De paradox van het zien.

In het inleidend hoofdstuk tot zijn Levensbeschouwing, democratisch belicht ( Pelckmans, 2015) schrijft de Hasseltse filosoof Sylvain De Bleeckere over wat hij de paradox van het zien noemt.

De Bleeckere onderzoekt het oude verhaal van de Griekse dramaturg Sofokles over Oedipus, de koning van Thebe.

Het verhaal is bekend. Vanwege de verschrikkelijke voorspellingen bij de geboorte van Oedipus, de zoon van het koningspaar van Thebe, wordt Oedipus als baby weggebracht om gedood te worden. Dat laatste gebeurt echter niet maar hij wordt door adoptieouders onder een andere naam opgevoed. Gekweld door de vraag naar zijn ware afkomst gaat de jonge Oedipus op zoek. Hij ontmoet een oudere man die hij in een gevecht doodt. Voor de poorten van Thebe aangekomen schakelt hij de sfinx uit, die de stad in haar dodelijke greep hield. De Thebanen zijn gek van vreugde, stellen hem aan als de nieuwe koning – de vorige was namelijk overleden – en in die hoedanigheid huwt hij de koningin–weduwe.

Niet lang daarna wordt de stad door grote rampen geteisterd. Oedipus is ten einde raad en in een pijnlijke confrontatie met de blinde ziener Teiresias ontdekt Oedipus dat hij in schande leeft – de oude man die hij onderweg vermoordde bleek zijn biologische vader en inmiddels is hij met zijn eigen biologische moeder gehuwd -, waarna hij zijn vrouw/moeder doodt, zichzelf de ogen uitsteekt en Thebe verlaat.

De Bleeckere laat de lezer zien hoe de blinde Teiresias de waarheid ‘ziet’, terwijl de ziende Oedipus ‘blind’ blijkt, en grote moeite heeft om te ‘zien’ wat Teiresias al veel eerder had ‘gezien’.

Natuurlijk doelt Sofokles hier op de eerste plaats op een metaforisch zien. Doordat wij zo gewoon zijn te zien wat we altijd al rondom ons hebben gezien, zijn wij op den duur ook gaan ‘wonen’ ( De Bleeckere wijst fijntjes op de betekenisovereenkomst van ‘gewoonte’ en ‘wonen’ ) in de ons zo bekend toeschijnende omgeving.

De paradox van het zien bestaat er nu uit dat de gewoonte maakt dat wie ziet tegelijk voor een deel blind is en wie blind is, ziende is. We hebben geen oog voor het andere, zeggen we in het Nederlands – alweer in dezelfde metaforiek. Deze paradox wordt in het verhaal van Oedipus belichaamd door de ziende koningszoon en de blinde ziener.

De Bleeckere knoopt hieraan interessante beschouwingen vast. Ik wil die aanvullen door ze te confronteren met een citaat uit Ongelukkige Identiteit van de Franse schrijver Alain Finkielkraut.

Gewoonte levert een positieve kracht. Doordat hij de dingen rondom zich ziet verwerft de mens een vertrouwde plaats in de wereld waar hij zich thuis kan voelen: waar hij geboren wordt, zijn ouders, zijn ouderlijk huis, zijn bijzondere verleden en de gebruiken die hij op de weg naar zijn volwassenheid geleerd heeft. Het zien, in zijn metaforische en letterlijke betekenis, schept een ruimte die rust en zekerheid biedt en vertrouwen wekt en daardoor de kans geeft om te kunnen groeien en werkzaam te zijn.

De Bleeckere spreekt hier over de organische grondlaag van het bestaan waar iedere mens telkens weer het kracht uit put om zich als een echt mens te ontplooien.

Evenwel heeft het zien – en de gewoonte – ook een keerzijde, zoals het verhaal van Oedipus en Teiresias ons leert: men wordt blind voor de dingen waar men ‘geen oog voor heeft’. Dat is precies het probleem van Oedipus. Het is een algemeen menselijk probleem, want daardoor komt de mogelijkheid tot wat De Bleeckere contemplatie noemt onder druk.

Ik wijs erop dat het woord ‘contemplatie’ , dat afgeleid is van het Latijnse contemplatio ( ‘aanblik’), in het Nederlands zijn equivalent vindt in het schouwen. Merk in de beide gevallen de sterke verwijzing naar het zien.

In het schouwen of de contemplatie toont zich nu de menselijkheid bij uitstek. Je ziet er het ontstaan van het schouwende subject in. Het schouwen vormt dan ook de bodem van een democratische ingesteldheid. Die (democratische ingesteldheid en wil, j.p.) is ontsprongen aan hun toeschouwerschap en inspireerden hen tot het opnemen van hun verantwoordelijkheid daar waar ze leefden en werkten. ( De Bleeckere, blz. 281) Het schouwen van de wereld werkt als een oproep.

Welnu: het is duidelijk dat De Bleeckere ons aanspoort de weg van het evenwicht te bewandelen: je moet zien, maar tegelijk beseffen dat er vele dingen zijn die je (nog) niet ziet maar best ook zou zien. Daarom moet er altijd opening blijven naar het Andere.

Contemplerend zien is bijgevolg tegengesteld aan ‘vernietigen’, waardoor wat gezien kan worden, verdwijnt.

Op dat punt aangekomen wil ik de woorden van de Franse filosoof Alain Badiou, geciteerd door Alain Finkielkraut ( blz. 79) onder ogen (!) brengen: “Laten we van de vreemdelingen tenminste één ding leren: vreemd genoeg voor onszelf , ons toekomstperspectief ver genoeg van onszelf plaatsen om niet meer vastgeketend te zijn aan die lange westerse blanke geschiedenis die ten einde loopt en die ons niets anders meer te bieden heeft dan onvruchtbaarheid en dood. Laten we, tegen het veiligheidslievende, nihilistische doemdenken in, de vreemdheid van de ochtend begroeten.”.

En daarna vervolgt Finkielkraut: “Om de dageraad te laten aanbreken, moeten we de bevolkingsimmigratie dus niet langer als een bedreiging, een uitdaging of een probleem zien, maar als een kans om iets goed te maken, en alle immigratiebeperkende wetten afschaffen. Frankrijk, Europa het Westen hebben zwaar gezondigd door de Ander tot rede te willen brengen: nu krijgen ze de gelegenheid om door de Ander te worden gezuiverd van zichzelf en van hun schuldige verleden.”

Ik kan me voorstellen dat de partizanen van IS dit soort proza van harte zullen toejuichen.

Doch dat is niet mijn punt.

Mijn punt is dat het pleidooi van De Bleeckere om tegelijk aandacht te hebben voor het zien en voor wat we (nog) niet zien, dus helemààl niet inhoudt dat we het eigene moeten laten vernietigen (“die lange westerse blanke geschiedenis die ten einde loopt en die ons niets anders meer te bieden heeft dan onvruchtbaarheid en dood”). Evenmin hebben we het recht het eigene – het ‘gewone’, de plaats die we vanuit ons eigen zien bewonen – te verwaarlozen, want De Bleeckeres pleidooi klinkt als een uitnodiging tot respect voor de positieve kracht van het eigene, nodig voor de groei van een democratisch bewustzijn. We moeten dat gewone integendeel, zoals de toeschouwers van Sofokles, ‘bijwonen’ – erin opgaan, omdat we erbij betrokken zijn en het ons aanspoort.

Dat de vreemdeling ons confronteert met wat we gewoonlijk niet zien en ons dus de ogen kan openen, zal geen redelijk mens betwisten. In die zin vinden we in de vreemdeling de figuur van Teiresias terug.

Doch zoals gezegd is dat hier niet mijn punt.

Contempleren is dus niet het eigene vernietigen. Niet alleen omdat we onszelf daardoor van de rust en het vertrouwen beroven dat we nodig hebben om te leven, maar omdat de contemplatie – lees ook: de democratische discussie en het debat – zelf geen zin heeft, als niet alle elementen hun kans krijgen. Als je een deel van de wereld niet toelaat, krijg je geen grond voor een democratisch bestel.

Op die grond roep ik dan ook op om ons met kracht te verzetten tegen een nogal curieuze strekking die ook in Vlaanderen luid haar stem laat horen. Ze werd op een populaire doch wel duidelijke manier door een Antwerps politicus verwoord als ‘weg met ons!’.

Ik meen namelijk te moeten constateren dat de autochtone Vlaming te vaak als vanzelf als een racist (…) wordt weggezet. In plaats van uit te gaan van de feiten en daardoor de ware contemplatie mogelijk te maken, wordt de Vlaming meteen in staat van beschuldiging gesteld. Als een deel van het te schouwen veld meteen als ‘fout’ wordt aangemerkt, is er geen sprake meer van een debat, maar komen we terecht in de sfeer van een politieke schuldcultuur, waar Pascal Bruckner over schreef en kan men elke betrokkenheid vergeten. Alleen het conflict blijft dan over. In dezelfde geest verwerp ik zo’n ondingen als de ‘herinneringseducatie’ van Frank Vandenbroucke: men moet de héle geschiedenis kennen om er de juiste conclusies uit te trekken. Dat is moeilijk genoeg. En ik aanvaard geen ‘collectieve schuld’. Aan wat ik niet heb kunnen verhinderen heb ik geen schuld, wat iets anders is dan het opnemen van een verantwoordelijkheid voor een geheel waartoe ook diegenen behoren, die slachtoffer waren van de foute handelingen van mijn voorgangers. En daarom moet ik ook niet weten van het mediatieke gebazel over ‘extreemrechts’ enz., want dan ga je je te buiten aan uitsluiting.

Het is verbazend te moeten constateren dat 2400 jaar Griekse tragedie niet volstaan om ons te doen inzien dat het kijken naar Het Andere niet betekent dat tegelijk Het Eigene moet verdonkeremaand of zelfs afgeschreven worden en dat zovelen gegrepen blijven door de paradox van het zien.

Jaak Peeters

Mei 2015

Kreunen onder taboes

In Doorbraak van april 2015 eindigde Laurens De Vos zijn bijdrage Door mijn schuld, door mijn grote schuld met het van enige ontgoocheling getuigende zinnetje ‘we leren niet bij’.

Dit korte zinnetje zet me aan om wat te mijmeren over de staat der dingen, zoals een mens die door het leven getaand is dat vaker pleegt te doen.

Maart 2015, in een klein Vlaams provinciestadje. Terwijl de politiek schande spreekt over en de media vol staan van discriminatie en achterstelling, onder meer in de wereld van de huurwoningen, stelt een erfgenaam het pas gerenoveerde huis van zijn ouders te huur. Vader is namelijk enkele maanden geleden overleden en de erfenis is geregeld.

Twintig kandidaten krijgt hij over de vloer. Dertien ervan blijken leefloners te zijn, sommigen met verschillende kinderen.

Bezorgd om het behoud van de goede staat van zijn goed vraagt de kandidaat-verhuurder aan de leefloners: ‘hoe ga je de huur betalen, want je zegt niet te werken?’ Het antwoord is onthutsend simpel. ‘Ik heb 1200 euro leefloon; ongeveer 1500 kindergeld en ik heb recht op een huursubsidie van 500’.

Het voorval is écht.

1200+1500+500: dat maakt samen 3200. Zonder uit werken te moeten gaan. Welke arbeider in loondienst of gewone bediende heeft zoveel inkomen? Welke normale gepensioneerde?

Kan het verbazing wekken dat mensen hun arbeidsethos verliezen of dat ze inhakken op ‘die profiteurs’ – al dan niet allochtonen? En dat ze boos worden als ze vervolgens om de oren worden gekletst met oekazes over je mag niet discrimineren en dat soort terechtwijzingen?

Een maatschappij waarin werken niet langer loont vlecht zelf het koord waaraan ze zal worden opgehangen. Nog erger wordt het als je voor je vaak terechte kritiek nog riskeert gestraft te worden ook.

Een tweede zaak.

Ik herinner het me nog heel levendig. Elke dag naar de mis. We zaten er vaak nog half slaperig te dromen, maar dat deed er niet toe. Elke week ‘te biechten gaan’: vier keer gelogen, drie keer onkuisheid gedaan en twee keer gevloekt. En dan afwachten hoe zwaar de penitentie van de biechtvader zou uitvallen. Die kon namelijk wel eens slecht geluimd zijn. En elke week ’s zondags naar het lof. We verstonden geen woord Latijn, maar we konden alles uit het hoofd meezingen. Dan ging de tijd beter voorbij.

Dat is allemaal veranderd. Mensen gaan naar de kerk om te trouwen – om te scheiden hoeft dat niet. Of om naar een begrafenis te gaan. Of, héél soms, voor de plechtige communie van dochterlief. Zo’n plechtige communie is een gelegenheid om de familie eens bijeen te brengen. En vooral om tegenover elkaar op te pronken. Maar de druk van de kerk? Die is verdwenen. We leven in een seculiere maatschappij weet je, en we zijn vrije mensen.

Komen daar dan drommen mensen het land binnengewandeld die heilig geloven in een religieus boek, waarvan ze denken dat dit het letterlijke woord van God bevat! ‘Gevaarlijk’, zegt de jonge Gentse filosoof Maarten Boudry, want daar komt ruzie en extremisme van. En ja hoor: de regering moet militairen op de straathoeken posteren om mensen toch nog enig gevoel van veiligheid te bieden.

Je zou dan zeggen dat de verzamelde meute van de Vierde Macht furieus zou uithalen naar lieden die onze zo zuur bevochten vrije seculiere maatschappij door een nieuwsoortige theocratie willen vervangen. Neen hoor: de critici van deze laatste theocratie zijn het, die op hun kop krijgen.

Iemand moet hangen. Desnoods de verkeerde.

Derde zaak.

Zou het iemand verwonderen als ik meedeel dat ‘het dagelijkse gedoe’ over racisme en discriminatie mij grondig de keel uithangt? Dat het me de oren uit komt, dat haast hysterisch gekrijs over racisme en discriminatie, tot op de cultuurzender toe nota bene – alsof dàt het allerenigste Grote Probleem des mensen is. Steeds moeilijker onderdruk ik de neiging om stukken die dit gedoe tot onderwerp hebben ongelezen weg te bladeren, of het blad waarin ze staan afgedrukt gewoon voorbij te lopen. Want ik voel me geen racist. Ik bén dat ook niet. Ik kijk op als ik een type zie dat ongewoon is. Ik vermoed dat déze nieuwsgierigheid bij sommige activisten al de verdenking van racisme oproept. Nochtans is zulke nieuwsgierigheid voor het ongewone slechts een natuurlijke zaak, eigen aan àlle dieren. Als zelfs het natuurlijke al verdacht is! En ik kan geen discriminatie verdragen. Ook al omdat ik weet dat ons eigen volk nog steeds slachtoffer van discriminatie is. Wie me niet gelooft leze over de grendelgrondwetten en de transfers. Wat meer is: ik wéét dat de grote meerderheid van de Vlamingen evenmin racisten zijn en hoegenaamd van geen discriminatie moeten weten. Ik heb het zelf nagetrokken.

En toch gaat er geen dag voorbij of het gedoe wordt ons door de media in het gezicht gesmeten. Elke dag opnieuw, dag in, dag uit. Alleen maar omdat de mensen vragen stellen bij de massale immigratie die we thans meemaken. Of omdat men boos wordt als een burgemeester, die een probleem slechts benoemt, een klacht wegens racisme aan zijn broek krijgt. Wie de rechten van de autochtonie in verdediging neemt koestert volgens sommige journalisten zelfs ‘foute gedachten’.

Zulke toestand kan maar één uitkomst hebben: het langzaam opstapelen van een onsmakelijk mengsel van angst, bezorgdheid en woede. Een politieke stoomketel zonder veiligheidsventiel. Tot ooit de bom barst. En tot we uitkomen op het omgekeerde van wat die scheve moraalridders die ons elke dag om de oren kletsen op het oog hadden.

Nog een voorbeeld.

Marianne Thyssen, alom geprezen voor haar verdiensten die mij persoonlijk onbekend zijn – maar dat is natuurlijk mijn fout -, verkondigde dat zij droomt van de Verenigde Staten van Europa. Op TV, dus iedereen kan het getuigen.

Verenigde Staten van Europa? Is dat niet het soort constructies waarvan we dachten dat ze tot het verleden behoorden? Leven we niet in een democratie, waarin de macht van onderen op wordt gevoed – alle machten gaan uit van de natie? Moeten we de blik niet richten op de volkeren en de wereld? Worden naties dan nog steeds ‘gemaakt’, volgens de oude, naar mijn oordeel versleten recepten?

Als Hans Magnus Enzesberger schrijft dat wij de EU niet nodig hebben om samen te werken omdat we dat zelf wel zullen doen, dan geef ik hem voluit gelijk.

Enkele jaren geleden ging er in mijn dorp een tentoonstelling van oude tractoren door. Er waren opmerkelijke exemplaren bij, met riemen en vliegwielen en zo. Eén van de organisatoren, Marcel de Kopere, – de man bestaat echt – was naar vrienden in Duitsland gereisd en had daar enkele verzamelaars kunnen overhalen om hun wonderlijke toestellen aan het volk te komen tonen. Marcel sprak Deutsch mit vielen Haren auf en de EU interesseerde hem geen barst. Maar zijn Duitse vrienden hielden woord.

Ziedaar het gelijk van Enzesberger.

Hallo, mevrouw Thyssen, met uw ‘Verenigde Staten van Europa’? Graag enige uitleg, toch? Hoewel: het blijft op dat punt nog steeds ijzig stil…

Zelfs over zoiets belangrijks al de invoering van de euro werd er nooit een maatschappelijk debat gevoerd. ‘Dat is in het parlement gebeurd’.

Laat me niet lachen! Er is nooit een verkiezing geweest waarin het kiesvee voor een of ander Europees project heeft kunnen kiezen. Een parlementslid is een volksvertegenwoordiger: hij of zij moet uiting geven aan de wensen van zijn of haar kiezers. Alle machten gaan uit van de natie, nietwaar?

Dat parlementair debat over die euro heeft nooit wat betekend. Het ging zelfs nooit over de zaak zelf. Die was namelijk al beslist door het troepje toppolitici, waarvan er onlangs eentje dood in een kanaal werd aangetroffen. Nadien werd de volksvertegenwoordiger verzocht de beslissingen van het troepje gewoon goed te keuren. Wie niet in de pas loopt, is er volgende keer niet meer bij. Zo simpel is het.

En toch dendert die Europese trein maar door. An ever closer union. Alsof dat punt nr. één is van de modale burger. Europa beslist intussen wel over alles en nog wat. Vlaanderen kan zelfs niet eens zelfstandig beslissen over de plaats waar de bruggen over de Schelde in Antwerpen moeten komen!

Voor zover de EU niet alles heeft beslist is daar nog het IMF, de Wereldbank, de UNO, de Raad van Europa, het Pentagon, de directieraad van Google of Shell of de bank of gewoon maar de hele troep reclamemakers die ons ‘volstrekt nieuwe’ producten tracht aan te praten… Schreef De Volkskrant niet nog heel onlangs ‘Schimmige lobby drukt zware stempel op Europees beleid’. Alsof wij, simpele burgers, dat niet al heel lang wisten.

