Vandaag is het 12 juli 2016. Doorstroming heeft de kans om zijn lezers op voorhand een prettige Vlaamse feestdag te wensen dus laten voorbijgaan. Laat die wensuiting hierbij alsnog geschieden.
De 11e juli van 2016 is dus voorbij. Goed maar ook, want dit was zowat het dieptepunt van de lange rij 11-julivieringen die ik heb meegemaakt. Eén dubbelzinnig interpreteerbaar woordje was voor de verzamelde meute voldoende om wat een dag van bezinning voor àlle Vlamingen zou moeten zijn in één klap te verknoeien tot een vulgaire scheldpartij aan het adres van zowat ieders politieke vijand van vandaag, vertegenwoordigd door de persoon van de Minister-president. Wie deze man ook maar een klein beetje kent weet wat hij bedoeld heeft en men moet over een heus behoorlijke dosis boosaardigheid beschikken om zijn hele boodschap te laten verdrinken in een bewuste misinterpretatie van één enkel woord.
Ik heb slechts diep misprijzen voor de media, die het vuige partijpolitieke spelletje meespelen van enkele gefrustreerde partijbonzen uit een formatie die ooit de lakens uitdeelde. Of die de kwakende belgitude van enkele zogeheten politicologen tot in het extreme uitvergroot. Of voor een ‘socialistische partij’, die zelfs niet eens begrijpt dat zijzelf vanuit haar eigen sociale visie een 11-juiviering zou moeten organiseren.
Toppunt was de uitspraak van Calvo. Terwijl die kerel lustig de vunzige onwelriekende pap mee oproerde, bestond dat sujet erin Bourgeois op de roepen om van 11 juli de feestdag van alle Vlamingen te maken – nadat hij dus eerst alle denkbare verdeeldheid had helpen stichten.
Als staaltje van cynisme kan dit tellen.
Men zou geneigd zijn 11 juli 2016 te karakteriseren als één om snel te vergeten. Laten we dat vooral niet doen. Laten we de verzamelde anti-Vlaamse vijand scherp in de gaten houden en terugslaan, zodra we daartoe een kans krijgen.
Eén overweging moge hierbij bemoedigend zijn. Men hoeft geen aanhanger van N-VA te zijn om te beseffen dat de strijd van allen tegen één die thans op de rug van Vlaanderen gevoerd wordt alleen maar de partij die door iedereen geviseerd wordt ten goede kan komen.
Terwijl eerlijke Vlaamsnationalisten zich ergeren aan de valse kwaadaardigheid van de lui die onze media misbruiken voor hun eigen mineure doelen, spelen zich in de buitenwacht grootse dingen af.
Wat in Doorstroming nog nooit is gebeurd, doet zich daarom in 2016 wel voor: Doorstroming neemt een artikel over uit een ander medium. Dat is in dit geval met een tekst van Gerard De Beuckelaer, die op 10 juli 2016 verscheen in Pjotr’s Dwarsliggers.
Gerard De Beuckelaer is ingenieur, was directeur bij BASF en is auteur van het boek Vlaanderen sterft. Dat boek hangt een angstwekkend doch helaas niet onrealistisch beeld op van onder meer de biologische neergang van Vlaanderen.
In het stuk dat in Doorstroming wordt overgenomen, schrijft hij op een indringende manier over zijn visie op de Brexit.
Ook uit zijn beschouwingen mag weer eens blijken welke intellectuele lichtgewichten onze media én politiek bevolken.
Doorstroming wenst zijn lezers veel genoegen bij het doornemen van dit zeer lezerswaardige stuk.
Europa quo vadis?
Onze elites zijn geschokt. Nu hebben ze het toch echt gedaan, die dekselse Britten! Wie had dat nu ooit gedacht? Mijnheer Cameron alvast niet! Hij had misschien in Oxford beter eens Goethe gelezen, meer bepaald de “Zauberlehrling”, in plaats van – overigens samen met zijn latere rivaal Boris Johnson – zijn tijd te verprutsen in een clubje van baldadige rijkeluiszoontjes. Enkel de twee lijnen “Die ich rief, die Geister werd ich nun nicht los” (de geesten die ik riep raak ik nu niet meer kwijt) hadden hem, indien begrepen, bakken ellende kunnen besparen. Maar gedane zaken nemen geen keer.
Inderdaad, de Britten laten zich niet zo gemakkelijk bang maken als ze met de rug tegen de muur staan. Ook al is dat vaak niets meer dan hooghartige pose, toch zou ons dat niet zo mogen verwonderen. Ergens moeten de Engelsen toch eigenschappen hebben die kunnen verklaren hoe dit relatief kleine volk ooit de wereld – minus Europa – kon regeren.
Nu woedt natuurlijk Europawijd de slag om de verklaring van het onverklaarbare. Daarin zijn wij Europeanen wereldkampioenen. We gaan de realiteit weer eens zo lang door de molens van onze rationaliseringsmachine draaien tot drie dingen perfect duidelijk zijn:
- Het is eigenlijk allemaal een misverstand.
- Het is niet onze schuld.
- Het komt wel in orde.
De hoofdzaak daarbij is dat gênante vragen en pijnlijke antwoorden tot ieder prijs vermeden worden.
Vanzelfsprekend is dat loepenreine bezigheidstherapie: het produceert geen spoortje resultaat, maar het werkt misschien wel therapeutisch… Nogal duidelijk dat wij dwarsliggers aan dat debat niet gaan deelnemen, maar proberen een beetje dieper te graven.
Wij weigeren weg te kijken van gênante vragen en pijnlijke antwoorden, en moeten dus noodgedwongen tot een iets afwijkende vaststelling komen:
- Het is absoluut geen misverstand.
- Het is heel zeker – ook – onze schuld.
- Het komt gegarandeerd niet in orde.
Hoezo?
Een beetje geschiedenis
De Europese geschiedenis is, in essentie, verschrikkelijk simpel. Bij het verdrag van Verdun, in 843, werd het rijk van Karel de Grote onder zijn drie kleinzoons verdeeld. Karel de Kale kreeg het Westelijk, sterk geromaniseerd stuk. Ludwig de Duitser heerste over het Oostelijk deel, waar de Franken hun oorspronkelijke Germaanse cultuur behouden hadden. In het midden bleef dan nog een onmogelijk smalle en lang gerekte rest, waar de culturele situatie niet zo duidelijk was. Dat kreeg de gedupeerde Lotharius, die eigenlijk de wettige erfgenaam was, en ter compensatie de – in die situatie waardeloze – keizerskroon mocht opzetten. Van toen af hebben het Oostelijk en het Westelijk rijk gestreden om het middenstuk te kunnen opsnoepen en om de Europese suprematie te verwerven. Het eerste is al heel gauw gelukt, maar het laatste nooit. De strijd tussen de vijandige broers bleef dus duren, ook lang nadat het middenstuk volledig verdwenen was. De kemphanen hebben zich daarbij onomkeerbaar zelf tot onbeduidende spelers op wereldniveau gereduceerd. Einde verhaal!
Maar… er was dan toch nog een derde. 32,3 km voor de Franse kust ligt een eiland. Het wordt bewoond door de afstammelingen van Angelen, Saksen, Schotten, Picten, Normandiers en nog meer Keltische en Germaanse volkeren. Het werd sterk door de Romeinen beïnvloed – maar niet echt geromaniseerd – en zowel direct als indirect (1066: invasie der Normandiërs) ook door de Vikings. Engeland verloor, na lange verbitterde oorlogen, zijn van de Normandiërs geërfd bruggenhoofd op het continent en scheen zich dan in ‘splendid isolation’ terug te trekken. Het land werd, ook in de middeleeuwen, op het continent zonder meer ernstig genomen, en dat niet enkel als wol exporteur. Reeds Karel de Grote heeft zijn munthervorming doorgevoerd in enge samenwerking met de Angelsaksische koning Offa. Maar niemand had, bij voorbeeld in de 15de eeuw, kunnen denken dat dit land nog eens ooit een heel belangrijke rol zou gaan spelen.
Dan moest ook het eiland zijn weg vinden uit de middeleeuwen naar de moderne tijd. Zonder dat we over een echte isolatie kunnen spreken werd dat toch een uitgesproken eigen weg, met heel specifieke, zelfs unieke accenten in de ontwikkeling van de maatschappij, de instituties en het zelfbeeld van de bevolking. Het had zijn heel eigen sociale problemen en reacties daarop. Dit werd de bakermat van een innovatieve zeevaart technologie, en uiteindelijk van de industriële revolutie. De ‘afstand’ tot het continent groeide. Die 32,3 km zijn gezichtsbedrog. Engeland ligt veel dichter bij Boston dan bij Calais!
Hoewel verregaand onbemerkt ligt het grootste onderscheid misschien op sociaaleconomisch vlak. Daar waar het continent zich bijna volledig aan Rousseau oriënteerde, volgden de Britten eerder John Locke. Rousseau gebruikt ‘rede’ en abstractie om de problemen te beschrijven en oplossingen te formuleren. Locke kijkt eerder naar de intuïtieve, zelfs instinctieve reactie van de mens in de maatschappij. Of noem het misschien gezond boerenverstand. Bij Rousseau vreest en volgt het volk de wijze overheid die de ‘volonté générale’ kent en vertegenwoordigt. Bij Locke vreest en volgt de overheid het volk, en van wijsheid is nauwelijks sprake, eerder van pragmatisme. Een groter verschil is moeilijk denkbaar. Daardoor ontwikkelden de Britten niet enkel de democratie zoals wij ze nu kennen, maar ook een soort radicaal liberalisme, zoals wij het op het continent nooit gezien hebben.
Vanaf het ogenblik dat Engeland een factor van betekenis werd in de Europese machtsstructuren hebben ze bestendig dezelfde strategie gehanteerd. Ze hebben bij Europese conflicten consistent de zwakste partij ondersteund. Met geld, als dat volstond, en met troepen als het niet anders ging. Daardoor konden ze, meestal met de inzet van relatief bescheiden middelen, beletten dat zich één macht in Europa kon doorzetten en eventueel hun insulair bestaan bedreigen.
Die typisch Britse, extreem pragmatische aanpak heeft honderden jaren goed gewerkt en Engeland de mogelijkheid geboden op bijna ieder gebied een enorme wereldwijde superioriteit uit te bouwen. Zowel financieel, bestuurstechnisch als industrieel stonden ze ver voor. Vooral op het water, logistiek en militair technisch, waren de Britten met grote afstand nummer één. Maar in de twintigste eeuw begon het te wringen. Het werd al vrij duidelijk in de Eerste Wereldoorlog, maar overweldigend klaar in de tweede: er was nu een niet Europese macht nodig om de Europese conflicten te beslechten. De flink uit de startblokken komende USA speelden die rol met bravoure.
De Eerste Wereldoorlog was voor iedereen een hallucinante ramp, ook voor Engeland. Het zag wel geen gevechten op eigen bodem, maar verloor in ‘Flanders Fields’ een complete generatie. Dit conflict, dat de wereldwijd leidende rol van Europa met een paukenslag beëindigde, begon eigenlijk eerder per ongeluk, door het complete falen van de Europese machtselite. De Tweede Wereldoorlog was een onnodige en onzinnige voortzetting van de eerste, met nieuwe en nog ergere verschrikkingen. Men kan hier eigenlijk niet over twee verschillende conflicten spreken: het waren enkel maar opeenvolgende fasen van hetzelfde proces. Er zullen nog altijd mensen zijn die deze zienswijze verontwaardigd van de hand wijzen, maar naarmate de afstand groeit komen de historici ieder jaar een beetje onverbiddelijker tot die overtuiging. Wij zien de geschiedenis wel graag als een epische strijd tussen goed en kwaad, maar naarmate, met de tijd, de realiteit de overhand krijgt op de emoties blijkt het allemaal minder simpel. Het is misschien betekenisvol dat ook hier weer Britse historici (bij voorbeeld Niall Fergusson) aan de kop van de beweging staan.
Europa ontwaakt
Na de Tweede Wereldoorlog lag er een verlammende angst over het continent. In een Europa waar het altijd al moeilijk geweest was over gelijk wat een brede overeenstemming te bereiken verscheen plots een zeer sterke door iedereen gedragen gedachte: zo iets verschrikkelijks mocht nooit meer gebeuren. Bovendien suggereerde de desolate puinhoop die was overgebleven de mogelijkheid, zelfs de noodzaak, van een radicaal nieuw begin. Daar was een breed draagvlak voor: ook bij de bevolking zat de schrik er flink en diep in.
In het universum beweegt niets zonder dat het wordt aangedreven door een potentiaal. En als er iets beweegt zijn er altijd weerstanden. Die twee samen, potentiaal en weerstand, bepalen de beweging volledig. Dat geldt even goed voor de vorming van een politieke wil als voor de beweging van een biljartbal. Het potentiaal dat de Europese consolidatie aandreef was oorspronkelijk hoog: het bestond namelijk uit angst voor nog eens een Europese oorlog. Daar is niets mis mee: angst is een zeer betrouwbare drijfveer. De weerstanden waren aanvankelijk relatief gering: de tijdsafstand tot de apocalyptische verschrikkingen was nog te kort om al een volledige heropbouw van de slechte gewoontes der politieke klasse toe te laten. Dat zou natuurlijk allemaal niet zo blijven.
Iedere tijd produceert de ideeën en de leiders die hij nodig heeft. In dit geval traden vooral Konrad Adenauer, Jean Monet en Robert Schumann op het voorplan. Ik noem ze de ‘founding fathers’ van het nieuwe Europa. Deze inschatting is natuurlijk aanvechtbaar, daar nog een tiental andere toppolitici ook belangrijke bijdragen leverden. Adenauer was een Duitser, meer precies een Rijnlander, met sterke Anglofiele instelling en het bij alle Rijnlanders sinds enkele eeuwen ingebouwde wantrouwen tegenover Pruisen. Hij had ook sterke banden met Frankrijk, en wist zelfs de iets of wat moeilijke De Gaulle – die van Anglofilie echt geen last had – in te palmen. De beide anderen waren Fransen, de eerste met een zeer sterke Britse beïnvloeding en de tweede met diepe Duitse achtergrond en oriëntatie.
Dat waren geen oppervlakkige dromers, maar ervaren, erudiete mensen. Ze wisten natuurlijk heel goed wat Bismarck in 1862 gezegd had: “…nicht durch Reden und Majoritätsbeschlüsse werden die großen Fragen der Zeit entschieden … sondern durch Eisen und Blut.“ (niet door redevoeringen en meerderheidsbesluiten worden de grote problemen van de tijd beslecht, maar door ijzer en bloed). Ze wisten ook wat daarvan gekomen was: eerst Königgrätz, dan enkele jaren later Sedan en uiteindelijk Verdun. In de context van hun eigen tijd moesten ze natuurlijk ‘ijzer en bloed’ vervangen door ‘kolen en staal’, want dat waren nu de grondstoffen zonder dewelke ieder gewapend conflict onmogelijk was. Dus werd in 1952, als eerste Europese institutie, de EGKS (Europese gemeenschap voor kolen en staal) opgericht. De partners waren: Duitsland, Frankrijk, Italie en de drie Benelux landen. Dat was een eerste grote en belangrijke stap, maar het was duidelijk dat het daarbij niet mocht blijven. Aanvankelijk ging de zaak goed vooruit. In 1957 kwam het verdrag van Rome tot stand. Daarmee werd de EEG (Europese Economische Gemeenschap), een echte vrije markt, geschapen. Bovendien werd Euratom opgericht. De EEG begon zich intensief met landbouw te bemoeien. Het resultaat was dat vrij spoedig niet enkel iedereen voldoende te eten had, maar er zelfs grote overschotten aan voedsel ontstonden die dan weer hun eigen problemen meebrachten. Daarbij verschenen – toen al – de eerste tekenen van de latere grote problemen. Dat nu iedereen voldoende te eten had viel niet verder op: dat was toch maar ‘normaal’. Eigenlijk een beetje bizar, nauwelijks tien jaar na de grote nood, maar zo kort is het geheugen van de massa. De melkzeeën en boterbergen die daarbij ontstonden echter, werden als exponenten van absurd wanbeheer verkocht en gezien. Ik heb toen vanwege onze regering geen enkele poging geregistreerd om de dingen te verklaren of in perspectief te stellen. De EEG bureaucratie praatte sowieso niet met ons burgers. Daardoor ontstond, toen al, de misschien niet helemaal maar toch wel gedeeltelijk correcte perceptie van een hooghartige elite die alles wilde regelen maar over niets echt ernstig nadacht.
De speciale situatie van de Britten
Vanaf het begin werd gekeken naar een deelname van het Verenigd Koninkrijk. Winston Churchill was daar een sterke voorstander van. Hij ijverde voor een ‘United States of Europe’. Maar de situatie van de Britten was niet eenvoudig. Het ‘Commonwealth’ was alles wat ze van hun vroeger imperium hadden kunnen redden en ze gingen daar dan ook heel voorzichtig mee om. Het Verenigd Koninkrijk was – in grote tegenstelling tot b.v. Frankrijk – al lang geen landbouwland van betekenis meer en importeerde traditioneel veel landbouwproducten uit het Commonwealth. Botsingen met de Europese landbouwpolitiek waren voorgeprogrammeerd, een voor de meeste Europeanen volledig onbegrijpelijke Britse behandeling van die problemen eveneens. Bovendien hadden ze het financieel niet breed. Ze hadden wel – dachten ze – de oorlog gewonnen, maar daar een verpletterende schuldenlast aan over gehouden.
Het zou ons te ver voeren het volgend thema hier ten gronde uit te werken, maar het is toch te interessant om het gewoon over te slaan. Suikerriet is al eeuwen de Nemesis die boven de Britse politiek hangt! