in evenwicht raakt en wat minder onderhevig aan propagandistische manipulatie.

Een dergelijke oproep kun je evenwel elk jaar enkele keren herhalen.

Is een dergelijke evenwichtige houding menselijkerwijze wel mogelijk? Worden we niet altijd weer in het emotionele gewoel opgenomen, zodat we zelf telkens weer de greep op onszelf kwijt spelen?

 

Ephimenco heeft het rouwgebeuren aangegrepen om dieper naar de ziel van de mens in Nederland te tasten. Op die manier levert hij zijn eigen bijdrage tot het scheppen van wat meer evenwicht.

Hij doet een opmerkelijke constatering: ondanks het fel toegenomen individualisme – zelf schuwt hij het woord cynisch niet – blijkt Nederland één en ondeelbaar te zijn als een groot onheil toeslaat.

Het is een gedachte die veel verder reikt dan de grenzen van het kleine Rijksnederland. Het heeft van doen met de mentale en psychologische gesteldheid van de hedendaagse westerse mens in het algemeen.

Wanneer we over individualisme spreken, dan krijgen we heel vaak een wat wrange bijsmaak in de mond. Individualisme roept de gedachte aan egoïsme op. En niet zomaar egoïsme, maar een egoïsme van cynische aard.

Men kent het verhaal van de Griekse cynici, met Diogenes op kop. Nadat hij twintig jaar lang in de betere milieus van Athene had rondgehangen nam hij afstand van dat leven en koos voor een leven in simpele goedheid – het woord is van Bertrand Russell. Hij predikte een terugkeer naar de natuur, verwierp persoonlijk eigendom, verwierp instituties als een regering en ging een eenvoudig leven leiden, ‘als van een hond’ – vandaar de naam ‘hondachtige’ of ‘cynicus’.

In onze dagen roept het begrip ‘cynisme’ het idee op van oneerlijkheid en volstrekte onbetrouwbaarheid, ja zelfs van leugenachtigheid. Ja: ik denk hier onder andere aan de Irakkwestie. Cynisch is ook iemand die volgevreten constateert dat zijn buurman honger lijdt en dan vervolgens verklaart dat men in het leven nou eenmaal geluk moet hebben, om dan ongestoord zijn weg te vervolgen. Cynisme achten we verwerpelijk, onmenselijk en hard en niemand houdt ervan cynisch genoemd te worden.

En zo zou de Nederlander, verklaart Ephimenco retorisch, een cynisch mens zijn geworden: egoïstisch, individualistisch en gericht op persoonlijk eigenbelang.

Als dat juist zou zijn, hoe is het dan mogelijk dat Nederland kennelijk diep oprecht één minuut lang gewoon helemaal stilvalt uit respect voor de 300 doden van het neergeschoten vliegtuig?

Inderdaad welt onweerstaanbaar de titel van Ephimenco’s stuk zo op.

 

Maar misschien is dat allemaal toch niet zo verwonderlijk als het lijkt.

Een paar jaar geleden reeds heb ik in deze reeks een stuk geschreven over het historische proces van individualisering. Mijn stelling luidde dat de menselijke bestaanshabitus – althans in West-Europa – doorheen de eeuwen steeds individualistischer is geworden.

In de Middeleeuwen lag dat helemaal anders. Mensen waren toen een deel van een als natuurlijk ervaren orde, door God gegeven en daarom ongenaakbaar. Maar geleidelijk aan, tegelijk met het langzaam doorkomen van de Moderne Tijden – dus zo vanaf de vijftiende eeuw, ongeveer – is stilaan het individu op het toneel verschenen. Op het einde van de achttiende eeuw vierde dat individu zijn grote bevrijding: de Franse Revolutie is de triomf van de individualistische mens.

Vandaag is het individualistische principe niet meer weg te denken. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, opgenomen in de preambules van de Verenigde Naties, legt daar krachtig getuigenis van af.

Maar zo krijgen we tegelijk twee verschillende betekenissen van het begrip ‘individualisme’ voor ons.

De eerste betekenis is de negatieve, haast synoniem met egoïsme en verwijzend naar een totaal gebrek aan belangstelling voor de anderen.

De tweede, naar mijn mening originele betekenis beklemtoont het loskomen van de individuele persoonlijkheid uit de greep van de collectiviteit.

Deze tweede betekenis is het die Ephimenco voor ogen staat, als hij schrijft dat individualisme en collectief besef best samen kunnen gaan.

Ik denk dat de schrijver een punt heeft.

 

Wat betekent immers: loskomen uit de greep van de collectiviteit? Het betekent niets anders dan dat de moderne, hedendaagse mens in staat is om verschillende rollen te spelen – of moet ik zeggen: ‘zijn’? Individualisering zou dan gelijk staan met het vermogen resp. de vrijheid verschillende, van elkaar onderscheiden rollen op te nemen. Een individu speelt doorheen het leven en beurtelings verschillende rollen: die van echtgenoot, vader, moeder, kerkganger, bijzitter in een kiesbureau, werknemer, kantoorhoofd, amateur-tuinier, lid van een duivenbond, lid van de gemeenteraad, lid van een staatsgemeenschap, lid van een volksgemeenschap en ga zo maar door.

Het verschil met de Middeleeuwen zit dan in het feit dat het heen-en-weer springen van de ene rol naar de andere in die tijden veel moeilijker was of zelfs onmogelijk. Individualisering is dus tegelijk losser komen, meer vrijheid maar ook meer verantwoordelijkheid krijgen.

Welnu: Ephimenco heeft gelijk dat dit losser komen staan tegenover de verschillende onderscheiden rollen die een mens doorheen het leven opneemt zijn solidariteit met zijn landgenoten niet hoeft te ondermijnen. De mens neemt immers telkens andere rollen op. Meteen wordt ook solidariteit over de grenzen heen mogelijk, zonder zichzelf op te geven. Vrijheid en verantwoordelijkheid gaan samen.

Die evenwichtige balans, vrij van propagandistische manipulatie, waarover ik het hierboven had, komt hier weer voor de dag. Immers: het is niet het één of het ander, maar het één én het ander, beurtelings, afhankelijk van de omstandigheden van het ogenblik. Zo kan de balans weer in evenwicht. Zonder propaganda.

Van rol verwisselen vergt afstandelijkheid en die is pas mogelijk vanaf een zekere graad van vrij individualisme en vereist, tegelijk en niet minder, het vermogen om binnen elke rol verantwoord te denken en te handelen. Alweer kunnen we propaganda als kiespijn missen. Afstand nemen van de propaganda lijkt dan erg veel op het loskomen van de mens uit zijn Middeleeuwse knellende banden. Dit soort individualisme en vrij en zelfstandig handelen gaan hand in hand.

 

Door dit alles zo te stellen nemen we tegelijk afstand van de maatschappelijke strekkingen die elke vorm van nationale samenhorigheid verwerpen, omdat die een wereldwijde solidariteit in de weg zou staan. Wie dat beweert geeft te kennen geen of alleszins veel te weinig vertrouwen te hebben in de goede krachten in de menselijke natuur en in het vermogen van de normale, modale mens om zowel het één als het ander hoog te achten, dit wil zeggen zich in verschillende rollen correct te gedragen. Deze gedachtegang brengt ons ook terug bij de manier waarop de leiders van oost en west omgaan met de gebeurtenissen in Oost-Oekraïne: de ander valt van geen kanten te vertrouwen en moet daarom onder de knoet gehouden worden.

Dat is echter een oorlogslogica, de logica waarin vele westerse leiders verzeild zijn geraakt. Wie daarin verstrikt geraakt riskeert in een dodelijke spiraal terecht te komen, omdat men aan zijn eigen consequentie verplicht is het goede in de andere te verdonkeremanen en zijn hele gedrag op de gepercipieerde slechtheid van die ander af te stemmen. Als de ander per definitie slecht van inborst is, dan zijn tegenmaatregelen immers absoluut noodzakelijk. Niet praten, overleggen, luisteren naar elkaar – àlle partijen vrijuit hun rol te laten spelen – is dan de boodschap, maar de harde hand, waarbij de ander moet ‘boeten’ – een primitief mechanisme dat door René Girard met zoveel verve bloot werd gelegd. Het is een terugkeer naar de prangende banden van de Middeleeuwen, omdat er een verbod wordt uitgevaardigd om vrijuit verschillende rollen te vervullen: deze van onderzoeker, waarnemer, ethisch denkende mens, bezorgde westerling maar ook even bezorgde aardbewoner.

 

Op een indrukwekkende manier heeft de modale Rijksnederlander ons getoond dat de en-endenken nochtans mogelijk is: je kunt diep meeleven met slachtoffers en toch nationaal denken. Een balans in evenwicht is dus mogelijk. Mensen zijn bij machte om zowel het één als het ander in ogenschouw te nemen en diverse rollen naar behoren spelen. Ze kunnen zowel het individu als de collectiviteit hoog achten, zowel het eigen belang nastreven als oog hebben voor de belangen van anderen en, in het Oekraïense geval, zowel het neerschieten van burgervliegtuigen ten gronde veroordelen en als aandacht te schenken aan de nationale beweegredenen van de Russen in Oost-Oekraïne, zonder te vervallen in primitieve wraakredeneringen – op voorwaarde natuurlijk dat ‘men’ niet knoeit met de informatie, hetgeen het democratisch gehalte van Europa helemààl onder het vriespunt zou brengen. Nederland toont dat we terecht mogen geloven in de goede vermogens in de mens, dat evenwicht mogelijk is en primitieve oorlogslogica niet hoeft.

Nederland spot zodoende met de kortzichtigheid van politieke leiders.

Immers: solidariteit met het collectief kan samengaan met een grotere mate van individualiteit. En waarom zou het collectief te allen tijde tot de eigen natie beperkt moeten blijven? Waarom zou solidariteit niet met àlle gekwetste groepen mogelijk zijn?

Dit is onze hoop voor de vrede: we leveren onszelf, onze identiteit, ons gezin, onze natie niet uit en we vragen evenmin dat iemand anders dat doet. Het enige wat we vragen is de vrijheid en de mogelijkheid achtereenvolgens de rollen op ons te nemen, die bij de omstandigheden passen en almeteen dus te geloven in de positieve krachten in de mens.

 

 

Jaak Peeters

Juli 2014

Jambon heeft gelijk.

De uitspraken van N-VA-voorman Jan Jambon over de ontwikkelingssamenwerking schoten bij een aantal extreemlinks denkenden in het verkeerde keelgat.

Sommige van hun commentaren hielden in dat Jambon zich tegen solidariteit zou kanten. Dat is uiteraard compleet fout. Jambon maakte zich boos omdat hij niet wil aanvaarden dat NGO’s de modale Vlaming een schuldgevoel trachten aan te praten terwijl diezelfde Vlaming totaal machteloos is tegenover de misstanden in de arme landen. De modale Vlaming keurt die misstanden trouwens volmondig af. Bovendien wordt er via onze belastingen al veel geld naar arme landen versast. Op zeldzame uitschieters na hoor je over dat laatste nergens boze opmerkingen. De meeste mensen herinneren zich best wel dat het ook ten onzent ooit miserie was en weten dat die miserie terug zou kunnen komen. Daarom heeft de modale Vlaming geen enkel probleem met het principe van de solidariteit.

 

Of de pers de woorden van Jambon correct weergeeft, is erg twijfelachtig. Redacteurs schijnen – of moet ik schrijven: blijken? – veelal gericht op het overeind houden van hun eigen mentale construct over de wereld en hoe die er zou moeten uitzien ofwel op het scheppen van sensatie, hetgeen – naar men kan vermoeden – bedoeld is om de verkoopcijfers van hun bladen op te krikken.

Ik heb het namelijk zélf herhaaldelijk uitgetest: wat instructief is, informatief en/of afwijkt van de patronen die de redacteurs verkiezen, verdwijnt systematisch uit de krant. De pers doet derhalve geen verslag van wat er in de samenleving omgaat, maar volgt haar eigen, sectair aandoende agenda. Neutrale journalistiek hoeft niet en kan wellicht zelfs niet. Maar een inspanning doen om het hele verhaal te brengen of kennelijk gefundeerde afwijkende meningen in de kolommen toe te laten moet wel kunnen.