Exit democratie.

Als het daarbij zou ophouden!

We leven in een knellende dat-mag-je-niet-zeggencultuur. Onze maatschappij wemelt van de taboes. Niet met betrekking tot de bedreigde democratie, ho neen! Het Vlaams Belang zit veilig opgeborgen in een cordon en dus is de democratie veilig en wel. Neen, toch? Je mag je evenwel vooral niet afvragen of sommige groepen wel willen integreren, want dat is ofwel racisme, ofwel stigmatisering. Dat laatste mag ook al niet. Alsof we überhaupt wel kunnen zonder het toekennen van kenmerken – de vraag is immers alleen hoe we dat laatste doen.

En als een eigenaar zijn eigendom wil beschermen willen sommige politieke slimmeriken een soort GEheimeSTAatsPOlitie op pad sturen, onder de verhullende naam ‘mistery shopping’ – of iets in dien aard. Als de arbeidsparticipatie van sommige groepen te laag is, moet je je niet afvragen of deze economisch dwaze toestand niet het gevolg is van een lange rij van oorzaken, maar moet je zo nodig verontwaardigd doen over discriminatie – door autochtonen uiteraard. Of probeer in een krant maar eens de hypothese afgedrukt te krijgen dat sommige vormen van homofilie veroorzaakt zouden kunnen zijn door een hormonaal probleem en dus misschien medisch kunnen aangepakt worden! En je moet het heilige Europese Geloof belijden, zo niet riskeer je een reprimande waarin Hitler wel nooit ver af is.

De waarheid is dat die vooruitgang waarover zelfverklaarde progressieven het altijd hebben gewoon niet bestaat. We leven niet in een vrije maatschappij, een samenleving waarin de open debatcultuur bestaat die zo nodig is om de democratie levenskansen te geven. We leven daarentegen onder een loden deken van taboes, verboden en geboden en politieke schijncorrectheid. Bovendien slingeren de hardste roepers over democratie het kwistigst rond met taboes. En van een samenleving is ook al geen sprake, sinds lieden die zonder meer etnische apartheid prediken in een zichzelf kwaliteitskrant noemend blad openlijk hun wijsheden kunnen verkondigen. Samenleven en apartheid gaan, dunkt me, niet samen.

Ja hoor: schrijver dezes, koppige Kempenaar, is enigszins door het virus van 1968 aangestoken. En ik houd staande dat onze wereld er inderdaad niet op vooruit gaat. Integendeel: we boeren op vele punten achteruit en zelfs tegen een hels tempo. Wie me niet gelooft, leze de voorbeelden hierboven nog eens na.

Ben ik nu rechts? Die van het Belang beweren dat ik links ben. En sommige VRT-journalisten verwijten me rechts te wezen. Dus geloof ik dat ik goed zit.

Doch de conclusie blijft. We worden niet vrijer of democratischer, opener of verdraagzamer. Onze maatschappij wordt integendeel harder, venijniger en onverdraagzamer. Onverdraagzaam namelijk voor die positieve krachten in de mens, met een hatelijk misprijzen voorts voor die in-goede ziel van de grote meerderheid van onze veel te brave Vlaamse mensen.

We kreunen onder de taboes.

Jaak Peeters

April 2015

Is racisme relatief?

Deze uitspraak van N-VA-voorzitter Bart Dewever heeft bij extreemlinks misschien oprecht en bij een schare politiek opportunisten in media en politiek voorgewend kwaad bloed gezet.

Racisme zou relatief zijn en kennelijk verstaan een aantal figuren dat als zou Dewever daarmee bedoelen dat racisme geen probleem is.

Nu heb ik zelf de uitzending waarin hij deze uitspraken deed gevolgd en Dewever heeft, bij herhaling en heel uitdrukkelijk en daarbij bij herhaling door de interviewster op een botte manier onderbroken, gesteld dat hij racisme afkeurt en dat hij de aanwezigheid ervan in onze samenleving betreurt. Ik heb geen onvertogen woord uit zijn mond gehoord.

De reacties uit de mediawereld en die van de politiek berusten dus ofwel op onwetendheid, waardoor we er geen rekening meer mee hoeven te houden; ofwel weten de bedoelde dames en heren best wel dat Dewever racisme afgekeurd heeft, en dan past voor hun houding maar één uitdrukking: vals.

De eerste mogelijkheid zal wellicht gelden voor MR-voozitter Chastel. Ik verdenk hem er namelijk niet van zelf de uitzending gezien te hebben. Wat Almaci en co betreft, ben ik geneigd de tweede mogelijkheid aan te stippen.

Ik wil hier drie dingen bespreken:

  1. Is racisme een ernstig probleem?
  2. Wat is racisme?
  3. Is racisme relatief?

Is racisme een ernstig probleem? Als we het – met permissie – gezwets in onze wel zeer links-georiënteerde media moeten geloven: ja. Zelf neem ik een heel ander standpunt in. Er is zeer zeker een probleem, maar dat is niet zo ernstig dat zowat ons hele politieke discours rond dit racisme zou moeten draaien, alsof er geen andere, misschien zelfs veel ernstiger problemen zijn. Dat van de hoge aantal zelfmoorden in Vlaanderen, bijvoorbeeld. Of het ongemerkt langzaam weglekken van onze democratische bevoegdheden naar allerlei buitenlandse economische en politieke machten. Of dat van de staatskas waarvan de bodem akelig blank is.

Eerst bespreek ik een simpel feit om mijn stelling te staven en vervolgens duik ik even in de internationale literatuur.

In 2013 werden er volgens de Vlaamse Integratiemonitor in heel België ongeveer 3500 gevallen van racisme en discriminatie aangekaart. Hoeveel er echt bestraft werden wordt niet vermeld, maar dat aantal zal wel lager liggen, omdat een aantal aanklachten onontvankelijk is of afgewezen wordt.

Dat is, brutaal gerekend, tien gevallen per dag.

Volgens die kranten zelf worden er zowat een half miljoen kinderen per jaar gepest. De krant bericht met enige regelmaat ook over jongeren die na pesterijen zichzelf van het leven beroven. De lezer oordele zelf over de relatieve ernst der dingen. Per dag worden er twintig vrouwen verkracht – voor zover vrouwen zoiets willen meedelen.

Ik kan me als man moeilijk inleven in de beleving van een verkrachte vrouw, maar het binnendringen – letterlijk – door een wildvreemde in de diepste intimiteit van een vrouw lijkt me veel erger dan de uitspraak van een ober die tegen een gehoofddoekte vrouw zegt: ‘mevrouw, wij bedienen hier geen vreemdelingen’- dit laatste naar de mededeling van een allochtone dame op een debat, want zelf heb ik zulks nooit weten gebeuren. Zo’n boodschap krijgen is erg, ongetwijfeld, en kwetsend en verwerpelijk en wat nog al meer, maar zeg zelf: wat is het ergste: op een caféterras niet bediend worden of verkracht worden?

Kom niet vertellen dat die twee dingen niet met elkaar vergelijkbaar zijn. Dat zijn ze wél! In beide gevallen staat namelijk de menselijke waardigheid op het spel. Zeg niet: het ene wist het andere niet uit. Dat wil ook niemand, maar er is wél een rangorde.

Ik heb over dit onderwerp in Nederland ooit een boek gepubliceerd, maar ‘onze’ media hebben dat natuurlijk nooit ontdekt – laat staan: gelezen.

Dan de literatuur. Ik haal hier Steve Fenton aan, die werkzaam is aan de unief van Bristol. Zijn boek ( Polity uitgeverij – 2010) handelt over Ethnicity. Zijn eerste twee hoofdstukken zijn voor ons onderwerp relevant.

Ten eerste deelt hij ons mee dat de benamingen die men in het politieke debat gebruikt afhangen van het geldende discours in die maatschappij en dus relatief zijn. Zo vertelt hij ons dat het conflict in ex-Joegoslavië steevast als een etnisch conflict werd beschreven. Waarom dan, vraagt hij, waren die conflicten er niet tijdens het bewind van Tito? Die etnieën waren er toen toch ook al? Omdat, zo zal men ons meedelen, Tito die etnische krachten onder controle had. Nou dus, zegt Fenton, kun je net zo goed zeggen dat het bedoelde conflict een politiek conflict was. Het ontbreken van een passende politieke structuur waardoor de etnieën konden worden opgevangen was de mogelijkheidsvoorwaarde voor het ontstaan van een conflict. Dat is overigens ook mijn eigen standpunt. In ex-Joegoslavië was er niet te veel maar te weinig nationalisme, want in dat laatste geval zouden de etnieën officieel erkend en de grenzen vastgelegd zijn geweest en zou de federatie wellicht op vredelievende wijze uiteen zijn gevallen – of helemaal niet. Het is toch een algemeen menselijk gegeven dat vooral getraumatiseerde mensen en mensengroepen zich buitenissig gedragen? Wil men eens even naar de Palestijnen kijken? Denken we even aan de tijd toen zij vliegtuigkapingen uitvoerden…

Waarom noemde iedereen het conflict in ex-Joegoslavië desondanks toch etnisch? Omdat dat het op dat ogenblik heersende discours was! Ziedaar het standpunt van Steve Fenton. Heeft iemand de mening van deze man in ‘onze’ media ooit horen doorklinken? Natuurlijk niet, en men vraagt zich af of men in die media wel léést. Politici lezen niet. Die hebben daar geen tijd voor. Maar journalisten?

Fenton spreekt in zijn tweede hoofdstuk uitvoerig over racisme. Hij vertelt hoe in de meeste niet-Europese landen bij volkstellingen naar huidskleur en/of etniciteit gevraagd wordt. In Brazilië bijvoorbeeld vraagt men aan te kruisen op een schaal van blank naar zwart. In de Verenigde Staten wordt de negroide vorm meegenomen in de census, omdat dit – zo wordt gezegd – helpt bij het nemen van maatregelen om discriminatie te bestrijden. Alleen in Europa vraagt men niet naar “ras” – ik zet het woord tussen aanhalingstekens, om elke zinloze discussie te vermijden over een term die ik hier gebruik in de betekenis van Fenton, nl. als een sociologische categorie. In Europa vraagt men naar “nationaliteit”. Hoezo, nationaliteit? Is dat dan geen groepscategorie, mevrouw Rutten?

Daarmee wordt duidelijk dat het gebruik van een term én de betekenis die hij heeft, inderdaad afhangen van het discours in de betrokken maatschappij. In de Verenigde Staten is de verhouding tussen blank en zwart sedert generaties een zwaarwegend onderwerp en dit onderwerp kleurt dus het politieke discours. In Europa verkiest men andere termen, omdat er een ander discours heerst en men hier de spanningen onder de huidskleuren niet kent.

Quod erat demonstrandum.

Zowat in de hele wereld wordt dus het sociologische begrip ras in het openbaar discours gehanteerd. Kennelijk weegt dat probleem daar minder. Alleen de Europese intelligentsia worstelt kennelijk nog steeds met dingen die elders gewoon in het openbare discours ingebouwd werden.

Ik begrijp dit gedrag, maar keur deze houding niettemin af, omdat ze ons afsnijdt van de toegang tot een hoop informatie die nochtans nuttig zou kunnen zijn. Als men leidinggevenden op het werk vraagt waarom ze liever ‘Belgen’ aanwerven dan allochtonen, dan krijsen spraakmakers maar gelijk over racisme en discriminatie en die moeten dan bestraft worden. Gevolg hiervan is dat geen enkele leidinggevende enige toegang zal verschaffen tot de ware overwegingen die hem tot zijn keuze brengen. Als methode om onszelf te foppen kan dat in ieder geval tellen!

De rest van mijn verhaal wordt nu eenvoudiger om te behandelen.

Is racisme relatief? Wat is racisme?

Om met de tweede vraag te beginnen: racisme is de overtuiging dat de mensheid in enkele grote ondersoorten uit elkaar valt, dat die ondersoorten op een stabiele manier genetisch van elkaar zijn gescheiden en voor een aantal criteria van hoger naar lager vallen te rangschikken. Het hoogst gekwalificeerde ras zou dan het recht toekomen om de wereld te overheersen. Het is de definitie die Fenton hanteert.

Maar dat is natuurlijk niet de betekenis die ‘men’ aan racisme toekent. Die is veel simpeler, sociologischer en vooral vaag. Racisme is in de geesten van velen slechts een synoniem voor ‘maken van onderscheid’ of ‘verschil zien’. Nu kan élk kenmerk als een markeerder van onderscheid dienen. Ik kan er bijvoorbeeld voor kiezen om mijn appartement niet aan een gezin met kinderen te verhuren, uit vrees voor beschadiging van mijn eigendom. Ik maak dan onderscheid en je zou kunnen beweren dat ik sommige categorieën van mensen benadeel. Gezinnen met kinderen hebben het al niet makkelijk. Welke kenmerken werkelijk gehanteerd worden, hangt af van de aard van het gevoerde discours. Dat betekent dat ‘onze’ spraakmakers worstelen met een gigantisch probleem: dat van het aanvaarden van bepaalde criteria om menselijke groepen te definiëren. Immers: klassedenken – toch ook groepsindeling?- mag wél; staatsdenken – tot de EU toe, dat is toch ook een ‘groep’? – mag ook. Voetbalploegen en vissersclubs mogen eveneens en de lijst kan makkelijk aangevuld worden. Maar als begrippen zoals etniciteit, nationaliteit of zelfs ras ter sprake komen, gaat men stijf in een toestand van algehele mentale verkramping. Sommige groepen ‘mogen’ gewoon niet.

Het voert me veel te ver om dit punt hier verder uit te werken. Doch: in het licht van de stellingen van Steven Fenton is het klaar dat het feit dat er zoveel over racisme wordt gepraat, zeer zeker te maken heeft met de aard van de gedachtenwereld van onze spraakmakers en misschien wel minder met het objectief bestaan van het hoger gedefinieerde racisme dan zij zelf voorwenden. Ik heb nl. zelf gevonden dat dit laatste racisme een eerder marginale positie is. Wat ik wél aanneem is dat onze spraakmakers, niet gehinderd door respect voor wat de modale mens echt gelooft en denkt, zichzelf volproppen met allerlei ideeën over gelijkheid, cosmopolitisme en over foute ideeën ‘ bij het volk’. Wat ik ook aanneem is dat dit racisme zonder de gebeurtenissen in het verleden van Europa wellicht veel minder aan bod zouden zijn gekomen.

Racisme is dus inderdaad relatief, dit wil zeggen: het sociologische en politieke gewicht ervan hangt van diverse factoren of omstandigheden af. Omdat het begrip vaag is en vaak ongedefinieerd, hangt de gehanteerde betekenis ook af van van de opvattingen van wie het gebruikt.

Wat racisme is en hoe ermee wordt omgegaan hangt voorts en als gevolg hiervan af van de aard en de inhoud van het openbaar discours. Als namelijk de hele wereld er de hand niet voor omdraait om in censusverrichtingen naar huidskleur en etniciteit te vragen, maar hier, in Europa iedereen die zich deftig acht steigert als er voorzichtige kritische vragen oprijzen, dan is racisme inderdààd relatief , want geassocieerd met de discutanten zelf. De kritische waarnemer vraagt zich dan bezorgd af of de steigerende spaakmakers wat te verbergen hebben of welllicht zelfs beschaamd zijn om hun compliciteit met het naziregime. In plaats van er openlijk mea culpa over te slaan, wentelt men de morele plicht liever af op het gewone volk, dat de werkelijke last draagt van de massale migratiebewegingen van het ogenblik. Wie zich hiertegen verzet wordt gepenaliseerd of geculpabiliseerd – beide termen uit hun eigen jargon.

Als de hele meute steigert wanneer iemand vanuit een democratisch gesproken volkomen verantwoorde houding die naar waarheid zoekt de vragen stelt die men zelf liever niet stelt, dan wekt dat bovendien argwaan op bij de groepen die zogenaamd achtergesteld worden en gaan deze laatsten zich, geholpen door het effect van de herhaling, inderdaad op den duur als slachtoffers van racisme ervaren. Zoiets als selffullfilling prophecy. En sommigen uit die groepen zullen zich vervolgens afsluiten, want het helpt toch niet, dat wordt dagelijks bevestigd.

Zo is racisme inderdaad relatief.

Sommigen zullen boos recht veren om me te beschuldigen. Hold on your horses! Laat me duidelijk zijn: het hoger gedefinieerde racisme is volstrekt niet mijn mening en het sociologische racisme laat ik voor wat het is: sociologisch en dus – inderdaad – relatief. Voor mij is de mens een gesitueerd en betrokken, in hoofdzaak niet-rationeel wezen dat handelt vanuit emotie en gekleurde wereldbeelden. Ik leg me neer bij de beperktheid van onze diersoort. Ik ben echt niet bereid Don Quichotte te spelen en ten strijde te trekken tegen de menselijke natuur, al was het maar omdat dit de weg naar meer inzicht en kennis afsnijdt. Ik heb te veel gelezen en geleerd om niet in te zien dat de mens een zeer labiel en vaak onbetrouwbaar wezen is. Ik bouw de menselijke natuur liever in het verhaal in, dan heb ik de dingen tenminste te pakken – zoals dat in de VS en op zovele plaatsen in de wereld gebeurt en zoals ik dat geleerd heb uit de psychotherapie of bij Sigmund Freud. Om er mee om te gaan, moet je het bestaan van de dingen erkennen – maar daarom nog niet toejuichen.

Als Dewever over racisme spreekt en het relatief noemt, dan zal hij vermoedelijk niet de opvattingen van Fenton in gedachten hebben. Het is niet zeker dat hij deze auteur kent. Maar hij heeft naar mijn oordeel wel gelijk als hij racisme als een ongewenst sociologisch feit ziet waarvan de sociologische positie afhangt van de totale menselijke situatie, cultuur, geschiedenis, religie enz. Is niet alles in onze menselijke wereld vol beperkingen relatief? Is uiteindelijk niet alles met alles verweven en dus… relatief ? Ik verwijs naar het verhaaltje van de vlinder in het Amazonewoud die in Japan een aardbeving veroorzaakt. En dan is het ook gewoon waar dat sommige allochtonen zich schikken in hun zelf ervaren achterstelling, ook omdat ze zichzelf opsluiten. Ik zeg dit met overtuiging, want ik het heb fenomeen zelf gezien. Wat is er verdorie mis met deze uitspraak? Wat is er mis met de uitspraak dat de achtergestelden ook zélf uit hun pijp moeten willen komen? Waarom moet alles van de overheid komen? Is democratie niet ook het geloof in de zelfredzaamheid van de menselijke persoon? Zitten allochtone moeders die hun kinderen nog steeds in het Berbers grootbrengen niet op een verkeerd spoor? Als we zien dat iemand als Zuhal Demir, eveneens allochtone maar door haar ouders aangemoedigd om met de Vlamingen te leven, het toch ver geschopt heeft dan zien we dat er wel degelijk veel afhangt van de allochtonen zelf. En wat is er zo onredelijk aan het constateren dat sommige allochtonen die in het herkomstland uit de miserie komen en hier, naar hun eigen normen, uit onze sociale zekerheid zomaar een smak geld kunnen krijgen, zich daarin gaan koesteren terwijl anderen, autochtonen én allochtonen vaak voor enkele luttele centen meer uit werken moeten en moeten ploeteren om de rekeningen rond te krijgen? En àls allochtonen de handen uit de mouwen steken en vervolgens toch geen kansen krijgen, dàn breekt het ogenblik aan om sanctionerend op te treden en ik vermoed dat de meerderheid van onze mensen zich daar nog zou in vinden ook. Dat mag ik alleszins afleiden uit mijn eigen onderzoek. Mag ik er overigens op wijzen dat nu net Dewever deze stelling al bij herhaling heeft geformuleerd?

