11 juli 2016 – anders bekeken.

Vandaag is het 12 juli 2016. Doorstroming heeft de kans om zijn lezers op voorhand een prettige Vlaamse feestdag te wensen dus laten voorbijgaan. Laat die wensuiting hierbij alsnog geschieden.

De 11e juli van 2016 is dus voorbij. Goed maar ook, want dit was zowat het dieptepunt van de lange rij 11-julivieringen die ik heb meegemaakt. Eén dubbelzinnig interpreteerbaar woordje was voor de verzamelde meute voldoende om wat een dag van bezinning voor àlle Vlamingen zou moeten zijn in één klap te verknoeien tot een vulgaire scheldpartij aan het adres van zowat ieders politieke vijand van vandaag, vertegenwoordigd door de persoon van de Minister-president. Wie deze man ook maar een klein beetje kent weet wat hij bedoeld heeft en men moet over een heus behoorlijke dosis boosaardigheid beschikken om zijn hele boodschap te laten verdrinken in een bewuste misinterpretatie van één enkel woord.

Ik heb slechts diep misprijzen voor de media, die het vuige partijpolitieke spelletje meespelen van enkele gefrustreerde partijbonzen uit een formatie die ooit de lakens uitdeelde. Of die de kwakende belgitude van enkele zogeheten politicologen tot in het extreme uitvergroot. Of voor een ‘socialistische partij’, die zelfs niet eens begrijpt dat zijzelf vanuit haar eigen sociale visie een 11-juiviering zou moeten organiseren.

Toppunt was de uitspraak van Calvo. Terwijl die kerel lustig de vunzige onwelriekende pap mee oproerde, bestond dat sujet erin Bourgeois op de roepen om van 11 juli de feestdag van alle Vlamingen te maken – nadat hij dus eerst alle denkbare verdeeldheid had helpen stichten.

Als staaltje van cynisme kan dit tellen.

Men zou geneigd zijn 11 juli 2016 te karakteriseren als één om snel te vergeten. Laten we dat vooral niet doen. Laten we de verzamelde anti-Vlaamse vijand scherp in de gaten houden en terugslaan, zodra we daartoe een kans krijgen.

Eén overweging moge hierbij bemoedigend zijn. Men hoeft geen aanhanger van N-VA te zijn om te beseffen dat de strijd van allen tegen één die thans op de rug van Vlaanderen gevoerd wordt alleen maar de partij die door iedereen geviseerd wordt ten goede kan komen.

 

Terwijl eerlijke Vlaamsnationalisten zich ergeren aan de valse kwaadaardigheid van de lui die onze media misbruiken voor hun eigen mineure doelen, spelen zich in de buitenwacht grootse dingen af.

Wat in Doorstroming nog nooit is gebeurd, doet zich daarom in 2016 wel voor: Doorstroming neemt een artikel over uit een ander medium. Dat is in dit geval met een tekst van Gerard De Beuckelaer, die op 10 juli 2016 verscheen in Pjotr’s Dwarsliggers.

Gerard De Beuckelaer is ingenieur, was directeur bij BASF en is auteur van het boek Vlaanderen sterft. Dat boek hangt een angstwekkend doch helaas niet onrealistisch beeld op van onder meer de biologische neergang van Vlaanderen.

In het stuk dat in Doorstroming wordt overgenomen, schrijft hij op een indringende manier over zijn visie op de Brexit.

Ook uit zijn beschouwingen mag weer eens blijken welke intellectuele lichtgewichten onze media én politiek bevolken.

Doorstroming wenst zijn lezers veel genoegen bij het doornemen van dit zeer lezerswaardige stuk.

 

 

Europa quo vadis?
Onze elites zijn geschokt. Nu hebben ze het toch echt gedaan, die dekselse Britten! Wie had dat nu ooit gedacht? Mijnheer Cameron alvast niet! Hij had misschien in Oxford beter eens Goethe gelezen, meer bepaald de “Zauberlehrling”, in plaats van – overigens samen met zijn latere rivaal Boris Johnson – zijn tijd te verprutsen in een clubje van baldadige rijkeluiszoontjes. Enkel de twee lijnen “Die ich rief, die Geister werd ich nun nicht los” (de geesten die ik riep raak ik nu niet meer kwijt) hadden hem, indien begrepen, bakken ellende kunnen besparen. Maar gedane zaken nemen geen keer.

Inderdaad, de Britten laten zich niet zo gemakkelijk bang maken als ze met de rug tegen de muur staan. Ook al is dat vaak niets meer dan hooghartige pose, toch zou ons dat niet zo mogen verwonderen. Ergens moeten de Engelsen toch eigenschappen hebben die kunnen verklaren hoe dit relatief kleine volk ooit de wereld – minus Europa – kon regeren.

Nu woedt natuurlijk Europawijd de slag om de verklaring van het onverklaarbare. Daarin zijn wij Europeanen wereldkampioenen. We gaan de realiteit weer eens zo lang door de molens van onze rationaliseringsmachine draaien tot drie dingen perfect duidelijk zijn:

  1. Het is eigenlijk allemaal een misverstand.
  2. Het is niet onze schuld.
  3. Het komt wel in orde.

De hoofdzaak daarbij is dat gênante vragen en pijnlijke antwoorden tot ieder prijs vermeden worden.
Vanzelfsprekend is dat loepenreine bezigheidstherapie: het produceert geen spoortje resultaat, maar het werkt misschien wel therapeutisch… Nogal duidelijk dat wij dwarsliggers aan dat debat niet gaan deelnemen, maar proberen een beetje dieper te graven.

Wij weigeren weg te kijken van gênante vragen en pijnlijke antwoorden, en moeten dus noodgedwongen tot een iets afwijkende vaststelling komen:

  1. Het is absoluut geen misverstand.
  2. Het is heel zeker – ook – onze schuld.
  3. Het komt gegarandeerd niet in orde.

Hoezo?

Een beetje geschiedenis

De Europese geschiedenis is, in essentie, verschrikkelijk simpel. Bij het verdrag van Verdun, in 843, werd het rijk van Karel de Grote onder zijn drie kleinzoons verdeeld. Karel de Kale kreeg het Westelijk, sterk geromaniseerd stuk. Ludwig de Duitser heerste over het Oostelijk deel, waar de Franken hun oorspronkelijke Germaanse cultuur behouden hadden. In het midden bleef dan nog een onmogelijk smalle en lang gerekte rest, waar de culturele situatie niet zo duidelijk was. Dat kreeg de gedupeerde Lotharius, die eigenlijk de wettige erfgenaam was, en ter compensatie de – in die situatie waardeloze – keizerskroon mocht opzetten. Van toen af hebben het Oostelijk en het Westelijk rijk gestreden om het middenstuk te kunnen opsnoepen en om de Europese suprematie te verwerven. Het eerste is al heel gauw gelukt, maar het laatste nooit. De strijd tussen de vijandige broers bleef dus duren, ook lang nadat het middenstuk volledig verdwenen was. De kemphanen hebben zich daarbij onomkeerbaar zelf tot onbeduidende spelers op wereldniveau gereduceerd. Einde verhaal!

Maar… er was dan toch nog een derde. 32,3 km voor de Franse kust ligt een eiland. Het wordt bewoond door de afstammelingen van Angelen, Saksen, Schotten, Picten, Normandiers en nog meer Keltische en Germaanse volkeren. Het werd sterk door de Romeinen beïnvloed – maar niet echt geromaniseerd – en zowel direct als indirect (1066: invasie der Normandiërs) ook door de Vikings. Engeland verloor, na lange verbitterde oorlogen, zijn van de Normandiërs geërfd bruggenhoofd op het continent en scheen zich dan in ‘splendid isolation’ terug te trekken. Het land werd, ook in de middeleeuwen, op het continent zonder meer ernstig genomen, en dat niet enkel als wol exporteur. Reeds Karel de Grote heeft zijn munthervorming doorgevoerd in enge samenwerking met de Angelsaksische koning Offa. Maar niemand had, bij voorbeeld in de 15de eeuw, kunnen denken dat dit land nog eens ooit een heel belangrijke rol zou gaan spelen.

Dan moest ook het eiland zijn weg vinden uit de middeleeuwen naar de moderne tijd. Zonder dat we over een echte isolatie kunnen spreken werd dat toch een uitgesproken eigen weg, met heel specifieke, zelfs unieke accenten in de ontwikkeling van de maatschappij, de instituties en het zelfbeeld van de bevolking. Het had zijn heel eigen sociale problemen en reacties daarop. Dit werd de bakermat van een innovatieve zeevaart technologie, en uiteindelijk van de industriële revolutie. De ‘afstand’ tot het continent groeide. Die 32,3 km zijn gezichtsbedrog. Engeland ligt veel dichter bij Boston dan bij Calais!

Hoewel verregaand onbemerkt ligt het grootste onderscheid misschien op sociaaleconomisch vlak. Daar waar het continent zich bijna volledig aan Rousseau oriënteerde, volgden de Britten eerder John Locke. Rousseau gebruikt ‘rede’ en abstractie om de problemen te beschrijven en oplossingen te formuleren. Locke kijkt eerder naar de intuïtieve, zelfs instinctieve reactie van de mens in de maatschappij. Of noem het misschien gezond boerenverstand. Bij Rousseau vreest en volgt het volk de wijze overheid die de ‘volonté générale’ kent en vertegenwoordigt. Bij Locke vreest en volgt de overheid het volk, en van wijsheid is nauwelijks sprake, eerder van pragmatisme. Een groter verschil is moeilijk denkbaar. Daardoor ontwikkelden de Britten niet enkel de democratie zoals wij ze nu kennen, maar ook een soort radicaal liberalisme, zoals wij het op het continent nooit gezien hebben.

Vanaf het ogenblik dat Engeland een factor van betekenis werd in de Europese machtsstructuren hebben ze bestendig dezelfde strategie gehanteerd. Ze hebben bij Europese conflicten consistent de zwakste partij ondersteund. Met geld, als dat volstond, en met troepen als het niet anders ging. Daardoor konden ze, meestal met de inzet van relatief bescheiden middelen, beletten dat zich één macht in Europa kon doorzetten en eventueel hun insulair bestaan bedreigen.

Die typisch Britse, extreem pragmatische aanpak heeft honderden jaren goed gewerkt en Engeland de mogelijkheid geboden op bijna ieder gebied een enorme wereldwijde superioriteit uit te bouwen. Zowel financieel, bestuurstechnisch als industrieel stonden ze ver voor. Vooral op het water, logistiek en militair technisch, waren de Britten met grote afstand nummer één. Maar in de twintigste eeuw begon het te wringen. Het werd al vrij duidelijk in de Eerste Wereldoorlog, maar overweldigend klaar in de tweede: er was nu een niet Europese macht nodig om de Europese conflicten te beslechten. De flink uit de startblokken komende USA speelden die rol met bravoure.

De Eerste Wereldoorlog was voor iedereen een hallucinante ramp, ook voor Engeland. Het zag wel geen gevechten op eigen bodem, maar verloor in ‘Flanders Fields’ een complete generatie. Dit conflict, dat de wereldwijd leidende rol van Europa met een paukenslag beëindigde, begon eigenlijk eerder per ongeluk, door het complete falen van de Europese machtselite. De Tweede Wereldoorlog was een onnodige en onzinnige voortzetting van de eerste, met nieuwe en nog ergere verschrikkingen. Men kan hier eigenlijk niet over twee verschillende conflicten spreken: het waren enkel maar opeenvolgende fasen van hetzelfde proces. Er zullen nog altijd mensen zijn die deze zienswijze verontwaardigd van de hand wijzen, maar naarmate de afstand groeit komen de historici ieder jaar een beetje onverbiddelijker tot die overtuiging. Wij zien de geschiedenis wel graag als een epische strijd tussen goed en kwaad, maar naarmate, met de tijd, de realiteit de overhand krijgt op de emoties blijkt het allemaal minder simpel. Het is misschien betekenisvol dat ook hier weer Britse historici (bij voorbeeld Niall Fergusson) aan de kop van de beweging staan.

Europa ontwaakt

Na de Tweede Wereldoorlog lag er een verlammende angst over het continent. In een Europa waar het altijd al moeilijk geweest was over gelijk wat een brede overeenstemming te bereiken verscheen plots een zeer sterke door iedereen gedragen gedachte: zo iets verschrikkelijks mocht nooit meer gebeuren. Bovendien suggereerde de desolate puinhoop die was overgebleven de mogelijkheid, zelfs de noodzaak, van een radicaal nieuw begin. Daar was een breed draagvlak voor: ook bij de bevolking zat de schrik er flink en diep in.

In het universum beweegt niets zonder dat het wordt aangedreven door een potentiaal. En als er iets beweegt zijn er altijd weerstanden. Die twee samen, potentiaal en weerstand, bepalen de beweging volledig. Dat geldt even goed voor de vorming van een politieke wil als voor de beweging van een biljartbal. Het potentiaal dat de Europese consolidatie aandreef was oorspronkelijk hoog: het bestond namelijk uit angst voor nog eens een Europese oorlog. Daar is niets mis mee: angst is een zeer betrouwbare drijfveer. De weerstanden waren aanvankelijk relatief gering: de tijdsafstand tot de apocalyptische verschrikkingen was nog te kort om al een volledige heropbouw van de slechte gewoontes der politieke klasse toe te laten. Dat zou natuurlijk allemaal niet zo blijven.

Iedere tijd produceert de ideeën en de leiders die hij nodig heeft. In dit geval traden vooral Konrad Adenauer, Jean Monet en Robert Schumann op het voorplan. Ik noem ze de ‘founding fathers’ van het nieuwe Europa. Deze inschatting is natuurlijk aanvechtbaar, daar nog een tiental andere toppolitici ook belangrijke bijdragen leverden. Adenauer was een Duitser, meer precies een Rijnlander, met sterke Anglofiele instelling en het bij alle Rijnlanders sinds enkele eeuwen ingebouwde wantrouwen tegenover Pruisen. Hij had ook sterke banden met Frankrijk, en wist zelfs de iets of wat moeilijke De Gaulle – die van Anglofilie echt geen last had – in te palmen. De beide anderen waren Fransen, de eerste met een zeer sterke Britse beïnvloeding en de tweede met diepe Duitse achtergrond en oriëntatie.