Terug naar de kwestie zelve.

Wat de sector – je bent geneigd van een lobby te spreken – van de ontwikkelingssamenwerking doet is veel meer dan een beroep doen op de algemeen menselijke solidariteit: het is een schuldgevoel aanpraten, en dat is voor Jambon en vele anderen, waaronder schrijver dezes – ik ervaar het namelijk ook zo -, een brug te ver.

 

Deze creatie van schuldgevoelens is om drie redenen onverantwoord.

De eerste reden werd hierboven al aangegeven: mensen zijn helemaal niet egoistisch. De modale Vlaming is een heel fatsoenlijk, menslievend mens. Zo iemand met de rug tegen de muur te willen plakken omdat hij naar het oordeel van de ontvangers van steungelden niet diep genoeg in zijn portemonnee tast, is op het randje van het onbeschofte. Wie uit zichzelf best wel fatsoenlijk in de wereld staande mensen een schuldgevoel wil aanpraten, toont een agenda te volgen die het daglicht niet helemaal kan verdragen. Het is dus aan de sector van de ontwikkelingssamenwerking om uitleg te verschaffen. Jambon heeft op dat punt 100% gelijk.

Ten tweede: een welbegrepen nationalisme is wellicht een van de beste werkwijzen om misstanden aan te pakken. Dat welbegrepen nationalisme is in Vlaanderen voluit aanwezig én werkzaam– al zullen sommigen de wenkbrauwen fronsen als ze deze uitspraak lezen. Want ontwikkelingssamenwerking en nationalisme gaan toch niet samen?

Toch houd ik deze uitspraak staande.

Nationalisme is namelijk gemeenschapsdenken, dixit Bruno De Wever. Etymologisch verwijst nationalisme naar natio en nascere: geboorte en geboren worden. Nationalisme is bezig zijn met de eigen gemeenschap en de wereld vanuit die gemeenschap benaderen. Nationalisme heeft helemaal niets met egoïsme te maken. Het is, brutaal gezegd: orde op zaken stellen in eigen huis. Daarom is wat Bart De Wever aan het doen is nationalisme van het zuiverste water. We wéten bijvoorbeeld allemaal dat de Belgische staat véél te duur is, welvaart vernietigt en in feite overbodig is. Het is daarom een plicht om hier in te grijpen.

Al te vaak wordt nationalisme gelijk gesteld met het scheppen van politieke structuren, dat wil zeggen – naar de woorden van Ernest Gellner: het doen samenvallen van staatsgrenzen en volksgrenzen. Deze visie op wat nationalisme is, is echter het gevolg van de aard van de historische tijden waarin wij leven. Wij leven in de tijd van de dekolonisatie en dus van het nationalisme in zijn staatkundige betekenis. Doch dat is slechts een klein deel van het verhaal.

Volkeren willen zelfbestuur opdat ze zich in hun eigen land thuis zouden voelen. Baas in eigen huis betekent veel meer dan afgescheiden leven van anderen en een eigen rekening kunnen maken. Het betekent op de eerste plaats: een warme, veilige thuis in deze grote wereld. Zo kan men zich goed voelen. Psychologen weten dat maar al te goed: als het in het eigen koppie overhoop zit, is de bezitter van dat koppie niet in de gelegenheid in de buitenwereld positieve bijdragen te leveren. Als nationalisme zonodig een politiek principe moet zijn, is het slechts het gevolg van psychologische en existentiële verlangens.

Deze laatste komen dus het éérst.

In deze lijn van gedachten is het orde scheppen in eigen huis dan ook fundamenteel. Het is een recht en een plicht. Een recht omdat ieder mens recht heeft op rust, veiligheid en zelfgenoegen. Het is een plicht omdat verspilling geld onttrekt aan projecten die voor iedereen belangrijk zijn. Je moet uiteraard eerst een huis hebben, maar, zoals zovele links georiënteerde Vlamingen al zo vaak hebben gezegd: dat huis moet in orde zijn.

Welnu: dit nationalistisch principe moet volgens mij over alle volkeren worden doorgetrokken. Alle volkeren moeten de verantwoordelijkheid krijgen (en opnemen ) om in hun eigen huis orde op zaken te stellen.

Vanzelfsprekend behoort tot die “orde”: het scheppen van verantwoorde sociale structuren en dus, omgekeerd, het wegwerken van grove misstanden. Hoe ze dat doen, is hun zaak. Westerlingen hebben zich daar niet mee te bemoeien. Als Islamieten zo nodig terug willen naar de Middeleeuwen en een kalifaat willen, is dat hun zaak – zolang ze zich niet met onze zaken komen bemoeien. Abou Jahjah mag dit weten.

Als de modale Vlaming in dit opzicht een verantwoordelijkheid heeft, dan bestaat die er op éérste plaats uit dat hij het zelfbeschikkingsrecht moet steunen. Ik geloof dus niet dat het scheppen van geldstromen van noord naar zuid de eerste of zelfs voornaamste taak is die op ons, welstellende Vlamingen, rust.

 

Overigens moet men ons geen schuldgevoelens aanpraten omdat wij welstellend zijn, alsof dat een schande zou zijn. Onze mensen hebben die welvaart namelijk eerlijk verdiend. Ooit waren onze voorouders arme drommels en wij zijn nu welstellend: dat is ons niet cadeau gedaan.

Hiermee precies kom ik op mijn derde punt.

Ik geef hierna een lezersbrief weer die ongeveer de houding omschrijft die ik met klem wil bestrijden:

Kijk, ik zal mijn onverkorte duidelijke zelf zijn. Er bestaat geen verontschuldiging voor wat Jambon zei. Een zuiverdere emanatie van puur egoïsme kan ik niet bedenken. Ik voel niet de geringste schuld voor al het onrecht in de wereld. Ik kan op geen enkele wijze verantwoordelijk worden gesteld voor de oeverloze ellende in grote delen van de wereld. Dat kan geen punt van discussie zijn omdat ik er causaal niks mee te maken heb. Dat ontslaat mij niet van de plicht om daar iets proberen aan te doen. Ja, de plicht! Als je binnen het relatief korte tijdbestek dat je hier op deze aarde rondloopt niet bereid bent om wat van je welstand met anderen te delen – hoe klein ook, hoe rationeel onzinnig ook- dan ben je niet waard om hier rond te lopen. Noem dat idealistish, noem dat naïef, noem dat zoals je wilt, maar in essentie komt het neer op empathie. Ik zou mensen als Jambon geen seconde in mijn vriendenkring verdragen. Dat is toch zijn schuld niet! Wel verdomd, en of dat zijn schuld is!

Er worden hier twee elementen door elkaar gehaald, hoewel ze gescheiden moeten gehouden worden.

Het eerste is het principe dat je als mens principieel met alle mensen solidair moet zijn en bereid moet zijn om van je welstand wat af te staan. Ik geloof niet dat Jambon of welke normale Vlaming ook dit algemeen-menselijke beginsel betwist. 



De schrijver gaat dus wel erg ver door Jambon het bezit van elke vorm van menselijke empathie te ontzeggen en hem daarvoor uit de menselijke rangen te verbannen – want ik neem voor het gemak aan dat hij zichzelf wél tot de fatsoenlijken rekent. Voor zo’n houding bestaan lelijke woorden die ter linkerzijde nochtans goedkoop blijken.

Voorts gaat hij veel te ver door te stellen dat Jambon “élke schuld of verantwoordelijkheid” voor wat er in de wereld misloopt afwijst. Dat doet hij niet. Wat hij doet is zich verzetten tegen de pogingen om mensen persoonlijk schuldgevoelens te doen krijgen om wat er elders in de wereld fout gaat en waar ze als individueel persoon machteloos tegenover staan.

En op dat laatste concrete punt treed ik Jambon voluit bij.

Terloops en vooraf: een uitspraak dat de weigering om Thaise garnalen te kopen ‘een signaal’ is, lijkt me niet echt ernstig. Alsof er ook maar één manager van een internationale compagnie ooit te weten zal komen dat ik geweigerd heb de garnalen die zijn bedrijf op de markt brengt te kopen! De redenering van die mensen gaat namelijk helemaal anders: als de garnalenverkoop niet langer winstgevend is, verkoopt men wel iets anders. Ik ken het antwoord op mijn opmerking: “als iedereen… dan…”. Tja: als mijn kat een koe zou zijn, zou ik ze onder tafel kunnen melken, nietwaar?

Trouwens: als ik geen Thaise garnalen koop, wie verliest dan zijn werk? De manager denk je?

Laten we ernstig blijven.

 

Het tweede element dat in deze brief herkenbaar is, heeft vandoen met een uiterst linkse en onverdraagzame ideologische houding die men in milieus van ontwikkelingssamenwerkers nogal eens terugvindt.

Ik herinner me duidelijk hoe de toch links denkende Hans Achterhuis in zijn Met alle geweld buitengewoon scherp uithaalde naar Ted Honderich, die het bestond te verklaren dat wie uit eten gaat beschuldigd kan worden van moord, want datzelfde geld is vaak wat een negerjongen op een hele maand te besteden heeft.

Die gedachte steekt onbetwistbaar ook in de hoger geciteerde lezersbrief. Ik verwerp die positie dus ten gronde. Ze houdt in dat een concreet individu persoonlijk verantwoordelijk is voor de miserie of zelfs de dood van een andere, onbekende concrete mens in een ander werelddeel. Zoiets zou inderdaad moord zijn. Het is echter niet één, maar vele bruggen te ver om op deze gronden de héle westerse mensheid van moord te beschuldigen.

 

Ten eerste: er wordt in deze kwesties geredeneerd over planetaire toestanden, dus over de lotgevallen van inmiddels 7 miljard mensen. Als individuele enkeling verdwijn je tegenover die immense massa hopeloos en totaal onherkenbaar in het niet. Dus gaat het echt niet aan om één bepaald individueel persoon schuldgevoelens aan te praten omdat hij zich tegenover deze planetaire chaos machteloos voelt. Hij is ook werkelijk machteloos! De lijn van het ene concrete individu naar het andere concrete individu is veel te lang om beheersbaar te zijn. Er kan op dit niveau geen sprake zijn van persoonlijke verantwoordelijkheid.

Ten tweede: moet je dan niets doen? Dat zegt Jambon niet en dat zegt niemand echt. Zelfs het besef van vrijwel totale machteloosheid neemt bij niemand het besef weg dat hij of zij solidair moet zijn. Nochtans is de suggestie van Honderich en co dat mensen vanwege hun machteloosheid dan maar verkiezen niets te doen. Dat is onrechtvaardig tegenover de modale mens. Ook als ze geen geld geven – daar kunnen redenen voor worden aangehaald – kunnen mensen nog altijd hun kinderen in een planetair besef opvoeden; ze kunnen inderdaad kritisch zijn bij het bepalen van hun inkopen; ze kunnen lezersbrieven schrijven zoals er hierboven één aangehaald wordt. Het gaat dus veel te ver om mensen die niet met het NGO-verhaal willen meegaan, van gebrek aan interesse te beschuldigen of te beweren dat er slechts keuze is uit twee mogelijkheden: ofwel het NGO-verhaal involgen, ofwel onverschillig zijn.

Ten derde – en dit is voor mij het belangrijkste: zoals ik al schreef wil de nationalist dat het in eigen land in orde is. Dat betekent: goed beheer, zuinig omspringen met de middelen, denken aan de toekomst. Maar denken aan de toekomst betekent ook denken aan de buren en de zaken dààr en uiteindelijk aan de hele planeet. We leven immers allemaal samen op deze ene, mooie blauwe knikker.

NGO-ërs maken op dit punt nogal eens een vreemde kronkel. Ze “vertalen” dat “denken aan de planeet” nogal snel als: schenken van geld.

Maar dat is dus net niet het belangrijkste. Veel en veel belangrijker is ertoe bijdragen dat ook elders, buiten het eigen nest, orde op zaken wordt gesteld. De idee daarbij is namelijk dat je een probleem zoveel mogelijk moet oplossen waar het ontstaat, omdat het zich anders verspreidt en dus veel moeilijker op te lossen is. Hoe volkeren hun eigen zaken regelen is, zoals eerder gezegd, hun zaak. Singapore voert een soort technocratische dictatuur en Brunei een autocratisch koningschap; China houdt het bij een partijgestuurde technocratie.