De conclusie uit deze schets en de daarin gestelde vragen luidt dat onze spraakmakers opgesloten zitten in een geldend discours, met zijn eigen terminologie, zijn eigen theoretische aannames, zijn eigen voor waarheid aangenomen vooronderstellingen en met een hele hoop contradicties. Een hele mentale constructie dus die de neiging heeft zichzelf voortdurend te reproduceren zonder nieuwe vragen en inzichten toe te laten en die daarom gedoemd is om steeds irrelevanter te worden, precies omdat ze de zich opdringende kritische vragen wegduwt. Bovendien is dit discours zoals dat kennelijk ook door een deel van onze politieke kaste wordt gevoerd gekenmerkt niet alleen door zijn eigen waarheden maar ook zijn eigen moraliteit. Al wie zich niet neerlegt bij de aangenomen geldigheid van dit discours wordt daardoor uitgesloten en uitgestoten. Toppunt is de Gentse oekaze om de termen allochtoon en autochtoon voortaan uit het discours te bannen. Dewever mag nog zulke indringende vragen stellen: hij wordt uitgestoten omdat hij zou stigmatiseren, hoewel hij gewoon analyses maakt. Alles precies zoals Fenton ons weet uit te leggen. Gewone mensen, die dagelijks met de gevolgen van de zogeheten superdiversiteit te maken krijgen, wordt zo doende helemààl elke kans ontnomen om het heersende discours aan te vullen of te corrigeren met reeële inhouden vanuit de menselijke werkelijkheid of zelfs vanuit de werkvloer. Ze zijn gewoon ‘fout’. Zo ontstond ‘zwarte zondag’, waarna men te vuur en te zwaard het ‘extreemrechtse’ gedachtengoed te lijf gaat. En men neemt zelfs niet eens de moeite naar literatoren te luisteren. Zo ontstaat een maatschappelijke tweedeling met een spraakmakende groep die geen voeling meer heeft met wat bij het volk zelf leeft – inclusief zelfs wat leeft bij de allochtonen.

Wie zoekt naar een probaat middel om de democratie te vernietigen en zware maatschappelijke spanningen te veroorzaken vindt hier Gefundenes Fressen.

Ik zou dus veel liever zien dat men eens eindelijk het hele, zeer genuanceerde verhaal onder ogen zou willen zien, de feiten zou willen kennen en erkennen en de kortzichtige politieke spelletjes achterwege zou laten.

Jaak Peeters

Maart 2014

Links en rechts te boven

In een van de recente nummers van de Groene Amsterdammer bericht Casper Thomas over de opvattingen van de Britse protest-intellectueel Tariq Ali. Die meent dat er in Europa een nieuwe intelligentsia in de maak is die links is, afstand neemt van het kapitalisme en van rechts, maar zich ook verzet tegen de huidige EU, die Ali zowat de meest ondemocratische instelling op het oude continent noemt.

Ali is opgegroeid in de communistische middens in Pakistan en hij kreeg het activisme met de paplepel ingegoten. Op de vlucht voor het militaire regime in Pakistan kwam hij terecht in Groot-Brittannië, zoals vele andere Pakistanen.

De rode draad door zijn activisme is het opkomen voor de werkende klasse en tegen een ongebreidelde vrije markt en tegen imperialisme.

Ali meent dat Europa een soort derde entiteit had moeten worden op het wereldtoneel, onafhankelijk en sociaal. Maar dat is dus niet gebeurd.

Natuurlijk is de huidige EU weinig anders dan het hoogst vreemd aandoende conglomeraat van kapitalistische groepen en een zichzelf hoogverheven achtende politieke elite, die in het overal opspelende nationalisme de grote vijand ziet. Zelf schijnt de EU niet in te zien dat ze eigenlijk weinig anders doet dan het oude nationalisme van de staten of de volken te discrediteren om het vervolgens te vervangen door een Europees nationalisme. Dat zijn niet mijn woorden, maar die van de eerbiedwaardige Noorse antropoloog Thomas Eriksen.

Maar door zich zo op te stellen speelt de EU onder één hoedje met “het kapitaal”. De EU-politiek is, vrij naar Lenin, niets anders dan ingekookte economie. Daarbij verkondigt het liberalisme de stelling dat de staat overbodig is, maar, zegt Ali, zonder staat werkt de liberale economie niet.

Wat dan het alternatief moet zijn?

Dat moet kennelijk zijn: de geheven vuist – de linker dan welteverstaan. En de strijd tegen rechts. En ‘dus’ moet de werkende klasse de staat weer in handen nemen, om het kapitalisme te lijf te gaan.

Ik dacht dat dit oude recept afgedaan had.

Is die werkende klasse niet de hedendaagse burgerij geworden? Die burgerij: dat zijn boeren die 2 eurocent krijgen voor hun kilo aardappelen omdat ze door warenhuisketens met toestemming van Europa – de macht – worden uitgeperst. Weliswaar is die burgerij niet rijk, maar de meesten onder hen zijn wel bezitters van een woning – of afbetalers met de hoop ooit bezitter te worden – en voorts met wat luttele spaarcenten. Of het zijn, zoals boeren, kleine ondernemers. Ze hopen hun korte leven op deze aarde in aanvaardbare welstand te kunnen leven. Ze hebben helemaal geen boodschap aan de proletarische revolutie, die immers in 1989 mis is gelopen.

Er is ook iets fundamenteel mis met de marxistische oplossingen. Wie de staat gebruikt als tegenpool van de kapitalistische machten, verliest meteen ook een neutrale overheid die twee partijen met elkaar kan doen samenwerken. Hij wordt immers zelf betrokken partij. Dat zie je bijvoorbeeld in het Duitse geval, waar de overheid door het bedrijf Vattenfall voor de rechtbank wordt gedaagd omdat de nieuwe handelsverdragen met Amerika het bedrijf 3,7 miljard eur. winst zouden kosten. Of in het geval van de EU. Je kunt een gesprek niet modereren als je zelf gesprekspartner bent: daarvoor heb je een niet-betrokken derde partij nodig.

Bovendien is de tegenstelling niet die van kapitalistische groepen versus de staat, maar die van de genoemde groepen versus de grote massa van de werkende bevolking, die voldoende greep op haar leven moet krijgen. Het probleem is dus dat de democratie onvoldoende werkt. Kapitalisme zal er altijd zijn. Het moet tegengekoppeld worden door een macht, die voort moet komen uit de belangenbehartiging van de grote werkende klasse – de massa van de hedendaagse burgerij.

Welnu: die voelt zich niet vertegenwoordigd. Niet door de EU, niet door de vakbonden die ze er niet helemaal ten onrechte van beschuldigt voornamelijk hun eigen kleine corporatistische voordeeltjes te willen verdedigen, niet door de politiek, die zich associeert met een ondemocratische EU aan de ene kant, en zich laat commanderen door een kapitalistische structuur, deze laatste mee ondersteund door de VS aan de andere kant.

Lapidair gezegd: ons geld is van de banken en ons land is van Europa.

Het grote probleem van onze dagen is dus onzekerheid en onrust en vooral: het gevoel van onmacht. In vroegere tijden was dat laatste niet aan de orde, omdat mensen niet beter wisten dan dat ze door vertegenwoordigers van God of zo werden bestuurd. Maar sinds de secularisatie en de Verlichting is dat veranderd. Mensen kiezen voor nieuwe partijen omdat de oude niet langer geloofwaardig zijn of omdat die zich telkens weer in de oude netten van liberaal kapitalisme of machtsdenken laten vangen – een niet mis te verstane waarschuwing overigens aan het adres van N-VA. Want N-VA zou veel beter dan vandaag het geval is het onderscheid moeten maken tussen het liberalisme, dat weinig anders is dan “graaien wat men krijgen kan” en nationalisme, dat gemeenschapsdenken is en gaat voor “allen voor allen”. Ik denk maar even aan Uplace of aan makheid waarmee men zich verhoudt tot de gemene greep van kapitaalgroepen op onze rust- en verzorgingstehuizen, die in de oude dag van onze mensen een middel zien om geld te verdienen. Dat we vastgebonden zitten in een liberale EU weet iedereen, maar dingen zoals Uplace en de roof van onze verzorgingssector: daar kunnen we wél wat tegen doen.

Anders dan Ali denk ik dus dat de opkomst van nieuwe partijen en hun politieke elite niet wijst op een opkomend nieuwsoortig marxistisch links, want dat wekt al even weinig vertrouwen voor lui die liever hun eigen huisje bewonen. Veeleer lijkt het me een poging om tegemoet te komen aan het door en door democratische verlangen naar zelfbeschikking, naar zekerheid en veiligheid bij de modale burger van vandaag, en dàt lijkt me zowel links als rechts.

Jaak Peeters

Maart 2015

Sluipende etnocide?

In een weekblad waarvan ik de naam hier niet noem werd vermeld hoe volgens mevrouw Christiane Timmerman, in Antwerpen hoofddocent en directeur van het centrum voor migratiestudies, van een overspoeling van ons land door immigranten vanuit alle hoeken van de wereld helemaal geen sprake is.

Dat is vreemd, vermits een internationaal vermaard specialist – niemand minder dan Paul Collier – precies het omgekeerde aantoont. Zijn boek, Exodus, draagt als ondertitel Hoe migratie onze wereld verandert. De migratie van vandaag is volgens deze door regeringen geraadpleegde expert dus wél van overweldigende aard. Zo overweldigend, dat ze “onze wereld verandert”. Het doen voorkomen alsof er nauwelijks wat aan de hand is, zoals mevrouw Timmerman lijkt te willen doen, doet dan ook de wenkbrauwen fronsen. Curieus is ook haar argumentatie als ze ons weet te vertellen dat de landverhuizing tijdens de hoogdagen van de Red Star-line in het toendertijdse haast lege – nou ja: nà de genocide op de ‘Indianen’, natuurlijk – Amerika ook weerstand opriep. Dat zal wel, maar die ‘Red Star-affaire’ laat toch maar het gelijk zien van mensen die zich zorgen maken om de massale immigratie die zij dan een ‘overspoeling’ noemen. Is er in Amerika soms geen sprake geweest van overspoeling? Wie negatief antwoordt, vraag ik even contact op de te nemen met vertegenwoordigers van de Wendat – de vroegere Huronen – in Canada. Die zullen de puntjes wel op de i zetten. En moet je mensen die zich om deze feiten zorgen maken maar meteen het etiket ‘rechts’ en ‘nationalistisch’ opkleven?

Helemaal bont maakt mevrouw Timmermans het toch als ze beweert dat illegalen zelfs een economische waarde hebben: ze leveren immers goedkope arbeid! Sterke koffie is dat. Aan de ene kant pleiten om een eerlijke verloning en tegelijk aan de andere kant de voordelen van de illegale onderbetaalde arbeid in het licht zetten doet mij alleszins aan een dubbele agenda denken. Met de mond (terecht) pleiten voor een eerlijke verloning maar tegelijk datzelfde pleidooi nuanceren als het om instroom van illegalen gaat, doet vermoeden dat er met die instroom van illegalen iets méér aan de hand is. Of nog: dat de pleiters andere bedoelingen hebben dat het uitbetalen van een eerlijk loon alleen.

Dat vermoeden wordt versterkt voor wie leest hoe het alternatief door Timmerman en co wordt geklasseerd: als rechts-nationalistisch.

Mag ik even gemeen zijn?

Mag ik zeggen: nog nét niet geklasseerd als .… Hitleriaans? Want dàt lijkt wel de suggestie die bij dergelijke redenaties opgeroepen wordt.

Nu heeft Dr. Hermann Rauschning ons bij herhaling duidelijk gemaakt dat Hitler geen nationalist was maar wel een racist – een sociaal-darwinist, om precies te zijn. Het Duitse volk was volgens hem geschikt om er een menselijk superras uit te kweken. Dat superras moest dan een groot territorium hebben, om vandaar uit de rest van Europa te overheersen. Daarom wou Hitler ten oorlog.

De suggesties die nationalisme met Hitlerisme willen verbinden maken op mij dus geen enkele indruk. Ook niet als ze afkomstig zouden zijn van iemand als mevrouw Timmerman.

Wat bij deze beschouwing blijft hangen is: waar zijn die mensen zoals mevrouw Timmerman in godesnaam mee bezig? Wat is hun bedoeling? De massieve immigratie minimaliseren om ze voort te laten duren zodat de uniciteit van ons volk wordt uitgewist en Vlaanderen ( en heel Europa) steeds meer van één wereldvolk deel gaan uitmaken?

Is deze vraagstelling te vérgaand?

Dan plaats ik hierbij ter overweging de posities van Ulrich Beck, die voor de Antwerpse Groenactivist Dirk Geldof zowat de peetvader is wanneer deze laatste zijn boek over superdiversiteit aan ons presenteert. Dit laatste overigens zonder enig cijfer of zonder wiskundige bewijsvoering. Superdiversiteit betekent dan dat geen enkele etnische groep nog de meerderheid vormt in een stad. Een soort supermulticulturalisme.

Vreemd overigens, want Beck wijst ook dit multiculturalisme af. Beck moge dan een gerenommeerd socioloog zijn: hij is duidelijk ook de getraumatiseerde Duitser die beschaamd is om wat zijn volk in vorige eeuw heeft uitgespookt. Die schaamte is terecht, maar dat geeft hem nog niet het recht om dan maar meteen elke nationaliteit te willen uitwissen, omdat het bestaan daarvan de mogelijkheidsvoorwaarde zou zijn van zoiets als Auschwitz. Overdrijf ik? Wat denkt u dan van volgende uitspraak van Beck op blz. 69 van zijn boek Cosmopolitan Vision: “Vooreerst: elke poging om enige vorm van etnische samenhorigheid te propageren of te praktiseren roept de herinnering op aan de Nazi-horror”. Zelfs het multiculturalisme – zélf al een ondermijning van de samenhang van het volk – krijgt van deze extremist geen genade. Multiculturalisme onderhoudt namelijk het voortbestaan van culturele groepen en brengt dus grenzen aan tussen mensen. Zodra dergelijke grenzen ten tonele verschijnen krijg je een wij en een zij en dus potentiële vijandschap en dus… ja hoor: de herkansing van Auschwitz. Als mensen als Pieter Daens terug zouden kunnen opstaan, zouden hun haren ten berge rijzen…Voorts moet Herr Beck ons eens vertellen hoe hij met dergelijke redeneringen het bestaan zelf van zoiets als vakbonden of sociaal-economische klassen ( waar hij als socioloog zeker mee bekend moet zijn ) kan uitleggen? Het sublieme karakter van Becks redeneringen blijkt onder meer uit volgend citaat dat ik bewust onvertaald laat: Every native began as a foreigner who drove out the previous natives, before claiming the native’s right tot protect themeselves against intruders as their natural right. ( blz. 68) Onze brave, christelijke grootouders en betovergrootouders zullen het dus geweten hebben!

Dergelijke onzin – meer zelfs: dergelijke hatelijkheden – doen dus de ronde in bepaalde milieus van Vlaanderen en heel Europa. Ze hebben velen in hun greep, inclusief ( naar ik vermoed) sommige redacteuren.

Sylvain De Bleeckere vraagt op blz. 111 van zijn boek Levensbeschouwing democratisch belicht of de mens van tegenwoordig op een stabiel platform loopt, dan wel op een varend schip in de ruimte woont. Hij zal het wel niet helemaal zo bedoelen, maar ik moest aan deze woorden denken bij het schrijven van deze tekst: natuurlijk is in het leven van de mens niets vast en onveranderlijk. Natuurlijk is ons huis voor een groot deel op los zand gebouwd – om De Bleeckere nog maar eens aan te halen.

Maar betekent dat dan dat we helemààl geen huis hebben of zelfs: mogen hebben? Dat we nergens thuis mogen zijn, méér thuis dan anderen er thuis zijn? Dat we uiteindelijk niemand specifieks meer mogen zijn? Alleen maar om aan de psychologische grillen van een getraumatiseerde Duitser tegemoet te komen of om dromerige al dan niet groene (?) figuren achterna te hollen?

De meeste mensen hebben alleen maar voordeel bij de zekerheid een thuis en een eigenheid te hebben. Dat is een psychologische basisbehoefte. Maar die koesteren is kennelijk fout.

Het is daarom een prangende vraag waarom sommigen onder ons zich zo nodig moeten uitsloven om ons ervan te overtuigen dat we vooral geen nationalistische ideeën mogen koesteren – wat die ideeën voor hen dan ook inhouden. En dat we alles op alles moeten zetten om de volken uit te wissen, om van dat nieuwe wereldvolk van allemaal eendere mensen dan de eeuwige vrede te verwachten.

Zelfs de oude Immanuel Kant, zelf een groot aanhanger van de Verlichting, stelt in zijn tweede principe van zijn De eeuwige vrede dat “het volkenrecht moet gebaseerd zijn op een federatie van vrije staten”. Kant sprak over staten. Zover wil ik zelfs niet gaan: volken volstaat voor mij al.

De vraag rijst inderdaad: een etnocide die haar naam niet durft te noemen. Is het dat waar sommigen mee bezig zijn?

Jaak Peeters

Februari 2015

En nog maar eens die integratie…

De uitspraak van Minister Homans, dat namelijk vele allochtonen de hun geboden kansen niet altijd nemen, heeft voor mezelf een aantal puzzelstukjes op hun plaats doen vallen.

Ik denk over de materie van de integratie van allochtonen en, in ruimere zin, de verhouding tussen allochtonen en autochtonen, al langer na. Ik doe mijn best om de onzin die lieden als Daniël Termont over onze hoofden trachten uit te strooien daarbij weg te spoelen. Heerschappen die radicaal voor de Nieuwspraak van de Big Brother kiezen roepen bij mij geen greintje sympathie op doch slechts misprijzen.

Ik heb het niet zo met die Big Brother, moet je weten. Ik ben een democraat.

Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat ‘de maatschappij’, dat is: de verzamelde spraakmakers in deze samenleving, collectief op een compleet verkeerd spoor zit. In de pers, in de VRT, in het onderwijs, in de politiek: allemaal zoeken ze naar de oorzaak van het uitblijven van een geloofwaardige integratie van allochtonen op plaatsen, waar ze het belangrijkste antwoord op hun vragen nooit kunnen vinden.