Dat waren geen oppervlakkige dromers, maar ervaren, erudiete mensen. Ze wisten natuurlijk heel goed wat Bismarck in 1862 gezegd had: “…nicht durch Reden und Majoritätsbeschlüsse werden die großen Fragen der Zeit entschieden … sondern durch Eisen und Blut.“ (niet door redevoeringen en meerderheidsbesluiten worden de grote problemen van de tijd beslecht, maar door ijzer en bloed). Ze wisten ook wat daarvan gekomen was: eerst Königgrätz, dan enkele jaren later Sedan en uiteindelijk Verdun. In de context van hun eigen tijd moesten ze natuurlijk ‘ijzer en bloed’ vervangen door ‘kolen en staal’, want dat waren nu de grondstoffen zonder dewelke ieder gewapend conflict onmogelijk was. Dus werd in 1952, als eerste Europese institutie, de EGKS (Europese gemeenschap voor kolen en staal) opgericht. De partners waren: Duitsland, Frankrijk, Italie en de drie Benelux landen. Dat was een eerste grote en belangrijke stap, maar het was duidelijk dat het daarbij niet mocht blijven. Aanvankelijk ging de zaak goed vooruit. In 1957 kwam het verdrag van Rome tot stand. Daarmee werd de EEG (Europese Economische Gemeenschap), een echte vrije markt, geschapen. Bovendien werd Euratom opgericht. De EEG begon zich intensief met landbouw te bemoeien. Het resultaat was dat vrij spoedig niet enkel iedereen voldoende te eten had, maar er zelfs grote overschotten aan voedsel ontstonden die dan weer hun eigen problemen meebrachten. Daarbij verschenen – toen al – de eerste tekenen van de latere grote problemen. Dat nu iedereen voldoende te eten had viel niet verder op: dat was toch maar ‘normaal’. Eigenlijk een beetje bizar, nauwelijks tien jaar na de grote nood, maar zo kort is het geheugen van de massa. De melkzeeën en boterbergen die daarbij ontstonden echter, werden als exponenten van absurd wanbeheer verkocht en gezien. Ik heb toen vanwege onze regering geen enkele poging geregistreerd om de dingen te verklaren of in perspectief te stellen. De EEG bureaucratie praatte sowieso niet met ons burgers. Daardoor ontstond, toen al, de misschien niet helemaal maar toch wel gedeeltelijk correcte perceptie van een hooghartige elite die alles wilde regelen maar over niets echt ernstig nadacht.

De speciale situatie van de Britten

Vanaf het begin werd gekeken naar een deelname van het Verenigd Koninkrijk. Winston Churchill was daar een sterke voorstander van. Hij ijverde voor een ‘United States of Europe’. Maar de situatie van de Britten was niet eenvoudig. Het ‘Commonwealth’ was alles wat ze van hun vroeger imperium hadden kunnen redden en ze gingen daar dan ook heel voorzichtig mee om. Het Verenigd Koninkrijk was – in grote tegenstelling tot b.v. Frankrijk – al lang geen landbouwland van betekenis meer en importeerde traditioneel veel landbouwproducten uit het Commonwealth.  Botsingen met de Europese landbouwpolitiek waren voorgeprogrammeerd, een voor de meeste Europeanen volledig onbegrijpelijke Britse behandeling van die problemen eveneens. Bovendien hadden ze het financieel niet breed. Ze hadden wel – dachten ze – de oorlog gewonnen, maar daar een verpletterende schuldenlast aan over gehouden.

Het zou ons te ver voeren het volgend thema hier ten gronde uit te werken, maar het is toch te interessant om het gewoon over te slaan. Suikerriet is al eeuwen de Nemesis die boven de Britse politiek hangt! Het ongenoegen van de Noord Amerikaanse kolonisten over de richtlijnen van Whitehall dat uiteindelijk tot de Amerikaanse opstand en onafhankelijkheid leidde, had zich gedurende een flink stuk van de 18de eeuw langzaam opgebouwd over de handel in (suikerriet)molasse tussen de West Indische eilanden en het Amerikaanse continent. Het Britse parlement werd toen praktisch gecontroleerd door de ‘suikerbaronnen’ die schaamteloos hun eigen profijt maximeerden zonder enige aandacht voor ‘neveneffecten’. Sir Edmund Burke, jawel de filosoof, die toen ook in het parlement zetelde, waarschuwde in zijn nooit mis te verstane duidelijkheid voor de desastreuze gevolgen en pleitte voor een meer redelijke aanpak. Natuurlijk tevergeefs! De ruzie over bijkomende taksen op thee was dan enkel nog maar de vonk die het kruitvat in Boston deed ontploffen.

Net zo brisant bleek enkele eeuwen later het belangenconflict tussen de moderne Britse suikerbaronnen (Tate & Lyle) en de suikerbietboeren van het continent. De geschiedenis herhaalde zich dus, maar deze keer was er zelfs geen Burke om te waarschuwen.

De Engelsen zochten in 1960 een uitweg met EFTA (European Free Trade Association). Ze gingen daarbij een partnerschap aan dat, met de tijd, Zwitserland (inclusief Liechtenstein) en de Scandinavische landen (inclusief IJsland) en zelfs Oostenrijk omvatte maar ondertussen zeer gekrompen is. EFTA is een vrijhandelszone en geen tolunie zoals de EEG. Daardoor konden de Britten verder hun (riet)suiker tolvrij uit het Commonwealth blijven importeren, zonder dat de Zweden dat daarom ook moesten doen. Economisch is EFTA eigenlijk een succesverhaal. Desondanks bleven de Britten naar het Europees, meer politiek project lonken. Oorspronkelijk toonde vooral de conservatieve partij interesse.

Van het continent kwamen gemengde signalen. Duitsland was zeker aan een Britse deelname geïnteresseerd maar De Gaulle wilde er eigenlijk niet van weten, zonder dat ooit met zoveel woorden te zeggen.

In 1973 – De Gaulle was toen al overleden – onder de conservatieve regering Heath, trad dan het Verenigd Koninkrijk toe tot de EEG. Denemarken ging mee. Daarbij moesten ze natuurlijk de EFTA verlaten. Dat bleef in Engeland een omstreden thema. De socialistische regering Wilson organiseerde dan ook al in 1975 een referendum. Een ruime (?: 65% ) meerderheid stemde voor de EEG. Daarmee leek de zaak definitief beslecht, maar schijn bedriegt.

Gemiste kansen

De Europese beweging was nu 20 jaar oud en er waren ernstige alarmsignalen. Het oorspronkelijk elan was verdwenen. Er was ook geen duidelijke consensus meer over de richting. Wat moest het nu worden: een Europa der naties (vaderlanden), of een der volkeren, of een der Europeanen? Ook vandaag bestaat daarover absoluut geen eensgezindheid. Maar wat het ook zou worden; de nationale politici zouden macht moeten inleveren. In 1950 ware dat misschien mogelijk geweest: het potentiaal (de angst) was toen nog enorm groot en de nationale politici hadden zich nog niet zo knus in de zetels van de macht genesteld dat ze een onoverkomelijke hindernis gevormd zouden hebben. Bovendien werd de Europese idee door de bevolking toen breed gedragen. Nu, twintig jaar later, was het potentiaal gekrompen en de weerstanden waren enorm gegroeid. Het volk begon aan de vrede in Europa te wennen en ze voor een vanzelfsprekendheid te houden. Het gevolg was – natuurlijk – stagnatie.

Eigenlijk was de ramp toen al gebeurd. We hadden van het hoog aanvankelijk potentiaal gebruik moeten maken om snel een Europese grondwet te formuleren, democratische structuren te scheppen met een echt, uit Europese lijsten verkozen, Europees parlement (in contrast met een duur reizend circus zonder belang). We hadden een Europese Defensie, een Buitenlands politiek apparaat en een gemeenschappelijke munt, natuurlijk in combinatie met een gemeenschappelijk fiscaal stelsel, kunnen scheppen.

We ‘hadden’, maar we ‘hebben’ dus niet. Iedere zin met ‘hadden’ erin is eigenlijk bij voorbaat tot volkomen belangeloosheid veroordeeld. Zo ook hier! Enkel al door dat parlement, met hoge kosten verbonden, voortdurend tussen Straatsburg en Brussel te laten pendelen toonden we eigenlijk al dat we het geen moment ernstig meenden, dat we bereid waren de toekomst te verkopen voor het vrijwaren van vage symbolen uit het verleden.

Leven met stagnatie

De Europese overheid reageerde op de stagnatie zoals iedere overheid die de richting en het momentum kwijtgeraakt is: met koortsachtige – en dure – activiteit rond thema’s die er niet toe deden. Ze bouwden een immense bureaucratie op die zich, in detail, met alles en iedereen begon te bemoeien. Bij de historisch geïnteresseerden komt hier ongetwijfeld een herinnering aan de Oostenrijkse keizer Josef II, de keizer-koster, op. Die bemoeiingen hadden deels ergerlijke, deels bespottelijke resultaten. De dames en heren bepaalden onder anderen precies hoe een banaan er hoort uit te zien om ‘banaan’ genoemd te mogen worden. Het gevolg was dat de bananen die al eeuwen op Madeira geteeld worden nu plots – in Europe – geen bananen meer waren.

Een voorbeeldje dat ons grappig mag lijken maar waar veel Britse boeren niet om konden lachen vinden we bij het longhorn vee. De Europese bureaucraten laten wel de werkelijk belangrijke kernproblemen ongemoeid, maar proberen verder ieder detail te regelen, en dus ook het leven van ons vee. Ze hebben precies bepaald wanneer een koe ten vroegste mag geslacht worden, en ook wanneer dit ten laatste gebeurd moet zijn. So far so good! Ongelukkigerwijze heeft de evolutie, toen ze de longhorns vormde, vergeten inzage te nemen van de Europese regelgeving. Daardoor heeft de longhorn een ander, trager, levensritme dan ons gebruikelijk vee. Het gevolg daarvan was dat de longhorns – volgens de Europese richtlijnen –  nooit geslacht konden worden. Nogal vervelend voor een veeboer die slachtvee fokt. Natuurlijk is dat ondertussen rechtgezet, maar dat zijn van die fouten die een overheid nooit mag maken.

De ramp van 1968

Er gebeurden ondertussen ook nog andere rampzalige dingen. 1968 kwam en ging. De tijdsgeest veranderde drastisch en begon aan de postmoderne ziekte te lijden: weg van de realiteit, op naar een postmoderne definitie van de werkelijkheid, namelijk dat wat wij allemaal samen voor werkelijkheid houden en als dusdanig declareren. Waarheid en gerechtigheid werden ‘sociaal’ gedefinieerd en waren nu kwesties van ‘communicatie’. Perceptie is alles, inhoud onbelangrijk. Die evolutie ging binnen de ‘Eurocratie’, ver af van het soms heel heilzaam gezond verstand, annex wantrouwen, van het volk natuurlijk nog veel sneller dan elders.

De moderne ‘topics’, die na 68 bij een wild expanderend groen-links populair werden, kregen nu alle aandacht. Ecologie, mensenrechten (maar dan wel exclusief zoals wij ze zien), de kwaliteit van voedsel en huishoudapparaten en meer recent ook het klimaat kregen de steeds bedilleriger wordende aandacht van een gestadig groeiende Europese bureaucratie. Een ware vloedgolf van voorschriften rolde over Europa. Verkocht werd dat allemaal onder het label ‘goed voor de mensen’ (kon van Stevaert zijn). Wat een absurde grap! Eigenlijk werden we gewoon tot onmondige kinderen verklaard en ook zo behandeld. Dat pedant gekrijs moest overal in de nationale wetgeving ingepast worden, of het nu knarste of niet. De lokale heersers waren daar niet rouwig om. Het ging meestal om dingen die ze zelf ook wel wilden, maar uit schrik voor het gezond verstand van hun electoraat niet durfden invoeren. Nu konden ze met een onschuldig zuinig gezicht naar Europa wijzen. Dat deden ze met veel overtuiging, en ook wel eens in gevallen waar Europa er niets of nauwelijks mee te maken had

Soms vorderde Europa ook dingen die wel zinvol waren, bij voorbeeld budgettaire discipline. Dat was voor de lokale baronnen geen hinderpaal. Het was enkel nodig voor flagrante overtredingen een goede uitleg te vinden en de zaak werd door Europa met de mantel der liefde bedekt. Natuurlijk lieten onze dorpspolitiekers het niet na luid te verkondigen dat ze het – ruim voorhanden??? – geld wat graag over de hoofden van hun plebs zouden uitstrooien, indien daar niet die weerbarstige achterlijke Eurocraten waren, die meenden streng op soberheid te moeten aandringen.

Daardoor stookten ze onder de bevolking afkeer tegen Europa. En er was geen mogelijkheid die afkeuring via de stembus te tonen. Daarvan profiteerden dan natuurlijk populisten, die soms nogal lichtvaardig ‘rechts’ genoemd worden.

We zien hier al duidelijk een onmiskenbare decadentie van de Europese gedachte, maar het wordt nog erger als je aan het leidend personeel van dat circus denkt.

 

Personeel

Straatsburg en Brussel hebben zich ontwikkeld tot de containerparken van de Europese politieke partijen. Alles wat lokaal onverkoopbaar geworden is wordt daar gedumpt en gerecycleerd tot Europese beleidsmaker, die dan gedurende zijn tweede leven ongegeneerd kan besturen zonder de hinderlijke inmenging van de kiezer. Hier komen de hondsbrutale jochies van 68 aan, na hun ‘lange mars door de instituties’. Hier kunnen ze, door een odium van respectabiliteit omgeven, hun driftige regelwoede ongeremd botvieren.
De resultaten zijn grotesk en de omgang van de machtigen met iedere spoor van kritiek huiveringwekkend. Nog onlangs zegde Herman Van Rompuy: “Ik moet altijd lachen als men over het democratisch deficit van de EU begint“. Zo kunnen we het natuurlijk ook zien: als protesteren en klagen niet meer helpt kunnen we nog altijd – een beetje wrang – lachen. Of zou Van Rompuy het toch anders gemeend hebben? Waarschijnlijk wel! Mijn vrouw woonde enkele maanden geleden een lezing van hem bij. Volgens hem was alles in Europa in de best mogelijke orde: “tout va bien dans la meilleure des mondes”; Panglos in topvorm! Natuurlijk vindt Van Rompuy het niet erg als zijn pedante gezellen het vermogen van stofzuigers beperken: hij zelf zuigt wel nooit stof, dat doet zijn werkvrouw. Ondertussen zijn ze weeral bezig het design van … broodroosters ingewikkelder, duurder en gevoeliger voor mankementen te maken. Echt waar beste lezer: dit is geenflauwe grap maar bittere realiteit.

De vlucht vooruit

Einde der jaren 80 werd het zelfs voor de door de macht benevelde Eurocraten duidelijk dat het momentum van de Europese beweging door hun vingers glipte en bijna verdwenen was. Er moest dringend iets concreets gebeuren. Het verdrag van Maastricht moest de grote stap vooruit worden. Daar werd de Europese Unie boven de doopvont gehouden. Dat betekende een drastische uitbreiding van de bevoegdheden van Europa. Ergens moeten ze toch aangevoeld hebben dat er een democratisch probleem was: ook aan de bevoegdheden van het parlement werd gesleuteld. Maar dat bleef verregaand cosmetisch.