Niettemin moeten we ook als westerlingen op het wereldtoneel onze rol spelen. Niet door overal politieman te gaan spelen om onze wetten te doen naleven. In plaats van in Afghanistan oorlog te gaan voeren zoals de NAVO beroepshalve doet, moeten bijvoorbeeld de vakbonden mundiaal worden georganiseerd. Als in Bangladesh grove misstanden bestaan, moeten de vakbonden in het Westen de zaak lamleggen, zodat het voor internationale groepen niet langer loont om mensen uit te buiten. Maar vakbonden houden zich liever bezig met het in stand houden van allerlei verouderde en vaak schadelijke toestanden in eigen land. We moeten dus – ook hier alweer – éérst orde op eigen zaken stellen!

We moeten echter vooral volken de kans laten om zelf nationalistisch te handelen: het scheppen van een eigen, veilige thuis dat in orde is. En dan moet ik de EU met de vinger wijzen, als die de politieke zelfstandigheid van bijvoorbeeld Catalonië wil afblokken.

 

Maar kijken we nu eens goed toe: al dit soort acties gaat de mogelijkheden van een enkeling nu eenmaal hopeloos te boven.

Het gaat hier stuk voor stuk om acties van politieke aard, bij ons en in de arme landen. Als democraat kun je niets anders dan deel te nemen aan het democratische spel in eigen land. Doch: dààr houdt het dan ook op: democratie is immers ook een beperking van macht. Daarom is de houding van mensen als Honderich en deze van de briefschrijver hierboven onterecht en onbetamelijk: hun houding eist van de enkeling meer dan in zijn vermogen ligt of zelfs democratisch verantwoord is. De taak van een bewust levend westers individu is zo goed mogelijk mee te draaien in het democratische raderwerk dat de maatschappij is waarvan hij deel uitmaakt, maar dat is het dan ook. Schuldgevoelens creeëren is dan ook ongepast.

Jambon heeft gelijk.

 

Jaak Peeters

Juni 2014

 

 

 

De wereld is aan het vervellen. Opdracht voor een Vlaamse nationalistische partij.

Inleiding

Iedereen kent het fenomeen: in de natuur vervellen sommige diersoorten. Ze werpen periodiek – vaak als gevolg van het groeien van hun lichaam – hun oude huid af, en vertonen zich dan in een nieuw vel. De oude huid hangt enige tijd lang nog een losse flodders aan hun lijf. Ze schurken dan aan tegen bomen en stenen om de oude huidflarden kwijt te raken. Het lijkt er dan nadien op dat een heus nieuw dier het dierenrijk is komen vertalrijken.

Vervellen noemen ze dat.

De feiten tijdens de verkiezingsperiode van 25 mei 2014 hebben bij mij dat beeld van de vervelling opgeroepen. Vooral de uitslag van de partij Groen is me opgevallen. Vanuit de trouw aan haar oorspronkelijk programma had deze partij deze uitslag zeker niet mogen krijgen: ze heeft het woord ‘milieu’ nauwelijks uitgesproken.

Veeleer denk ik dat Groen winst gemaakt heeft omdat deze partij, althans in de ogen van haar kiezers, appelleert aan een fenomeen dat zich op wereldschaal en dus ook in Vlaanderen aan het voordoen is, en dat je ‘de vervelling van de wereld’ zou kunnen noemen.

Er zijn namelijk, zo is mijn gevoel, op wereldschaal een aantal ontwikkelingen aan de gang die hun oorsprong vinden bij de veranderende verlangens en de zijnswijze van gewone mensen, vaak lage middenklasse, maar dat laatste is lang niet altijd het geval.

Het lijkt er op dat steeds meer mensen op zoek zijn: naar een weg die het leven weer zinvol maakt. Het hoge aantal zelfmoorden, vooral in de ontwikkelde landen, is een negatief teken van deze zoektocht: deze mensen vinden geen zin meer. Mensen lijken wel hun buik vol te hebben van onze liberaal-kapitalistische welvaartstaat van ongebreidelde consumptie van wegwerpartikelen. Het lijkt er op dat velen uit het systeem willen treden, ook al omdat ze aanvoelen dat deze verspilling inderdaad ziekelijk is, op termijn funest voor onze planeet en bovendien mensen nodeloos tegen elkaar opzet terwijl slechts duistere enkelingen daar beter van worden. Het doet me allemaal denken aan Noam Chomsky. Mensen krijgen in de gaten dat deze weg verder opgaan, funest is. Schadelijk voor de natuur en voor de menselijke ziel en schadelijk voor de innerlijke rust in die ziel.

 

Ik beschrijf hierna kort enkele aspecten van deze wereldwijde ontwikkeling.

Vervolgens wil ik er enkele conclusies aan verbinden omdat die daar voor mensen die nationaal denken volgens mij aan vast zitten.

 

Globalisatie

Het fenomeen zelf is bekend. Het wordt beeldig beschreven door de uitspraak dat de opfladderende vlinder in het Amazonewoud in Japan een aardbeving veroorzaakt. De grondidee is dat op de planeet alles aan elkaar hangt en dat de processen in werkelijkheid wereldwijde omvang hebben.

Handel en nijverheid zijn inderdaad wereldwijde ondernemingen. Grote kapitalistische concerns opereren op planetaire schaal. Medicijnen worden door wereldwijd opererende concerns bemeesterd. In het spoor daarvan ontstaan er producentengroepen van zogeheten generische medicijnen, die eveneens planetair opereren. In India zijn er verschillende producenten die meerdere van die zogeheten generische medicijnen op de markt brengen, soms voor de helft of nog minder van de prijs. Ze ondermijnen daarmee de houdgreep van de grote ‘officiële’ concerns en ze onttrekken zich aan de macht van deze officiële concerns, precies door gebruikmaking van de mogelijkheden van de globalisatie: ze gebruiken bijvoorbeeld het internet als communicatie- en transportkanaal.

Dichter bij ons wordt de melk die in de Kempen wordt geproduceerd naar een melkfabriek in de Eifel gevoerd, om nadien in busjes of flesjes in de rekken van onze Vlaamse warenhuizen te belanden. Of deze procedure de goede is valt te betwisten, want ze vereist onnodig transport en veroorzaakt vervuiling.

Ieder kent het fenomeen van Facebook. Zelf heb ik er niks mee en weiger ik er aan mee te doen. Maar je kunt er niet omheen: vooral jongeren leggen via Facebook en vergelijkbare kanalen contacten over zowat de hele wereld. Ze pronken trots met de duizenden ‘vrienden’ die ze op die manier hebben verworven. Veel ware vriendschap komt daar niet bij kijken, maar dat is niet wat me hier bezighoudt. Want, hoe oppervlakkig ook: er wordt hier een wereldwijd netwerk van contacten geweven. De psycholoog die schrijver dezes is, weet best dat deze netwerken bij plotse, grote gebeurtenissen makkelijk uiteenscheuren. Het volstaat dat een oorlog naties of delen ervan tegenover elkaar opzet en de barst zit er meteen in: de processen die men cognitieve dissonantie (of consonantie) noemt, zijn namelijk typisch menselijk en altijd werkzaam. Mensen sluiten zich op een onbewust niveau aaneen tegen anderen en passen daarbij hun eigen visie en opvattingen onbewust aan om hun innerlijke mentale wereld enigszins samenhangend te houden.

De essentie is dat Facebook en co dertig jaar geleden niet bestonden en er dus ook geen wereldwijde netwerken van contacten konden ontstaan, hoe broos deze contacten ook zijn.

Het belangrijkste effect van deze erg oppervlakkige contacten is echter niet dàt er contacten zijn – ware contacten zijn er eigenlijk nauwelijks -, maar dat er een gevoel van samenhorigheid op planetaire schaal ontstaat. Mensen worden vandaag de dag elk etmaal opnieuw met de andere kant van de aardbol geconfronteerd. Het volstrekt ongewone wordt minder ongewoon en de natuurlijke achterdocht die het vreemde altijd oproept wordt enigszins afgevijld. Er ontstaat zoiets als een planetaire solidariteit, hoe broos en fragiel die ook zijn moge.

Misschien mogen we niet meer verwachten dan een broze en brosse solidariteit, maar ze is er wel en vroeger niet, om de simpele reden dat je niet solidair kunt zijn met iets waarvan je het bestaan niet eens kent.

Welnu: het komt me voor dat schier overal, maar vooral bij de wat jongere generaties, een grotere gevoeligheid is gegroeid voor deze wereldwijde samenhorigheid en onderlinge solidariteit en voor het feit dat onze aarde een heus ruimteschip is waar we met z’n allen op zitten.

Omdat jongeren tegenwoordig best wel goed zijn opgeleid beseffen ze dat die wereld ook kwetsbaar is. Eén grote ruimtesteen kan ons het lot van de dinosauriërs doen delen. Iedereen kent de militaire capaciteiten van de wereld, waar inmiddels zo’n 100.000 tanks opgesteld staan en grote arsenalen met kern- en andere massavernietigingswapens voor gekke staatslui of dito generaals beschikbaar zijn. Het kan allemaal in één enkele fatale klap afgelopen zijn.

Alles samen genomen groeit dan ook bij de jongere groepen een besef van wereldwijde onderlinge afhankelijkheid, van een vorm van gemeenschappelijke lotsdeling en de daaruit voortkomende noodzaak om alvast met enig respect voor wie anders is in de wereld te staan. Deze onderlinge samenhang wordt vorm gegeven in de feitelijke, wereldwijde verbanden. Die waren er vroeger ook wel – denk maar aan de Verenigde Oostindische Compagnie – doch het gaat nu allemaal veel verder. Engelstalige “muziek” klinkt nu op uit de radio’s van de inboorlingen van Zuid-West Soedan, hetgeen Steven Toulmin doet beweren dat er zoiets als een wereldmuziek aan het ontstaan is. Ik, daarentegen, denk veeleer dat we hier te maken hebben met de wereldwijde greep van de commerciële klauwen van het internationaal kapitalisme… Maar: het is er allemaal wel.

 

Migratie

Over migratie zijn dikke boekwerken geschreven. Paul Collier heeft er een belangwekkend werk over laten verschijnen op het einde van 2013. Het boek werd bijzonder snel ook in het Nederlands vertaald.

Collier en vele andere schrijvers behandelen het thema van de massa-migraties waarvan we allemaal getuige zijn.

Het gevolg is dat de modale Vlaming ( of Nederlander– want etnisch liggen die twee wel heel erg dicht bij elkaar) ook in de kleinste dorpen van Vlaanderen aan den lijve met het letterlijk andere wordt geconfronteerd. Ik heb bij de laatste verkiezingen voor het eerst zwarten bij het stembureau in mijn dorp zien staan aanschuiven. Het andere is er nu, vlakbij, misschien zelfs naast de deur. In de steden daarentegen doet zich een heel opmerkelijk fenomeen voor. Het wordt beschreven door Jan Blommaert, die ‘zijn wijk’ in Berchem als voorbeeld beschrijft en het doet me denken aan wat er in de Amerikaanse immigrantensteden van de tweede helft van de negentiende eeuw gebeurde. Hij vertelt hoe een totaal verpauperde wijk vol oude autochtonen door migranten wordt ingenomen. Die laatsten doen dat omdat ze versleten, verkrotte woningen nog kunnen betalen. De slimmeriken onder hen zien kun kansen schoon om via verhuring van woongelegenheid en via het openen van aan de behoeften van het nieuwe publiek aangepaste winkels en zaken welvaart op te bouwen. Voor zichzelf kopen ze huizen op die ze verbouwen tot vaak heuse juweeltjes, waar ze rijkelijk of alvast in alle comfort leven. Intussen ontstaan er verblijfsgelegenheden voor transitmigranten: mensen die voor korte tijd een onderkomen zoeken, maar niet de bedoeling hebben om in Antwerpen te blijven. Ze zijn een makkelijke prooi van zogeheten huisjesmelkers, maar het positieve is dat zulk gemelk nooit lang duurt. Naarmate de buurt op deze manier terug opkalefatert, neemt ze tegelijk een letterlijk andere kleur aan en biedt ze een ander uitzicht: er ontstaan koffiecafés, kapperszaken, advocatuurbureaus enzovoorts, allemaal bemand door migranten, en gelegenheden voor exotische cultuur- en muziekgroepen, allerlei ‘kerken’ enzovoorts.

Naarmate de buurt haar verpaupering afwerpt wordt ze ook aantrekkelijker voor jonge autochtonen. Omdat ze aan de ene kant nog betaalbaar is en aan de andere kant een exotisch, enigszins kosmopolitisch en uitdagend tintje heeft, verschijnen er steeds meer jonge autochtone gezinnen.

Die worden op de meest letterlijke manier geconfronteerd met het andere: hun eigen kinderen trekken ’s morgens naar de klas in het gezelschap van de zoon van een Pakistaanse kruidenier en de dochter van een Vietnamese horeca-houder.

Ik vind het buitengewoon spijtig dat Jan Blommaert zich niet kan bevrijden van zijn enggeestig maoïsme en daarom de opening niet wil of kan maken naar mensen die vanuit een Vlaams-etnisch standpunt naar de dingen willen kijken. Zijn observaties zijn nochtans heel interessant en een diepgaand gesprek tussen iemand als Blommaert en mensen die hij nu zelf tot zijn tegenstanders heeft ‘gepromoveerd’ zou ons misschien op nieuwe ideeën kunnen brengen.
Als de migratie namelijk een wereldwijd fenomeen is waarvan we kunnen verwachten dat het zeker niet afneemt, is een dergelijke gesprek op z’n minst zinvol.

 

Zucht naar het authentieke.

 

Een derde fenomeen is de eveneens wereldwijde zoektocht naar het authentieke. Mensen willen steeds minder geleefd worden: ze willen hun eigen leven in eigen handen houden. Dat is een mooie ontwikkeling, met wortels vooral in de Verlichting, maar botst op de meest directe wijze met de gronddenkbeelden van de liberaal-kapitalistische maatschappij zoals die in onze dag vorm heeft gekregen. Die berust namelijk op door reclame geschapen schijnbehoeften, die vervolgens door de producten van deze liberaal-kapitalistische wereld worden voldaan. Dat is een erge vorm van uitbuitend economisch paternalisme of tenminste van mentale misleiding van grote groepen mensen.

Die zoektocht naar authenticiteit neemt verschillende vormen aan.

Ik stip er hierna enkele aan.

Een eerste vorm van streven naar authenticiteit vindt men terug in de wereld van New Age, Rebirthing, Energetisme en dat soort dingen. Holisme probeert de individuele mensen in te schakelen in een ruimer geheel, dat zelfs de planeet te boven gaat. Je kunt er een nieuwsoortige vorm van religieuze beweging in zien. Sommige vormen van alternatieve geneeskunde kunnen eveneens als een zoektocht naar authenticiteit worden opgevat. Ze willen weg van de doorgespecialiseerde geneeskunde, die weliswaar alles weet over één orgaan, maar intussen de mens uit het oog verliest. Ze zoeken naar menselijke warmte, naar dat ongrijpbare psychische plasma dat zich aan elke meting onttrekt en zich door geen enkele wiskundige of scheikundige formule laat beschrijven.

In de filosofie kan het postmodernisme in een bepaald opzicht als een zoektocht naar het authentieke worden opgevat. Er is een modisch postmodernisme, dat ikzelf verwerp. Maar er is ook het verlangen naar een vorm van beschouwen of zelfs van denken dat de kaders van vaste intellectuele bouwwerken te buiten wil gaan. Men voelt de principiële onvolledigheid van élk systeem dat de pretentie koestert alomvattend te zijn en men is niet langer bereid zich door dergelijke principieel tekortschietende systemen te laten invangen.

Meer zichtbare, simpele vormen van authenticiteitsbeleving vindt men in de opgang van de stadstuintjes, de massieve verspreiding van bloem- en kruidenbakken op balkons, het ontstaan van beperkte vormen van ruileconomische processen – deze laatste vaak onder druk van de soms onmenselijke gevolgen van de officiële EU-politiek, zoals in Griekenland. De Groene Amsterdammer bracht er enige tijd gelegen een gedegen en uitvoerig artikel over. Er ontstaan alternatieve verblijfsmogelijkheden: mensen die hun huis gedeeltelijk en in beperkte mate ter beschikking stellen van mensen of gezinnen die op een goedkope manier even met vakantie willen, weg van al die dure, verre reizen die de gevestigde toeroperatoren in hun dure brochures aanprijzen. Dicht bij huis maar toch van huis, onder volksgenoten of onder bewoners van hetzelfde land – voor een prikje, slechts mits de betaling van de kostprijs. Intussen ontstaan vriendschappen over allerlei grenzen heen. Mensen vinden elkaar en koesteren zich in het warme gevoel dat een simpele vriendschap geeft.

Een laatste en best wel belangrijke vorm van zoeken naar authenticiteit, is de opkomst van het etnische besef. Ik zeg dit zo openlijk welbewust en ik wil wel degelijk sommige mensen de wenkbrauwen te doen fronsen. Want ‘etnisch’ is door de spraakmakers voluit met Blut- und Bodentheorieën geassocieerd. Wat ik hier zeg is dat zulke kwalificatie – ik weeg wel degelijk mijn woorden – onzin is, als het niet veeleer kwaadaardigheid moet genoemd worden.

Een eerste aspect van deze laatste vorm van zoeken naar authenticiteit is het door een bepaald marxistisch en even bepaald liberalistisch links (!) bestreden identiteitsdenken. Ik heb het identiteitsfenomeen in een boek dat in het najaar moet verschijnen nader uitgewerkt. Waar het mij hier om gaat is de constatering dat in het politieke debat de term identiteit nooit zo vaak opdook als de laatste twintig jaar. In de wat oudere Vlaams-nationale literatuur komt het woord nauwelijks voor. Voor zover ik me herinner komt de term in Max Lamberty’s Philosophie der Vlaamsche Beweging zelfs nérgens voor. Dat is tegenwoordig wel even anders! Nu heb ik sterk de indruk dat wie tegenwoordig over ‘identiteit’ spreekt, daarmee vooral bedoelt: de persoonlijke eigenheid, die hem of haar van anderen verschillend maakt en accentueert als een apart individueel mens, waarop de rechten van de mens van toepassing zijn. Mutatis mutandis wordt het begrip ook op groepen toegepast, en niet alleen op nationale groepen, al is de kritiek vanuit linkse hoek voornamelijk op de nationale identiteitsdiscoursen gericht.

De massieve instroom van immigranten heeft een nieuw type – in wezen is het oeroud, maar in deze modernistische wereld lijkt het nieuw – van identiteit onder de aandacht gebracht: de etnische identiteit. Dat is het tweede aspect. In de Nederlandstalige literatuur is op enkele zeldzame uitzonderingen na weinig over etniciteit te vinden, mede omdat vele literatoren en theoretici van mening zijn dat etniciteit iets van illo tempore is, iets uit het duistere verleden, een relict waar de moderne mens al lang aan voorbij hoort te wezen. Zodoende is het niet eens meer de moeite om er nog bladzijden aan te wijden.

Maar vooral Islamitische immigranten drukken ons met de neus op de werkelijkheid: zij manifesteren wél hun eigen, afwijkende Islamitische identiteit en ze zijn daar nog trots op ook, getuige is de massale aanwezigheid van hoofddoeken in ons straatbeeld. Omdat de antiracismewetten en dito beperkingen van vrije meningsuiting die tegenwoordig in onze wetgeving staan ingeschreven bedreigend zijn, durft niemand die het etnische voorheen bespottelijk achtte, datzelfde etnische bij Islamieten op dezelfde manier als gebeurde tegenover de “eigen” identiteit te bespotten. Dus bloeit die identiteitsbeleving op. Meer zelfs: het wordt door sommige nationalismebestrijders aangemoedigd… als het allochtoon is. In ieder geval krijg je daarmee een ontwikkeling die spoort met een wereldwijde opkomst van etnische bewegingen, zoals, bijvoorbeeld, het verhaal van de Mapuches of Oost-Timor (intussen een staat) laat zien. Als reactie daarop groeit ook bij de autochtone bevolking een etnisch besef. De wereld zal voortaan dus met die etniciteit rekening moeten houden.

 

Deze verschillende verschijnselen vallen allemaal onder één noemer: de algemene zucht naar een authentiek leven. Deze zoektocht is massaal, vertoont zich in alle terreinen van het menselijk bestaan en is diepgaand met vérgaande gevolgen voor het concrete gedrag van mensen.

 

De mensheid vervelt.

 

Het ontstaan van een soort vage planetaire samenhorigheid, hoe oppervlakkig en kwetsbaar ook, de schier onontwijkbare confrontatie van ook de simpelste autochtoon met het andere en het massieve zoeken naar authentieke vormen van leven openen het zicht op een andere manier van menselijk (samen)leven.

Deze andere manier is op een broze manier planetair en kosmopolitisch met daarbij horend een vage, algemene medemenselijkheid die een hard en brutaal racisme steeds minder kansen geeft. Mensen zeggen soms dat ‘het volk’, waarmee ze dan de wereldbevolking bedoelen, steeds meer door elkaar wordt gemengd. Ze denken dan in een eerste reactie dat we voor een era van totale nationaliteitsloosheid staan, een wereld waarin iedereen eigenlijk dezelfde identiteit heeft, en alleen nog op persoonlijk vlak van anderen te onderscheiden valt. Walter Zinzen schijnt die mening aan te hangen. Maar dat is een veel te simpele voorstelling van de feiten. Want diezelfde mensen die weliswaar een zekere mate van kosmopolitisme aanhangen blijken sterk gehecht aan hun eigen oorsprong, hetgeen hen dicht bij het inderdaad groeiende etnisch besef brengt. Niet voor niets gaan zovelen op zoek naar hun voorouders en beschrijven zij de afstammingslijnen van hun eigen familie. Zowat iedereen is op zoek naar een authentiek bestaan, waarin men zin en betekenis hoopt te vinden in een wereld die contingent én kosmologisch kwetsbaar is en voor een leven dat onbetamelijk kort en onbestendig is. Dergelijke authenticiteit staat volkomen haaks op de nationaliteitsloosheid of de volstrekte identitaire gelijkschakeling.

De beide ontwikkelingen – de planetaire samenhorigheid en de queeste naar authenticiteit, ziet men bijvoorbeeld concreet aan de gang in de Berchemse wijk zoals die door Blommaert op een helaas veel te agressieve en militante manier wordt beschreven.

De verschijnselen in Berchem doen zich in alle steden van de wereld voor en tegenwoordig zelfs, in minder felle mate weliswaar, in de kleinere stadjes en zelfs de dorpen van Vlaanderen.

Tegelijk lijkt het wel of de hele wereld in beweging is. Overal beginnen mensen zich te verzetten tegen de hatelijke almacht van internationale kapitalistische groepen of machtsgroepen in het algemeen en zoeken ze ontsnappingsroutes uit de greep van deze groepen. De roep om meer democratie – zij het niet altijd in de westerse vorm – klinkt wereldwijd. De Arabische Lente en de opstanden in Oost-Oekraine zijn er getuige van.

De wereld is aan het vervellen.

In Berchem vervelt ie op een voor iedereen in het oog springende manier.

 

Enkele consequenties voor nationalisten.

 

Ik geef eerst enkele algemene beschouwingen en ga dan vervolgens over naar een paar concrete, voor Vlaanderen belangrijke punten. Ik streef geen volledigheid na.

 

Mijn eerste opmerking is dat het geen zin heeft om tegen wereldwijde ontwikkelingen ten strijde te willen trekken. Zulks te willen doen zou ons naar het verleden katapulteren of irrelevant maken. Ik wil trouwens de hypothese verdedigen dat de wereld ook vroeger vervelde. Alleen was het tempo dan veel lager, zo laag zelfs dat velen de indruk hadden dat niets echt veranderde. Maar ik denk dat dit illusie is. Wat we vandaag meemaken is een enorme versnelling van processen die eigenlijk op zich eeuwenoud zijn.

Een tweede opmerking betreft de illusies van sommige vormen van kosmopolitisme. De wereld wordt weliswaar één, maar niet een- of gelijkvormig. De wereldwijde netwerken wissen het eigene helemaal niet uit – heel vaak is het tegendeel het geval. Confrontatie met het andere voert meestal tot het beklemtonen van het eigene. Wat meer is: het leven met verscheidenheid houdt de geest scherp. Dat is voor Lodewijk Plessers in de Groene Amsterdammer – alweer – van 29/5/2014 de reden waarom we best niet zoeken naar “de” Europese identiteit. Niet alleen omdat ze niet bestaat, maar vooral omdat ze niet màg bestaan. Bovendien geldt de morele vraag of we een dergelijke uitwissing van het eigene wel moeten aanvaarden.

Niet dus.

Een derde opmerking is dat de veelgehoorde, terecht en ook in deze reeks al vaker geuit kritiek aan het adres van multinationale groepen, door een diep gevoel van onvrede wordt gedragen. Dat gevoel is wereldwijd. Overal constateren we dat mensen en groepen van mensen aan de macht van deze economische groepen willen ontsnappen. Ik denk niet dat de internationale groepen eeuwig hun allesomvattende greep zullen kunnen blijven handhaven, al laat het zich aanzien dat die greep nog wel enige tijd zelfs zal toenemen. Maar het laat zich ook aanzien dat alternatieve systemen – ik gebruik met opzet dit algemene woord – zullen groeien en zo krachtig worden dat ze een valabel alternatief voor de bedoelde groepen worden.

Meer concreet voor ons eigen Vlaanderen, en dan vooral de nationalistisch denkenden daarin, ten vierde, zullen we ons moeten buigen over een groeiend Vlaanderen dat op vele plaatsen ‘Berchemse’ toestanden laat zien. Hoe gaan we daarmee om? In de geest van mijn eerste opmerking moet ik stellen dat de strijd tegen windmolens zinloos is. Is het mogelijk om een Vlaanderen te bouwen dat weliswaar veel veelvormiger is dan het Vlaanderen dat we vanuit de Romantiek hebben leren kennen, maar nog steeds onmiskenbaar Vlaams en Nederlands is en dat de lijn van zijn eigen geschiedenis doortrekt naar de toekomst? Een dergelijk Vlaanderen zou dan “in de waarheid” blijven, zoals Vaclav Havel dat ooit formuleerde.

Het voorbeeld van Berchem schijnt in ieder geval de mogelijkheid hiervan te illustreren.

Dat betekent meteen dat we anders tegen migratie moeten leren aankijken. Als psycholoog weet ik dat het nieuwe en het andere àltijd achterdocht oproepen en dat zal altijd zo blijven. Op zich betekent dat trouwens dat de repressieve antiracismewetten moeten verdwijnen. Tegen de menselijke natuur strijden is immers compleet zinloos. Maar als we de mate van migratie van vandaag zien als een gevolg van de versterking van processen die altijd al bestonden, en daar tegelijk het algemene, diepe verlangen naar een authentiek leven aan koppelen, zowel voor Vlaamse autochtonen als voor allochtonen, dan kunnen we misschien de weg vinden voor een zoektocht naar nieuwe, misschien originele vormen van samenleven. In die zin moeten zeker nationalisten zich verdiepen in de samenlevingsvormen zoals die zich in Berchem manifesteren. We moeten ons dus afvragen of ook Vlaanderen en bij uitbreiding de Nederlanden niet ook moet vervellen, zoals de hele wereld dat doet. Als we dat niet doen, worden we mogelijks de geschiedenis in geduwd. Nationalisten moeten dus ook de misschien simpele maar niettemin interessante experimenten van nabij volgen en zelfs gaan sturen. Stadstuintjes, huishotels als ruileconomische verschijnselen, het ontstaan van etnisch-specifieke horeca-zaken, gespecialiseerde eenmanszaken waar je je kapotte stofzuiger door een slimme en handige Pakistaan kunt laten repareren en zovele andere dingen meer: ze zijn allemaal de concrete plaats om het nieuwe Vlaanderen vorm te geven.

Tegelijk echter moet Vlaanderen de lijnen vanuit het verleden doortrekken naar de toekomst. Onze taal, onze vanuit de eeuwen gegroeide waarden en beginselen, onze rechtsbeginselen, onze historische oorsprong, ons thuisland zelve: al deze dingen moeten met veel meer kracht en overtuiging in onze maatschappij aanwezig worden gesteld. We moeten, meer dan ooit, zelfbewuste Vlamingen zijn en beseffen dat pas een wereld van voldane volken echt vredelievend kan zijn. Kinderen van immigranten moeten de weg op die van hen uiteindelijk etnische Vlamingen maakt – zij het na enkele generaties pas. Ze moeten mee op de Vlaamse trein. Misschien kunnen goed gestuurde Berchemse toestanden ons daarbij helpen.

Ik pleit daarom fel voor een bewuste herwaardering van het etnische verschijnsel. Om te beginnen moeten we maar eens komaf maken met het misprijzend afwijzen van het etnische. In wezen zijn we allemààl etnische mensen, want we zijn allemaal gebonden aan een oorsprong. Daarom is (volks)nationalisme niet des duivels zoals Joep Leerssen meent, maar een normaal menselijk verschijnsel. Het zou zelfs wel eens kunnen dat etniciteit en een bepaald soort kosmopolitisme helemaal geen tegengestelden zijn, doch elkaar veeleer kunnen aanvullen. We kunnen ons een wereld voorstellen die bestaat uit zelfbewuste maar met de anderen solidaire volkeren en mensen.

Eén ding moet te allen tijde als een paal boven water staan: er moet op deze aarde niet alleen voor ieder individueel mens, doch ook voor ieder volk een eigen onvervreemdbare plaats zijn, een plek waar men ‘thuis’ is. Zonder zo’n plek komt er nooit of te nimmer vrede, want alleen voldane volken kunnen zich veroorloven kosmopolitisch te zijn, schreef ooit Michael Ignatieff. Ik denk hier maar even aan de Palestijnen.

De verhouding tussen allochtonen en autochtonen in Vlaanderen, zo zal ik elders uitvoerig betogen, is er een van botsende identiteiten. Welnu: de kern van dit probleem concentreert zich, naar mijn oordeel, op de vraag of de binnenkomende, allochtone etnische identiteit op gelijke hoogte mag of zelfs moet staan met de autochtone etniciteit. Eugeen Roosens had eerder al dit probleem gesteld.

Het antwoord op deze vraag is beslissend voor het voortbestaan van zoiets als Vlaanderen zelf én voor het behoud van de vrede. Als de allochtone en autochtone identiteiten van hetzelfde niveau mogen zijn, dan stevenen we onverbiddelijk af op zware conflicten en op Balkantoestanden. Als de Vlaamse etniciteit op Vlaams territorium de voorrang krijgt waar ze volgens het etnisch beginsel recht op heeft, kan het beeld veel genuanceerder worden en blijft de weg naar uiteindelijke assimilatie open. Ook geassimileerde Vlamingen kunnen voldane mensen zijn en zullen hun authenticiteit beleven! De situatie ‘tussenin’ moet worden vermeden, of zo kort mogelijk gehouden: het is een overgangstoestand die vol psychologische en dus politieke spanning zit. Alweer is het voorbeeld van “Berchem” misschien een richtpunt.

Voorts: in de wereld waarin we steeds meer terecht komen, dit is: onze vervellende wereld, lijkt me steeds minder plaats te zijn voor nieuwe of oude imperia zoals de EU of de negentiende-eeuwse nationale staten zoals diegene waar bijvoorbeeld Afrika zo rijk aan is en waar Basil Davidson ooit fel naar uithaalde. Voor constructies zoals België is er op de langere termijn geen ruimte meer. Aan een planetair samenhorigheidsbesef zal op de een of andere manier een planetair bestuur moeten beantwoorden. Dat laatste is er ook nodig, want de globalisering schept wereldwijde processen en problemen, om de klimaatverandering niet te noemen. Het spijt me – of helemaal niet -: maar ik laat me dan ook geen Europese identiteit aanpraten, ook dat doen de spraakmakers daarvoor zoveel moeite. Ik zou trouwens niet weten dat die Europese identiteit zou inhouden. Als ik de preambule van het “Verdrag tot instelling van een grondwet voor Europa” lees, dan lees ik daar niets in, dat niet ook voor andere delen van de wereld zou kunnen gelden. Het is vreemd dat iemand als De Gucht, die het recht opeist om zijn eigen, persoonlijke identiteit te kiezen, niet dezelfde eis formuleert als het om Europa gaat…

Als democraat is het mijn standpunt dat er tussen een planetair bestuur en de voldane, zelfbewuste volkeren helemaal geen tussenniveau meer nodig is. Zo’n tussenniveaus zijn duur en compliceren de zaken alleen maar. Het geld dat we zo uitsparen kunnen we gebruiken om voor mensen de noodzaak weg te nemen om uit hun land weg te trekken.

En, tot slot, kom ik terug op de overwinning van de groene partij bij de laatste verkiezingen, op 25 mei jl. Ik denk dat de groene partij in Vlaanderen een soort affiniteit oproept met die zich vervellende wereld. Ze doet dit minder bewust en haar succes berust dunkt me voornamelijk op haar imago uit het verleden, dat vooral bestond uit nonconformisme en een alternatieve, vrije en wat eigenzinnige en dus authentieke omgang met de wereld. Voor mensen die zich meer dan gemiddeld associëren met deze vervellende wereld, is “groen” een soort lokroep, een symbool voor een noodzakelijke nieuwe, veranderde politiek in diezelfde vervellende wereld. Die partij heeft daar dus op zich geen verdienste aan. Wat meer is: het is niet die groene partij – die in de campagne overigens opvallend weinig over groen sprak – die voor de opdracht staat om Vlaanderen ‘om te bouwen’ en de toekomst in te leiden. Daartoe heeft deze partij zichzelf de weg afgesneden door zich namelijk op een onbezonnen maar niettemin voor sommigen aantrekkelijke manier tegen het etnische en het nationale te verzetten maar intussen wel de versleten, overbodige, schadelijke en op termijn tot verdwijnen gedoemde Belgische staat te omarmen en dat alles nog als een ‘positieve houding’ voor te stellen ook.

De integratie van de immigranten, het scheppen van nieuwe samenlevingsvormen, het tot stand brengen van een nieuw Vlaams – en liefst nog Nederlands – maatschappelijk model, is dé opdracht bij uitstek van een partij die haar politiek laat leiden door het Vlaamse nationalisme. Misschien is het wel haar énige belangrijke opdracht.

De enige die haar echt van alle anderen onderscheidt.

 

 

Jaak Peeters

Mei 2014

“Wij zien niet het individu”. Herwaardering van het etnische.

Wij zien niet het individu, niet de staat, maar de gemeenschap als belangrijkste gegeven. Wij zijn niet alleen voor onszelf geboren.

Dit zijn de woorden van Bart De Wever die de redactie van De Morgen op de eerste bladzijde van zijn katern plaatste, de dag van zijn interview met die krant.

Het is, naar mijn aanvoelen, de interessantste uitspraak in deze hatelijke en smerige, maar voor het overige compleet voorspelbare verkiezingscampagne.

Niemand moet De Wever en zijn partij verdedigen: Ze zijn daartoe zelf wel in staat en het is bovendien niet de opdracht van deze artikelenreeks om een partij te verdedigen.

Dat onderwerp kan hier dus achterwege blijven.

De draagwijdte van De Wevers woorden gaat de waan van onmiddellijkheid van een verkiezingscampagne verre te boven.

Ze zijn een programma op zich, maar meer nog vormen ze een visie, of tenminste de uiting daarvan.