Ze gaan zich, veel te vaak en veel te fel, bovendien te buiten aan het scheppen van een heuse schuldcultuur. Ze lijken het erop aan te leggen dat iedereen ervan doordrongen raakt dat deze Vlaamse samenleving ziek is of blind voor de problemen die zij, als de énige Verlichte Geesten in den lande, kennelijk wél doorzien. Blind zijn we volgens deze sofisten voor het feit dat met name de Vlààmse samenleving behept is met een abnormaal grote dosis racisme. Dat die Vlaamse samenleving zich misdraagt door een stuitende vorm van discriminatie te huldigen. Het is, in dit jaar van de herdenking van Auschwitz, nog net geen beschuldiging voor nationaalsocialisme.

Zij zien dus in hun onnoemelijke wijsheid wat andere, simpele geesten maar niet kunnen begrijpen: dat we schuldig zijn, wij, Vlamingen, collectief nog wel. Dat Abou Jahjah zoiets vertelt, nou ja…. Maar hier gaat het om autochtonen. Mensen die het voortouw zouden moeten nemen en hun volk zouden moeten voorgaan. Maar voor hen zijn we dus schuldig. Allemaal, omdat we autochtoon zijn, inboorling in ons eigen geboorteland en omdat we laten zien dat we het moeilijk hebben met de onafgebroken instroom van zovele van-elders-komenden. We zijn schuldig omdat we beseffen dat we op deze manier vreemdeling kunnen worden in ons eigen land, zoals de Indianen dat werden na de massale instroom van blanken in Noord-Amerika. We zijn schuldig omdat we niet willen dat ons overkomt wat oeroude christelijke gemeenschappen overkomt overal waar de ‘ware Islam’ aan de macht komt. Ik herhaal slechts de woorden van bisschop Johan Bonny.

Ik moet dus niets meer van dat loze gepraat van schrijvelaars allerhande in ‘de boekskens’ of het arrogante, betweterige gezwets van lieden die zichzelf tot het gilde van de journalistiek en politiek correcte denkers menen te mogen rekenen.

Wijlen Albert Kriekemans – in het verre verleden mijn promotor bij mijn eindwerk aan de universiteit – schreef ooit een serie boeken over de psychologische ontwikkeling van het jonge kind tot aan zijn adolescentie. Aan de behandeling van die adolescentie is hij nooit toegekomen.

Maar over de vroege kinderjaren: daar heeft hij uitvoerig en met vuur over geschreven.

Als ik eraan terug denk zou ik willen dat de protagonisten van de Vlaamse schuldcultuur zijn geschriften met meer dan gemiddelde aandacht zouden lezen.

Kriekemans was van oordeel dat wat een mens uiteindelijk is geworden als hij het stadium van de volwassenheid heeft bereikt, het gevolg is van drie factoren: erfelijkheid, opvoeding en – voor een klein deel – persoonlijke prestatie.

In mijn Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen heb ik een werkmodel geschetst, waarmee we het tegenwoordig vaak gebruikte begrip ‘identiteit’ op een handige manier kunnen aanpakken. Ik heb voorgesteld identiteit op te vatten als de aanwezigheid van een wereld van betekenissen. Ieder mens heeft op die manier een eigen wereld van betekenissen en een volk heeft zoiets ook.

Sommige van die betekenissen worden van nature uitgelokt door onze biologische constitutie. Kriekemans zou zeggen: door onze erfelijkheid. Een voorbeeld zijn vele van de betekenissen rondom de seksualiteit. Andere betekenissen hebben helemaal geen biologische basis, maar komen tot ons via onze cultuur en de opvoeding. Ideeën over de verhouding tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld. En ja: sommige betekenissen zijn de vrucht van persoonlijke prestatie. Van lectuur, van studie, van wilsvorming – een woord dat tegenwoordig wel helemààl uit de mode is.

Aan betekenissen die hun oorsprong hebben in de biologie kunnen we doorgaans minder veranderen dan we zelf wel zouden willen. Maar op het terrein van de opvoeding en de cultuur en op het vlak van de persoonlijke prestatie valt er wel wat werk te verrichten. Dààr zijn wij, mensen, heer en meester. Zo schreef het ooit Bertrand Russell.

Ik loop nogal eens door wijken waar veel allochtonen plegen te wonen. Dan zie je ze: kinderen die op straat spelen, zoals wijzelf dat deden toen we kind waren. En midden in dat spel gebeuren er dingen die moeder liever niet ziet gebeuren. En dan volgt de welverdiende reprimande. Die klinkt dan vaak luid op als ik door zulke straten slenter. In vloeiend Arabisch of Berbers krijgen de kleine deugnieten te horen wat hun moeder op de lever ligt.

Het verschijnsel is bekend bij eenieder die hiervoor aandacht wil opbrengen en de moed heeft om de rijkere blanke wijken soms al eens in te ruilen voor een bezoek aan de allochtonenwijken.

Daar begint het dus.

Via de Arabische taal geven de moeders de betekenissen die in de Arabische cultuur gelden aan hun jonge kinderen door. Bedenk dan dat precies die jonge kinderen in een leeftijdsfase zijn, dat ze ontzettend vatbaar zijn voor het indringen van betekenissen van buitenaf. Denk maar eens aan Sigmund Freud. Ieder jongetje doorloopt wel op de een of andere wijze een fase door die door Freud de oedipale fase werd genoemd. In de moslimcultuur – die ik hier voor het gemak maar niet helemaal terecht gelijk stel met de Arabische cultuur – wordt die oedipale fase wellicht anders verwerkt dan in onze van christelijke principes doordrongen cultuur. Zo schijnt het dat in de moslimcultuur jonge jongetjes veel minder in de weg wordt gelegd dan in de westerse cultuur. Gelooft iemand in ernst dat zulks zich later niet manifesteert?

Ik zeg dit om te illustreren dat de levensfase waarin die jonge kinderen op straat spelen en waarin ze door hun moeders in het Arabisch terecht worden gewezen, op hun latere zijnswijze een diepe invloed heeft. En die invloed is een door de moslimcultuur gestempelde invloed, alleen al omdat als voertaal de Arabische taal wordt gehanteerd.

Ik ga nog een stap verder.

Als jongetjes van hun ouders te horen krijgen dat ze weliswaar door de wet verplicht zijn school te lopen, maar dat die school niet zo belangrijk is omdat de Profeet alles al gezegd heeft, dan mag het toch niet verbazen dat die kinderen, eens jongelui geworden, niet zoveel gelegen laten aan wat Kriekemans ‘persoonlijke prestatie’ noemde? Dat ze in de school hun broek verslijten en met hebbedingetjes bezig zijn in plaats van met zelfvorming?

Voeg daarbij het feit dat vooral jonge Marokkanen hun bruid in Marokko gaan zoeken, en dan ontkom je er niet aan dat het hiervoor geschetste scenario zich met zekerheid zal blijven herhalen.

En zo wordt een hele generatie allochtonen opgekweekt die op twee poten hinkt. Aan de ene kant leren ze in de school en allerhande openbare instellingen de betekenissen die voor onze Nederlandse cultuur kenmerkend zijn. Maar aan de basis van hun persoonlijkheid worden ze voorzien van betekenissen die uit een andere cultuur stammen en soms haaks staan op de eerste. Deze jongelui worden opgevoed als mensen met een dubbele tong, zoals de Indianen dat noemden.

En mensen met een dubbele tong weten zich niet geloofwaardig te maken. Hun tweeslachtigheid holt hen als het ware vooruit. Wie enige mensenkennis bezit voelt de dubbelzinnigheid aan en wordt gelijk achterdochtig.

Die dubbele tong is trouwens alomtegenwoordig in onze straten: ze neemt onder meer de vorm aan van de aanwezigheid van de hoofddoek. Immers: ook meisjes worden door hun ouders in het Arabisch opgevoed. Via dat kanaal dringen de betekenissen uit de moslimcultuur nog steeds ongehinderd in het jonge brein van de betrokken meisjes binnen. Later, als ze de volwassenheid bereiken, komen er vanuit dat brein twee elkaar tegensprekende boodschappen. De ene zegt dat ze zich als westerse vrouw moeten gedragen, met dito kleding en al. De andere fluistert hen met krachtige stem in dat ze niet westers zijn doch moslim en zich derhalve als Arabische vrouw moeten kleden. Daarom verschijnt op de meest hardnekkige wijze de islamitische hoofddoek waar die helemaal niet hoort. De slimsten verklaren dat ze op hun hoofd dragen wat zij zelf verkiezen. Dat is juist maar niet geloofwaardig, want zoals uit het voorgaande blijkt is hun keuze niet vrij. Anderen drukken daarmee uit dat ze weliswaar wel de voordelen van de westerse wereld wensen, maar er niettemin toch afstand van nemen. Meer zelfs: naarmate de druk om zich aan te passen toeneemt, klinkt ook de duistere stem uit de diepte van de Arabische ziel feller en wordt het conflict heviger. Voeg daar nog wat druk bij van wat zich ‘de moslimgemeenschap’ noemt – Renate van Zee schreef er een intrigerend boek over-, en het koppige resultaat ziet eenieder in onze straten.

Een dubbele tong dus, hetgeen elk vertrouwen wegneemt.

Als zo iemand komt solliciteren staat hij gelijk op achterstand, gewoon omdat de ambiguïteit van hem afstraalt. Ben ik te scherp? Toch vertel ik naar waarheid wat ik uit ervaring weet. En ik veroordeel niemand.

Ik probeer slechts dat te pakken te krijgen wat een hoop hierboven genoemde spraakmakers te enenmale schijnt te ontgaan: dat het proces van integratie een proces van menselijke identiteit is op een zeer elementair niveau. Dat mensen maar goed zullen kunnen samenwerken als ze elkaar vertrouwen en dat vertrouwen moet groeien of, in de termen van mevrouw Homans: moet verdiend worden. En dat die identiteit op de juiste manier moet gevormd worden.

Ik leg uit.

Welke gedachten rijzen er bij een selecteur op, denk je, als hij een jongeman voor zich krijgt die met veel gegesticuleer zichzelf probeert aan te prijzen als de ideale medewerker, maar wiens taalgebruik laat blijken dat hij de voertaal slechts als een tweede taal hanteert – na twintig jaar verblijf in ons land? Het gaat op dat ogenblik niet eens om de taalkennis an sich. Het gaat om de boodschap die er achter schuil gaat. Een kandidaat die zeven jaar nodig had om een studie af te werken waarvoor vier jaren voorzien zijn, roept toch ook twijfel op? De selecteur zal proberen uit te zoeken waarom die man of vrouw 3 jaren meer nodig had. En zo zal ook de genoemde allochtone kandidaat nader besnuffeld worden. Wie in dit stadium over bestraffing begint te praten, toont er niets van te begrijpen: het heeft allemaal veelal niet eens iets met het allochtoonzijn op zich van doen, maar wel met een gedragswijze. Met niet-verbale communicatie. En met de plicht van de selecteur om zijn werk goed te doen.

Nu is precies die niet-verbale communicatie de plaats waar het bepaald lastig is te verbergen dat je in een betekenissenwereld leeft die ànders is en daarom nader onderzocht moet worden op zijn compatibiliteit met de westerse doenwijzen in onze bedrijven. Het lijkt er vaak op dat sommigen eisen dat hun dossier niet nader mag onderzocht worden, omdàt ze moslims zijn en omdat een dergelijk onderzoek hen zou stigmatiseren. Zoiets denk je als je pleidooien hoort die het naamloos solliciteren willen bepleiten.

Een volstrekt omgekeerde wereld, want het is gewoon de taak van de selecteur om zijn onderzoek ten gronde te voeren. En het is aan de kandidaat te laten zien dat hij de functie waard is. Wie naamloos solliciteert onderstreept de hierboven genoemde dubbele tong.

Nochtans hoeft zelfs die taalkennis op zich geen probleem te zijn. Als een Pool in gebrekkig Nederlands komt solliciteren weet de selecteur ook wel dat die man zijn Nederlands zal moeten verbeteren. Maar de Pool geeft geen dubbelzinnig signaal. Het gaat immers om wat erachter zit. Als de mens die achter het masker dat voor hem zit eerlijk lijkt en vertrouwen opwekt, zullen zijn kansen stijgen. Maar beeld je de positie van de selecteur in die vertrouwen moet geven aan een masker dat kennelijk voornamelijk geformeerd werd in een cultuur, waarover hij zoveel slechts en gewelddadigs hoort? De selecteur heeft, daarentegen, alle reden om aan te nemen dat zijn Poolse kandidaat zijn werk naar behoren zal doen en dàt hij effectief Nederlands zal leren. Maar wat als diezelfde selecteur klachten krijgt dat de allochtonen die hij eerder al aan het werk heeft gezet onder elkaar steeds weer Arabisch beginnen te praten?

Deze zinnen leren ons ook dat de schuldcultuur die sommigen ons proberen aan te praten in hoofdzaak ongepast is.

Ik heb na onderzoek zelf niet alleen geen reden gevonden om de modale Vlaming met zo’n schuld te beladen. Er is meer: de kern van het probleem ligt elders. Hij lijkt me te zijn dat de modale allochtoon – bedoeld is de allochtoon uit een moslimcultuur – als jong kind opgevoed wordt op een manier die hem soms vrijwel ongeschikt maakt om in onze cultuur te functioneren. Dan vervolgens de schuld van dit tekortschieten op die laatste cultuur werpen, is onfatsoenlijk.

En evenmin wordt de zaak opgelost door alleen sociaaleconomische maatregelen te nemen – al zijn die vanzelfsprekend wezenlijk. Maar die maatregelen komen namelijk pas in werking nadàt de opvoeding de jongeling geschikt heeft gemaakt om in die sociaaleconomische wereld te functioneren. Als kinderen niet op de juiste manier worden opgevoed, kunnen zelfs de beste sociaaleconomische voorwaarden de problemen niet oplossen. Zien we niet dat sommige Jihadstrijders hoog opgeleid en sociaaleconomisch succesrijk zijn?

Ik heb daarom niets met al die cijfers die ‘bewijzen’ dat de arbeidsparticipatie in Vlaanderen te laag is in vergelijking met de cijfers in het buitenland, om dan vervolgens gelijk voor repressieve actie te pleiten. En ik moet zo mogelijk nog minder met de verklaring als zou Vlaanderen worstelen met een groot “racismeprobleem”. Dat is niet alleen niet waar, het is onfatsoenlijk en het slaat de plank kilometers mis.

Ik geloof dat de kern van het vraagstuk van de integratie ligt bij de gang van zaken in de jonge immigrantengezinnen. Daar en nergens anders begint een ware integratie. Moeders moeten hun kinderen in het Nederlands berispen – wat mij betreft in plat Aantwaarps, maar niet in het Arabisch. Groen-parlementslid Rzoska deelt ons mee dat ze bij hem thuis alleen Nederlands praatten. Tja: dan verlies je natuurlijk zowat de hele Poolse bagage van je ouders, maar het is wel consequent-integrerend. Beseffen we allemaal wel wat een wereld van verschil het maakt als je als dreumes in het Aantwaarps werd berispt of in het Arabisch? In het tweede geval blijf je een Arabier. In het eerste wordt je een Antwerpenaar. Zo scherp ligt het. Is het echt zo verwonderlijk dat wie in het Arabisch wordt opgevoed door mensen die de hele tijd onder elkaar Arabisch spreken en zich als min of meer vrome moslims gedragen, zelf ook de Arabische identiteit centraal stelt? Alweer dus gaat het helemaal niet om schuld of tekortschieten, maar om de constatering van een doodsimpel, universeel feit van alle tijden, namelijk dat volwassen mensen hun vorming in belangrijke mate in hun kindsheid krijgen en ze door de waarden en betekenissen in die kindsheid ook diep gestempeld worden. Al die Arabische huishoudens zijn in feite allemaal kleine Arabische etnische eilandjes. Nogal wiedes dat de kinderen later Arabieren worden. Dat kan toch niemand hen kwalijk nemen?

Als ik, zoals al wel eens gebeurt, door de straten van Rotterdam loop, hoor ik jongelui die kennelijk van zuiderse afkomst zijn onder elkaar in plat Rotterdams discussiëren. Die gasten: dàt worden Rotterdammers. Hier worden de Aboutalebs gevormd.

Maar in Antwerpen? In Mechelen? In Sint-Niklaas? In Gent? Misschien ligt het dus wél aan de Vlamingen, maar niet diegenen die de spraakmakers doorgaans in deze kwestie op het oog hebben en bovendien op een heel andere manier….

Hier kan het beleid naar mijn smaak heel wat ondernemen. Het beleid zelf valt dus wél wat kwalijk te nemen. Het beleid en zeker ook de spraakmakers die hun bladzijden of hun ‘tweets’ vullen met loze beschuldigingen aan het adres van autochtonen die zelf ook niets liever willen dan dat die integratie vlot zou verlopen. Als jongemannen dan toch hun bruid in het herkomstland willen zoeken, dan kan het beleid hier toch over nadenken, om vervolgens actie te ondernemen? En als het waar is dat de kiel van de latere persoonlijkheid in de eerste kinderjaren wordt gelegd, moet de integratie ook in die kinderjaren beginnen.

Anders kwéék je ongeloofwaardige volwassenen, wier gedrag dan vervolgens een self fullfilling prophecy wordt: die volwassenen handelen ook zo. Ze leren de hypocrisie – met excuses voor het woord – als een tweede natuur, waarbij ze die hypocrisie vervolgens projecteren op de westerse cultuur.

Wordt dan het kleuteronderwijs geen essentieel issue? En moeten onze leerkrachten niet beter en anders opgeleid worden? Denkt men echt dat het zal volstaan om hier en daar wat gehoofddoekte leraressen voor de klassen te posteren? Een dergelijk voorstel zal de opgroeiende jonge moslims nog sterker in hun eigen gelijk bevestigen.

Als ik zeg dat het vraagstuk van de integratie gesteld wordt binnen de jonge immigrantengezinnen, zeg ik tegelijk dat integratie alleen kan aangepakt wordt op het vlak van de vaak meest intieme menselijke verhoudingen. Een overheid kan hierbij alleen maar voorwaarden scheppen, maar ze moet dat dan ook doen, zoals de Amerikaanse regering dat al in de negentiende eeuw bewust en massaal deed.

Het is niet aan het beleid om het echte veldwerk te verrichten. Maar inmiddels heeft Liesbeth Homans gelijk: het volstaat niet dat moslimorganisaties in koor verklaren dat ze zich tegen het extremisme willen verzetten. Als ze er effectief ook iets willen tegen doen, dan moeten ze de zaak bij de wortel aanpakken: bij de opvoeding van hun eigen jonge kinderen.

Jaak Peeters

Jan. 2015

Laten we ons misleiden?

Op de dag van de aanslag in Parijs op de redactie van het anarchistische blad Charlie Hebdo door moslimextremisten verscheen de originele Franse versie van Michel Houellebecqs roman Soumission – een titel die doet denken aan de film Submission van Theo van Goch. Van Goch werd in 2004 door een moslimextremist vermoord.