Natuurlijk was er vooral nood aan iets tastbaars. Het vrij personenverkeer binnen de unie (Schengen) was al een heel goede zaak waar de burgers direct iets aan hadden. Het prestigeproject echter werd de gemeenschappelijke munt: de Euro. Dat was natuurlijk een uitstekend idee. De Euro bracht zowel belangrijke voordelen voor de handel als een direct voelbare vereenvoudiging van het leven van de burgers. Maar… ik weet nu werkelijk heel weinig over economie. Dat beetje volstaat echter volkomen om te begrijpen dat een gemeenschappelijke munt zonder gemeenschappelijke fiscale politiek gedoemd is om tot grote problemen te leiden. Het was niet zo dat de protagonisten van toen dat niet beseften. Ze zagen heel goed dat ze bezig waren één munt te scheppen voor twee totaal verschillende werelden: Noord en Zuid Europa. Ze wisten perfect dat ze de middelen niet hadden om het Zuiden de noodzakelijke discipline op te leggen. Door mijn toenmalige contacten heb ik persoonlijk kunnen observeren dat de samenhangen zowel kanselier Helmuth Kohl als de Duitse ‘haute finace’ glashelder voor ogen stonden. Maar ze trokken er verschillende conclusies uit. De ‘haute fincance’ bleef sceptisch en Kohl koos voor ‘verstand op nul, blik op oneindig, en avant la musique’. Hij gokte erop dat, als de eerste problemen zich manifesteerden, de nationale leiders de noodzaak zouden zien om een deel van hun macht in te leveren en dat het dan snel zou gaan. Kohl geloofde in het scheppen van voldongen feiten. Natuurlijk kreeg hij – zoals altijd – zijn zin. Europa volgde hem. Maar hij heeft zich vergist: het debat dat – volgens hem – rond 2006 tot veranderingen had moeten leiden is zelfs vandaag nog niet eens ernstig begonnen. De Britten besloten niet mee te doen. We willen ze het voordeel van de twijfel geven en aannemen dat ze, na hun vijf met Europa afgesproken testen, de bui zagen hangen.

Wat moest gebeuren gebeurde dan ook en de crisis die voorgeprogrammeerd was verscheen heel stipt op de afspraak. Ze is – ook vandaag – noch verteerd noch zelfs maar opgelost. De Euro ‘vliegt’ nog altijd, maar kent geen natuurlijk evenwicht. Hij moet doorlopend door kunstmatige ingrepen in leven gehouden worden. Die ingrepen gaan soms wel eens over de rand van de werkelijke gekende wetmatigheden en zijn dus ronduit gevaarlijk. Indien we het stuur ook maar één seconde loslaten stort het ding neer. De Euro, die de grote moraal booster had moeten worden, leverde de Europeanen dus minstens gedeeltelijk weer een ontgoocheling en een lopende zorg op.

Een Europese grondwet

Ongeveer terzelfder tijd begonnen onze grote leiders te merken dat we nog geen Europese grondwet hadden, wat misschien toch wel nodig was. Dat is natuurlijk waar. Om een politieke eenheid te kunnen vormen is iets meer nodig dan handelsverdragen en het verbod van gloeilampen. We moeten daarvoor een gemeenschappelijk beeld ontwikkelen dat niet enkel toont wie en wat we zijn, maar ook wie en wat we willen worden. Daarvoor moeten we weten waar we vandaan komen, hoe onze cultuur zich ontwikkelde, wat onze – gemeenschappelijke – waarden zijn en de principes waar we samen voor willen staan, waar onze prioriteiten liggen etc. Dat allemaal samen kan dan een grondwet vormen, een concept, een soort ontwerp. Daaruit kunnen we dan afleiden wat we allemaal samen willen doen en hoe we dat willen aanpakken. Maar we moeten ook even duidelijk zeggen wat we gescheiden willen houden en waarom. Pas dan kunnen we ons gaan organiseren om op een democratische manier wetten en regels te maken, en ze door een overheid te laten uitvoeren. Wij hebben dat echter in de omgekeerde volgorde aangepakt, en dus zaten we in de jaren tachtig met hopen regels en een overheid, maar zonder grondwet. Daar moest dus verandering in komen. Dat bleek echter allerminst eenvoudig. Wij Europeanen hebben inderdaad veel en belangrijk erfgoed dat ons verbindt. Bij voorbeeld de klassieke pijlers: Griekse filosofie, Romeinse wetgeving en – als sterkste element – Joods Christelijke cultuur. Maar er is ook veel dat ons scheidt, individueel verschillend maakt. Dat hoeft geen probleem te zijn, helemaal in tegendeel! Je hoeft maar naar het jaarlijks volksdansfestival van Schoten te gaan om de bonte verscheidenheid van onze culturen te genieten en als echte rijkdom te ervaren. Maar die diversiteit vereist wel een kiese, omzichtige behandeling. Pas als we ieders identiteit werkelijk respecteren kunnen we tot een eenheid groeien. Dat blijkt niet eenvoudig. Het grootste probleem daarbij vormen niet de nationalisten met oogkleppen, maar de zelfvoldane ‘wereld open’ postmoderne denkers. Om te beginnen willen die van geen Joods Christelijke cultuur weten. Daarmee sluiten ze al meteen het sterkste bindmiddel voor hun constructie uit. Verder hechten ze, als fanatieke volgelingen van Rousseau, een totaal overdreven belang aan die ‘égalité’. Ze gaan wel – verbaal – de diversiteit loven, maar ze streven naar de kleurloze smakeloze eenheidsbrei: de nieuwe mens die ze denken te moeten maken. Dat laatste is ook een nogal pretentieuze ambitie die geen schijn van kans heeft om in de praktijk te werken. Al het etnische en tribale verfoeien ze. Ze vinden dat achterlijk Ze willen het allemaal doen zonder het cement dat gedurende tienduizenden jaren de maatschappij bijeenhield. Van hoogmoed gesproken… Van een identiteit willen ze helemaal niet weten: dat is het reinste fascisme. Maar ogenblikje! Na de schok van de Brexit blokletterde de Financial Times: “Brexit: Identity trumps economics.” (Brexit: identiteit overtroeft economie). Tja, als zelfs de Financial Times iets meer belangrijk vindt dan economie, dan moeten we daar toch echt eens over nadenken.

Ook met het verleden hebben ze een zeer gestoorde verhouding: vroeger was alles slecht, waarom daar nog een gedachte aan verspillen? Onze ex-premier Guy Verhofstadt, een van de protagonisten van de postmoderne Europese elite formuleerde het zo: “Het is niet interessant te weten waar we vandaan komen. Belangrijk is enkel te weten waar we naartoe willen.” Hij miste hier een kleinigheidje. Iemand die niet weet waar hij vandaan komt kan ook niet echt weten waar hij nu is, en nog minder waar hij heen gaat. Hij zal dat natuurlijk eerst merken als hij denkt dat hij aangekomen is… Nu, volgens Verhofstadt en zijns gelijken is dat nog altijd ruim op tijd.

Het klinkt paradox, maar nuchtere analyse toont het genadeloos: onze grote postmoderne geesten schijnen zelf iedere dwaasheid die hun luid verkondigde visie in de weg kan staan te mobiliseren.

Het werd dus niets met die grondwet. Maar niet getreurd: onze Eurocratie is vindingrijk. Ze bundelden een aantal besluiten en besluitjes die vroeger genomen waren, noemden dat Grondwet en presenteerden het in 2007 in Lissabon aan 27 regeringsleiders die deden of ze het geloofden. De Ieren begingen, door hun eigen grondwet gedwongen, de duidelijke onvoorzichtigheid die ‘Grondwet’ in de vorm van een referendum aan hun volk voor te leggen. Die schoten het ding prompt af, omwille van de verkeerde redenen maar volkomen terecht. In Hongarije was er ook nog een debacle. Dat is dan maar niet meer geprobeerd. Tot zover de democratie, die wij voor alle anderen zo sterk aanprijzen en in het Midden Oosten zelfs met bommen willen afdwingen.

Dan werd het stil rond die grondwet. Zoals zoveel in Europa verdween ze geluidloos uit het schijnwerperlicht. We hebben er nochtans dringend een nodig. Dat is laatst nog duidelijk gebleken toen de Europese Commissie stappen ondernam tegen de Hongaren en Polen, die vermetelheid hadden regeringen te kiezen die zich tegen de postmoderne trends van Brussel verzetten.

Dan maar in de breedte

De situatie werd verergerd doordat de EU besloot koortsachtig in de breedte te groeien, nu de weg in de diepte zo duidelijk versperd bleek. Dat was zowel voor het EU lidmaatschap als de Eurozone het geval. Alsof dingen die we met zes niet voor elkaar kregen met 28 ineens wel zouden gaan! Die ‘uitbreiding’ had vaak ook doelen die niets met Europese belangen te maken hadden. Boze tongen beweren dat Roemenië en Bulgarije, die langs geen kanten klaar waren voor een lidmaatschap ‘beloond’ moesten worden voor hun steun aan de USA in Afghanistan en Irak, en bovendien een bijdrage moesten leveren aan de expansie van de NATO in richting Zwarte Zee. Ook de ‘onderhandelingen’ met Turkije, die zelfs een kind als cynische smakeloze grap kan ontmaskeren zijn in dit kader te plaatsen.
Bij die ‘uitbreidingen’ zijn we er zelfs niet in geslaagd ook maar de meest primaire zorgvuldigheid aan de dag te leggen. Toen de Grieken in 1981 de EEG bijtraden hebben ze al met de boeken geknoeid. Ze werden betrapt en speelden voor een jaar hun subsidies kwijt. De Grieken leerden daar iets uit, namelijk dat ze bij het vervalsen van de boeken professioneel te werk moesten gaan. Toen het erop aankwam de Eurozone bij te treden huurden ze Goldman Sachs in om de fraude door te voeren. Iedereen wist dat, ook in de Verenigde Staten waar ik op dat moment woonde. We wisten zelfs wat de Grieken voor dat ‘advies’ betaald hadden: 63 miljoen $. De Europeanen echter hadden, in tegenstelling tot de Grieken, uit de incidenten van de jaren 80 niets geleerd. Bovendien vinden de postmoderne voordenkers dat men niet mag stigmatiseren. Stereotypes en profielen zijn helemaal uit den boze, wat ons ook met ons terreurprobleem niet bepaald helpt.  Bijzondere aandacht voor de Griekse boeken leek dus ongepast, op de rand van het racisme. Zo kon het dan gebeuren dat de Europese Commissie en de Europese nationale regeringen waarschijnlijk de enige mensen op de wereld waren die niet merkten dat de Grieken de goegemeente belazerden. Didier Reynders, die toen de Belgische minister van financiën was, heeft in een opmerkelijke vlaag van oprechtheid achteraf, nadat de Griekse bom gebarsten was, toegegeven dat hij het wél wist. Maar hij had het blijkbaar niet belangrijk genoeg gevonden om het in het kabinet ter sprake te brengen. Guy Verhofstadt, die toen Belgische premier was, beweert namelijk bij hoog en bij laag dat hij nooit kennis van die dingen had. En wie zou nu aan het woord van Verhofstadt durven twijfelen? Waar hadden we dat al eens eerder gehoord: “Wir haben es nicht gewußt”? Ik vertel U deze anekdote enkel om te tonen hoe ‘ernstig’ Brussel (zowel Belgisch als Europees) zijn bedrijf beheert.

Maar pas helemaal over boord gegaan zijn we met Oekraïne. Een groepje EU bonzen, daaronder – weer eens – even onvermijdelijk als prominent onze onvolprezen nationale ramp Verhofstadt, trok naar Kiev om de daar putschende oligarchen een hart onder de riem te steken en gouden bergen te beloven, onder anderen in de vorm van een associatieverdrag. Rusland heeft nu al tientallen jaren een sluipend indrukken van zijn invloedssfeer verdragen, maar ik denk toch niet dat iemand die nog volledig bij zijn verstand is ook maar één moment kon aannemen dat de Russen de gedachte aan een NATO basis in Sebastopol zonder meer zouden wegsteken. Poetin nam dan ook onmiddellijk effectieve maatregelen. Dat associatieverdrag is ondertussen door de Nederlanders, die via de ramp met MH 17 directe slachtoffers van de Oekraïense situatie geworden zijn, met klank afgewezen. Ik ben erg benieuwd wat voor slimmigheden ze daar nu weer uit de kast gaan halen om die niet mis te verstane democratische uitspraak onder de mat te vegen. De cijfers waren hier namelijk veel duidelijker dan bij de Brexit afstemming. In ieder geval zijn we daarmee tegenover de Russen ver over de rode streep gegaan en dat heeft ons een verzuring van de betrekkingen opgeleverd die we echt niet konden gebruiken. Onze pers, die zo dociel systeem horig is dat ik hem niet meer vrij of democratisch kan noemen, haalde de oude film van ‘de goeden tegen de slechten’ onder het stof vandaan en speelde die zo onvermoeibaar af dat een aanzienlijk deel van de bevolking inderdaad weer begon te geloven dat wij – zoals altijd – aan de goede kant staan. Weliswaar met lege handen en lege zakken, maar we staan er.

De geschiedenis herhaalt zich: politieke systemen die thuis hun zaakjes niet in orde krijgen proberen dat te verdoezelen door ergens anders onrust te gaan stoken. Europa is de laatste jaren dus een offensief begonnen om zich op het internationaal vlak te profileren. Vooral onze recente ‘tussenkomsten’ in verband met het Midden Oosten (Libië, Syrië) getuigen van een schrijnend, bijna onbegrijpelijk realiteitsverlies. Onze extreem wereldvreemde ingrepen hebben daar problemen gecreëerd en verergerd die ons dan in de vorm van een immense migratiegolf bitter terugbetaald werden. Verstaanbaar is dat natuurlijk allemaal: toegepast postmodernisme. Maar als een Europese buitenlandse politiek er zo uit moet zien kunnen we er misschien toch maar beter geen hebben.

De knal

Na dit zondenregister zouden we kunnen denken: Europa heeft gefaald en blijft maar falen. De Britten hebben dat duidelijk gezien, en besloten hier niet verder energie in te steken en het lot van hun land weer volledig zelf in handen te nemen. Ze kunnen maar beter hun traditionele banden met de USA weer sterker aanhalen. Het zou mooi zijn indien de wereld zo rationeel ineen zat, maar de werkelijkheid is jammer genoeg anders.

Het proces zelf van het Brexit referendum was democratisch, daarover kan geen twijfel bestaan. Maar over de opportuniteit van een referendum valt heel zeker te discussiëren. Nog onlangs las ik in Der Spiegel een artikel van de columnist Jacob Augstein, zo’n link(s)e jongen. Hij schrijft daarin: ”Wer Demokratie will, darf die Menschen nicht direkt befragen.“ (Wie democratie wil mag de mensen niet direct vragen). Dat is de typische elitaire minachting van de linkse intellectueel die vanuit zijn ivoren toren op het volk neerkijkt. Ik ben het daarmee grondig oneens en denk dat we de soeverein, het volk, toch ook een beetje moeten vertrouwen. Maar dat kan natuurlijk ook verkeerd aflopen, en tegenwoordig, in onze moderne, van ‘communicatie’ bezeten, maatschappij, nog veel gemakkelijker dan vroeger.