 

Het is bekend dat de Verlichting het individu en zijn rechten voorop stelde. De rechten van de burgeres van Olympe De Gouges, de rechten van de mens van Paine – weliswaar geen Fransman, maar wel van dezelfde geest doordrongen: het gaat telkens over individuele rechten. Aan dat menselijke individu komen niet alleen alle rechten toe: datzelfde individu is ook het centrale ijkpunt voor elke vorm van beleid en het centrale doel van dat beleid. Alles, maar dan ook letterlijk alles moest en moet wijken opdat dit centrale doel bereikt zou kunnen worden. Alles wat de mens onderneemt heeft bijgevolg maar één enkel doel: het belang van het menselijk individu.

 

De gaten en ogen in deze opvatting werden al vroeg opgemerkt. Joseph de Maistre – al wel eens een reactionair genoemd, al vind ik die term onrecht aandoen – had wel wat redenen om de Franse Revolutie satanisch te noemen. In de Nederlandse vertaling van diens Considérations sur la France staat de volgende korte passage te lezen: Maar wij, zwakke en blinde mensen, wie zijn wij? En wat is dat flakkerende lichtje dat wij ‘rede’ noemen? Zelfs al hebben wij alle kansen berekend, de geschiedenis aandachtig bestudeerd, en alle twijfels en belangen bediscussieerd, dan nog vermogen wij, in plaats van de waarheid, slechts een bedrieglijke nevel te ontwaren. (blz. 139)

Hier spreekt de wijze mens die tot bescheidenheid oproept. Hij matigt de aanspraken van de revolutionair, die in zijn blinde overmoed met het onkruid tegelijk de goede planten verbrandt en daarmee verder van huis uitkomt dan toen hij aan zijn onderneming begon.

De Maistre vraagt bedachtzaamheid, net zoals Burke, door wie hij erg werd geïnspireerd.

Deze mensen kwamen tot hun inzichten mede door wat zij rondom zich zagen gebeuren: de terreur van het linkse regime in Parijs, de inval en later annexatie van Savooien in 1792, het bloedig neerslaan van de contrarevolutionairen, die eerder de linksen op een bloedige manier uit de macht hadden verdreven. Extremisme roept extremisme van tegengestelde natuur op, zo leerde de Maistre, en de geschiedenis heeft hem nadien helaas vaak gelijk gegeven.

 

Hoe komt het toch dat een land met een zo hoge, oude cultuur plots in de grootste wandaden vervalt die, alles wel beschouwd, zelfs als een voorbeeld voor de latere Nazipraktijken zouden kunnen gezien worden? Er vallen ongetwijfeld historische redenen aan te wijzen waarom terreur en repressie en nadien onbegrensd imperialisme met name in Frankrijk tot voordien ongekende hoogten werden opgezweept.

Doch wellicht is verstandig om veeleer de aandacht te richten op de denkbeelden die onderhuids tot stand waren gekomen in een Frankrijk, dat niet alleen Voltaire en Diderot, maar ook Descartes had voortgebracht, die door velen als de vader van het subjectivisme wordt beschouwd. Zijn verwerking van de dertigjarige oorlog had ertoe bijgedragen dat hij het individuele bewustzijn als uitgangspunt van denken en handelen zag. Het Je pense, donc je suis is niets anders dan het samentrekken van het hele mentale universum in dat éne subjectieve, individuele punt. Een soort geestelijke singulariteit. Alles wat buiten dat individuele bewustzijn valt, wordt dan object. Het is interessant de etymologie van dat laatste woordje even in herinnering te brengen: het komt van het Latijnse obicere, dat ‘voor-werpen’ betekent. Een object ligt daar, voor ons op de grond geworpen, machteloos afwachtend tot wij het oprapen of, zoals in de Franse Revolutie, brutaal vertrappelen.

 

Laten we nu even terugkeren naar de woorden van De Wever. Ik ken hem en zijn gedachtewereld al langer, maar wie hem van op afstand volgt beseft dat hij iemand is met veel meer inhoud dan sommige van zijn critici wel denken.

“Wij zijn niet alleen voor onszelf geboren”. Dat is wellicht het belangrijkste zinnetje uit het citaat. Het is een stelling die regelrecht ingaat tegen het individualisme dat door Descartes werd voorbereid, in de Revolutie werd gepraktiseerd en heden ten dage algemeen verspreid is. Ten gronde zegt De Wever dat niet het individuele subjectieve bewustzijn het ultieme referentiepunt is en zelfs dat dit individuele referentiepunt niet eens echt individueel is. Anders gezegd: dat zogenaamd individuele subject is niet denkbaar zonder tegelijk en onmiddellijk – dus zonder bemiddeling van wat dan ook – daar de omgeving bij te betrekken. Dat individuele subject bestààt dus niet. Wat bestaat is een ervaring van een er-zijn–in-een-omgeving door één centrale, ervarende instantie, die wij het individu noemen.

 

Dat lijken cryptische woorden, maar dat zijn ze helemaal niet.

 

We ervaren ons bestaan niet, zoals de individualisten – revolutionairen en liberalen – dachten en denken, als “het ik tegenover de wereld”. Dat dit zo zou zijn, is interpretatie achteraf, of beter nog: ideologie achteraf. We vermalen de ervaring van ons er-zijn zodanig, dat wij het begrijpen als een contrapositie van een ik tegenover een daartegenover en daarbuiten staande wereld.

Maar dat is, zoals ik zei, interpretatie achteraf.

Je hoort de mensen al eens zeggen tegen iemand die erg ziek is geweest: “je bent er nog!”. Daarmee zeggen ze eigenlijk: je leeft nog. Maar eigenlijk zeggen ze iets meer: je bent nog onder ons. Je bent nog op de wereld. Mensen beleven het “er zijn” als een samen met anderen in de wereld zijn. De allereerste ervaring is dus deze van “in de ons bekende omgeving vertoeven”. Nadien sluipt een element van mogelijke vijandigheid in onze geest binnen. We koppelen aan de ervaring dat we in een bekende omgeving vertoeven het gevoel van een mogelijke dreiging vanuit die omgeving of delen daarvan. We doen dat veelal vanuit de ervaring van het verleden, omdat we geleerd hebben dat uit sommige hoeken inderdaad gevaren kunnen opduiken.

Maar dat is een vertroebeling van de oorspronkelijke ervaring.

 

Psychologen zullen zeggen dat deze emotionele lading meteen al met de ervaring verschijnt, maar dat is niet wat mij hier bezighoudt: het gaat erom in te zien dat de ervaring van het er-zijn en de emotionele lading van sommige elementen uit de omgeving die dit er-zijn kleurt, twee verschillende dingen zijn.

Dat onderscheid is nodig voor een zuivere manier van denken.

Als we namelijk toestaan dat de emotionele verkleuring van ons er-zijn ons enige uitgangspunt is, kunnen we alleen nog maar uitkomen op ideologie en dus op politieke keuzen.

Zo wordt ons gezicht op ons wezenlijke er-zijn echter verduisterd. En zo dreigen allerhande ‘extremistische’ ontsporingen, want er is dan niet langer de wijze correctie die zegt: “je bent er nog!”, wat betekent: “dit is het essentiële: dat je nog op de wereld bent, onder ons.” Precies daar ligt, naar mijn aanvoelen, de grondslag van de waarschuwingen van Burke en de Maistre. Triviaal gezegd: mensen vallen niet te vertrouwen omdat ze overal en altijd hun belang najagen, maar we horen nooit het menselijke samenzijn zelf uit het oog te verliezen.

 

Waarom ik dat allemaal zo zeg?

 

Ik had onlangs een gesprek met mijn moeder. Het mens is hoogbejaard maar nog goed ter tale, zeker als het over de dingen uit haar jeugd gaat.

In dat gesprek sprak zij een zin uit, die me goed is bijgebleven. Telkens ik aan de Ganzenstraat denk, dat zie ik die huizen in die straat, en de mensen die daar woonden. Ik zie Jan van Dictus en An van den Dikke en Door van Jef van ’t Speen. Ik zie de straat, een zandstraat vol stof in de zomer en slijk in de winter en ik zie de weide voor onze deur, met daarin onze Pol, onze pony, waarop ik soms, in de wei en als ik dacht dat niemand het zag, al eens ritje reed.

De Ganzenstraat is de straat waar ze geboren is en haar jeugd heeft doorgebracht.

 

Wat is de ervaring van mijn moeder, zoals ze die hier beschrijft? Zij geeft hier haar ervaring van haar er-zijn weer, in de omgeving zoals die in haar jeugdjaren op haar netvlies gebrand stond. Die ervaring omvat niet een individueel ik, geïsoleerd en los van de rest van de wereld, maar een centraal ervarend ik, dat direct in haar wereld – omgeving – ingeplant staat. Omgeving en ik zijn tegelijk gegeven en kunnen niet van elkaar worden gescheiden. Ik kan me niets voorstellen bij mijn moeder die daar “staat te zijn”, zonder dat tegelijk ook de huizen van An van den Dikke, die wei en de Pol gegeven zijn.

Mijn moeder zou aan die wereld dus niets kunnen veranderen, zonder ook die omgeving te veranderen. Het is allemaal tegelijk, of helemaal niets.

 

En dat brengt ons bij de voorzichtigheid die De Maistre bepleit. Je kunt je gewoon niet opstellen alsof wij los van de wereld rondom ons staan om die wereld dan vervolgens vrijelijk naar onze hand te zetten. Dat gaat helemaal niet als we inzien dat we al te gemakkelijk voorbijgaan aan wat die eerste, originele ervaring van het er-zijn is: namelijk het in-onze-omgeving-staan, “onder ons zijn”, en gelijk toestaan dat emotionele betekenissen die ervaring al meteen beginnen te kleuren. Ons optreden achteraf, dat hierop is gebaseerd, is dan ook gekleurd.

Op zich is deze verkleuring geen ramp en menselijk zelfs onvermijdelijk, maar je moet die verkleuring wel in de gaten houden.

Als dat niet gebeurt voert de combinatie van een subject dat gelooft ongestoord zijn omgeving te kunnen veranderen met de gekleurde ervaring van het er-zijn tot satanische toestanden.

 

Welnu: Wat De Wever in zijn interview uitspreekt is, alles wel beschouwd, een pleidooi om onze eigenlijke ervaring van ons er-zijn-in-onze-omgeving niet te laten ondersneeuwen en politiek te laten doorkinken.

 

Maar er is iets anders, en daar wijst De Wever niet op – wellicht omdat het hem niet gevraagd werd.

 

Mensen als Anthony Smith en Christine Stallaert wijzen er in hun studies over nationalisme en etniciteit op, dat de ervaring van een eigen homeland, een thuisland, een centraal en kenmerkend deel van het etnisch beleven is. Dat homeland is weinig anders dan de wereld, de omgeving waarin men zichzelf geplaatst ziet, op dezelfde manier als mijn moeder haar jeugdherinneringen aanbrengt – het weinige dat verschillend is, is dat de gedachte van een homeland voor een hele gemeenschap wordt toegepast.

Zoals het verhaal van mijn eigen moeder duidelijk maakt leven wij allemaal in ons eigen, kleine homeland. Zoals mijn moeder zichzelf ervaart midden in haar omgeving, vol met huizen, mensen, weiden en paarden, zo ervaart ieder van ons zijn er-zijn als een geworpen zijn in een omgeving, die we helemaal niet zelf hebben gemaakt, maar waar we wel onverbrekelijk mee verbonden zijn. Zoals hoger gezegd is het zelfs niet denkbaar dat we ons daaruit mentaal zouden kunnen isoleren. We zouden niets zijn, als we dat zouden kunnen, we zouden “leeg” en inhoudsloos zijn en dus geen identiteit hebben. Als we aan onszelf denken, denken we onmiddellijk ook aan de omgeving waarin we verkeren. We zijn heus niet voor onszelf alleen geboren. We worden geboren in een wereld waarin we ingroeien en waarmee we vergroeien.

 

Laat dat homeland nu de kern van het etnisch ervaren zijn. Mensen ervaren de omgeving waarin ze geboren zijn en opgegroeid als intrinsiek met henzelf verbonden. Ze horen in die omgeving thuis en het andere zal altijd enigszins vreemd blijven – een onoplosbaar probleem voor dromers van een kosmopolitische wereld.

 

Trek de ervaring van mijn moeder – iedereen kan zo’n ervaring voor zichzelf wel oprakelen – eens door?