De Nederlandse vertaling van het boek is nog niet beschikbaar doch redacteur Christiaan Weijts wijdt er in de Groene Amsterdammer van 15 januari 2015 niettemin een heel artikel aan. Het verhaal gaat over een zekere François, die na een Islamitische machtsovername in Frankrijk, waardoor Frankrijk een Islamitische staat is geworden, tot de conclusie komt dat die islamisering nog niet zo slecht is. De Franse bevolking ondergaat het proces vrij gedwee, zelfs met een zekere opluchting omdat ze eindelijk weer een spirituele dimensie heeft. ‘Wat sloten geld van de oliestaten en gratis polygamie met piepjonge meisjes helpt ook.’ Meteen laat Houellebecq zien wat hij over de westerse beschaving denkt: terminaal wegens compleet verhangen aan consumentisme, in de macht van het grootkapitaal en met een volkomen gebrek aan welke diepere existentiële dimensie dan ook. En die Islam kan dit laatste tekort opvullen. Ter wat ongewone illustratie: westerse vrouwen kleden zich overdag weliswaar sexy, doch hullen zich ’s avonds in slobberige, afgestompte, afstotende en zielloze kleding. Arabische vrouwen halen ’s avonds integendeel voluit alle vrouwelijke verleidingskunsten uit de kast…

Kwestie van weloverwogen prioriteiten.

Kortom: een wat afgezwakte vorm van sharia is nog niet zo slecht, verklaart Houellebecq uitdagend.

Zonder verder op de roman zelf in te willen gaan zien we hier één methode verschijnen die sommigen – ter linkerzijde? – aanlokt om met de oprukkende Islam om te gaan: zich ermee verzoenen. Zich neerleggen bij wat uiteindelijk onontkoombaar schijnt.

Het zou echt niet de eerste keer in de geschiedenis zijn dat de dingen op deze manier lopen….

Een ander antwoord op de dreiging is dat van Wilders of Le Pen.

Beide worden ze afgeschilderd als extreemrechts – altijd zonder enige definitie voor deze laatste term. Als je een term niet definieert kun je hem altijd wel gebruiken. Pour besoin de la cause, zoals men dat zegt.

Wilders en Le Pen willen de grenzen weer dicht. Ze drukken daarmee de wens van grote aantallen mensen uit. Met zoveel woorden heeft Marine Le Pen te kennen gegeven dat voor haar Schengen de schop op moet: gesloten grenzen betekent weer controle en dus alvast een groter veiligheidsgevoel.

Een gevoel. Het gevoel dat men de zaken weer in de hand heeft.

Maar is dat gevoel ook terecht?

In hetzelfde nummer van De Groene verscheen een column van Ewald Engelen. Ze werpt licht op een dimensie die ook in deze kwestie onderbelicht is. Engelens verhaal luidt dat de installatie van de ‘Interne Markt’ of structuren zoals de NAFTA de nationale markten stapsgewijze vervlechten via allerhande verdragen. Uniforme regels verhogen de winsten van internationaal opererende bedrijven. Als die harmonisatie, zoals dat eufemistisch heet, negatieve effecten blijkt te hebben, zoals delocalisatie, sociale dumping, druk op de lonen naar het laagste niveau en rationalisaties, dan blijkt de nationale politiek niet langer bij machte om in te grijpen. De verdragen hebben de macht immers aan de rechtbank overgedragen. Zelfs de Canadese subsidies voor duurzame energie werden door Amerikaanse energiereuzen aangevochten als marktverstorend! De installatie van de Interne Markt heeft fors bijgedragen aan het vergroten van de sociaaleconomische tegenstellingen. Volgens Prof. Beckfield van de Harvard komt bijna de helft van de toename in inkomensongelijkheid sinds de jaren zeventig op rekening van die Interne Markt. Onderzoek heeft geleerd dat diezelfde Interne Markt voor belastingsconcurrentie heeft gezorgd, druk op de schatkist, de belastingsdruk heeft verhoogd en de staat armlastig heeft gemaakt. Dat alles terwijl de democratisch verkozen regeringen steeds machtelozer worden. Engelen aarzelt niet om te spreken over democraticide.

Het liberalistische patroon wordt hier duidelijk. Een liberale fundo als K. De Gucht, die gezworen heeft tot zijn laatste ademsnik tegen “het nationalisme” te zullen strijden, heeft met die mechanismen de middelen in de hand om de nationale staten irrelevant te maken. Want de grote vijand van het liberaal wereldkapitalisme is de nationale staat. Aldus klinkt één van de liberale dogma’s. Wie goed toegekeken heeft bij de recente politieacties in West-Europa, moet het zeker zijn opgevallen dat politiemensen overal op krek dezelfde wijze zijn geüniformeerd. Toeval?

Het militaire is inderdaad het enige dat voorlopig aan de harmonisatie ontsnapt. Zodra ook die burcht is ingenomen, staat de technocraten niets meer in de weg om de grootbedrijven volledig de vrije hand te geven en hun natievernielend werk af te maken.

Gedekt door een schertsparlement – niemand gelooft dat het EU-parlement zelfs maar in de verste verte voeling kàn hebben met wat onder de bevolking leeft, want het heeft er integendeel alle schijn van dat dit ‘EU-parlement’ zich door de duizenden ‘lobbyisten’ van de grootbedrijven als een blinde os laat meevoeren – heeft de liberalistische technocratie bereikt wat ze beoogde: de wereld voor de voeten van het grootbedrijf openleggen.

Intussen houdt zowat iedereen strak de blik op het jihadisme gericht. De deur moet voor extremisten dicht. Dat is terecht, doch intussen dringt het liberalistische monster langs de achterdeur binnen.

Zo rijst dan de vraag of we niet bezig zijn onze aandacht te laten afleiden.

Wat meer is: versterken die twee krachten elkaar niet? Het liberalisme is immers vooral gediend met een kritiekloos consumentisme en heeft echt geen behoefte aan kritisch denkende burgers. Doch ook het jihadisme heeft geen boodschap aan zulke kritisch denkende burgers, want die nemen niet zomaar goedschiks aan wat imams en zelfverklaarde kaliefen vertellen. Rationele vragen stellen levert je 1000 stokslagen op. En het hypocriete Westen blijft in Saudi-Arabië olie kopen liever dan in een Rusland, dat onze bondgenoot zou kunnen zijn.

Het is overigens vanuit de geschiedenis toch ook bekend dat de sultans en dito heersers het veelal best konden vinden met hun volgens liberalistische principes opererende internationale vriendjes?

En zo wordt de kwestie in alle scherpte gesteld. Ze luidt dat onze democratie niet door één gevaar wordt bedreigd, maar door twee. Internationaal grootbedrijf en jihadisme zouden wel eens minder tegengestelde belangen kunnen hebben dan we onszelf voorspiegelen.

Als deze indruk een grond van waarheid bevat, dan geeft dat zicht op een derde weg.

Dan moet de gedachte, dat de Islam voor spiritualiteit kan zorgen zoals Michel Houellebecq suggereert, niet zonder meer verworpen worden. Niet dat we daarom de Islam moeten omarmen – horresco referens-, maar die leer zou ons wél kunnen prikkelen om zelf weer naar meer diepgang te gaan zoeken. We zouden kunnen gaan begrijpen dat er meer bestaat dan alleen wat centen en procenten.

Zulke zoektocht dwingt ons vermijdelijk ons tegen consumentisme, de overal opdringende infantiele reclame en de kortzichtigheid van de ons aangeprate waan van de dag te verzetten. Tegelijk dwingt deze houding ons op zoek te gaan naar onze eigen roots, onze eigen wortels, zodat we terug werk kunnen maken van onze democratie. Dat voert ons even onvermijdelijk terug naar onze eigen naties en weg van de illusie die de fel-antinationalistische marxist Hobshawm op het einde van zijn boek Natie en Nationalisme sedert 1780 verkondigt: “ De uil van Minerva die wijsheid brengt vliegt uit bij schemering, zei Hegel. Het is een goed teken dat die nu rond naties en nationalisme cirkelt.”

Deze schets hierboven is – toegegeven – heel erg vluchtig. Doch wie de boodschap van de Franse schrijver Houellebecq en de Hollandse democraat Engelen aan elkaar koppelt, ontkomt niet aan de vraag of we niet bezig zijn onze aandacht af te laten leiden.

En of die uil niet veeleer rond ook de EU, het grootkapitaal en hun beider vrienden moet cirkelen.

Jaak Peeters

Januari 2015

De kerk in het midden?

Een beschaafd mens hoort kies te zijn in zijn uitspraken. Zeker als er medemensen door religieuze fanaten koelbloedig vermoord werden. Er is gewoon geen verantwoording mogelijk voor wat in Parijs op 7 januari 2015 gebeurd is. Zulke dingen kunnen niet. Niet in 2015, niet in 1940, niet in 1914 en niet tijdens de godsdienstoorlogen.

Commentatoren gaan krampachtig op zoek gaan naar een antwoord op de vraag: hoe kon zoiets gebeuren? Had dit kunnen worden voorkomen?

Nu kun je zeggen dat sommige perslui nogal grof zijn in hun uitingen. Het satirische blad dat nu doelwit was, heeft wel vaker op het randje van het welvoeglijke gebalanceerd.

Dat verandert niets aan de zaak op zich, maar het roept wel andere overwegingen op.

Die overwegingen zijn pijnlijk.

Ik heb op NOS en VRT debatten over de verschrikkingen in Parijs gevolgd. Daarin zijn vele zeer wijze en heel juiste dingen gezegd.

Eén van de uitspraken die beklijft is dat jonge Islamieten in een nihilistisch Europa dat elke identiteit bestrijdt verloren lopen en alleen nog aan een felle kik genoeg hebben om zichzelf een identiteit aan te meten. Ze komen vanuit een cultuur die nog in de premoderniteit vasthangt recht in een laat-moderne en in sommige opzichten zelfs postmodernistische tijd terecht. Er is een onoverbrugbare kloof tussen een wereld waarin de Ultieme Waarheid geldt, met aan het hoofd in een of andere godheid aan de ene kant en een wereld aan de andere kant, waarin een – met permissie – charlatan als Derrida kan zeggen dat er geen waarheid bestaat en mensen in teksten of verhalen leven, die nergens beginnen of eindigen. Of nog: een wereld waarin een Verhofstadt identiteit kan wegzetten als de aanzet tot vijandigheid of zelfs de aanleiding tot de gaskamers.

Wie vanuit Algerije, waar hij op een duidelijke identiteit terug kon vallen, terecht komt in een wereld waarin zulke dingen openlijk verkondigd worden, raakt al makkelijk elk spoor bijster.

Mijn punt is dat wie een probleem wil aanpakken, dat in zijn volledigheid moet doen.

Welnu: na de bovenstaande inleiding wil ik op drie punten wijzen.

Ten eerste: is het niet wat simpel om de aanslag in Parijs en soortgelijke die ongetwijfeld nog zullen volgen in hoofdzaak toe te wijzen aan het nihilisme in onze maatschappij? Is het niet eerder zo dat dit nihilisme – waar ik me helemaal niet mee kan verzoenen – weliswaar de prooi gereed legt, maar dat het bespringen van die prooi toch nog wat méér vereist?

In West-Europa (In Oost-Europa liggen de zaken nog anders) is de godsdienst al decennialang naar de privésfeer gedrongen. We zijn terecht gekomen in een seculiere maatschappij. Dat heeft inderdaad een leegte geschapen, maar de moderne, geëmancipeerde en geschoolde mens wordt geacht die leegte zelf op te vullen. Dat gebeurt vaak wel, zij het niet altijd op de beste manier. Maar zo is de stortvloed van holistische, oosterse en new-agetoestanden wat beter te begrijpen. Men begrijpt waarom mensen op zoek gaan naar hun voorouders en zich op de genealogie werpen. En men begrijpt ook waarom sommigen zich in zacht en nog anderen zich in sterk nihilisme wentelen. De enen gedragen zich als bange mussen, hopend dat ze door hun low-profile de dans zullen ontspringen. De anderen meten zich een identiteit aan door te schoppen, zoals Onno in het verhaal van Harry Mulisch.

Echter: is er onder ons iemand die zich tot het soort moordpartijen zoals in Parijs aangezet voelt?

Daarom is mijn positie dat de aard van de Islam – of sommige delen daarvan – zelf aanleiding is tot dit soort misdaden, op dezelfde manier als het religieus fanatisme in de zeventiende eeuw tot veldslagen leidde.

Is het niet verbazend dat Moslimorganisaties zich haasten om ons uit te leggen dat ‘de’ Islam zulke misdaden niet beoogt? Waarmee ze ons duidelijk maken dat dergelijke uitwassen er wel degelijk zijn. Terwijl er intussen door IS bij de vleet misdaden tegen de menselijkheid worden gepleegd. Bij mijn weten worden dit soort misdaden niet door katholieken of protestanten gepleegd.

Dat brengt me bij mijn tweede punt.

Al enkele decennia lang worden politici en politieke strekkingen die voor dit soort toestanden waarschuwen als extreemrechts weggezet. Wie erop wees dat er agressieve componenten in de Islam verborgen zitten, werd onverdraagzaam genoemd en werd het slachtoffer van wetten tegen racisme – wat dat laatste ook moge betekenen. Hele strekkingen werden in een heus ‘cordon’ opgesloten en de architecten van deze ondemocratische opstelling werden met een staatsministerschap beloond. Ik schrijf ‘wees’. Maar het is nog steeds zo. De Wereld Morgen sluit zich aan bij een Europese vereniging “contre la Islamophobie”. Nog steeds worden autochtonen die waarschuwende geluiden laten horen of hun ongenoegen uiten afgedreigd met straffen door een ad hoc-wetgeving en zijn er persmedia die als een heus systeem het bekladden van autochtonen door allochtonen tot hun mediatieke plicht schijnen te rekenen.

Maar heeft iemand van die geniale journalisten en hun politieke geestesgenoten er ooit al eens aan gedacht dat die waarschuwingen misschien een grond van waarheid zouden kunnen bevatten? En dat men die waarschuwingen dus ernstig moet nemen in plaats van ze weg te honen als xenofobie of racisme? Als het journaille dat nu in zijn hart is getroffen wat ruimdenkender was omgesprongen met mensen wier opvattingen zij zelf niet meteen delen, dan had de politiek misschien de ruimte gekregen om preventieve maatregelen te nemen.

Zo kom ik op mijn derde punt.

Het journaille is in zijn hart getroffen. Dit is wel héél duidelijk. Men name een blad dat zogenaamd de vrijheid van meningsuiting belichaamt is het directe doelwit van een bewuste moordaanslag geworden. Waarom? Omdat dit blad meningen verkondigt die voor extreme Islamieten onaanvaardbaar zijn en dus niet zouden mogen geuit worden.

Doch als de journalistiek op z’n zachtst nogal selectief is bij de uitoefening van zijn mediatieke plichten, ontkomt men niet aan de gedachte dat die vrijheid van meningsuiting vooral de vrijheid is om hun mening te uiten – maar niet die van mensen, met wier mening zij zich niet verzoenen kunnen.

Mutatis mutandis en overtrokken gezegd moet ik dan de moordenaars meegeven dat ook zij die vrijheid voor hun waarheid en hun mening opeisen. Dat verantwoordt hun moordpartij niet, maar het doet wel denken. Hun mening is even onverzoenlijk met de opvattingen in het bedoelde blad als de mening van de journalisten die botsten met wat zij dan maar ‘extreemrechts’ noemen. Als extreme standpunten niet mogen, dan geldt dat voor elk extremisme.

Waarom heeft men de kerk niet veel eerder consequent naar het midden gehaald?

Jaak Peeters

Januari 2015

Komt U ons veroveren? Essay over de positie van Abou Jahjah.

 

Komt U ons veroveren?

Over de visie van Abou Jahjah.

 

 

‘Voor het eerst in de immigratiegeschiedenis ontzegt de gast de gastheer het recht zijn gastland te belichamen’

(A. Finkielkraut, Ongelukkige identiteit. 2014[1])

 

 

Verovering

 

Van Alain Finkielkraut verscheen al heel wat in vertaling in het Nederlands. Niet vertaald is, bij mijn weten, zijn Comment peut-on être Croate?[2], waarin hij tegen de stroom in opkomt voor de Kroaten en hun rechten en daarmee het recht van ieder volk op bestaan zelf. Dat was nodig, tijdens de burgeroorlog in ex-joegoslavië, want naast de Serven kregen ook de Kroaten er in de westerse pers van langs, omdat ze het aangedurfd hadden het kennelijk heilige Joegoslavische staatsverband te verbreken.

Onafhankelijkheid is voor vele verblinde westerse journalisten alleen een recht als je zwart bent.

Toen ik de woorden in het citaat aan de kop van dit stuk las moest ik onwillekeurig denken aan de woorden van D. Abou Jahjah en zijn geestesgenoten, genre Belkacem, die het niet langer wegstoppen wat hun bedoeling is: zij willen tenminste relevante stukken van onze Vlaamse grond veroveren, reserveren voor zichzelf en er de cultuur van hun herkomstland vestigen. Zo schrijft Abou Jahjah in zijn De stad is van ons : ‘Wij allochtonen, hebben daar tegenover de reactie gehad om te pleiten voor een totaal behoud van onze identiteit als in een diaspora.’[3] De schrijver verzet zich ronduit tegen elke vorm van assimilatie.

Ik moet bekennen dat ik toen heb gedacht: ‘Laten we de boeken nu maar dichtslaan. De tijd van praten is voorbij. Daarvoor is het te laat. Dit is een oorlogsverklaring’

Pas toen ik op de laatste boekenbeurs in Antwerpen niet om een ‘debat’ met Abou Jahjah heen kon – en hem dus een hand moest geven – drong de volle betekenis van deze werkelijkheid tot me door: deze mensen komen niet als vrienden. Ze komen niet omdat ze hun vege lijf willen redden. Ze komen niet in dankbaarheid omdat ze in het leven nieuwe kansen krijgen. Ze komen omdat ze zich hier willen vestigen, zoals kolonisten zich in Noord-Amerika hebben gevestigd. Ze komen met een zelfbewustzijn, een betere zaak waardig.

Ze komen omdat ze vinden dat het voor hen hier beter is. Voor hén.

Voor hen, niet voor de autochtonen, voor wie ze veelal slechts misprijzen koesteren.

We weten wat er met de autochtone Amerikanen is gebeurd.

Vroeger noemden we zulks egoïsme. Of kolonialisme. Of imperialisme.

 

Wekt het verwondering dat een man die zijn hele leven zich het lot van zijn eigen volk heeft aangetrokken, schrikt?

Het komt inderdaad allemaal akelig dicht bij het ‘ze komen ons veroveren’.

Ze komen ons veroveren! Ik heb de vraag openlijk gesteld in mijn ‘Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen’.

Laten we dat zinnetje vele malen na elkaar herhalen, zodat het eindelijk in onze verstarde, verroeste en door liberalistisch consumentisme dolgedraaide geesten zou doordringen: ze komen ons veroveren.