Bij ons concreet voorbeeld Brexit is zowat alles scheef gelopen wat kon scheeflopen. Om te beginnen was de motivatie niet zuiver. Het doel van dat referendum was niet de mening van het Britse volk over het lidmaatschap in de EU te vragen, maar de strijd binnen de Conservatieve Partij te beslechten, zodat ze eindelijk zouden kunnen beginnen met regeren. Alleen al omdat mijnheer Cameron om geen betere reden lichtvaardig een zo zwaar risico nam verdient hij het uit Downing Street verjaagd te worden.

Bovendien zijn de kiezers driest belogen en bedrogen. Vooral het ‘leave’ kamp heeft luidsterk cijfers en ‘feiten’ gehanteerd die kant noch wal raken, wat ze al vlak na de verkiezing ook nog openlijk toegaven. Sommigen noemen dat populisme, maar ook dat is listige manipulatie. Bedrog is gewoon bedrog, punt!

Mijnheer Augstein zal nu zeggen: “Zie je wel: het volk kan te gemakkelijk misleid worden.” Maar ogenblikje: die Boris Johnson is inderdaad een hondsbrutaal, ziekelijk ambitieus en gewetenloos jochie. Maar het was niet alleen het volk dat erin trapte. Hoe kon die man binnen de Conservatieve Partij opstijgen tot burgemeester van Londen en als kandidaat premier gehandeld worden als hij niet, naast het volk, ook de partijelite – professionele politici dus en volgens mijnheer Augstein competenter en minder gemakkelijk te bedriegen –  in zijn ban had gebracht?

Nigel Farage is ook zo’n clown, maar nog veel primitiever en giftiger. Alhoewel… toen hij zijn collega’s Europese parlementsleden toeriep “Jullie hebben nooit een ernstige job gehad” was hij – per grote uitzondering – misschien wel dichter bij de waarheid dan ons allen lief is. Bij die bullebak kan men eigenlijk niet redelijk verwachten dat hij iets objectiefs ventileert. De statistiek dicteert dat er altijd een aantal mensen zijn die daar desondanks achter lopen. Dat feit aanvaarden hoort ook bij goed begrepen democratie.

Dan waren er ook bij de ‘leave’ stemmers zeker veel die eigenlijk niet bereid waren echt in het koude water te springen, maar “het die in Brussel eens duidelijk wilden tonen”, er vast op rekenend dat het ‘remain’ kamp toch zou winnen. Die hebben gekregen wat ze verdienden. Postmoderne listigheid (eigenlijk een pleonasme) in democratische processen moet bestraft worden.

Maar het is niet redelijk te stellen dat, indien alles eerlijk en rechtlijnig afgelopen was, er een andere uitslag geweest zou zijn. Het zondenregister van de EU is, hoe je het ook draait, tamelijk indrukwekkend.

Dit was dus – weer eens – geen strijd van goed tegen kwaad, maar van dom tegen boosaardig. Er is nu geen weg terug, en of dit voor de Britten een historische miskleun was of net een verstandige zet nog zal moeten blijken.


En nu?

Theoretisch is het mogelijk hier nog een positief effect uit te halen. We zouden nu, geschokt, kunnen vaststellen dat we met Europa op de verkeerde weg zijn, ons bezinnen over wat er beter had gemoeten en een nieuw begin uitwerken. Maar ‘zouden’ in een zin is al even erg als ‘hadden’; we ‘zullen’ namelijk niet! De eerste reacties tonen dat al duidelijk aan. Er formeert zich al een kamp van revanchisten die zich vast voorgenomen hebben de Britten, in de onderhandelingen die nu wel moeten komen, ‘eens duidelijk op hun plaats te zetten’. Eigenlijk een zonder meer te verwachten reactie van het postmoderne grote gelijk. Uit Frankrijk komen al stemmen om het Engels nu niet langer als een der drie officiële Europese talen te hanteren. Het Romaans cultuurimperialisme is weer terug van – heel eventjes – weg geweest. Niets geleerd uit 1200 jaren Europese geschiedenis!

Die onderhandelingen worden overigens een nachtmerrie voor iedereen, maar vooral voor de nog-EU leden. Het grootste probleem zal blijken dat wij met 28 zijn. Vergeet niet dat de Britten er eeuwen ervaring mee hebben tweedracht onder de continentale machten te zaaien. En ze hadden niet altijd de luxe dat die met 28 waren.

Onze Eurocratie weet ondertussen wat nu nodig is: meer van hetzelfde, meer Europa. Over democratische legitimatie hoor ik geen piep. Ook niet over manieren om met de Europese diversiteit (en ik bedoel hier niet de geïmporteerde, waarvoor meer dan voldoende aandacht is, maar wel de oorspronkelijke), de verschillende culturen en mentaliteiten verstandig om te gaan. Niets geleerd uit 65 jaar Europese beweging!

Europa ligt ‘dood in het water’ en we hebben het bitter nodig, meer dan ooit. Een intra-Europees gewapend conflict is inderdaad onwaarschijnlijker geworden. Niet omdat we verstand zouden gekregen hebben, maar omdat wij ons zelf met ons postmodern beleid zo verzwakt hebben dat we gewoon niet meer kunnen vechten. Maar er zijn nu nieuwe elementen, onder anderen de globalisering, die zich zullen doorzetten, volledig onafhankelijk van wat wij denken of willen. Bovendien is daar ook nog altijd de wereldwijde opmars van een militante Islam. Het is vandaag meer dan ooit een waarheid als een koe: we zullen Europees zijn of we zullen niet zijn. Maar niemand schijnt dat echt te begrijpen, de voorstanders van de EU even min als de opponenten.

We kunnen alleen nog geduldig wachten en hopen op een mirakel. Dat lijkt me geen bijzonder beloftevolle strategie, maar ik zie geen andere.

Bij het begin van dit stukje heb ik mijn inschatting van de Brexit samen gevat als volgt:

  1. Het is absoluut geen misverstand.
  2. Het is heel zeker – ook – onze schuld.
  3. Het komt gegarandeerd niet in orde.

Q.E.D.

Uw dwarsligger

 

Angst voor de democratie

De Engelsen stappen dus uit de EU. Meteen staan de kranten vol alarmerende koppen: “Brexit kan Dexia zuur opbreken”; “Zwarte dag voor de EU”; “Hoe zal de Brexit jouw portemonnee raken?”, “Brexit kost Nederland 2 procent van de economie”; “Aziatische beurzen onderuit”…. Voor krantenschrijvers en nieuwsboeren aller landen Gefundenes Fressen, vooral om op een goedkope manier nieuws te fabriceren.

Voor de cursiefjesschrijver is het een haast hallucinant schouwspel. Het doet allemaal wat onwerkelijk aan. Een volk neemt een democratische beslissing zoals die nota bene als mogelijkheid in de EU-verdragen voorzien is, en de halve wereld lijkt meteen op z’n kop te staan. De horrorscenario’s buitelen over elkaar heen en het is niet ver meer af of wereldoorlog 3 staat op het punt uit te breken. De klassieke hoge heren – de De Guchts, de Verhofstadts en de Van Rompuys, aangevuld door een grote schare grote en kleine goden uit de economische wereld en zichzelf belangrijk achtende publicisten: allen treden ze om beurten aan om die stoute Engelsen te gispen en iedereen te waarschuwen die in de verleiding zou komen hetzelfde te doen of zich door populisten zou laten misleiden. Allemaal omdat die koppige onverlaten op dat Britse eiland het aandurven de grote mantra van het Heilige Europese Geloof dwars te zitten en hun eigen soevereiniteit terug te eisen. Hoe durven ze, in deze tijden van kosmopolitisme en superdiversiteit?

En nochtans: de Engelsen doen niets anders dan uitvoering geven aan de bepalingen van één artikel uit een verdrag. Wie als een democraat denkt kan zich toch niet druk maken over de beslissing van een gemeenschap om politieke stappen te zetten, die nergens verboden zijn en zelfs voorzien? Zulke stap is evenwel niet in overeenstemming met de stilaan tot canon verheven illusie dat Europa maar in één richting kan evolueren, namelijk in de richting van een superstaat.

De dames en heren zelfverklaarde staatslieden en hun economische medestanders slaan ons nu om de oren met het vooruitzicht van doffe ellende en van economische en politieke rampspoed. Het klinkt zo hol! Alsof ik geen Nissan meer zou kopen omdat die in Engeland en niet in de EU gefabriceerd wordt: het anti-nationalisme dat de genoemde dames en heren zelf jarenlang hebben gepromoot slaat hen zodoende nu als een boemerang terug in het gezicht.

Ho ja: er zou heel veel in beweging kunnen komen. De Schotten zouden hun onafhankelijkheid van Engeland kunnen uitroepen en de Ieren zouden zich kunnen herenigen. In Frankrijk zou Marine Le Pen de Franse bevolking, die de linkse woelmakerij stilaan beu te begint te worden, er wel eens kunnen toe overhalen haar tot president te benoemen. Reken maar dat Le Pen een referendum zou uitschrijven. Met slechts 38% van de Fransen die het Franse lidmaatschap van de EU wil voortzetten, draait zo’n referendum, zeker na het Engelse voorbeeld, gegarandeerd uit op een Frexit. In de Nederlanden zou België vereenzaamd geprangd raken tussen een soeverein Frankrijk en de Duitse reus en zou de bereidheid kunnen oprijzen om de Benelux tot een heuse Confederatie van de Nederlanden om te vormen, waarmee, ironisch genoeg, het Koninkrijk van 1815 wel eens sneller hersteld zou kunnen worden dan velen willen geloven.

Kortom: de Brexit kàn een hele reeks politieke veranderingen in gang zetten. Kàn. Als het zo’n vaart loopt. Doch de troep zelfverklaarde staatslieden die ons denkt te moeten besturen schrikt terug. Grenzen zijn heilig en aan staatsstructuren wordt niet geraakt. Zo decreteren ze onder elkaar.

De “horden” beslissen daar dus anders over. Het troepje had een voor zichzelf comfortabele orde geschapen – vaak lucratief en uiterlijk vreedzaam. De gemakkelijke roerloze politieke onbeweeglijkheid, die men zichzelf als een vaste werkelijkheid was gaan voorhouden, blijkt volstrekt illusoir: één simpele beslissing van die vermaledijde “horden” brengt het hele bouwsel dat de dames en heren opgetrokken hadden aan het wankelen.

Als eenvoudige ziel kan ik daaruit alleen maar besluiten dat het gebouw wel erg wankel moet zijn…

Dat sommige figuren van het slag van de Gucht er als de kippen bij zijn om te verklaren dat volgens hen het volk zich vergist en de democratie niet mag betekenen dat de meerderheid zomaar de toon zet, verandert niets aan het feit dat die dames en heren voortaan rekening zullen moeten houden met de door Rousseau beschreven en door de elite misprezen volkswil.

Trouwens: wat is er mis met de onafhankelijkheid van Schotland of Catalonië? Het zelfbeschikkingsrecht van volkeren staat toch in het VN-handvest? Wat is er mis met de hereniging van Ierland, dat door de Engelse bezetting verscheurd raakte? Wat is er mis met de hereniging van de Nederlanden?

En wat, tenslotte, is er mis met het fundamentele recht van mensen en volken om op een democratische manier over de eigen toekomst te beslissen?

Als democraat kan ik om de gang van zaken dus alleen maar juichen, want het is een hoogmis voor de democratie. Het is waar dat het gewone leventje van onze politieke en economische klasse brutaal verstoord wordt. Maar in een moderne wereld, waarvan gezegd wordt dat verandering er de enige constante in is, mag zulks toch geen bezwaar zijn voor lieden die voorwenden de leiders van de maatschappij te zijn.

Wat ik nu allemaal zie lijkt dan ook vooral een uiting van diepgewortelde angst voor de reële toepassing van de democratische rechten van de hedendaagse, doorgaans best wel geschoolde burger.

Angst voor de democratie: dat is het, wat de heersende klasse nu toont.

Maar nu zelfs massieve bangmakerij niet blijkt het helpen, rest er haar inderdaad maar één ding: met die democratie te leren leven.

 

Jaak Peeters

Juni 2016

Uitverteld

Er was een tijd dat politiek links een wervend verhaal aandroeg. Het was een fris, evenwichtig en sociaal verhaal, een discours van menselijke waardigheid. Zo was politiek links overigens ook geboren. Als reactie op een innerlijk hopeloos vermolmd Ancien Régime dat zich in pure decadentie wentelde, terwijl de massa in vaak de meest armoedige omstandigheden maar één zorg had: hoe te overleven.

Gelukkig voor ons allemaal is aan deze wantoestand een einde gekomen. Dat was zo noodzakelijk, dat het huidige liberalisme nog altijd het stigma van profitariaat niet kwijt is geraakt. Het weinig sociale gedrag van liberale voormannen zoals De Gucht en Verhofstadt draagt niet bij tot het wegdeemsteren van dit stigma. Wie het odium van belastingfraudeur niet radicaal kan of wil wegbranden, werpt bijkomende smetten op de politieke strekking die hij of zij beweert aan te hangen.

In een eerste reactie zou je geloven dat links door het verdacht aandoende optreden van het liberalisme het manna voor de voeten gesmeten krijgt en het dus maar op te rapen heeft.

Het eerste is misschien juist; het tweede gebeurt niet.

Dit zou wel eens het gevolg kunnen zijn van het zich vastklampen aan het succes van het vroegere links en van het onvermogen om zich in nieuwe, wervende projecten te hijsen. De menselijke emancipatie, de vrije meningsuiting en de sociale rechtvaardigheid zijn nu in onze West-Europese democratieën gemeengoed geworden. Al wie links is zou derhalve driewerf hoera moeten roepen: het grote project is geslaagd. Links is erin gelukt haar maatschappijvisie in werkelijkheid om te zetten.

Wat zou de taak van links vervolgens nog kunnen zijn?

Je kunt vanzelfsprekend dromen over een ideale wereld. Maar zelfs een schoolkind gelooft tegenwoordig niet langer in Sinterklaas. Links zou ook over de grenzen kunnen kijken en haar dromen zoveel mogelijk uitdragen over andere continenten. Reken maar dat links hiermee nog héél lang de handen vol heeft. Is alles koek en ei in Oost-Europa? In Klein-Azië? In het Midden-Oosten? Met die gebieden hebben we toch elke dag te maken?

Een andere en dichter bij ons liggende opdracht zou kunnen zijn: de verwezenlijkingen bewaken en verfijnen. Als anderen uitvoeren wat je zelf altijd hebt gewild, mag je niet alleen tevreden zijn, maar moet je aanmoedigen. En helpen aanpassen aan de nieuwe tijden, precies om te behouden.

Dat zou dan betekenen dat de linkerzijde haar hele oppositiepolitiek moet herzien. Die oppositie lijkt vandaag niet alleen warrig, ongecoördineerd en versplinterd, maar vooral ondeugdelijk en soms oneerlijk. Het is een spervuur van los kruit, afgevuurd op een meerderheid die op de lange termijn bezien uitvoering geeft aan wat links zelf altijd heeft gewild.