Door van Jef van ’t Speen was getrouwd met een zus van Fons Bens, wiens eerste vrouw, bij wie hij twee kinderen had, vroeg overleden is. Fons hertrouwde met Anna Aerts, dochter van een buurman, en met haar had hij nog vier kinderen. Zijn oudste is dan getrouwd met iemand van over de vaart en is bij haar huwelijk bij haar schoonouders gaan inwonen, waar ze meehielp in de boerderij, terwijl haar echtgenoot naar de fabriek ging werken.

Je ziet op deze manier zo een hele gemeenschap verschijnen, als een groot spinnenweb aan elkaar hangend, bestaande uit individuele mensen, die in hun ervaring van hun er-zijn hun kleine eigen omgeving onmiddellijk mee ervaren en samen delen.

 

Dit is mijn aanvoelen: er loopt een strakke lijn van de erkenning van de wezenlijk diepe sociale aard van mensen naar de erkenning van een etnische beleving in het bestaan in een gemeenschap.

En ik zie rondom mij dat diegenen die het individualisme onder al zijn vormen prediken, van revolutionairen tot liberalen, tegelijk de oorlog aan de etniciteit hebben verklaard.

Het wordt duidelijk waarom deze verbanden zo liggen.

 

Op deze ideeën bouw ik mijn standpunt dat het verketteren van de etnische gedachte, zoals men die tegenwoordig overal pleegt uit te voeren, verwerpelijk is en bestreden moet worden.

Hetgeen nog niet zeggen wil dat we er niet alles aan moeten doen om vele, vele dingen te verbeteren. En die dingen: dat betreft meteen de hele gemeenschap, het hele spinnenweb van hierboven. Ook de sukkelaars, want die maken deel uit van het spinnenweb. En ook het open oog voor voortijdige verkleuring van de werkelijkheidservaring waar Burke en de Maistre voor waarschuwden.

 

Ik geef het toe: het is puur toeval. Maar in de Groene Amsterdammer van 24 april 2014 stond te lezen dat de talentenjacht die nu overal ter wereld gaande is onder grote bedrijven, deze laatste vaak niet verder helpt. Het blijkt dat niet de individuele talenten een organisatie sterk maken, maar veeleer het omgekeerde: precies in een goed functionerende organisatie ontwikkelen talenten zich het best. He individu komt dus niet eerst. De ongemakkelijke waarheid is dat die analyse ook wel eens kan gelden voor landen, dixit De Groene.

Dat betekent dat landen die volgens het gemeenschapsprincipe zijn georganiseerd het niet alleen beter kunnen doen, maar ook voor het individuele lot beter uitpakken. Opnieuw wordt het alomtegenwoordige individualisme door de mangel gehaald.

Socialisten zouden naar mijn smaak in déze gedachtewereld nieuwe inspiratie moeten puren.

Dat zou hen in plaats van tegenstanders net de grootste voorstanders van gemeenschapsdenken maken – zeg maar van nationalisme en etniciteit. Overigens zijn vele nationalismen in de wereld links.

Als ze hun vooroordelen en oude, inmiddels versleten taboes achterwege laten en de oude ideeën op de schop leggen, is een ander, hedendaags socialisme mogelijk.

Noem dat nu een conservatief socialisme.

Een interessante combinatie toch?

 

Jaak Peeters

Mei 2014

 

 

Westerse machthebbers op antidemocratisch spoor

Democratie betekent in beginsel dat de echte beslissingen, die beslissingen die er toe doen, niet door een kleine binnen- of buitenlandse groep worden genomen, maar door iedereen op wie de beslissing toegepast wordt. Door dat beginsel toe te passen worden deze mensen burgers. Democratie vereist daarmee een strikte oriëntatie op de zelfbeschikking door die burgers. Zij zijn het, die hun toekomstig lot en dus dat van hun kinderen in een zo groot mogelijke vrijheid bepalen.

Zo simpel als het grondprincipe is, zo moeilijk is de concrete toepassing ervan.

Als immers het zelfbeschikkingsrecht aan de burgers toekomt, hoe zit het dan met de verhouding tussen het recht op individuele zelfbeschikking en de rechten van de andere leden van de groep?

Iedereen herkent hierin oude en nog steeds niet tot volledige voldoening van iedereen opgeloste vraagstukken zoals de collectieve rechten versus de individuele, een probleem waarmee extreemlinks tegenwoordig heftig worstelt.

In principe hebben burgers het recht om zich vrij aaneen te sluiten en zich als groep te manifesteren of zelfs daar politieke zelfbeschikking voor te eisen. Op zich valt er geen reden te bedenken waarom zulks niet zou mogen.

Wie echter dit principe ad absurdum door wil trekken, komt uit op een totaal verkruimelde maatschappij: iedere burger oefent in volle vrijheid zijn zelfbeschikkingsrecht uit, alsof hij een staatje op zich zou zijn.

Als dat al zou kunnen, quod non, dan valt gemakkelijk in te zien dat sommige burgers dan bevoordeeld zullen zijn, bijvoorbeeld als gevolg van hun grotere financiële draagkracht. Daardoor zullen groepen ontstaan die machtiger zijn dan volgens de democratische beginselen is toegestaan. Zo doende vernietigt een tot in het extreme doorgetrokken democratische gedachtegang de democratie zelf.

De uitoefening van het democratische recht op vrije beschikking over het eigen lot is dus aan beperkingen onderhevig.

Maar welke?

Ook dit punt is oud zeer en een discussiepunt dat nooit echt bevredigend werd opgelost.

Nationalisten echter hebben hier tenminste een begin van een antwoord. Burgers oefenen hun persoonlijk zelfbeschikkingsrecht uit in overleg en samen met de andere burgers, als die op een voldoende wijze samenhang ervaren om onderling solidair te zijn. De beste vorm van samenhang is deze van de volksgemeenschap of die groep, waarvan de leden, als ze tenminste goed werden ingelicht door een degelijk onderwijs, zich allemaal bewust zijn van een gemeenschappelijke oorsprong en een samenhang die het bereik van losse individuele verbintenissen te boven gaat.

Als een gemeenschap zichzelf ervaart als één grote familie, die een eigen thuisland bezit en een eigen oorsprongsgeschiedenis bezit, dan is er, globaal en algemeen genomen, een grens tussen wie tot de groep behoort en wie niet.

Wie ertoe behoort wordt door die grens naar de andere leden van de groep gedreven en wordt zo geconfronteerd met zijn gemeenschappelijkheid met de andere leden van de groep. Zodoende ontstaat een hogere graad van solidariteit en de bereidheid om voor elkaar offers te brengen.

Hoewel ook etnische betekenissen gemanipuleerd kunnen worden, onttrekken zij zich toch aan het getrouwtrek dat kenmerkend is voor de waan van de dag. Met andere woorden: etnische betekenissen evolueren weliswaar, maar doen dat traag en ze veranderen vaak erg moeizaam. Ze zijn taai.

Op die manier ontstaat een criterium om een gemeenschap te formeren die zich ook politiek vorm geeft. Dat wil zeggen: binnen een dergelijke gemeenschap kunnen individuele burgers voldoende solidariteit opbrengen om hun persoonlijke zelfbeschikking niet tot in het oneindige door te trekken en hun individuele zelfbeschikking voor een stuk te laten samenvallen met de zelfbeschikking van de andere leden van de collectiviteit.

Langs deze weg is een democratische staatsordening binnen een bepaalde gemeenschap dus mogelijk.

De voorwaarde voor de feitelijke realisatie van zo’n democratische staatsordening en dus voor de democratie zelf is evenwel dat zo’n gemeenschap door de omliggende groepen toegestaan wordt haar democratie te beoefenen. Of, nog anders, een groep moet het recht krijgen om over te gaan tot de vorming van een eigen democratische orde, als zij daartoe wil beslissen.

Dit is het principe van het zelfbeschikkingsrecht van volkeren. Dat principe sluit bijgevolg uiterst nauw aan bij het democratische beginsel in het algemeen. Een gemeenschap die niet de kans krijgt om haar eigen, aparte democratische ordening op te bouwen, bestaat in werkelijkheid uit burgers die gefnuikt worden in de uitoefening van sommige van hun democratische rechten: het recht om vrij de groep te kiezen waarmee zijn hun eigen, individuele zelfschikking willen laten samenvallen.

Welnu: in dit opzicht lopen de zaken niet bepaald in de goede richting.

Dat het met de democratie binnen de staat België niet snor zit, weet zowat iedereen.

De Vlaamse bevolkingsmeerderheid is lang ook geen politieke meerderheid. Grendelgrondwetten en dubbele meerderheden maken dat de Vlaamse meerderheid in werkelijkheid tot een politieke minderheid herleid wordt. Het is zelfs mogelijk om federale regeringen te maken die aan Vlaamse zijde niet eens een parlementaire meerderheid achter zich hebben.

Wat er feitelijk plaats vindt is de weigering Vlaanderen als een “volk” te erkennen. De politieke machthebbers blijven uitgaan van een “Belgisch volk”, ook al bestaat dit sociologisch of etnisch helemaal niet.

Op die manier is het mogelijk om een meerderheid in het “Belgisch” parlement te verzamelen zonder ook een meerderheid in Vlaanderen. Dat botst uiteraard met het beginsel van de dubbele meerderheden, dat in het voordeel van de Franstaligen immers wél wordt toegepast. Het wordt de verzameling van Vlaamse burgers niet toegestaan om zelf, op eigen gelegenheid, de groep te kiezen met wie zij hun persoonlijke zelfbeschikking willen laten samenvallen. Dat is ongeoorloofde geweldpleging ten aanzien van de democratische grondrechten.

Door te weigeren Vlaanderen als een volk met recht op een eigen democratie te erkennen, bedienen de politici uiteraard zichzelf. In het andere geval zou het wel eens kunnen dat politici die nu in Vlaanderen het hoge woord voeren er niet meer zouden bij zijn. Dat komt omdat ze binnen een Belgische context hun macht kunnen vergroten door te steunen op zogeheten politieke families: de socialisten, de liberalen en de christendemocraten (sic). In een Vlaamse context is dat afgelopen.

Daarmee gaat de ideologie dus voor het zelfbeschikkingsrecht.

Waar het mij nu om te doen is, is dat dit soort inbreuken op het democratische zelfbeschikkingsrecht in Europa schering en inslag is en heus geen voorrecht van de staat België.

Het meest recente voorbeeld is de Krim. Voor zover nu bekend is, is het referendum – een democratisch instrument bij uitstek – daar perfect volgens de regels verlopen. De pers verslaat deze zaak echter leugenachtig. Volgens de Volkskrant wonen er 58% etnische Russen op de Krim. Nochtans heeft bijna 83% van de kiesgerechtigden zijn stem uitgebracht en daarvan heeft bijna 97% voor aansluiting bij Rusland gestemd. Van de totale bevolking heeft dan zowat 80% ja gestemd. Als die cijfers kloppen, hebben dus niet alleen etnische Russen voor gestemd. In die 80% zitten immers nog minstens 22% niet – Russen. De pers verzwijgt dit. Maar als dat alles zo is, is de bewering dat “de” Krimtartaren en “de” Oekraïners in de Krim anti-Russisch zijn, onjuist, en geldt dat alleen voor sommigen onder hen. Dat zal ook zo wel zijn, omdat elk regime zijn collaborateurs voortbrengt. Die collaborateurs met het Kiev-regime maken echter kennelijk buitensporig veel amok.

Maar de feiten vertellen dus een ander verhaal. De bevolking van de Krim heeft te kennen gegeven dat ze haar democratisch burgerschap wil delen met de bevolking van Rusland. De meerderheid daartoe is massaal bij een hoge opkomst. De beslissing is dus democratisch legitiem.

Toch verklaren de leiders van de VS en de EU uni sono dat ze het referendum niet erkennen, omdat het niet wettig is.

Hoezo: niet wettig?

Als de etnische Russen in de Krim, samen met andere volksgroepen, in een goed uitgevoerd referendum beslissen om hun politieke democratie samen met de Russen van Rusland vorm te geven, dat is dat hun zuiverste democratische recht. Dat de niet-Russen zich ooit deze beslissing zullen beklagen is mogelijk, doch niet noodzakelijk of zeker. Dat verandert echter nu niets. De bewoners van de Krim hebben als volwassen burgers immers het recht om zich vrijelijk aaneen te sluiten of bij een andere groep aansluiting te zoeken. Zolang dit alles plaats vindt zonder geweldpleging valt er geen reden te bedenken om deze gang van zaken af te keuren. Immers: de individuele burger blijft de drager van soevereine macht en hij, en hij alleen, beslist in volle vrijheid hoe hij zijn lot vorm zal geven. Hij weet dat hij dat niet alleen kan en dat hij dus bondgenoten moet zoeken. Maar ook daarin is hij vrij.

Al deze dingen zijn gebeurd in de Krim.

Het is bekend dat sommige commentatoren in de aanwezigheid van Russische troepen een argument zien om dat referendum niet als wettig te erkennen.

Ik denk daar anders over.

Hoe zouden de Krimenaren ooit een wettig referendum überhaupt kunnen organiseren, aangezien de staat, waartoe ze nu – kennelijk tegen hun zin – behoren, hen niet als aparte gemeenschap met eigen soevereiniteitsrechten wil erkennen? Doordat Kiev, gesteund door het Westen, de democratische rechten van de Krimenaren niet wil respecteren, is er voor die mensen geen enkele mogelijkheid meer om hun politieke lot volgens eigen wensen in handen te nemen, zoals de democratie nochtans bedoelt. Zonder de aanwezigheid van Russische militairen hadden de Krimenaars gewoon geen referendum kunnen houden.

Erger is dat de Westerse houding volledig in tegenspraak is met de verklaringen van Algiers in 1976, waarbij een Universele Verklaring van de Rechten van de Volkeren werd uitgevaardigd. De Canadese Wendat – de originele bevolking van Québec – heeft onder meer op deze basis het principe aangenomen dat elk volk recht op bestaan heeft (artikel 1 – verklaring van 28 november 1990).

Het grondprincipe daarbij is dat van de zogenaamde primordiale autochtonie: de bevolking die het eerst op het bedoelde grondgebied woonde, is er de natuurlijke bezitter van en heeft een onvervreemdbaar recht op zelfbeschikking op dat territorium. Vergelijk met de situatie van de Joden, die ondanks de eeuwenoude diaspora – waarin ze als volk bleven bestaan – toch een eigen autochtoon territorium opeisen.

In het geval van de Krim is een en ander wat onduidelijk, maar de voorgaande volken (de Scythen en de Chazaren) zijn al lang in de huidige bevolking opgegaan. Het is zoiets als onze Morinen en Menapiërs die onherkenbaar zijn opgegaan in wat nu de bevolking van Vlaanderen is. Derhalve moet men zeggen dat de autochtone rechten van de Scythen en de Chazaren op de huidige bevolking zijn overgegaan, aangezien de voorgaande volkeren geen aparte etnische sporen hebben achtergelaten. Als dit de juiste feiten beschrijft, is de huidige bevolking dus 100% “eigenaar” van de Krim. Als diezelfde Krim vervolgens etnisch onderscheiden is van de bevolking waartoe de machthebbers in Kiev behoren, heb je een apart Krimvolk. Aan de nationalistische voorwaarde om het predicaat “volk” te kunnen opeisen is dus voldaan.

Dat Krimvolk heeft in ieder geval het recht op democratische zelfbeschikking en dat betekent dat het volgens zijn eigen omschrijving een eigen democratie mag organiseren. En als de andere bewoners van de Krim zich bij de lotsbestemming van het Krimvolk aansluiten, dan is dat democratisch volkomen in orde. Dat houdt in dat het Krimreferendum wél wettig is en dus de houding van de Westerse machten illegitiem en vooral antidemocratisch. Die Westerse houding is bovendien grof en onbeschoft: burgers mogen dus niet over hun eigen toekomst beslissen als die toekomst een andere is dan de machthebbers voor ogen staat? Op welke gronden dan wel? Is Big Brother dan toch realiteit? Is de Westerse democratie dan fictie geworden?

Eenzelfde gedachtegang geldt voor de Vlaamse situatie. Aangezien er geen etnisch Belgisch volk bestaat heeft de bevolking van Vlaanderen tenminste evenveel recht om volgens de Vlaamse omschrijving de democratie te organiseren, als volgens de Belgische omschrijving. De partijen die dit weigeren, nemen derhalve een antidemocratische houding aan.

Hetzelfde geldt voor de EU. Die heeft al op voorhand de resultaten van eventuele referenda over de onafhankelijkheid van Catalonië, Vlaanderen en Schotland van de hand gewezen. De EU erkent dus de autochtone democratische rechten van deze bevolkingen niet of maar gedeeltelijk – en handelt dus naar eigen willekeur – en neemt dan ook een antidemocratische houding aan.

In al deze gevallen handelen de westerse machthebbers tegen de verklaringen van Bandung (1955) en Algiers (1976). Hoewel de eerste verklaring vooral de dekolonisatie op het oog had en de tweede in de lijn van de verklaring van Bandung uiteindelijk een private verklaring bleef, steunen beide verklaringen op het principe van het zelfbeschikkingsrecht van de Verenigde Naties.

Dat betekent dat machthebbers die de verklaring van Algiers als niet-officieel van de hand doen en dus ook niet toepassen, tenminste moreel in fout zijn.

Maar dan, alweer, nemen ze een principieel antidemocratische houding aan, omdat de democratie tenminste ook aan morele principes moet refereren. Democratie berust immers op de idee van de onaantastbare waardigheid van ieder persoon. Dat is een moreel beginsel.

De positie van de westerse machthebbers in de EU en de VS is dus vanuit een democratisch standpunt niet te verdedigen.

Daarom kan de verklaring van hun houding alleen worden gezocht of gevonden in de aanwezigheid van “belangen” , die van politieke, economische of strategische aard zijn. Voor de EU is dat duidelijk: expansie door inlijving van Oekraïne. Het oude, versleten recept van de machtigen. We zijn het dus nog steeds niet kwijt, of: een EU die slechts de oude machtspolitiek voert en daarom, wat mij betreft, geen greintje sympathie waard is.

Het is mogelijk dat dergelijke “strategische” overwegingen zwaar wegen, maar als zulks tot gevolg moet hebben dat op een systematische manier de democratische rechten van de volken moeten worden genegeerd, dan blijft er maar één conclusie over: deze machthebbers zitten op een totaal verkeerd spoor.

Dat het telkens gaat om gebieden binnen de contouren van wat schimmig “Europa” wordt genoemd, roept bovendien scherpe vragen op over de houding en de bedoelingen van met name de Europese machthebbers.

Dat maakt de zaak alleen nog precairder.

Jaak Peeters

Maart 2014.

Grenzeloos cynisme

Dezer dagen zijn we getuige van een heuse orgie van machtsdenken. Wie de gebeurtenissen in Kiev heeft gevolgd, kan moeilijk anders dan walgen van het volkje dat Europa van zijn burgers en volken heeft overgenomen. Oekraïne bevindt zich ongetwijfeld in een moeilijk periode van zijn geschiedenis. Bovendien moet het land zich nog altijd losmaken uit de oude Russische overheersing. Zulks loopt niet over een leien dakje en het gaat met schokken gepaard.

Men zou nu denken dat een EU, die in haar ‘verdrag’ toch de democratische principes heeft ingeschreven en zegt bezorgd te zijn om de mensenrechten, haar invloed zou aanwenden om de Oekraïners rond te tafel te brengen en hen ertoe zou aanzetten om samen en onder elkaar voor hun problemen een oplossing te zoeken.

In werkelijkheid zien we echter een brutale inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een soevereine buitenlandse staat. Maandenlang heeft de EU, dixit De Morgen op 24/2/2014, de Oekraïense oppositie “aangemoedigd”. Als men weet dat diezelfde Oekraïense oppositie in belangrijke mate eurofiel is en er belangrijke stromingen zijn die aansturen op een aansluiting bij de EU, dan wordt het plaatje meteen duidelijk. De EU stookt in Oekraïne, draagt er bewust, wetens en willens, toe bij om het land nog meer overhoop te zetten, in de hoop dat land in zijn eigen machtsimperium in te lijven. Waarom zouden we niet mogen zeggen dat sommigen van die toch wel curieus uitgeruste ‘betogers’ die we op TV aan het werk zagen in werkelijkheid agenten van de EU zijn?

Franse agenten hebben de Belgische revolutie van 1830 in elkaar gestoken en gestuurd. Amerikaanse agenten zijn in het buitenland zo vaak ‘tussengekomen’ om regimes die hen niet welgevallig waren ten val te brengen.

De EU is dus niets anders. Het is een cenakel waarin de oude machtspolitiek wordt bedreven. Machtspolitiek zoals die al duizenden jaren door alle heersers en potentaten wordt bedreven.

Naar buiten uit uitbreiding van hun territorium. Naar binnenuit consolidatie van hun macht.

Hoe anders is uit te leggen dat op korte tijd zowel de Schotten als de Catalanen en de Vlamingen de boodschap hebben gekregen dat ze er niet op moeten rekenen lid van de EU te worden, als ze zichzelf onafhankelijk verklaren?

Kan iemand het verschil van deze EU-houding met die van de oude grote mogendheden aanwijzen?

Er is veel erger.

De EU draait er haar hand niet voor om hele volken in de miserie te duwen, zoals de Grieken ondervonden hebben. Als de Grieken de euro hadden kunnen opgeven, zouden ze kunnen hebben devalueren en intussen tijd winnen om in eigen huis orde op zaken te stellen. Ook dat is oude praktijk.

Maar zelfs die tijd wordt hen niet gegund. De Grieken moesten op de knieën. Ze moesten herstructureren, hier en nu, ongeacht de sociale gevolgen daarvan. Ziedaar het sociale beleid van de EU. Geen mens begrijpt wat de socialisten in die EU gezien hebben….

En nog is het niet gedaan.

De EU-bonzen weten best dat er in België zoiets als een taalgrens bestaat. Die taalgrens raakt hun kouwe kleren echter niet: ze vegen er lustig hun laarzen aan. Ik zou wel een willen weten hoeveel eurocraten in de winkels in Grimbergen hun brood in het Nederlands bestellen. Heel bewust dus helpt Europa de Vlaamse randgemeenten verfransen.

En als dat alles was!

Van Rompuy, die zichzelf ‘president’ van Europa laat noemen – hoewel hij nooit gekozen werd – verklaarde nog onlangs, bij de viering van de val van de muur in Berlijn, dat de mobiliteit in de EU niet groot genoeg is. Slechts twee tot drie procent van de burgers in een lidstaat zijn tegelijk burger van een andere lidstaat. Volgens Van Rompuy, die econoom is en dus best weet dat sociale dumping het gevolg is van die EU-mobiliteit, moeten er dus in Vlaanderen nog meer Roemenen en Bulgaren in het straatbeeld verschijnen. De EU wil de volken door elkaar mengen om hun nationaal volksbesef te vervagen en opening te kunnen maken voor een Europees nationaal besef.

Tegelijk fulmineren die EU-bonzen tegen ‘het nationalisme’, waarmee natuurlijk het nationalisme zoals dat van de Vlamingen wordt bedoeld. Zij waarschuwen niet alleen voor de ‘gevolgen van nationalisme’, maar ook voor vreemdelingenhaat en racisme.

Je moet niet slim zien om dat gestook van de EU-bonzen te doorzien. Wie een beetje de geschiedenis kent ziet een perfecte herhaling ervan. Naar buitenuit altijd maar expansie, met alle daartoe ter beschikking staande middelen. Naar binnen datgene wat sommigen nation building noemen: homogenisering en opstuwen van een Europees nationaal gevoel.

Imperialisme van het zuiverste water.

Met een cynisme dat werkelijk onvergelijkelijk is, gieten ze over hun imperialisme nog een vals moreel sausje heen.

De volken van Europa worden op de meest cynische wijze door eurocratië bedrogen.

De partijen die op 25 mei een eurofiele positie innemen hebben ons heel wat uit te leggen.

Jaak Peeters

Feb 2014