Misschien ontdekken we dan wel dat er tussen hemel en aarde nog andere dingen belangrijk zijn dat hebzucht en persoonlijke rijkdom, waarvoor onnadenkende stakers in het geweer komen.

 

Vele eeuwen lang hebben de Europeanen de wereld veroverd. Ze gingen overal waar ze kwamen de rijkdommen inslaan om ze vervolgens naar huis te voeren. Ze begonnen met het vestigen van handelsposten. Ze sloten handelsverdragen met plaatselijke machthebbers, die daar op hun beurt meer dan hun voordeel mee konden doen.

De volgende stap kwam toen de Europeanen vonden dat ze hun normen en hun cultuur moesten opleggen: ‘de beschaving’ brengen.

Europeanen zijn altijd goed geweest in het verzinnen van verhullende verhalen.

Nou: het is het niet overal precies volgens dit schema verlopen, maar het is in het algemeen toch meer dan herkenbaar.

Geen wonder dan ook dat Edward Said, zelf van Palestijns-Engels-Egyptische afkomst, de massale immigratie van derdewerelders in het Westen als een vorm van wraak zag[4]. En, moeten we er maar meteen als uitleg aan toevoegen: als weerwraak voor het opleggen van een ‘beschaving’, die we misschien toch maar beter in Europa hadden gehouden.

Nu zijn het ànderen die ons hun beschaving komen opleggen. Dat is inderdaad weerwraak. Vaak met een zelfde misprijzen tegenover de westerse autochtone cultuur als de kolonisten uitten tegenover de cultuur van de volken die ze veroverden.

Het begint bij het scheppen van etnische eilanden. Die vormen met elkaar vervolgens heuse netwerken om tenslotte de resterende autochtone bastions in te sluiten en uiteindelijk plat te drukken.

Zo lijkt het plan wel te zijn.

 

Voor het eerst in de immigratiegeschiedenis ontzegt de gast de gastheer het recht om zijn land te belichamen”.

 

Het zijn woorden die donderend, krakend, bulderend door het uitspansel zouden moeten schallen. Om ons wakker te schudden. Wij, die de ogen sluiten voor de werkelijkheid en vooral bezig zijn met het sussen van elkaar of die elkaar in de ban slaan, dit laatste wegens racisme of vreemdelingenhaat. Of wegens discriminatie. Of nog wegens populisme. Alsof er geen problemen bestaan, die honderd of zelfs duizend maal belangrijker zijn. Zoals de zowat twintig vrouwen dagelijks die verkracht worden. Voor zover we wéten, natuurlijk.

Wij zijn het slachtoffer geworden van een schuldcultuur – wie schreef het onlangs weer? Ik word boos als ik kinderen van zes door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld hoor declameren. Op zo’n ogenblikken groeit mijn sympathie voor Nietzsche.

 

Voor het eerst?

 

Wat is veroveren? Volgens het woordenboek betekent het: ‘al dan niet met geweld bemachtigen.’ Dus: het toepassen van een bewuste tactiek om wat van een ander is binnen het eigen machtsbereik te krijgen. ‘Bemachtigen’ wil zeggen dat men het verworvene naar eigen inzicht kan ‘bemeesteren’ oftewel er de macht over uitoefent. Het leunt allemaal aan bij een ander woord, waarover we in onze dagen niet vaak genoeg nadenken: ontvreemden. Het woordenboek spreekt in dat geval over ‘iets afhandig maken’ en verwijst daarbij uitdrukkelijk naar diefstal.

Naar mijn inzicht is het willen inpalmen van Vlaams grondgebied om er zijn eigen etnische eilanden in te vestigen iets als ontvreemden, het bemachtigen van wat de bemachtiger van nature niet toekomt.

Als immigranten de gastheren – de autochtone bewoners van het land – het recht ontzeggen om hun geboorteland te belichamen, dan vindt een ontvreemdingsproces plaats. Er zijn dan namelijk vreemde lieden, allochtonen – ‘van elders afkomstigen’-, die alvast tot op zekere hoogte stukken van het autochtone territorium binnen hun machtsbereik willen krijgen.

Dat is de letterlijke betekenis van ‘ontvreemden’ – en ik weiger de daarmee geassocieerde notie van ‘diefstal’ buiten beschouwing te laten.

En ik vind die betekenissen dus heel uitdrukkelijk uitgeschreven bij Abou Jahjah – één van de lievelingen van de redactie van De Standaard, de krant die eertijds het AVV-VVK voerde. Dat zijn de kringen die spotten en meewarig doen over de bovenstaande zinnen. Ikzelf zie er een vorm van collaboratie in.

Hoe diep kunnen mensen vallen?

 

Alain Finkielkraut lijkt dit soort ontvreemden op te vatten als iets nieuws, een historisch novum.

Doch ontvreemden in ruime zin is van alle tijden en dan bedoel ik niet de simpele diefstal.

 

Marx meende namelijk dat het liberaal-kapitalistische systeem de arbeider de vrucht van zijn arbeid ontneemt en hem dus van zijn eigen werk vervreemdt. Daar is iets van, wat nochtans nog steeds niet betekent dat de rest van zijn analyses altijd met evenveel instemming kan gevolgd worden.

 

Hierboven gaf ik het voorbeeld van het kolonialisme, die grote schandvlek op de hele Europese cultuur, onuitwisbaar en voor eeuwig in die Europese cultuur ingebrand.

 

Een ander voorbeeld is de verovering door Rome van zowat de hele toenmalig bekende wereld.

Ik heb nooit begrepen waar de Romeinse overweldigers het recht vandaan haalden om overal bij andere volkeren binnen te dringen en hen hun normen, hun wereld en hun macht op te leggen.

Ik heb daar ook nooit een verantwoording over gelezen, ook niet bij de grootste bewonderaars van de Romeinse beschaving. De reden daarvan is eenvoudig: die verantwoording bestaat niet.

En evenmin bestaat er een verantwoording voor het imperialisme van Dzjengis Khan, Attila of Alexander de Grote, noch voor de machtswellust van Karel de Grote, Napoleon of welke van die ‘grote’ geweldenaars ook.

Het patroon is steeds weer hetzelfde: niet het leven en laten leven, maar het inpalmen, bemachtigen, veroveren, het ondergeschikt maken is de regel.

Het patroon keert de hele geschiedenis terug. In militaire, economische, politieke en, tegenwoordig ook in fel-ideologische vorm. Deze laatste is dan van religieuze aard – zoals het verlangen de Sharia te verspreiden – of van Amerikaanse makelij. Tezamen met hun democracy – of wat zij daaronder verstaan – voeren zij de hele wereld hun normen, hun cultuur en hun taal op. Tot meerdere eer en glorie van de economische machten in Amerika. En vooral ter aanvulling van hun rijkdom. Intussen omklemmen zijn de wereld overigens ook militair: zo’n 1000 militaire basissen verzekeren Amerika’s greep op deze planeet. Aldus Karel van Wolferen in De Groene Amsterdammer[5].

De wereld slikt. Een vrijwel machteloze Poetin probeert wat tegen te spartelen, zodat hij tenminste de eer redt, en de Chinezen spelen op de lange termijn. Maar intussen gebeurt het toch maar.

Of neem het gedoe over zwarte Piet. Ontstaan in het getraumatiseerde brein van een of andere UNO-bobo, die niets begrijpt van de wereld van diezelfde Zwarte Piet en daar dan maar gelijk misprijzen voor de zwarte mens in ziet en niet verder komt dan de eis om onze kinderen ‘hun’ zwarte Piet af te pakken.

Een vorm van ideologische machtswellust.

 

De roof van de identiteit

 

Het lijkt me wijs wat nader te onderzoeken wat er precies gebeurt als de ene groep grondgebied ontvreemdt van een andere.

Natuurlijk ontneemt ze de benadeelde groep dan levensmogelijkheden. Dat is verwerpelijk. Een andere beoordeling is daarvoor niet denkbaar.

 

Maar waarom komt die wil om te bemachtigen wat van anderen is zo algemeen voor? Waarom hebben zoveel volkeren en groepen van mensen zich aan imperialisme, veroveringszucht en kolonialisme bezondigd?

 

Biologen zouden kunnen verwijzen naar de wereld van de andere dieren – de niet-menselijke dieren. Ik pas deze laatste kwalificatie toe in navolging van Frans de Waal.

Richard Dawkins zou misschien zeggen dat het in onze genen zit. Die blijken immers nogal zelfzuchtig.

Ik veronderstel dat minder polemisch ingestelde biologen en psychologen de dingen wel wat ruimer zouden willen bekijken. Ze zouden naar Darwin kunnen verwijzen, met zijn survival of the fittest. En naar het feit dat in de natuur dieren zich net zo proberen te verspreiden als mensen dat blijken te doen. Dieren, zeker als te talrijk worden in hun oorsprongsgebied, gaan op zoek naar nieuwe leefgebieden. Daarbij dringen ze onvermijdelijk binnen in het territorium van de in dat nieuwe leefgebied al aanwezige soorten.

Wat er voorts gebeurt hangt van een aantal algemeen bekende factoren af.

Als de nieuwkomers een nieuwe, nog niet aangesproken niche innemen, loopt alles redelijk vredig.

Als ze daarentegen tegen soorten opbotsen die voor de voedselvoorziening rivalen blijken, dan volgt een onverbiddelijke strijd. Wie het best is aangepast, het hardst kan vechten en het langst volhouden, wint uiteindelijk het pleit en neemt het territorium in of behoudt het. In dat laatste geval rest de overgebleven indringers niets anders dan naar hun oorspronkelijke habitat terug te keren.

Maar zelfs als de indringers de strijd in hun voordeel weten te beslechten, is het koren voor hen nog niet binnen. De nieuwe habitat is geografisch anders; het voedsel verschilt en heeft een andere smaak; jachttechnieken horen aangepast; het klimaat stelt nieuwe eisen.

Maar altijd zullen er wel voldoende individuen overleven om tot een nieuwe populatie te

komen.

Het is verleidelijk om deze gedachtegang op de mens toe te passen.

Ik raad dat stellig af.

Niet alleen omdat ons dat in hetzelfde spoor zou kunnen brengen als datgene dat opgeld deed in de jaren twintig en dertig van vorige eeuw. Wat daaruit is voortgekomen oogt niet bepaald fraai.

Een betere reden is dat er met de mens toch nog wel wat meer aan de hand is dan een simpele kopie van het dierlijk gedrag ons zou kunnen doen veronderstellen. Mensen mogen immers geacht worden na te kunnen denken en daarom hun primitieve drang om zich te verspreiden in te ruilen voor een verstandig geboortebeleid. Als je overal kunt constateren dat er geen eten is, waarom kweken mensen dan als konijnen, om hun kinderen zo te dwingen weg te trekken, naar het ‘rijke’ Europa, waar ze de autochtonen van egoïsme beschuldigen als die hen niet met open armen ontvangen? Moet verantwoordelijkheidszin niet van ieder mens, waar ook ter wereld, worden geëist? Moet niet geëist worden dat de problemen zoveel mogelijk worden voorkomen?

Het hoefde tot nu toe misschien niet echt, maar in een stilaan compleet overbevolkt rakende wereld lijkt deze eis een minimum.

En eveneens moet terecht gesteld worden dat het liberaal kapitalisme, dat kritiek- en gedachteloos mensen tot producenten en consumenten herleidt, zwaar bekritiseerd moet worden. ‘Pakken wat je krijgen kunt, want after all is dat het beste voor iedereen’ kan geen goede leidraad meer zijn- als het dat ooit al was. En zo kunnen we niet naast de veroordeling die Gray en vele anderen uitspreken over het brute liberaal-kapitalisme. Of naast de uitspraken van auteurs zoals Loretta Napoleon[6], als die fel uithaalt naar wat zij de schurkeneconomie noemt. Overigens wordt het tijd om het fabeltje uit de wereld te helpen, dat beweert dat Adam Smith de hierboven bedoelde onzichtbare hand zou opgehemeld hebben. In al zijn geschriften komt deze uitdrukking namelijk slechts één keer voor en dan nog in de voorwaardelijke wijs.

 

We moeten nadenken over de vraag of we niet bovenmatig aan het digitaliseren zijn. Ik las in het tijdschriftje van mijn gemeente een pleidooi om voortaan zoveel mogelijk documenten on-line aan te vragen. Als we dat allemaal zouden doen, zouden we dan uitkomen op een overheid die bestaat uit computer en robotten? En willen we zoiets? Ontvreemden we zodoende onze eigen overheid niet? Zijn we niet iets aan het doen dat naar zijn wezen lijkt op het gedrag van immigranten die stukken van ons gebied voor hun eigen gebruik willen inlijven? Die ontvreemden immers ook.

 

 

Laten we deze gedachtegang even verder zetten.

Met kent de experimenten van Milgram. Mensen blijken bereid om anderen een elektrische schok van 450 volt toe te dienen. Wie denkt dat alleen sadisten dit aandurven vergist zich: 65% van de mensen zijn bereid zo ver te gaan.

Een ander experiment is dat van Zimbardo[7], dat in 1971 aan de Stanford-universiteit werd uitgevoerd. Het bleek dat studenten, die vooraf geselecteerd waren omdat ze de normaliteit zelve leken, zich al na één dag volledig inleefden in de rol van sadistische gevangenisbewaker of die van slachtoffer.

In de literatuur is uit deze experimenten afgeleid dat bij de modale mens de grens tussen goed en kwaad flinterdun is. De uitslagen van de experimenten bevestigen het standpunt van Hannah Arendt in haar Eichmann in Jerusalem: om kwaad te doen is geen dispositie vereist.

Dat zijn natuurlijk wel degelijk ontluisterende inzichten en ze zouden ons allen tot grote bescheidenheid moeten aanzetten.

 

Toch is er nog een andere interpretatie van de experimentele resultaten mogelijk. In de beide experimenten doet zich een zelfvervreemdingsproces voor. Het lijkt alsof er een slechte kopie van de proefpersoon wordt genomen, dat deze kopie zich vervolgens in de plaats van het origineel wurmt en dan een heel ander gedrag gaat vertonen dan dat origineel. Als mensen in een bepaalde gesteldheid worden gebracht, dan gedragen ze zich totaal anders. Ze zijn niet langer zichzelf, het is alsof ze van zichzelf vervreemden en ze in de ban van andere krachten komen, waartegen ze zich in gewone omstandigheden met succes kunnen verweren. Ze zijn niet langer zichzelf, ze (her)kennen zichzelf niet.

 

De resultaten van deze experimenten kunnen geminimaliseerd worden met de opmerking dat het hier om zeer ongewone omstandigheden gaat. De experimentatoren betwisten deze opmerking.

Ze is inderdaad betwistbaar.

Bruno Bettelheim doet verslag van de ontmenselijkende effecten van de behandelingen van Joodse gevangen in een Nazi-kamp. Haast wanhopig vraagt hij zich af waarom de gevangen hun ontmenselijking werkeloos ondergingen, hoewel ze veruit in de meerderheid waren. Hij vertelt het verhaal van een Joodse vrouw die danseres was geweest. Toen de beul dat vernam, droeg hij haar op om voor hem te dansen. Terwijl ze dat deed, naderde ze hem steeds meer tot ze zijn pistool kon grijpen en hem neerschieten. Daarna werd ze onmiddellijk zelf doodgeschoten.

Betelheim ziet hierin het bewijs dat mensen uiteindelijk toch nog altijd hun menselijkheid behouden: zelfs in de slechtste omstandigheden en in uiterste ontmenselijking kunnen mensen een sprankeltje zelfcontrole behouden[8].

In het licht van de experimenten van Milgram en Zimbardo valt echter te vrezen dat dit vermogen om enige zelfcontrole te behouden slechts weinigen gegeven is. Auteurs zoals Jan Verplaetse[9], Dick Schwaab[10] en anderen houden vol dat de vrije wil van de mens een illusie is. Als de vrijewilloze mens in de greep van dodende processen kan raken, zonder dat de modale mens dat kan verhinderen, dan is er toch een ernstig probleem. Zelf deel ik het harde standpunt van Verplaetse en co niet – of tenminste: ik hoop dat we nog mogen geloven in bestaan van een sprankeltje greep van de mens over zichzelf. Een wereld waarin zelfs dat ontbreekt, wil ik namelijk niet. En dus verzet ik me tegen een wereld waarin essentiële menselijke eigenschappen – zoals vrije wil – ontvreemd worden, door welke krachten dan ook. Consequent daarmee verzet ik me dan ook tegen élke vorm van ontvreemding.

Zelf heb ik enkele jaren geleden een studie gemaakt over het kwetsen van mensen. Ik vroeg me af wat kwetsen naar zijn diepste aard eigenlijk is. Ik kwam erop uit dat kwetsen neerkomt op het weghalen uit de rangorde van de menselijkheid van mensen op een manier waarbij die machteloos alles moeten ondergaan. En ik heb gezien hoe kwetsen toch zo onwezenlijk massaal voorkomt.

Ook in deze gevallen is er één fenomeen steeds weer aanwezig: een vorm van vervreemding, of noem het: ontvreemding. Essentiële, wezenlijke trekken die de waardigheid van de menselijke persoon en zelfs de mens als soort betreffen, worden door anderen ontvreemd.[11]

De mensen in de experimenten of de kampen verloren hun eigen geschiedenis, hun habitat, hun identiteit en werden daardoor een machteloos en willoos voorwerp in de machtsuitoefening van anderen. Maar in mindere doch aanwijsbare mate gebeurt hetzelfde elke dag weer opnieuw: op de werkplek, in het gesprek, in het openbare debat.

Precies dit alles is het wat Edward Said zo diep heeft aangegrepen en hem partij heeft doen kiezen voor de Palestijnse Zaak, ook toen de Palestijnen overgingen tot het kapen van vliegtuigen met daarin onschuldige reizigers.

Neen: dat ontvreemden is velerlei en van alle tijden. Het is één van de ware demonen, die hun oorsprong vinden in de duistere krochten van de menselijke ziel.

 

In mijn ‘Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen’[12] heb ik getracht een nieuwe, werkbaardere definitie op te stellen van identiteit.

Identiteit heb ik gedefinieerd als de aanwezige wereld van betekenissen, die iemand omschrijven.

De ontvreemding waarvan hier sprake is niets anders dan het wegnemen van sommige van deze betekenissen.

Als mensen hun gevoel voor menselijke waardigheid verliezen, om hun zin voor evenwichtig handelen bij het toedienen van elektrische schokken, of erger nog als niet-mensen behandeld worden in gevangeniskampen, dan worden hen grote delen van hun betekenissenwereld ontroofd. Ze verliezen hun identiteit. Dat geldt voor beide partijen.

Sommigen slagen erin om ondanks deze roof toch nog voor zichzelf de ontroofde betekenissen nog te bewaren.

Zij zijn de sterken.

Maar ze vormen een minderheid.

En ze vormen ons aller voorbeeld.

 

Twee reacties.

 

Ik denk nu dat de problematiek van de verhouding tussen allochtonen en autochtonen op deze, hierboven geschetste achtergrond kan worden bezien.

Deze achtergrond dwingt ons verder te kijken en dieper na te denken dan de twee groepen van reacties op het fenomeen van de aanwezigheid in ons land van allochtonen meestal te bieden hebben.

Die twee reacties zijn mijns inziens elk op hun manier fundamentalistisch en moeten dus verworpen worden. We moeten op zoek naar een derde weg.

Ik vat deze twee bedoelde reacties samen als volgt: volstrekt afwijzen of volstrekt omarmen.

Onder volstrekt afwijzen versta ik die standpunten, die het land willen afsluiten voor immigranten. Officieel is deze opvatting nergens welkom. In de praktijk daarentegen hoort men ze nogal eens debiteren. Ze is onhoudbaar.

De andere strekking wil elke staatsgrens afschaffen, de etniciteit zelve opheffen en aan iedereen een onbeperkt vestigingsrecht op de plaats naar hun keuze toekennen. Het komt me voor dat personen zoals Abou Jahjah hier dicht tegen aanleunen. Autochtonen hebben voor deze strekking immers minder spreekrecht dan nodig is om ongehinderde instroom van ongeacht welke immigratie te stoppen. De eis om de eigen immigrantencultuur te behouden vloeit hier logisch uit voort: wie de autochtonie het recht ontzegt om het aantal en het soort immigranten te beheersen, eist in feite voor de immigranten een voorrangsrecht op, dat hen de mogelijkheid geeft de eigen cultuur ongehinderd in het gastland te importeren. Eugeen Roossens zou zeggen dat het primordiale autochtone recht hier geschonden wordt.

Merk op hoe nauw we hiermee aanschurken tegen de uitspraak van Finkielkraut in de titel van dit essay.

Naar mijn oordeel gaat het om twee opvattingen die fundamentalistisch moeten heten.

Waarom zijn ze fundamentalistisch?

 

Omdat het telkens gaat om het vernietigen van werelden van betekenis van één of meerdere groepen of tenminste het vernietigen van die betekenissen op belangrijke delen van het territoriaal gebied, waar die betekenissen voordien wel van toepassing waren en dit vanuit een totaal onbegrip voor de rechten van de benadeelden.

Het gaat dus om ontvreemden. Tot op het bot. Het fundament.

Nu is de mens een gesitueerd wezen. Heidegger heeft ons geleerd naar het leven zelf te kijken: het leven te bezien als een gang doorheen de tijd en de geschiedenis. Daardoor is de mens omschreven en tegelijk beperkt want afgepaald.

Dat nu lijkt in tegenspraak met sommige ideeën van de Verlichting. Die heeft namelijk De Universele Mens uitgevonden. Zo’n Universele Mens moet noodzakelijk leeg zijn, ontdaan van wat hem tot een concreet, herkenbaar menselijk individu maakt en is daarom per definitie terroristisch. Dat concrete moet immers onderdrukt worden of, in de terminologie van hiervoor: ontvreemd. Dit soort Universele Mens trekt zich terug uit de bepaaldheid van het bestaan, schrijft zichzelf een universele en tegelijk ahistorische identiteit toe, en verwijst meteen alle andere facetten van zijn bestaan naar de tweede orde.

Daardoor wordt een structuur aangebracht in de wereld van betekenissen van mensen, zonder dat die mensen dat wellicht weten of zelfs zouden willen.

 

Die Universele Mens geniet veel aanhang, doch is een ernstige misvatting.

 

Het deel van de werkelijkheid dat voor ons, mensen, toegankelijk is wordt omschreven door de mogelijkheden van ons mentale systeem. Ik leg uit. Als ik tegen mijn kat een exposé begin over de theorie van Maslow, dan kijkt ze me onbegrijpend aan, geeuwt eens, draait zich om en slaapt voort. De structuur van het brein van mijn kat is gewoon niet toegelegd om open te staan voor de theorie van Maslow. Dit is een simpele weergave van Kants opvattingen en van Schellings verzoek om zich niet alleen door analytische maar eveneens door synthetische oordelen te laten leiden[13]. Anderen zouden zeggen dat we ons niet door dogma’s mogen laten leiden maar open oog houden voor de werkelijkheid van het leven.

 

Aan de andere kant worden we gedreven door krachten en mentale inhouden, waarvan we ons niet bewust zijn.

Sigmund Freud was de eerste die deze stelling voluit poneerde. Hij leerde dat er in ons onbewuste krachten en driften aan het werk zijn die ons ertoe brengen dingen te doen of te zeggen, die we vanuit ons bewuste bestaan niet eens kunnen begrijpen of plaatsen. De Amerikaanse auteur Leonard Mlodinow schreef een boek dat in het Nederlands de titel Stiekeme signalen draagt[14]. Ons gedrag wordt mede bepaald door signalen en informatie, waarvan we niet eens weten dat ze er zijn. Sommige neurofysiologen houden vol dat het ons brein is, dat ons leeft – niet omgekeerd. En zoals eerder gezegd leiden sommigen daaruit af dat de mens niet over een vrije wil beschikt. Ik ben het daar niet mee eens, doch het betekent wél dat we ons mensbeeld zoals dat vanuit de Verlichting tot ons is gekomen moeten bijstellen.

De mens van de Verlichting is een illusie. Dat mensbeeld houdt ons immers voor dat de mens 100 % meester is over zichzelf en daarom ook bij machte om zichzelf te maken of te hermaken. Maar wij zijn hopeloos gesitueerd en geconditioneerd. Het is een illusie te denken dat wij ‘De Universele Mens’ zouden kunnen zijn. Ik heb daar uitvoerig over geschreven in mijn Worsteling met de Moderniteit[15].

 

Hierdoor ontstaat echter gelijk een morele positie: welke reden kan er dan bestaan om de ene vorm van gesitueerd-zijn te verheffen boven de andere? Als wij allemààl gesitueerd zijn, wat verschaft ons dan het recht om de ene vorm van gesitueerdheid boven een andere te stellen?[16]

We kunnen daarom niet anders dan élke gesitueerde positie naar haar eigen waarde te schatten. En waarnaar wijst zo’n ‘gesitueerde positie’ uiteindelijk anders dan…. naar onze eigen, specifieke wereld van betekenissen?

We moeten dus de illusies van de Verlichting bijstellen, enkele treden van onze illusoire ladder afdalen en onszelf bekijken zoals we echt zijn.

Maar dat volstaat niet, want we moeten ook onze moraal bijstellen. We moeten elkaars identiteit respecteren, ook al vinden we die van de ander maar niks. Als we dat niet doen, loert om de hoek de oorlog van allen tegen allen. Moslims moeten onze cultuur niet decadent noemen en westerlingen moeten de Islam niet achterlijk noemen. Die kwalificaties komen voort uit onze gesitueerde standpuntelijkheid. Ze hebben geen universele waarde.

Het is dus niet aan de fundamentalistische Islamiet om anderen met geweld te willen bekeren tot zijn overtuigingenwereld. En het is niet aan de Westerling om overal ter wereld zijn visie op de ideale politieke staatsvorm op te leggen. Het is evenmin aan de Franstalige om zijn taal en zijn wereld van betekenissen op te leggen in de Vlaamse randgemeenten rond Brussel.

 

Alle vormen van des-indentitering moeten dus worden verworpen. Alleen een radicaal doorgetrokken respect voor de identiteit van mensen en volken rondom ons is kan de toets van de kritiek doorstaan. De enige juiste houding is wat ik elders heb genoemd: een esthetische levensbeschouwing.

Natuurlijk vloeit hier ook een radicale diversiteit uit voort, maar niet de diversiteit die Blommaert, Maly, Abou Jahjah en co voor ogen staat.

In het geval van Blommaert en zijn geestesgenoten beduidt diversiteit dat de Vlaamse gemeenschappelijke identiteit verkruimelt tot een haast grenzeloos aantal individuele of groepsmatige identiteiten. De gemeenschappelijkheid van de wereld van betekenissen in Vlaanderen wordt gewoon weggesneden. Vlaanderen wordt een verzameling individuen en groepjes zonder gemeenschappelijkheid. Daardoor wordt een identiteit vernietigd. Dat is een louter negatief proces.

Maar een gemeenschap heeft het recht haar identiteit te beschermen – anders blijft er van de individuele identiteit evenmin wat overeind. Dat is het wat mensen als Finkielkraut ertoe bracht in 1994 een brief te schrijven naar François Bayrou, de Franse minister van onderwijs. In die brief stelden zij dat de natie meer is dan allen maar een verzameling gemeenschappen die voorts onverschillig staan tegenover elkaar. Een natie is een gemeenschappelijke lotsbestemming. Ter wille van deze laatste moet verbieden mogelijk zijn, anders levert men de toekomst van de gemeenschap uit aan de uitkomst van een eindeloze machtsstrijd tussen rivaliserende groepen.

In het geval van Abou Jahjah wordt geen verkruimeling nagestreefd, maar wordt in een gedeelte van het Vlaamse grondgebied de autochtone identiteit weggedrukt ten voordele van de wereld van betekenissen van immigrantengroepen. Deze laatste krijgen dan voorrang op de originele identiteit.

Echter: er bestaat geen intrinsiek criterium voor de voorrang van sommige werelden van betekenis op andere. Al die werelden zijn op dezelfde manier het product van een gesitueerdheid van de mens en kunnen vanuit zichzelf geen criterium leveren dat hen toestaat aanspraak op voorrang te maken. Als we dat toch doen, trappen we in de analytische val waarvoor Schelling al waarschuwde.

 

 

Als er een voorrang bestaat, dan vindt die haar grond in het recht om gesitueerd te zijn. Of nog: in het recht te zijn wie we zijn, zoals we gewonnen en geboren werden en zoals we, doorheen de ervaringen van onze eigen levensgang, geworden zijn tot wat we vandaag zijn: één van de vele mogelijke vormen die het menselijk erzijn kan aannemen, maar wel de enige die voor ieder van ons afzonderlijk concreet is. Wie daar mooie zinnen over wil lezen, raadplege Erik Erikssons Het kind en de samenleving.[17]

 

Universaliteit kan dus niet bestaan uit het vestigen van een soort universele menselijke identiteit, als men daarmee bedoelt: die betekenissen die bij alle mensen voorkomen beschouwen en vervolgens alleen aan die algemeen voorkomende betekenissen belang te hechten en de andere te misprijzen.

Met de betekenissen in verband met seks, eten, drinken, honger naar kennis, genegenheid en liefde is niet de hele menselijke bestaansconditie omschreven. Die omvat ook betekenissen die niet bij alle mensen voorkomen of die verschillend zijn.

 

Wie spreekt over universele rechten, moet derhalve eerst uitgaan van een universeel recht om – met de woorden van V. Havel – in de waarheid te leven,[18] en dat is, zoals duidelijk is, altijd een gesitueerde waarheid. Voorrangsrechten kunnen dus alleen ontleend worden aan het universele recht van ieder mens en dus ook ieder volk om in zijn waarheid te leven. En het recht om in de waarheid leven, onderstelt het behoud van levensmogelijkheden in de volle betekenis en plooit zich niet naar territoriaal of politiek imperialisme. Respect is een en ondeelbaar en geldt dus ook de concrete zijnswijze – lees: het territorium – van de ander. Vervreemding en ontvreemding hakken nu net op dit respect in.

Het komt mij, als Westerling, niet toe een oordeel uit te spreken over de zijnswijze van de mensen in de jungle, in Afrika of in de Islamwereld. En omgekeerd. En we moeten de handen afhouden van wat van een ander is. Punt, uit.

Déze regel is universeel.

 

Als deze gedachtegang enige grond bezit, dan vloeit hieruit inderdaad een radicale plicht tot respect voort. Dan heeft Abou Jahjah helemaal niet het recht om te pleiten voor etnische eilanden in Vlaanderen en dan hebben de Amerikanen niet het recht om hun democracy over de wereld te verspreiden. Dan heeft Blommaert niet het recht om de verkruimeling van de Vlaamse gemeenschap na te streven, gewoon maar omdat hij zulks nuttig vindt voor de vestiging van zijn proletarische heilstaat. Dan hebben we als Vlamingen het recht om het communautarisme van allochtone groepen ondergeschikt te maken aan de trouw aan de hele gemeenschap. Dan heeft de gemeenschap die zich ‘Vlaanderen’ noemt een voorrangsrecht in het territorium dat ‘Vlaanderen’ heet.

Wie verandering in de zaak wil brengen, heeft geen andere uitweg dan het overleg en het maatschappelijk debat, in de hoop anderen van zijn inzichten te overtuigen.

Eisen stellen, zoals sommige immigranten en hun autochtone medestanders doen, is er dan ook niet bij.

Wie het daar niet mee eens is, past niet in een wereld die mede door de emancipatie van mensen en volkeren is gevormd. Hij moet dan zijn conclusies trekken.

 

Laten we dan ook maar duidelijk zijn:

er is niets mis met een persoonlijke, groepsmatige of nationale identiteit;

er is niets mis met identiteit zelf;

er is dus ook niets mis met etniciteit, want dat is slechts een stuk van de identiteit.

 

Evenwel: dit principe geldt voor iedereen, over de hele planeet!

Vermoedelijk is het mede zoiets wat Ludo Abicht mede heeft bezield toen hij schreef dat patriottisme geen grenzen kent[19].

 

Links?

 

De vraag is of hiermee alles is gezegd over de positie die mensen als Abou Jahjah innemen. Moeten we misschien zeggen dat zij bezig zijn met het formuleren van een moderne linkse positie? Dat wordt in sommige middens namelijk verkondigd.

Zelfs als we de ‘nationalistische’ houding van Abou Jahjah moeten veroordelen, omdat ze imperialistisch is en een loopje neemt met de ware doelstellingen van nationalisme, nl. het verschaffen van politiek spreekrecht aan naties die daarvan verstoken zijn, dan nog zouden we moeten oog hebben voor wat nog verder ligt: een maatschappelijke ordening in de toekomst.

 

Is de positie van mensen als Abou Jahjah wel links, zoals hij zelf beweert?

Alles hangt van de definitie af.

In de Groene van 27/11/14 Schreef Merijn Oudenampsen een essay waarin hij probeert uit te zoeken waarom links niet langer ‘gaaf’ is en niet aanslaat. Volgens hem is het traditionele eisenpakket van links zo ongeveer verwezenlijkt. De socialistische partijen breken dan ook met de marxistisch geïnspireerde ideologie van weleer en schuiven op naar een politiek midden, waar een technocratische beleidsvoering van toepassing is. Zo komen ze van links terecht in een middenpositie. Ze raken dan aan wat Oudenampsen het ‘neoliberalisme’ noemt. Dat definieert hij als een beleid tegen de inflatie, het aanvaarden van enige conjuctuurwerkloosheid, het snijden in de overheidsuitgaven, de versterking van de concurrentiepositie en tenslotte het wederkerigheidsbeginsel: geen recht zonder verantwoordelijkheid.[20]

Zonder er verder op door te gaan: de kern zit naar mijn aanvoelen in het feit dat het subject van de socialistische strijd niet langer bestaat. De modale ‘socialist’ gaat in Aruba of de Dominicaanse met vakantie, rijdt per auto en heeft vaak een klein spaarpotje. De modale socialist is een gewone middenklasser geworden – een ‘bourgeois’, zou Marx hebben gezegd. Dat werd ook al door iemand als M. Hroch opgemerkt[21].

En wat meer is: die middenklasser wil dat zo houden. Business as usual. Als hij zich al kant tegen het neoliberale beleid, is dat omdat hij dit ervaart als een bedreiging van de welvaartstaat, waarin hij zich best goed voelt.

Laten we op deze achtergrond even nader kijken naar het verhaal dat Abou Jahjah brengt.

 

Dat verhaal is namelijk niet links, maar bourgeois.

 

Als links betekent: emancipatie, dan kan hij wel stellen dat hij links is omdat hij zijn allochtonen in Vlaanderen het recht wil geven zich aan apartheid te buiten te gaan en dus aan feitelijke gebiedsontvreemding te doen, maar dan is hij tegelijk onrechtvaardig, respectloos en schendt de universele rechten van mensen en volken op een eigen leven in waarheid. Dat is het verkeerde links.

Daarbij wordt hij tegengesproken door mensen als Montasser Alde’emeh en Abou Bouzerda. De eerste vindt dat allochtonen zich maar eens dankbaar moeten tonen omdat ze in Vlaanderen kansen kregen, waarvan ze in hun thuisland verstoken bleven[22]. De tweede pleit ervoor dat allochtonen zich voluit in het autochtone verhaal inschrijven en mee werken aan de verdere uitbouw van datzelfde verhaal[23]. In werkelijkheid sluiten beide standpunten naadloos op elkaar aan.

Als links een voornamelijk sociaal-economische betekenis heeft, dan spreekt Abou Jahjah zichzelf tegen, want hij eist voor ‘zijn’ allochtonen het recht op om middenklasser te worden, want in de steden – zo meent hij – is die ontwikkeling al volop aan de gang, en ik wil hem daarin nog volgen ook. Maar die middenklasser is niet het te emanciperen individu: hij is hooguit nog iemand die zichzelf verder moet emanciperen, zonder daarbij op paternalistisch-achtige hulp van buitenaf te moeten rekenen. Dat zou namelijk vloeken met de emancipatie zelf. Die veronderstelt immers maximale zelfredzaamheid. Hij is niet langer het machteloze, inzichtloze, arme sukkelaartje dat voor zijn emancipatie assistentie behoeft. Dat is een andere manier om te zeggen wat Bourzerda zegt: hou op met het gezeur en zet uw schouders mee onder dat project, dat u nou net de kans biedt voluit middenklasser te worden! Kortom: het linkse individu dat Abou Jahjah voor ogen staat zal, als hijzelf ook maar enigszins gelijk krijgt, binnenkort ophouden te bestaan. Dat is dan immers een bobo, geworden, een wat eigenzinnige, koppige bourgeois-figuur, maar niettemin een bourgeois die van de geneugten des levens wil profiteren.

Dat laatste is precies wat Fatima Elatik ons meedeelt: Marokkanen zijn ook individuutjes die studeren en naar hun werk gaan, hun leven leven en met rust gelaten willen worden. Ze gaan niet meer elk jaar naar Marokko met een volgepakte auto, even langs alle familieleden. Neen: ze boeken een reis naar de Dominicaanse republiek, Curaçao of naar Aruba, lekker tien dagen op het strand liggen bakken.[24]

Natuurlijk hebben allochtonen het volste recht uit te groeien tot dezelfde middenklassers als autochtonen. Alleen moeten ze dat doen met respect voor de gemeenschap die hen die kans überhaupt bood. In inpalmen van Vlaams grondgebied om er etnische eilandjes op te construeren is daar dus niet bij en het is overigens niet eens nodig. En dan moeten Abou Jahjah en zijn geestesgenoten beseffen dat het, uiteindelijk, na afloop van het proces, ook voor allochtonen westerse business as usual is geworden en dan volgt, onvermijdelijk, de gehate assimilatie.

 

 

Martin Schulz en zijn Europese demonen

 

In een interview deelt de Duitse socialist Martin Schulz, inmiddels voorzitter van het Europees ‘parlement’ geworden, ons mee dat volgens hem de demonen van het begin van vorige eeuw wel eens sneller zouden terugkeren dan we denken. ‘Luister naar de retoriek van zij die de Europese structuren willen vernietigen: nationalisme, xenofobie, antisemitisme, racisme’.[25] Vreemd is dat hij de vijfde term van de intussen klassiek geworden vijfkant over het hoofd ziet: het populisme, dé grote vijand van al wie vindt dat hij- of zijzelf best geschikt is om de grote beslissingen te nemen en daar de stem van ‘het volk’ bij kan missen. De heer Schulz wil overigens best wel ver gaan in het verbieden van uitingen die volgens hem demonisch zijn. Zo wil hij de uitspraken van Nigel Farage ( die van Rompuy met een natte dweil vergeleek) verbieden. Mooie democratie wordt dat! Het lijkt me veeleer de wereld van Orwell, met zijn Nieuwspraak en al. En overigens geldt dat de term ‘retoriek’ net zo makkelijk op Schulz’ verhaal kan worden toegepast…

 

Bestaan er dan geen demonen?

Jawel, doch zij klinken anders dan Schulz zich in zijn benepen eurofiele wereldje voorstelt.

Europa, zo zou de heer Schulz kunnen bedenken als hij de moeite zou nemen om überhaupt na te denken, is volop bezig met het vinden en institutionaliseren van een communautair evenwicht. Een Europese constructie, waarin elk volk zijn rechtmatige plaats heeft en waarin de oude revendicaties verdwenen zijn, omdat de noodzaak ervan is weggenomen.

Om dat te bereiken is niet minder, doch méér nationalisme nodig, maar dan het nationalisme van de volkeren, het nationalisme dat Schulz, als hij goed geïnformeerd zou zijn, kan terugvinden bij ervaringsdeskundigen zoals de hiervoor al genoemde M. Hroch. Om in Europa communautaire rust te brengen, is het nodig de toestand te scheppen die Michael Ignatieff voor ogen stond, toen deze schreef: Voldane mensen kunnen het zich veroorloven kosmopolitisch te zijn (…) Maar onder de Krimtartaren, de Koerden en de Cree-indianen ontmoette ik de hongerigen.(…).[26] Zolang de Vlamingen, de Catalanen, de Schotten en andere volkeren ‘hongerig’ blijven, zal de spanning niet uit Europa wijken en zal de politieke energie die zo ontstaat onverwachte uitwegen zoeken, om het op z’n Freudiaans te stellen.

De honger van deze volkeren is nochtans terecht: zij eisen slechts wat hen toekomt in het land dat al door hun voorvaderen bewoond werd. En als de Vlamingen, de Catalanen en de Schotten voldaan zijn, zullen zij eerbare leden van de Europese volkerengemeenschap worden.

Schulz, Verhofstadt en Van Rompuy ,wier retoriek ik in mijn Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen op de korrel heb genomen, zouden dan moeten weten.

 

Sinds de komst van Abou Jahjah en zijn geestesgenoten doemen evenwel heel andere demonen op. Deze demonen werden door Schulz kennelijk nog niet waargenomen, maar ze zijn er niettemin wel.

Het zijn de demonen in de groepen die hun eigen communautarisme voorrang geven op de autochtonen rechten van de volkeren in Europa. Het zijn de groepen die een verkeerd, mismaakt nationalisme voeren, dat in zijn praktische uitwerking nauwelijks verschilt van het oude imperialisme en soms zelfs kolonialisme, zoals in het geval van figuren zoals Belkacem.

Het zijn de groepen die de noodzaak aan respect voor de integriteit en de identiteit van de autochtone volken in Europa niet aanvaarden. Het zijn de groepen die aan ontvreemding willen doen. Het zijn de groepen die, naar te vrezen valt – en er zijn vele tekenen daartoe -, bovendien de spanningen uit hun herkomstlanden in Europa importeren.

De demonen van Schulz zijn niet de strevingen van de autochtone volkeren, die slechts vragen waarop ze recht hebben, maar de eisen van allochtonen, die immers eisen waarop ze géén recht hebben.

Er kunnen verontschuldigingen worden aangevoerd voor de houding van deze allochtonen. Misschien moeten we maar meteen erkennen dat zij het slachtoffer zijn van een proces van vervreemding. Vervreemding van hun eigen oorsprong. Zo bekeken hebben ze recht op hulp – maar ze moeten die ook willen aanvaarden en daar dan vervolgens mee aan de slag gaan, in plaats van op zichzelf terug te plooien of tegen autochtonen ten aanval te trekken.

En bovendien geldt dat de allochtonen die ik hier op het oog heb naar alle waarschijnlijkheid slechts een minderheid vormen: Elatik heeft vermoedelijk gelijk.

Doch die kleine minderheid is erg luidruchtig en zeer actief. Ze is vindingrijk en vindt bij sommige autochtonen onverantwoord grote bijval, dit om de meest diverse redenen.

Wie het boek van Abou Jahjah leest, voelt de woede uit elke bladzijde in het gezicht walmen. Wie op de loop moet uit zijn land doet dat niet voor zijn plezier en houdt daar diepe frustraties en zelfs trauma’s aan over. Dat is zeer menselijk en daarom begrijpelijk.

En er is niets mis mee tot middenklasser te willen uitgroeien. Integendeel. Alleen: Abou Jahjah en zijn vrienden horen dat bij voorkeur in hun eigen land te doen. Door op de vlucht te slaan ontvreemden ze hun eigen land van een stuk potentiële middenklasse, terwijl die zo nodig is voor de ontwikkeling van hun eigen land. Ze kiezen, dunkt me, een wel erg makkelijke weg, hetgeen hen het recht om zich morele superioriteit boven autochtonen aan te meten ontneemt. Ze gedragen zich als bourgeois, nog voor ze dat voluit zijn geworden. En vooral: nog voor ze dat zijn geworden op de plaats waar ze dat hadden moeten worden.

Bijgevolg is er voor Europa reden te over om de kwestie van de allochtonie met andere ogen dan tot nog toe te bekijken.

Europa zou overigens ook, in plaats van zijn volkeren dwars te zitten, hen in tegendeel moeten vooruithelpen. Dat kan. Bijvoorbeeld kan de EU haar ambtenaren verplichten in de Vlaamse Rand Nederlands te hanteren. Maingain en co zouden zodoende voorgoed staan te blinken.

En daarom begrijp ik niet waarom met name socialisten zoals Schulz niet naar de oorzaken zoeken, in plaats van de gemakkelijke weg van de klassieke beschuldigende retoriek te volgen.

In werkelijkheid is het daarom ook voor de EU kennelijk business as usual. De oude trein dendert voort, zonder doel, zonder sturing. En vooral zonder plan.

Want de EU zou het duidelijk kunnen stellen: gastheren blijven … heren. Hoezeer de gast ook met eerbied hoort behandeld: hij moet niet in de plaats van de gastheer treden.

Want bij die gasten: dààr huizen de demonen van Schulz en co. Bij de woede, de frustraties, het conflictueuze in de wereld van lieden die uit noodzaak of onder druk maar in ieder geval wel met veel boosheid de kans ontnomen werd in eigen land middenklasser te worden. Zodat de boosheid van de onvoldane Europese volkeren nu wordt aangevuld en deels vervangen door de boosheid van mensen die woedend zijn om wat hen in hun herkomstlanden, ver buiten Europa, werd aangedaan. Of beter nog, en menselijk begrijpelijker maar daarom nog niet het voorwerp van goedkeuring: het is een boosheid die machteloos is tegenover de ware veroorzakers van de vaak terechte wrok, het zicht beneemt op de juiste orde der dingen en de rechten van de volkeren in het algemeen, en daarom in staat is tot plaatsvervangende wraak op volkeren, die met de oorzaak van hun situatie geen uitstaans hebben. Daardoor scheppen zij nieuwe onvoldaanheid en nieuwe gekwetste volkeren. Verovering, ver- en ontvreemding, respectloosheid, desindentitering, woede en boosheid: het behoort allemaal tot het conflictueuze mentale universum dat veel te veel van de allochtonen van vandaag kenmerkt. Ook al is deze situatie menselijk begrijpelijk: het is onze plicht te voorkomen hun woede ons continent nogmaals in brand steekt.

Daartoe bestaat er maar één weg: deze van de assimilatie of, met Paul Collier, deze van de versmelting maar in ieder geval: het beletten dat er ‘nieuwe volken’ op Europese bodem ontstaan.[27] Wie zich daar niet kan bij neerleggen, moet beseffen dat er voor hem op dit continent geen toekomst is. En, zoals ik in mijn Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen uitgelegd heb: dat alles is géén eenrichtingsproces. Het is gewoon niet waar dat de opoffering alleen van de kant van de allochtonen moet komen en het is evenmin waar dat elk menselijk begrip alleen van de kant van de autochtonen moet komen.

 

Besluit

 

De politieke positie die de strekking Abou Jahjah inneemt, moet ik verwerpen. Ze is imperialistisch, neokolonialistisch en veroveringszuchtig.

Er valt geen morele verantwoording voor te bedenken. Ze sluit aan bij al die verschijnselen die we veelal samenvatten onder de termen vervreemding en ontvreemding. Ze ontrooft identiteit.

In een overbevolkte wereld kunnen we de oude paden niet verder bewandelen. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid nemen, ook de bewoners van de emigratielanden. De links-rechtsdiscussie wekt in dat verband toch een aftandse indruk, vooral omdat dat ‘links’ een nogal vreemde vorm aanneemt. Er vallen andere katten te geselen.

Ik ben niet ingegaan op de sociologische stellingen van Abou Jahjah. Voor zover ik ze kan beoordelen lijken sommige ervan me betwistbaar. Doch ze worden vooral ingegeven door een geloof in een lineaire ontwikkeling die vanzelfsprekend voert naar het wereldbeeld, dat overeenstemt met de wensen van de auteur. Hineinraisonieren. Ik geloof niet in een dergelijke lineaire wensontwikkeling. Dat is te simpel.

Ik veroordeel ook de houding van vele autochtonen, zowel in de media als in het hoger onderwijs of in de politiek. In werkelijkheid voeren ze een vorm van collaboratie uit – al geef ik toe hiermee een wel heel zwaar woord uit de kast te halen.

Nog feller veroordeel ik de kliek die ons continent in haar greep heeft en die in dit stuk vertegenwoordigd wordt door Martin Schulz. Zij blijft voortdenderen in hetzelfde soort denkbeelden als die van de 20 – 25 ware verantwoordelijken voor de eerste Wereldoorlog. Hun oogmerk, het centrale thema uit hun politiek universum heet ‘heersen’. Zoals Mark Grammens dat eens uitdrukte: ‘ ze heersen over de hoofden van mensen en volkeren heen’.

We leven in een era waarin we alvast een beetje democratie hebben veroverd. We hebben echt geen behoefte aan lieden die zichzelf geroepen voelen om zich boven de plebs, de verzameling inmiddels vaak hooggeschoolde burgers, te verheffen en hen te commanderen of op te dragen wat ze te doen en te laten hebben. Wij zullen Europa zélf wel maken, net zoals Hans Magnus Enzesberger dat zo mooi verwoordde. Die sprak terecht over ‘het zachte monster Brussel of Europa in de klem’.[28]

Het ziet er op de koop toe waarlijk niet naar uit dat de huidige spraakmakers van de EU diegenen zijn, van wie we met goed vertrouwen een evenwichtige aanpak van de nationale problemen mogen verwachten.

 

[1] Alain Finkielkraut. Ongelukkige identiteit. De ontsporing van de multicultuur. De Bezige Bij, Antwerpen, 2014, blz. 87.

[2] Alain Finkielkraut. Comment peut-on être croate? Gallimard, 1992.

[3] D. Abou Jahjah. De stad is van ons. Manifest van de nieuwe meerderheid. Pelckmans, 2014. Blz. 122.

[4] Edward Said. Cultuur en imperialisme, Atlas, 1993 en Edward Said. Denker over grenzen, Boom, Stichting internationale Spinozaprijs, 1999, met voorwoord van Lolle Nauta.

 

[5] Karel van Wolferen. Het Atlantisch geloof. De groene Amsterdammer, 20/8/2014.

[6] Loretta Napoleon. De Schurkeneconomie. Nieuw Amsterdam, 2008.

[7] Phil Zimbardo. Het lucifereffect. Lemniscaat, 2010.

[8] Bruno Bettelheim. Massificatie en zelfbehoud, Aula, 1965.

[9] Jan Verplaetse. Zonder vrije wil. Een filosofisch essay over verantwoordelijkheid. Nieuwezijds, 2011.

[10] Dick Swaab. Wij zijn ons brein. Contact, 2010.

[11] Jaak Peeters. De gekwetste mens. Damon, 2006.

[12] Jaak Peeters. Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen. Pelckmans, 2014.

[13] Friedrich Wilhelm Joseph Schelling. Filosofische brieven over dogmatisme en criticisme. Agora editie, 1992. Inleiding door Antoon Braeckman.

[14] Leonard Mlodinow. Stiekeme signalen. Je wordt beïnvloed en je weet het niet. Maven, 2013.

[15] Jaak Peeters. De worsteling met de moderniteit. Pelckmans, 2009.

[16] Men herkent hierin de oude en nooit bevredigend opgeloste discussie over de relativiteit van culturele inhouden en de onderlinge ‘waarde’ van culturen. Zelf geloof ik dat die zogenaamde universele waarden slechts neerkomen op de waarden die gelden in de dominante spraakmakende groep op dat ogenblik van de geschiedenis.

[17] Erik Eriksson. Het kind en de samenleving. Aula, 1967.

[18] Zie diens prachtige Poging om in de waarheid te leven. Van Gennep, 1991.

[19] Ludo Abicht. Patriottisme kent geen grenzen. Pelckmans, 2014.

[20] Merijn Oudenampsen. Links is de deur dicht, rechts staat ze open . De Groene Amsterdammer, 27/11/2014.

[21] Miroslav Hroch. How much does nation formation depend on nationalism? In: idem, Comparative studies in Modern European History. Ashgate, 2007, blz. 101 e.v.

[22] In Knack, 2014.

[23] Abou Bouzerda. Ik weet nu dat Jodenhaat verkeerd is. In Trouw, 13/9/2014.

[24] Fatima Elatik. Ik wil niet hoeven liegen. De Groene Amsterdammer, 3/7/2014

[25] In De Zondag, 2/11/2014.

[26] Michael Ignatieff. Waar het bloed kruipt. Contact, 1993, blz. 214.

[27] Paul Collier. Exodus. Hoe migratie onze wereld verandert. Spectrum, 2013.

28 Hans Magnus Enzesberger. Het zachte monster Brussel of Europa in de klem. Cossee Essay, 2011.

 

 

Jaak Peeters

December 2014

Open brief aan Marino Keulen

Mijnheer Keulen,

Via de krant vernemen we dat u het niet eens bent met de eis van minister Homans om lieden die een sociale woning toegeschoven krijgen, met aandrang te verzoeken Nederlands te leren.

Dat te eisen zou, volgens u, aanschurken tegen ongrondwettelijkheid.

Onder het voorbehoud van de juistheid van het krantenbericht – de betrouwbaarheid van de pers is de laatste jaren pijlsnel gedaald – en dus aangenomen dat u zoiets inderdaad gesteld hebt, rijst bij mij de vraag wat uw ware bedoelingen zijn.

Het schijnt u te ontgaan dat de ervaren voorrang, ook al is die laatste beperkt, die pas ingekomen vreemdelingen krijgen bij het verwerven van een sociale woning, bij de bestaande bevolking veel kwaad bloed zet.

Kom me niet vertellen dat die bestaande bevolking het mis heeft.

Ten eerste betekent democratie wat het betekent: de bevolking beslist over de grote lijnen die het politieke beleid moet volgen. Zulks weg te zeggen als ‘populisme’, zoals sommige windmakers inmiddels volgens de nieuwe mode gewoon zijn geworden te doen, is niet alleen beledigend. Het is ook fundamenteel in tegenspraak met de grondprincipes van een democratische samenleving.

Als bijgevolg velen wrange gevoelens hebben omdat hun eigen kinderen moeten opschuiven bij het verwerven van een sociale woning ten voordele van nieuwkomers uit het buitenland, dan hoort men die kritiek niet weg te lachen of met allerhande sofismen te lijf te gaan. Dan hoort men integendeel te onderzoeken of er toch niet wat aan de hand is. En of het eisen dat van lieden, die een soms stuitende voorkeursbehandeling krijgen, tenminste die minimale tegenprestatie mag verwacht worden – namelijk de landstaal te leren – niet bijzonder redelijk is.

Ten tweede, meneer Keulen,  zijn er onder die bestaande bevolking intussen vele, vele duizenden ingeburgerden. Dat zijn lieden die uit zichzelf wél de moeite namen om Nederlands te leren en die, als tegenprestatie vanwege de autochtonen, door deze laatsten nu als volwaardige medeburgers aanvaard werden.

Door nu botweg de taalkennisvereiste weg te willen strepen, geeft u al die ingeburgerden een heuse kaakslag. U geeft hen het idee dat ze zich nodeloos in het zweet hebben gewerkt en dat andere, nieuwe vreemdelingen, een gunstiger regime mogen verwachten dan zij zelf.

Hoe u zulks met het principe van de gelijkheid van de burgers kunt rijmen, is alvast mij een raadsel.

Dat u ‘ongrondwettelijkheid’ aanvoert, is derhalve hoogst vreemd.

Als die ongrondwettelijkheid inderdaad van toepassing zou zijn, zou zulks betekenen dat deze grondwet het een regering onmogelijk maakt om werk te maken van sociale cohesie en van maatschappelijke samenhang. Een dergelijke grondwet is contraproductief. Meer zelfs: ze is ronduit schadelijk en moet dus verdwijnen.

Uw houding is in ieder geval kwetsend zowel voor autochtonen als voor mensen, die de moeite namen om zich te integreren.

Een en ander, mijnheer Keulen, roept bij de vraag op wat u en uw partij in de Vlaamse regering komt uitrichten?

Uw partij is wiskundig overbodig. De twee andere regeringspartijen hebben samen een meerderheid. Waarom is uw partij dan in die regering ingebroken? Wat zijn de afspraken en vooral: welke drukkingsmiddelen – ik gebruik het woord ‘chantage’ met opzet voorlopig niet –  heeft uw partij gebruikt om deze inbraak te forceren?

Als ik nu zie dat u gedrag vertoont dat naar sabotage neigt, begin ik me steeds scherpere vragen te stellen. Eigenlijk moet ik zelfs gaan hopen dat de krant uw woorden verkeerd heeft weergegeven. Dat zou de last om uitleg te verschaffen bij de pers leggen.

Het is dus de hoogste tijd om duidelijkheid te verschaffen over de ware doelstellingen van VLD in de Vlaamse regering.

Het is niet minister Homans die wat uit te leggen heeft, maar wel degelijk uw eigen partij.


Hoogachtend,

Jaak Peeters

Publicist