Nog deze week bleek pijnlijk de stuurloosheid van links, toen Caroline Gennez (SPA) in het Vlaams Parlement het hervormingsvoorstel voor het onderwijs aanviel en daarvoor van een meerderheidsexcellentie het deksel op haar eigen neus kreeg: hier wordt verwezenlijkt wat de socialistische partij zelf heeft voorgesteld!

Gennez zweeg.

Een ander, even pijnlijk voorval was het bekend worden van het feit dat zowat de hele linkse pers ‘vergeten’ was de nieuwe cijfers van de nationale bank te vermelden over de felle toeneming van het aantal privébanen onder de zetelende zogeheten rechtse regering. In dezelfde media blijft men intussen onverminderd doorgaan met het schelden op lieden die een afwijkend standpunt koesteren: wie opkomt voor een beperking van de immigratie is een racist en behoort bij extreemrechts. Peter Mertens, een volbloed communist, krijgt tegelijk in een bekend weekblad een column, zonder dat hij als extreemlinks wordt weggezet. Ook nog dezer dagen vond een ‘groene’ voorman het nodig om de zaak van Oosterweel nog eens op te rakelen. Volgens hem moet de hele ring van Antwerpen een overkapping krijgen. Doch niemand legt ons uit hoe een dergelijk duur project betaald zal moeten worden. Het is echt niet door op alle slakken zout te leggen en koppige ezeldrijvers van het slag van Manu Claeys achterna te hollen, dat het netelige probleem van het verkeer rond Antwerpen opgelost zal raken.

De hoofdvogel deze week werd echter afgeschoten door Bart Eeckhout, wiens sektarisme inmiddels zowat legendarisch is geworden.

Onder de titel “70 miljoen” trok Eeckhout in De Morgen van leer tegen de volgens hem te hoge subsidiëring van politieke partijen in tijden dat van de bevolking een matiging wordt gevraagd. Dat vooral de grootste partij van het land, N-VA, van die financieringsregeling het meeste profijt trekt wringt Eeckhout duidelijk. Hij moet zijn eigen sektarisme hebben aangevoeld, want hij voegt er meteen aan toe dat de partij daar zelf niet eens aan kan doen. Maar tegelijk schiet hij toch maar opnieuw een vuurpijl af naar de grote demon, omdat de N-VA het optrekken van het uitgavenplafond bij de verkiezingen had bepleit. Het komt bij Eeckhout niet op dat die vraag misschien voortkomt uit de intussen sterk gestegen prijs van reclamevoering. Neen: omdat de partij gewoon niet weet wat ze met haar geld aan moet, zoekt ze uitwegen om toch niet te moeten inleveren. Of: ‘N-VA is asociaal’.

Natuurlijk is de vraag of de huidige partijfinanciering nog verantwoord is legitiem. Maar het blijft een raadsel hoe Eeckhout er toch in slaagt om een redelijke vraag om te toveren tot een aanval op de partij die hij kennelijk haat.

Als zoiets door socialistische voormannen wordt geschreven in dé leidinggevende linkse krant, dan rijst de grote vraag: hebben die gasten geen zinniger dingen te vertellen? Is het socialisme van vandaag dan vervallen tot een uitzichtloze poging om het graaien uit de nationale geldpot zo lang mogelijk te rekken, in dat geval kennelijk bedoeld als middel om ‘sociale rechtvaardigheid’ te doen heersen? Zoiets als wat zonderling denkende vakbonden doen als die het land overhoop zetten om onhoudbare voorrechten toch te behouden, in plaats van mee te helpen aan de ombouw van de samenleving en die gereed te maken voor de toekomst. Zulke vakbonden zouden trouwens uitgerekend een operationeel links tegenover zich moeten aantreffen… En is het scheppen van sociale rechtvaardigheid echt hetzelfde als het massief invoeren van ‘asielzoekers’ van compleet vreemde origine, goed wetend dat hieruit huizenhoge maatschappelijke problemen voortkomen? Moet je dan inderdaad niet gaan ijveren om hiervan de oorzaak weg te nemen en actie te voeren in de herkomstlanden? Voor het internationalistisch denkende links kan dat toch niet onmogelijk zijn?

Het blijft ook op dit punt bevreemdend stil.

Het lijkt er daarom steeds meer op dat links het regime dat haar eigen historische realisaties nu verder uitbouwt naar de keel wil grijpen, omdat het zelf geen positieve toegevoegde waarde meer heeft aan te bieden.

Links heeft geen eigen wervend verhaal meer.

Het is uitverteld.

 

 

Jaak Peeters

Juni 2016

Vakbondstaatsgreep

Geen haar op mijn hoofd denkt er aan een verbod op vakbondswerking te bepleiten.

Ten eerste hebben burgers in alle omstandigheden het recht om zich te verenigen, al dan niet om hun belangen te verdedigen.

Ten tweede hebben vakverenigingen hun morele en historische verdiensten. Ze kwamen in hun huidige vorm op tijdens de industriële revolutie. Ze maakten een einde aan verderfelijke praktijken, zoals de verplichting om een deel van het loon af te staan ter verhoging van het ondernemingskapitaal. Een dergelijke verplichting zou zinvol zijn, op twee voorwaarden: het loon moet voldoende zijn om, na aftrek van de bedrijfsinvestering, een normaal gezinsleven mogelijk te maken. De tweede voorwaarde lijkt ons vandaag even vanzelfsprekend, doch was dat in de periode van het extreme liberaal-kapitalisme van de negentiende eeuw niet: inleg van eigen kapitaal betekent ook medezeggenschap.

Daar kwam nog bij dat werknemers niet menswaardig behandeld werden.

Daarmee kom ik op de derde reden waarom vakbonden bestaansrecht hebben: ik huiver voor een wereld zonder vakbonden.

Dat komt omdat macht altijd verdeeld moet worden. Anders gezegd: tegenover macht moet een tegenmacht staan. Absolute macht corrumpeert absoluut, schreef Lord Acton.

Overigens is precies de onbeheersbare absolutistische koninklijke macht in Parijs de reden geweest voor iemand als Montesquieu om het beroemde Trias Politica op te stellen: de macht moest verdeeld worden door ze in drie ‘soorten’ van macht te hakken: wetgevend, uitvoerend, rechterlijk. Als lid van de kleine landadel ondervond Montesquieu zelf de hardheid van een absolute monarchie, waarin alle macht op één plaats samengebald was.

Dat alles is echter, naar ik vrees, te mooie theorie voor wie naar de huidige stakingsgolf kijkt.

 

Men kan het eens of oneens zijn met de politiek van de huidige regering, maar de vakbonden ontwijken bij voortduring wel enkele pijnlijke vragen die over de concretisering van de bezuinigingen oprijzen.

Als we niet besparen zal onze collectieve schuld nog toenemen en de afbetaling pijnlijker worden. We zijn immers niet in de gelegenheid overheidsschuld, die een belangrijke mate schuld aan onszelf is, te annuleren. Daarvoor is onze economie te open geworden. Er zijn geen hocus pocus-maatregelen mogelijk. We moeten de tering naar de nering zetten.

Nu wéten de vakbonden dat zelf ook wel. Ze zeggen het overigens: besparen moet, maar niet op de kap van de werkende mens, want die heeft het al moeilijk genoeg.

Maar zo simpel is het niet.

Ten eerste: heeft de modale Vlaming/Belg het inderdaad zo moeilijk? Dan rijzen bij mij enkele prangende vragen. Hoe komt het dat ik in het verkeer zoveel grote auto’s zie rijden? Dat ik in de nieuwbouwwijken zoveel (veel te) grote huizen zie verrijzen? En dat de reisbureau’s voor bestemmingen naar verre oorden gouden zaken doen? Hoe komt het dat die eindeloze reeks festivals – elk dorp heeft tegenwoordig zijn eigen festival – zo’n massale toeloop kent?

Er zijn zeker mensen die het moeilijk hebben en het klopt ook dat er veel verdoken armoede is. Veel te veel.

Maar is dat de gemiddelde toestand? En is het echt dat wat vakbonden drijft?

Mijn tweede vraag luidt: wie is dat, die werkende mens? Is de arbeiderszoon die het tot personeelsmanager heeft geschopt een werkende mens, of is hij een van die bazen, waarvan Rudy de Leeuw uitriep dat ze voor de werkende mens geen respect hebben?

Beseft iemand als Rudy de Leeuw wel hoe beledigend hij is, als hij ‘de bazen’ van respectloosheid beschuldigt?

Ik was zelf in mijn vorige leven personeelsman: opleiden en begeleiden van leidinggevenden behoorden tot mijn taak. Welnu: mijn ervaring leert me dat de houding van leidinggevenden tegenover hun medewerkers vooral door drie factoren wordt bepaald. Ten eerste: vele bazen herinneren zich hun eigen tijd best wel, toen ze zelf aan de productielijn stonden: promotion from the ranks, zegt men dan. Ten tweede: sociale conflicten kosten veel geld. Directies dragen daarom hun leidinggevenden op verstandig met het personeel om te gaan. Ten derde: de aanwezigheid van actieve vakbondsmensen op de vloer is een sterke rem op willekeur, een rem die ikzelf niet zou willen opgeven. Wat blijft er dan nog over van de Leeuws gekrijs over respectloze bazen?

Wanneer is iemand rijk? Als ik naar mijn eigen normen oordeel is Rudy De Leeuw, eigenaar van een bedrijf met een vermogen van één miljoen euro, een rijk man. Wie trekt de grens?

De ware knoop van het verhaal zit in de ondergrond van de vakbondsretoriek. ‘De bazen tegenover de werkenden’ – alsof ‘bazen’ niet werken. ‘Rijken versus armen’. Kortom: de vakbonden zitten in een modus van totale polarisatie, gecentreerd rondom eigendomsverhoudingen. Het lijken wel de begindagen van het socialisme. De vakbonden van vandaag houden nog steeds de basismodus aan van het begin van de industriële revolutie. Is dat alles niet wat gedateerd?

Opmerkelijk genoeg vraagt niemand zich af of de vakbond zich niet aan stigmatisatie te buiten gaat, of aan wij-zijdenken. Kennelijk komt dit euvel alleen bij politici voor. Jambon weet er alles van. Het is oorverdovend stil langs de kant van Almaci en co, die er anders als de kippen bij zijn om de polarisatie onder bevolkingsgroepen aan te klagen.

Meer zelfs: De Leeuw aarzelt niet om te zeggen dat de staking bedoeld is om de regering te doen vallen. Daarmee geeft hij aan dat deze staking een politieke staking is, dit is: een staking die de machtsverdeling van het Trias Politica niet respecteert. Alles wat de vakbond niet zint, mag ze, vindt de Leeuw, wegstaken. Het stakingswapen is dus geen wapen meer om sociale rechtvaardigheid te garanderen, doch om politieke doelstellingen te verwezenlijken en een bepaalde maatschappijvorm door te duwen. Daarbij moeten vakbonden altijd en in alles de voet tussen de deur kunnen zetten. Dat is zeker het doel wanneer een socialistische vakbond de ‘totale staking’ uitroept. Dat is principieel ondemocratisch, omdat beslissingen over de maatschappijordening de vergadering van de burgers in hun rol van politiek agent toekomen. In verkiezingen dus.

Een samenleving die de speelbal van drukkingsgroepen is geworden, is verloren. Het is dan wachten tot één drukkingsgroep de hoogste macht kan grijpen, waarmee een nieuw absolutisme het licht ziet.

Mijn conclusie is dat deze stakingsgolf onverstandig want kortzichtig is, maar vooral vanuit een volkomen foute grondhouding plaats vindt. Ze heeft nauwelijks wat met sociale rechtvaardigheid te maken. Sociale macht en politieke macht mogen niet samenvallen. Doch de vakbond eist uiteindelijk de absolute macht op. Ze pleegt een staatsgreep.

 

 

Jaak Peeters

Mei 2016

 

Een fundamentele keuze

Guy Tegenbos schreef in ‘zijn’ krant een cursiefje waarin hij aankloeg dat de overheden van dit land niet bij machte blijken om de openbare financiën zo ver te saneren, dat de gewone ontvangsten volstaan om de lopende uitgaven te dekken. Daarom moet de overheid lenen om consumptie te bekostigen. Lenen om te investeren is verantwoord, schrijft Tegenbos, maar lenen om ‘op te eten’ niet. Het is nu al zo ver dat de Belgische staat moet lenen over een periode van 100 jaren. Wij lenen wat onze achterkleinkinderen zullen moeten terugbetalen.

Hallucinant, zegt Tegenbos.

Intussen rolt de politiek vechtend over de straat. Over biomassacentrales en wat al meer. En intussen ontbreekt elk groots, bezielend project, schrijft de auteur nog.

Natuurlijk heeft Tegenbos gelijk.

De overheden van dit land hebben in het verleden veel te veel geleend om uitgaven mogelijk te maken, waarvoor toen redelijkerwijze geen geld was. We zijn ‘op de poef’ gaan leven.

Mijn vraag is evenwel: hoe komt dat? Hoe is een dergelijke toestand kunnen ontstaan? En vooral: wat is de ware kwaal waaraan we lijden? De ware oorzaak ook, waarom geen enkele regering bij machte blijkt om meer te doen dat wat in de marge te rommelen?

Het ware probleem is, naar mijn oordeel, onze ziekelijke hang naar het kortzichtige eigenbelang. Het ontbreekt ons te enenmale aan wat de Britse sociaaldemocraat David Miller noemt: identificatie met de gemeenschap. Alleen in een gemeenschap waarvan de leden zich op een minimale wijze met elkaar identificeren en dus oog hebben voor zoiets als een algemeen belang, kan de wil ontstaan om samen een probleem op te lossen. Er moet een minimum aan wij-gevoel bestaan, sterk genoeg om groepsbelangen te overstijgen.

Dat is er niet.

Zoals ik eerder in deze reeks al heb gesteld is de staatskas vooral een graaipot voor allerlei groepen en belangen. Voorbeeld: een bepaald gewest (er zijn er 13 in Vlaanderen) van één organisatie voor thuisverpleging belegde 87 miljoen euro in onroerend goed. Waar komt dat geld vandaan? Uit de nationale sociale kas, natuurlijk. Dat geld is helemaal niet bestemd voor belegging in onroerend goed of in wat dan ook. Gelooft er iemand dat die 87 miljoen intussen zijn teruggestort?

Telkens de regering een ietsje-pietsje wil morrelen aan de gevestigde belangen staat iedereen op de achterste poten.

We zijn overigens zelf mede debet aan het ontstaan van deze graaipotcultuur. Wie betaalt er vrijwillig BTW als de klusjesman afrekent? En wie neemt die bouwgrond niet gretig aan als vader stopt met boeren en zijn grond verdeelt onder zijn kinderen als bouwgrond – ook al ligt die grond naast een N-weg?

Met een beetje goede wil verzint iedereen tal van voorbeelden.

Natuurlijk: wij hebben onze geschiedenis tegen. Een geschiedenis van bezettingen en ondergeschiktheid is geen goede grond om een besef van verantwoordelijkheid voor het gemeenschappelijk belang te laten ontkiemen.

Maar Vlaanderen is intussen levend en wel sinds een kwart eeuw. Er zou iets mogen gaan veranderen.

Klassiekerwijze schiet men maar op de politiek. Die grijpt namelijk niet in. Ze saneert niet, doch verliest zich in vaak partijpolitieke spelletjes over biomassacentrales enzovoorts.

Dit soort spelletjes zal nooit verdwijnen – reken daar maar niet op. Maar het erge is, naar mijn idee, dat de politiek gewoon niet anders meer kan dan wat prutsen in de marge. Alles zit vastgeroest, overal staan de stekels rechtop, gelijk wat de politiek onderneemt: er is altijd verzet. Gevolg: de politiek is machteloos. De politicus die toch wat onderneemt krijgt zoveel tegenwind, dat hij en zijn partij de boeken kunnen sluiten. Niemand pleegt voor zijn plezier politieke zelfmoord.

Tegelijk met onze politiek hebben we echter ook onze democratie uitgehold. Want als we ons belang willen behartigen moeten we niet op een machteloze politiek rekenen, maar ons aansluiten bij een of andere belangengroep. Men vergoelijkt dit als democratische tegenmacht. Sommigen dromen zelfs over democratisch kapitaal! Je moet er maar opkomen. We komen zo in de Hobbesiaanse wereld van allen tegen allen terecht.

Europa tikt ons op de vingers omdat we te veel schuld maken.

Met permissie: Europa moet niet te hoog van de toren blazen.

Ten eerste: datzelfde Europa bestaat uit lieden die veelal afkomstig zijn uit de nationale politiek en dus veel, vaak héél veel boter op hun hoofd hebben en bijgevolg nu beter een toontje lager zouden zingen.

Ten tweede: keuren, afkeuren en commanderen is gemakkelijk als men zelf geen verantwoording moet afleggen. Want kom niet vertellen dat Europa aan de bevolking verantwoording moet afleggen! Europa schuift de schuld gewoon altijd af op de nationale regeringen, die vervolgens de pot hebben uitgelikt.

Ten derde: als Europa die genoemde verantwoording zou moeten afleggen, zou het zeer snel in dezelfde schoenen zitten als de nationale regeringen en dus even machteloos zijn. Een Europees wij-gevoel is nog verder van huis dan een tenminste nog herkenbaar nationaal ‘wij’. We zien hoe Europa nu al ‘belobbyt’ wordt. En we kijken werkeloos toe.

Stilaan dringt de harde keuze zich op: ofwel leggen we de beslissingsmacht bij een boven alles verheven macht en leveren we onze democratie in. Ofwel keren we terug naar onze democratie en cultiveren we weer het door extreemlinks gehate wij-gevoel.

Deze keuze is fundamenteel, maar zou ze echt zo moeilijk zijn?

 

Jaak Peeters

Mei 2016

Transnationale culturen

In deze bijdrage wil ik kort verslag doen van een artikel van de Amerikaanse onderzoeker James Clifford over de zogeheten diaspora’s. Het feit dat het Nederlands niet echt een meervoudsvorm hiervoor heeft, doet al meteen denken.

James Clifford, opgegroeid voornamelijk in één van de Oost-Amerikaanse staten, Vermont, en gericht op het wereldcentrum New York, verhuisde op zijn 33e naar de westkust van de VS. Opgegroeid in relatieve weelde en alleszins in een blank, zelfgenoegzaam – een term die men niet pejoratief mag opvatten – milieu, ervoer hij zijn verhuizing als een heuse cultuurschok. Als New Yorker voelde hij zich in zijn nieuwe milieu als in een diaspora. Het voelde aan als de periferie, het terechtkomen in de marge, buiten het centrum. Zo vertelt hij het in de proloog tot zijn Returns: Becoming Indigenous in the Twenty First Century.

Deze laatste ervaring heeft Clifford diepgaand beïnvloed: zij bepaalde zijn perceptie van de dekolonisatie en de groeiende globalisering. Stilaan begon hij in te zien dat zelfs Amerika, ondanks zijn gigantische macht, steeds minder het centrum van de wereld aan het worden was en dat we in hoog tempo afstevenen op een veelpolige wereld waarin niemand, geen enkele macht, zelfs niet de grootste staat, bij machte is om telkens weer zijn wetten op te leggen.

Clifford maakte in Californië de opkomst mee van de Aziatische tijgers, de toeneming van de Mexicaanse bevolking in het zuiden van de VS, de onmogelijkheid om de instroom van Latijnen te stoppen en de noodzaak om deze Latijnen als arbeiders te integreren in de landbouw. Hij ervoer daardoor een toestand van dekolonisatie en kolonisatie tegelijk. Clifford begreep dat er niet één Amerika bestaat, maar dat er vele beeldvormingen zijn, die samen Amerika maken. Clifford botste bovendien op de Aleoetische bevolking van Alaska, waar hij als antropoloog onderzoek had verricht.

Zijn eenpolige, westerse wereldbeeld van een door blanke dominantie beheerste wereld werd grondig dooreengeschud.

 

De ervaringen van deze man lijken mij een goed uitgangspunt om naar onze eigen situatie te kijken, hier bij ons, in onze eigen Nederlanden, waar de bevolking van Borgerhout tegenwoordig zowat volledig uit etnische Berbers of Marokkanen bestaat en de burgemeester van Rotterdam een geboren Marokkaan is, om over Brussel maar te zwijgen.

Ik vermoed dat zo’n man, nu hij als emiritus op het einde van zijn levensreis is gekomen, ons wijze raadgevingen kan geven, nu wij zelf op een keerpunt van onze geschiedenis zijn beland.

 

Met dat keerpunt bedoel ik niet de dekolonisatie: die is inmiddels wel verwerkt. Ik bedoel evenmin de spanning met het Oosten, al doet de Amerikaanse oorlogsindustrie haar uiterste best om ons in een koude oorlog-modus te houden, met het oog op het handhaven van hun wapenverkoop.

Deze laatste kwestie valt trouwens makkelijk te pareren: we hoeven als West-Europa met de Amerikaanse oorlogsretoriek niet mee te gaan. Als we vliegtuigen kopen, kunnen we beslissen om Gripens te kopen en geen Amerikaanse machines. Punt, uit. Ze zullen boos zijn, daar in Washington, maar ze kunnen ons niet beletten dit te doen. Of we kunnen nog verdere stappen zetten en met de Russen te streven naar de installatie van een euraziatische veiligheidszone. Tenslotte hebben niet de Amerikanen maar wel de Russen altijd een belangrijke rol in de Europese politiek gespeeld.

Ons keerpunt ligt, zoals iedereen inmiddels wel begrijpt, bij de massale instroom van Islamieten uit zowat de hele Moslimwereld.

Ons traditioneel door christelijke ideeën gestempelde wereldbeeld wordt dooreengeschud, uitgedaagd, gecontesteerd door lieden die op een fundamenteel andere manier denken en handelen.

Wat meer is: deze laatste lieden willen, in belangrijke mate – de discussie over die mate hoeft hier niet gevoerd – hun eigen zeden en gewoonten behouden, ook als ze bij ons, in het Westen, in Vlaanderen, in Nederland – beide toch heel sterk door christendom beïnvloed – neerstrijken.

Nog sterker: er zijn voldoende redenen om te stellen dat deze instromers niet alleen hun zeden en gewoonten willen behouden, maar dat zij hun eigen etniciteit, hun eigen vermeende recht op land en bodem, meebrengen. Simpel gezegd: ze neigen ertoe een stuk van onze landen in beslag te nemen om daarop dan vervolgens als groep te gaan leven zoals zij dat in hun landen van herkomst gewoon zijn.

Ik bedoel hier de zogeheten diaspora’s.

Als wij spreken over diaspora’s, dan hebben we meestal de Joodse, de Armeense of de Italiaanse diaspora voor ogen. Maar hier hebben we het dus te maken met een moslimdiaspora vanuit de moslimwereld. Zoals bekend wordt een diaspora gekenmerkt door vormen van transnationalisme: in het wereldbeeld van de betrokken leeft vaak nog altijd de idee van een terugkeer naar hun eigen, oorsprongsland. In ieder geval blijven zij betrokken op dat oorsprongsland, dat in hun identiteitsvorming in ieder geval een centrale plaats blijft innemen. Zo komt het dat jonge Marokkanen in Brussel hun bruiden in Marokko gaan zoeken.

Dit transnationalisme van diaspora’s – de Moslimdiaspora is echt niet de enige, maar wel de belangrijkste en de luidruchtigste – daagt de politiek van onze overheden openlijk uit. Die politiek is gericht op integratie.

Onder integratie wordt verstaan dat het Westerse waardenpatroon het dominante richtpunt is voor de binnenwandelaars. Die moeten, op den duur, hun originele patronen laten varen en onze waarden aanvaarden en vervolgens verinnerlijken. Het ultieme referentie-idee is dat van de assimilatie. Politiek werkt men langs twee lijnen: de allochtoon moet onze waarden aanvaarden en de autochtoon moet aanvaarden dat er diversiteit ontstaat, waar die vroeger niet bestond. Maar die diversiteit wordt dus beperkt door de eis dat de allochtonen onze waarden moeten aannemen. De diversiteit is dus niet zo groot als men bij de aanvang zou denken. Men mag moslim zijn, maar dan in een Westerse versie.

Hoewel deze politiek, naar mijn oordeel, verdedigd moet worden, houdt ze, voor zover ik kan zien, geen of onvoldoende rekening met het hoger genoemde verschijnsel van de transnationale diaspora’s.

Deze constatering heeft mij ertoe aangezet om het artikel “Diasporas” van James Clifford in de Ethnicity Reader onder de redactie van Montserrat Guibernau en John Rex ( 2010- Polity Press) hier in mijn woorden kort na te vertellen.

De eventuele foutieve interpretaties zijn dan ook voor mijn rekening.

 

Clifford vangt zijn uiteenzetting aan met de definitie die een andere, intussen eveneens emeritus geworden auteur uit West-Amerika aan diaspora’s geeft.

William Safran geeft zes kenmerken op voor dergelijke diaspora’s:

  1. een diaspora is een geëxpatrieerde minderheidsgroep die vanuit een door haarzelf ervaren centrum in een periferie is terechtgekomen;
  2. die mensen behouden een zekere vorm van herinnering aan hun eigen thuisland;
  3. zij gaan ervan uit dat ze niet of niet helemaal ‘echt’ aanvaard worden door de bevolking van het gastland;
  4. het thuisland blijft aantrekkelijk als land voor eventuele hervestiging, als de tijd daarvoor gekomen is;
  5. zij steunen het behoud of de restauratie van dat thuisland;
  6. hun persoonlijke identiteit wordt in gevoelige mate bepaald door solidariteit met dat thuisland.

Het is meteen duidelijk dat deze belevingen gemakkelijk een gevoel van vervreemding oproepen en dat het gastland soms zelfs vijandig wordt bejegend.

Wie deze definitie aanvaardt, kan er niet omheen: in onze landen is er een belangrijke Marokkaanse, Turkse en sinds kort ook Syrische diaspora. Men begrijpt dan ook de politiek van de EU- bonzen niet.

De definitie van Safran lijkt erg geïnspireerd op het Joodse geval, maar kan makkelijk naar nieuwe diaspora’s worden overgebracht.

Sommigen, zoals Ludo Abicht, delen ons terecht mee dat grote delen van de Joodse bevolking hun terugkeerideeën grotendeels verloren zijn. Zo merkt Abicht op dat als alle Joden zouden vasthouden aan hun thuislandgedachten, er nu wereldwijd misschien wel 150 miljoen herkenbare Joden zouden zijn. Bovendien is de idee van de terugkeer naar het thuisland voor vele Joden nogal eschatologisch: laten we zeggen mythisch en dus niet als reële optie bedoeld. Er zit dus een grotere dosis ambivalentie in het verschijnsel diaspora dan de definitie van William Safran zou doen denken.

Er is nog een ander element: de geschiedenis van de Joodse diaspora laat zien dat multipele, herhaalde ‘diasporisatie’ mogelijk is. Groepen kunnen een gastland verlaten, zich elders als diaspora vestigen en vervolgens weer verhuizen. De persoonlijke geschiedenis van Benedictus de Spinoza is hiervan een illustratie. Wat betekent in dat geval: terugkeer naar het thuisland?

Wat in zulk geval ontstaat is een heus diasporisch netwerk: een netwerk van relaties tussen verschillende diasporische minderheden van dezelfde etnie of ‘doopceel’ in verschillende landen. Die groepen voelen zich in geen enkel gastland echt helemaal thuis en ze onderhouden met elkaar relaties die verder gaan dan alleen maar simpele contacten: ze hebben te maken met huwelijksrelaties, handelsrelaties en met politieke en culturele solidariteit. Ze krijgen vaak een etnisch karakter. Deze relaties zijn veelal straffer en krachtiger dan de relaties waarvan de overheden dromen als ze het over integratie hebben.

Vele diaspora’s hebben het idee van een terugkeer dus volledig laten varen – maar daarom nog niet het idee van hun eigen, anders-geaarde oorsprongsland. Dat is het geval met de volkeren van de Caraïben, wier verre voorouders als slaven naar de plantages werden gesleept maar nu een eigen, Caraïbische cultuur hebben opgebouwd. Hun thuisland zijn nu de Caraïben, maar ze weten best dat hun voorouders ‘ingevoerd’ werden. Bij de aanvang zijn er de terugkeergedachten zeker geweest, maar gaandeweg zijn die verdwenen, toen ze een sociale positie hebben kunnen innemen die aan hun wensen voldoet.

Ik merk meteen op – Clifford spreek daar niet over – dat deze Caraïbische bevolking gewoon ‘de’ bevolking van de Caraïben is geworden, dus niet langer een (al dan niet diasporische) minderheid. Het blijft onduidelijk hoe zich de voorstellingen vormen van mensen die zich tot ‘de’ bevolking ontwikkelen. Maar in Borgerhout kan men zich een ontwikkeling in Caraïbische zin voorstellen.

Het diaspora-verschijnsel moet, in weerwil van de aantrekkelijke eenvoud van Safrans definitie, dus ruim bekeken worden. Het is misschien zelfs beter om niet over ‘de’ diaspora te spreken, maar over diasporische fenomenen. Een dergelijke ruime definitie werkt niet verengend ten aanzien van het denken.

Evenwel: als gevolg van de dekolonisatie, de toegenomen mobiliteit en dito communicatie, is de vermenigvuldiging van diasporische fenomenen haast onafwendbaar.

Er ontstaan zowat overal in de wereld laterale, transnationale relaties, nog versterkt door het feit dat satellieten het mogelijk maken in Vlaanderen de tv-uitzendingen uit het Midden-Oosten te volgen.

Wat moeten we hieruit besluiten?

Clifford zegt dat ( zelfs in het Amerikaanse geval) de nationale staat, als klassiek identificatie-fundament voor zijn bevolking, door deze diasporische fenomenen onderuit wordt gehaald of alleszins ondermijnd. Diasporische mensen gedragen zich ook niet op dezelfde manier als immigranten. Zij hebben gewoon niet de bedoeling te immigreren. Op deze laatste is de opvatting van Wil Kimlycka van toepassing: autochtonen groepen hebben recht op het behoud van hun eigen habitus; immigranten moeten de cultuur van het gastland overnemen.

Maar mensen uit diaspora’s nemen die cultuur niet over en willen dat ook niet: ze gedragen zich zo dat ze net niet buitengewerkt worden, maar volgen voor het overige hun eigen regels. Ze willen dus niet integreren en ze bemoeien zich zo weinig mogelijk met de zaken van het gastland zelf.

Zijn dergelijke diaspora’s antinationalistisch? Hebben diasporische groepen geen eigen nationalistische ambities en willen zij dus geen eigen ‘staat’ binnen het gastland vormen? Soms wel, doch niet altijd, omdat ‘hun land’ in hun beleving vaak samenvalt met hun oorsprongsland. Doch op die manier – en dat voelt iedereen aan – plaatsen zij zichzelf buiten het nationale narratief van het gastland. Hoezeer de politici ook hun best doen: zij zullen er nooit in slagen deze mensen te integreren. Het is daarom ook fundamenteel onrechtvaardig om mislukte integratiepogingen telkens weer op de rug van een onwillige autochtone bevolking te schuiven en die van racisme en discriminatie te beschuldigen. Een diasporische groep discrimineert zichzelf en wil dat ook!

Men mag ook niet uit het oog verliezen wat hiervoor al gezegd werd: deze diasporische bevolkingen hébben hun loyauteitsrelaties en die zijn transnationaal. Vaak is het niet eens in hun voordeel om deze transnationale relaties te vervangen door de relaties binnen de gaststaat.

Clifford wijst er fijntjes op dat deze diasporische fenomen niet alleen haaks staan op de ideeën die de assimilatie voorstaan, maar evenzeer botsen met kosmopolitische ideeën, vermits zij hun eigen identiteit wensen te behouden. Ik weet niet of extreemlinks in Vlaanderen – om Groen niet te noemen – zich dat wel goed realiseert!

Kosmopolitisme kan goed samengaan met het idee van voortdurende migratie zoals dat nogal sterk leeft in vele diasporische groepen. Maar diaspora’s ontwikkelen een sterke, felle eigen intra-diasporische identiteit, die regelrecht ingaat tegen de natieloze identiteit die kosmopolitische ideologieën altijd kenmerkt.

Nu is dat laatste geen zorg voor een Vlaamse of Nederlandse overheid: die moet zich immers bekommeren om het eigen nationale narratief en heeft geen enkel belang bij het bevorderen van een antinationaal kosmopolitisch discours.

Voor de nationale overheden – het is duidelijk dat Europa hierbij niets kan komen uitrichten, behalve de zaken nog compliceren – echter is het verschijnsel van de transnationale diaspora’s een bijzonder aandachtspunt.

Ik denk dat daar op dit ogenblik te weinig aandacht naartoe gaat.

 

Jaak Peeters

April 2016

 

 

Euronationalisme is niet nodig

De aanslag in Brussel op 22 maart doet veel inkt vloeien. Ook vanwege Jonathan Holslag in De Morgen op 23 maart ’16.

Zijn standpunt luidt dat er meer Europese coördinatie moet komen en liefst een heuse Europese politie ( al zegt hij dat laatste niet zo direct en overigens bestaat Inter/Europol al langer). Nationale grenzen dicht doen is verspillend, want dan moet je 33.000 km bewaken i.p.v. 11.000 met 600 miljard per jaar. Door terug te vallen op de nationale staten zullen we ons ook niet tegen het hooghartige Rusland kunnen verdedigen. Méér Europa dus, minder ‘verdeeldheid’ onder de naties.

Holslag is een zeer verstandig man, doch zijn redenering zit compleet fout.

Het lijdt geen twijfel dat een goede coördinatie vruchten afwerpt. Doch dat is maar een onderdeel van het probleem – en naar mijn oordeel zelfs niet eens het belangrijkste.

Holslag gaat er van uit dat ‘we’ – dat is dan de verzameling van de bevolkingen van Europa, en zo sluipt het Europanationalisme dus ongezien onze geesten binnen – die 600 miljard efficiënter moeten besteden. Alweer: een zo efficiënt mogelijk aanwenden van middelen zal wel niemand afwijzen. Ook dit is evenwel niet de zaak. De vraag is of je van die 600 miljard moet uitgaan. Is dat bedrag in absolute zin voldoende om een zeer heterogene bevolking van meer dan een half miljard mensen zodanig te managen, dat het veilig is? Als ik commentatoren mag geloven duidelijk niet en zelf geloof ik dat evenmin. Ik verwijs naar een Vrije Tribune in het Centre Français de Recherche sur le Renseignement. In Vrije Tribune nr. 62 trekt Bernard Snoeck van leer tegen vorige Belgische regeringen die nagelaten hebben voldoende middelen te voorzien voor de uitrusting van moderne veiligheidsdiensten.

Het is zeer twijfelachtig of deze tekortkoming alleen maar voor België geldt. Ook de andere Europese landen hebben hun defensie de laatste decennia hopeloos verwaarloosd – Groot-Brittannië en Frankrijk misschien uitgezonderd – en dan nog! Links juichte over een “vredesdividend”.

Als deze gedachtegang juist is, betekent dit dat Holslag voor zijn redenering uitgaat van een verkeerde premisse: nl. dat het bedrag van 600 miljard voor veiligheid een vaststaand gegeven zou zijn. De VS met 320 miljoen inwoners geven 525 miljard uit voor militaire defensie alleen. In Europa zitten in het bedrag van 600 miljard àlle uitgaven voor veiligheid begrepen. Dat is véél te weinig.

De tweede fout in Holslags gedachtegang is de opvatting dat je makkelijker een grens van 11.000 km kunt bewaken dan een van 33.000 km. Op het eerste zicht lijkt dat een plausibele gedachtegang, ware het niet dat je door binnengrenzen weg te halen tegelijk ook een heel groot binnenland schept, waar je vervolgens elke controle over verliest. In een groot binnenland kunnen misdadigers zich beter verstoppen. Dat zien we ook gebeuren: kandidaat-terroristen verkassen op enkele uren tijds van Brussel naar Parijs en van daar naar Amsterdam. Niets of niemand die hen hindert. Er zijn immers geen binnengrenzen. Het gaat niet om grenzen zelf, doch om het behouden van de controle over de gebeurtenissen. Precies daarvoor heb je overzichtelijkheid nodig en die schep je mede door een grote moot in kleinere, hapklare stukken te hakken. Bedrijven doen iets gelijkaardigs: ze zonderen de productie van één soort producten af omdat de processen hierbij gelijkaardig en dus overzichtelijker zijn.

Vergelijk een concreet “product” met een concreet volk, dat immers zijn eigenaardigheden heeft, zijn gewoonten, zijn taal en zijn cultuur. Hierover een goed overzicht hebben, betekent dan ook beter beheersen: voorzien, bijtijds ingrijpen, gepast ingrijpen op de juiste plaatsen. In een islamitisch land kijk je voor een deel naar andere dingen en beoordeel je de dingen anders dan in een christelijk land.

Dat brengt ons op het derde punt: het gaat helemaal niet om het sluiten van grenzen – of tenminste: niet in eerste instantie. Het sluiten van grenzen is slechts een middel uit een reeks van andere middelen om een doel te bereiken. Dat doel is veiligheid. Nu zit die veiligheid en vooral de wil om de samenleving veilig te maken voor een groot deel tussen de oren. Daarmee komen we uit op cultuur. Als een gemeenschap een geschiedenis van discussie en compromissen heeft, zal het er daar wellicht minder gewelddadig aan toegaan dan wanneer je te maken hebt met mensen die een gewelddadige geschiedenis hebben.

Dit is maar een voorbeeld om te zeggen dat je veiligheid slechts kunt bereiken als de mensen zich met elkaar identificeren. De treurders die op 22 maart ‘s avonds op het Beursplein in Brussel een wake hielden, zullen hoogstwaarschijnlijk niet zo snel tot geweldpleging overgaan: ze beschouwen zichzelf allemaal als broze, kwetsbare mensen die voor elkaar een zekere verantwoordelijkheid dragen en deelgenoot zijn in hetzelfde lot. Zoiets noemt men: identificatie.

Daar knijpt in het geval van de multiculturele maatschappij zoals men ons die verkocht heeft het schoentje: we moeten in één land samenleven met mensen die doordrongen zijn van totaal andere denkbeelden en daardoor vreemden blijven. Iemand die je als soortgenoot ziet doe je geen kwaad. Een vreemde: dat is andere peper.

Europees nationalistisch denken lost hier dus niets op. Het raakt niet aan de kern en verschuift integendeel zelfs de aandacht, weg van die kern. Jonathan Holslag heeft een probleem met de afzonderlijkheid van naties: hij zou liever één grote Europese natie zien. Wat we echter nodig hebben is, op allereerste plaats, overzichtelijke samenlevingen van mensen die bereid zijn het leven met elkaar te delen, elkaar te verdragen en elkaars kleine kanten te vergeven. Mensen die ervan overtuigd zijn dat andersdenkenden volstrekt vreemd zijn en bekeerd of zo nodig uitgeroeid moeten worden, zullen zich nooit met hen identificeren. Dit betekent het einde van het zogeheten multiculturele verhaal.

Voor mensen die in ons verhaal niet meewillen is er, alle Bart Eeckhouts ten spijt, in werkelijkheid maar één oplossing: hen verwijderen uit de samenleving.

Wat het hooghartige Rusland betreft waarover Holslag het heeft, tenslotte: waarom praten we in déze termen, de wij ( Europa) versus zij ( Rusland)? Waarom dat Europees staatsnationalisme vooraf in onze redeneringen inbouwen – gegeven het feit dat dit zogeheten hooghartige Rusland altijd al een belangrijke speler was in de Europese politiek? Als we eens nadachten over een Euraziatische veiligheidszone, in plaats van in de retoriek van een Koude Oorlog te blijven steken?

Hier liggen dus alvast vijf ingrediënten voor een doeltreffend recept tegen onveiligheid voor het oprapen: substantieel verhoogde budgetten, verfijnde coördinatie tussen de veiligheidsdiensten- inderdaad- , het opdoeken van het multiculturele bijgeloof mét de verwijdering van onwilligen uit onze samenleving, controleerbare binnengrenzen en een euraziatisch veiligheidssysteem.

Maar euronationalisme? Neen, dat is daar niet voor nodig.

 

Jaak Peeters

Maart 2016

Een nieuwe strategie?

De opiniepeilingen van maart 2016 geven een significante daling van de electorale aanhang van N-VA te zien. De partij daalt zowat 5% tegenover haar verkiezingsresultaat. De kranten spreken over ‘de prijs van het compromis’. Een daling van 5 procent is geen prijs, maar een heuse afstraffing. De waarheid heeft haar rechten.

In de partijhoofdkwartieren zal het dezer dagen zoemen van de analyses. Voor N-VA geldt alleszins dat vele kiezers zwaar teleurgesteld zijn omdat de beloofde verandering velen veeleer een dode mus lijkt. Voornamelijk het verhaal van de zogenaamde taxshift draait verkeerd uit. Immers: mits een goede uitleg – en die is voorhanden – is de operatie van een belastingsverschuiving best wel aanvaardbaar te maken, ook voor ‘gewone’ mensen. De vraag is evenwel wie dan de last van de weggeschoven loonlasten moet dragen. Die 21% BTW op elektriciteit, bijvoorbeeld. En daar knijpt natuurlijk het schoentje: de verlaging van de kosten van de arbeid wordt door de werkende middenklasse betaald. De partij – of de regering – heeft verzuimd om in een overtuigende compensatie voor deze hogere taksen te voorzien, of was daartoe niet in staat. Op die manier heeft zij zelf de oppositie en de vakbonden de stok in handen gespeeld waarmee die haar nu keer op keer slaan – N-VA uiteraard nog het meest. Extreemlinks kan zich nu wel grinnikend in de handjes wrijven: door deze belastingsregering maken de bazen meer winsten en wordt de werkende mens gepluimd. Het gaat er toch zo makkelijk in! Dat is onzin, natuurlijk, omdat de loonkosten bij ons zo hoog lagen dat het uitblijven van een daling ervan de middenklasse nog veel meer schade zou hebben berokkend. Ik breng even General Motors en Ford in herinnering.

Doch misschien is dat alles slechts een relatief onbelangrijk probleem, omdat het ook in nog andere landen bestaat en in allerlei versies van alle tijden is, althans voor wie vergelijkt met de eeuwen waarover zich de geschiedenis van een gemeenschap uitspreidt.

De grootste fout die de partij van Dewever naar mijn oordeel heeft gemaakt is binnen de Vlaamse regering de post voor onderwijs niet voor haarzelf op te eisen. Sommigen fluisteren dat N-VA geen goede kandidaat-titularis had voor deze post. Hoezo? Kent Crevits dan iets van onderwijs? Crevits is juriste – geen pedagoge. Men had bijvoorbeeld Theo Francken op deze post kunnen plaatsen. Francken is wel pedagoog. Onderwijs is zijn ding.

Waarom is deze omissie een fout?

Omdat hierdoor Vlaamse kinderen in Vlaanderen met Vlaams geld nog altijd Belgische geschiedenis leren!

Als kleine dreumes leren ze over onze vorsten. Dat zijn niet de Oranjes, maar de Coburgers. Ze leren over de Oude Belgen, waarmee wij, moderne mensen, nauwelijks wat van doen hebben. Ze leren dus van kleins af goede Belgen te zijn.

Het gevolg is dat de Waal Charles Michel in Vlaanderen populairder is dan onze eigenste Vlaamse minister-president. Nu kun je zeggen dat Michel best wel aimabel is in de omgang en dat Geert Bourgeois oogt als een saaie, stijve hark – wat niet klopt met de realiteit voor wie hem nader kent -, maar dat volstaat niet als uitleg voor de feiten.

Ik denk dat de psychologie van de modale Vlaming aan vele top-N-VA – ers ontgaat. Mensen voelen altijd en overal weerstand tegen verandering. Elke bedrijfsverantwoordelijke weet zulks. Is het opheffen van een staat zoals België niet een héél grote verandering? Ja, dus. En bijgevolg moeten wij ook een navenant grote weerstand tegen het opheffen van België verwachten.

Tot op dat punt valt er weinig in de pap te roeren. De menselijke psychologie is wat ze is.

Maar als je wéét dat er zoveel sentimentele weerstand bestaat tegen het opheffen van het bestaande België, waarom begin je dan niet met het afbreken van die weerstand op het ogenblik dat je daartoe de kans hebt? Als Vlaamse kinderen niet langer over ‘onze vorsten’ en tutti quanti zouden moeten leren, maar van de aanvang af een veel correctere en minder nationalistische geschiedenis zoals de Geschiedenis van de Nederlanden zouden ingeprent krijgen, dan zou een sympathieke Waal Michel er nu niet toe kunnen komen de modale, rap contente Vlaming te doen uitroepen: “zie eens hoe goed Vlaams hij spreekt! Het is toch zo’n sympathieke jongen! Laten we België maar behouden!”

Het een heeft met het ander niks te maken – maar de logica is niet het leidende principe van het openbare leven.

Overigens geldt dezelfde gedachtegang voor élke vorm van modern staatburgerschap, zoals het besef dat een staatskas geen OCMW is voor wie weet hoe hij erin moet graaien.

Die psychologie, met als gevolg de dalende electorale aanhang van de N-VA, roept het vermoeden op dat de N-VA na de volgende verkiezingen niet zwaar genoeg zal wegen om een discussie over confederalisme af te dwingen. Nochtans was dat het plan.

Als dat niet lukt met deze historische cijfers, zal het dan ooit lukken? Misschien krijgt wijlen Hugo Schiltz gelijk, toen hij schreef: Vlaanderen wordt nooit onafhankelijk. Nooit.

Wordt het daarom geen tijd om na te denken over andere politieke toekomstscenario’s?

Nu de EU lijkt te desintegreren – ze loopt onvermijdelijk zware schade op door haar nogal vreemde vluchtelingenbeleid – is het misschien tijd om de Benelux te heractiveren. Die Benelux is niets anders dan de hedendaagse versie van zoiets als het koninkrijk van 1815. Het zou ons, bewoners van die Benelux, internationaal veel meer gewicht bezorgen dan we nu afzonderlijk als drie kleine landjes bezitten. Het zou bovendien voorkomen dat Frankrijk oprukt tot aan de poorten van Brussel, een situatie waar alvast ikzelf voor huiver.

Natuurlijk zullen er in deze herstelde Nederlanden ook Franstaligen leven – zoals altijd al het geval was. Ze zullen echter een minderheid van 15% vormen. Gaan we ons daardoor laten doen? Gaat die minieme minderheid onze staatkundige toekomst bepalen?

Sommigen zeggen dat de Walen het spel niet zullen willen meespelen. Goed, dat is dan hun keuze. Maar als zij absoluut om sentimentele redenen willen kiezen voor een Franstalig ministaatje in een Europa dat niet langer in staat is structuur te geven, dan kiezen ze zeker niet voor de verstandigste optie. Bovendien komen zij dan terecht in de situatie waarin de Vlamingen terecht zouden komen als die voor separatisme zouden kiezen: een tol te moeten betalen voor hun keuze. In het geval van een Waals njet: Waals-Brabant afstaan, bijvoorbeeld.

Niemand kan in de toekomst kijken.

Maar nu het er op lijkt dat de strategie van de N-VA-top wel eens zou kunnen mislukken, is het, zo komt het mij voor, tijd om na te denken over àndere scenario’s.

En, eerlijk gezegd: voor een koninkrijk als dat van 1815 wil ik best wel tekenen.

 

 

Jaak Peeters

Maart 2016

 

“Veel te hoog ingezet’

Ik verslikte me haast, toen ik onder het verorberen van mijn zondagse croissantjes deze uitspraak van de fractieleider van “Groen” in het Vlaams Parlement las. ‘N-VA heeft veel te hoog ingezet’

Hoezo? Te hoog ingezet?

De partij van Dewever had beloofd om de begroting van de Belgische staat tegen het einde van haar legislatuur, dus na vijf jaar, in evenwicht te brengen – of alleszins binnen de normen van Europa te laten uitkomen.

Voor “Groen” is dat dus veel te hoog inzetten. Als mijn bankrekening op het einde van de maand systematisch rood kleurt, dan moet ik maatregelen treffen. Het gaat er dan niet om of ik te hoog of te laag inzet: de rode kleur op het einde van de maand moet verdwijnen.

Wat had deze regering dan moeten doen? Beloven dat ze ‘inspanningen’ zou doen, zonder naar een echt begrotingsevenwicht te streven? Wedden dat “Groen” dan zou gekrijst hebben over te lage ambities? Maar nu ze beloofd heeft om op nul uit te komen, heeft ze te hoog ingezet?

Door zo te laveren, drijft ‘Groen’ het hele begrotingsverhaal in een moeras, waarin ze altijd wel iemand kan laten verdrinken. Als er teveel wordt bespaard om de norm te halen, is de regering te hardvochtig. Als ze te ver van het doel verwijderd blijft, heeft ze niet doeltreffend gehandeld. Maar het resultaat is altijd hetzelfde: de regering faalt. Wat is dan het door “Groen” beloofde alternatief? Want die partij beweert toch altijd dat het anders kan? Waar zit het alternatief dat “Groen” zogenaamd aan experts heeft voorgelegd – terwijl ze intussen Muyters kwalijk neemt dat hij niet méér geld uittrekt voor de opname van vluchtelingen? Nog meer geld dus, nog meer uitgaven…voor de lievelingen van “Groen”, welteverstaan. Dàn mag het wel. Ook al vindt 95% van de bevolking dat het nu welletjes is geweest.

Zulke politieke zwierebollerij zet heus geen zoden aan de dijk. Het is ook geen goede oppositie – iets wat ik overigens helemààl mis in deze legislatuur. Het is geniepig met het vaatje rondsluipen om op elke slak wat zout te strooien, zodat je in de verkiezingscampagne, die er zit aan te komen, altijd mee kunt praten. Maar beleidsgerichte oppositie is dat niet. Het is slinkse hoorndragerij.

Heeft Dewever dan niet te hoog ingezet?

Ja en neen.

Neen, omdat hij volkomen gelijk had een begrotingsevenwicht te willen.

Ja, omdat hij duidelijk de taaiheid van de Belgische graaipotcultuur onderschat heeft. Decennialang was de staatskas voor zowat iedereen in dit land de onuitputtelijke bron van bijkomende middelen. Voor de vakbonden, voor de werkgevers, voor de ziekenfondsen, voor de organisaties voor thuisverzorging, voor de ziekenhuizen, voor de politieke partijen, voor de kranten. Het rijtje is haast eindeloos.

Mettertijd is de bevolking deze graaipotfunctie normaal gaan vinden. Nu – toegegeven – Di Rupo in de vorige regering al her en der manifeste verspillingen heeft weggesnoeid, moet het echte besparingswerk gaan beginnen: het doen ophouden van de graaipotfunctie van de staat. En daar is het, dat N-VA vastloopt. Niet omdat haar bedoeling fout zit. Een staat ombouwen tot een efficiënte machine die de belangen van haar bevolking dienstbaar is, is niet alleen nobel, doch in deze tijd van open grenzen pure noodzaak. De bevolking zelf is evenwel niet mee. Ze zit nog in de graaipotmodus. Daarbij wordt ze trouwens opgestookt door groepen die belang hebben bij het voortduren van deze graaipotcultuur. Iedereen kent ze en ze werden hierboven al deels opgenoemd.

Anders gezegd: de verandering die N-VA beoogt is alleen mogelijk als de neus van de bevolking in een andere richting wijst dan vandaag het geval is. Als de bevolking ervan overtuigd raakt dat de staatskas géén graaipot is, maar dat het staatsgeld nodig is om een efficiënte staat te laten functioneren – dit in ieders belang.

Om die neuzen te richten moeten we naar de basis grijpen: naar de opvoeding, naar het onderwijs, naar de media – deze laatsten zelf mede debet én belanghebbende partij en daarom niet geneigd tot positieve medewerking. Precies op dit punt kan een ware oppositie een heilzame rol vervullen.

Ik ben bang dat men ter linkerzijde – SPA en Groen – te veel vastzit in dromerige ideologieën en te weinig oog heeft voor een realistische staatspolitiek.

In ieder geval zal sluw doch dubbelzinnig spel geen baat brengen. Ook niet als het van “Groen” komt.

 

Jaak Peeters

Maart 2016

Wantrouwen is moeilijk te ontwijken

Op haar blog van 11 februari publiceert Tinneke Beeckman een aantal beschouwingen over de kwaliteit van de journalistiek – ‘de’ journalistiek, dus in erg algemene zin opgevat.

Het feit alleen dat ze dit doet laat vermoeden dat deze problematiek haar toch enigszins zorgelijk maakt. Dat laatste komt mede omdat ze kennelijk de ervaring heeft van mensen die de journalistiek hebben gelaten voor wat ze is: ongeloofwaardig, het morele vingertje verheffend en partijdig en die daarom zijn afgehaakt of zijn overgegaan tot het produceren van hun eigen journalistieke blog.

Zelf wil ik die ongeloofwaardigheid alvast illustreren met twee voorbeelden, die zeer recent in de krant te vinden waren.

Het eerste gaat om een mededeling dat natuurkundigen het bestaan van zwaartekrachtgolven hebben kunnen bewijzen. Dat is geweldig nieuws, daar niet van. Maar de betrokken redacteur presteerde het ons mee te delen dat planeten cirkelvormige banen rondom hun ster beschrijven. Nu heeft de Alexandrijnse Hypathia, die in het begin van de vijfde eeuw door fundamentalistische christenen werd vermoord, toen al aangetoond dat het om ellipsvormige banen gaat. In 1609 publiceerde Kepler zijn boek, waarin hij als zijn eerste hoofdwet precies deze ‘ellipsvormigheid’ aannemelijk maakt. Toch deelt de redacteur ons mee dat planeten cirkelvormige banen beschrijven. Aangezien ik denk te mogen aannemen dat de journalist in kwestie niet uit kwaadaardigheid handelt, kan ik moeilijk anders dan onwetendheid veronderstellen. Kan men zich voorstellen dat mensen die zelf maar al te goed weten hoe de vork echt in steel zit, zich afvragen wat ze van de overige mededelingen van deze redacteur mogen geloven? Diezelfde week wist een andere redacteur ons te vertellen dat binnenkort de zestigste verjaardag van het verdrag van Rome wordt gevierd, het verdrag dat volgens hem de start van de Europese Unie is. Ik heb de tekst twee keer gelezen: het stond er echt zo. Het verdrag van Rome stichtte de EEG, de verre voorloper van de EU, die zelf in het verdrag van Lissabon, in 2009, werd ingesteld. Ik herhaal dan ook de vraag van hiervoor: wat mag ik nog geloven? Het doet denken aan de vraagstellingen van Immanuel Kant…

Een lezersbrief om te wijzen op de fout verscheen gewoon niet. Was de redacteur beschaamd? Ik ben niet geneigd dat te denken. Mijn eigen dochter, die nogal eurokritisch is, trachtte bij herhaling en in verschillende media een eurokritische lezersbrief gepubliceerd te krijgen. Het onderwerp ben ik inmiddels vergeten. Enigszins boos belde ze op den duur een van die redacteuren op en kreeg vervolgens prompt te horen dat men geen eurokritische lezersbrieven opneemt. Hoe geloofwaardig is het nieuws van onze kranten dan nog?

Ik heb in het verleden zelf, en bij herhaling, het soort feitelijke fouten waarvan ik hierboven twee voorbeelden gaf, via mails of lezersbrieven willen rechtzetten. Ik heb nooit het genoegen mogen proeven dat mijn inspanningen succes hadden. Dat geldt overigens ook voor manifeste taalfouten: “aan 200 km. per uur” of “ aan x euro per kilogram”.

Lezersbrieven, mails…maar er verandert niets.

Kan het dan iemand verbazen dat mensen afhaken? Dat ze zeggen: nou, die journalistiek van tegenwoordig: laat die maar zitten. Je kunt er toch niks van geloven.

Helaas gaat het niet alleen of feitelijke fouten. Soms is heel erg moeilijk geen onwil te veronderstellen. Als een man als Abou Jahjah zijn pleegsels in De Standaard mag laten verschijnen, dan vraag ik me af: kennen ze daar die man dan niet? Abou Jahjah is de man die me bij een debat eens in het gezicht smeet dat Vlamingen die voor de Vlaamse onafhankelijkheid strijden egoïsten zijn. Dus de Ieren, de Finnen, de Noren, de Denen – och: de lijst is zo lang, alleen al in Europa! -: dat zijn allemaal egoïsten? Ik zat perplex bij zoveel agressiviteit. Wie zijn De stad is van ons leest, ziet zich geconfronteerd met iemand die ik – om geen lelijke woorden te moeten gebruiken – integraallinks noem. Maar een ander wordt duidelijk als Tom Naegels verklaart dat hij een debat met de vlaamsnationale gemeenschap – wat dat ook moge zijn – wil aangaan, en dat hijzelf vindt dat de krant Vlaanderen best wel mag opvatten als een knolsel van afzonderlijke groepen en groepjes, belangengroepen en belangenverdedigers die dus kennelijk niets met elkaar te maken hebben, laat staat dat er zoiets als een algemeen Vlaams gemeenschapsbesef zou kunnen bestaan. Kennelijk ‘vergeet’ Naegels dat al Ferdinand Tonniës het onderscheid maakte tussen Gemeinschaft en Gesellschaft. Van een licentiaat in de Germaanse filologie mag je toch enige kennis van de Duitse literatuur verwachten?

Dat iemand als Abou Jahjah in De Standaard regelmatig naar Vlaanderen uithaalt zal bij de redactie van krant zeer zeker geweten zijn. Nou komt mijn vraag: waarom komt er op dat integraallinkse geschrijf geen integraalrechts antwoord? Als Naegels kennelijk onvrede aanvoelt in de ‘vlaamsnationale gemeenschap’, waarom laat hij die dan niet aan het woord? Oh ja: je moet niet aan Filip Dewinter denken. Maar iemand als Gerolf Annemans heeft wél inhoud. Maar neen hoor: die is extreemrechts. Waarom dan wel, als ik vragen mag?

Ikzelf heb in het verleden talrijke vrije tribunes in De Standaard geschreven. Iemand heeft me ooit eens voorgesteld om ze te bundelen, maar door mijn grenzeloze slordigheid ben ik een aantal van die teksten kwijt geraakt. Mijn laatste bijdrage behelsde de vraag hoe je een positie extreem kunt noemen, als je niet eerst het midden hebt gedefinieerd. Ik laat u savoereren van het antwoord: volgens mevrouw Anni Van Langendock verkocht ik cafétoogpraat.

Zo: die zit.

Niet dat dit een uitsluitend Vlaams probleem is. De Oostafrikaanse hoogleraar aan de unief van Oost-Londen, Seyoum Hameso, schreef in zijn boekje Ethnicity in Africa dat de journalistiek de pedalen volledig verliest als het onderwerp etniciteit aan de orde is en illustreerde dat met een paar voorbeelden uit The Economist – niet bepaald een boulevardblad.

Het wordt in deze omstandigheden wel heel erg lastig om de conclusie van onoprechte vooringenomenheid te ontwijken.

Nu komt het punt dat ik wil maken: als de feitelijke fouten zo manifest zijn en de partijdigheid kennelijk onmiskenbaar, dan wordt het heus moeilijk om het fijnzinnige onderscheid tussen gezonde scepsis en verwerpend wantrouwen dat Tinneke Beeckman wil verdedigen vol te houden.

Ik, alleszins, héb afgehaakt en onderhoud sindsdien mijn eigen Doorstroming.net.

 

Jaak Peeters

februari 2016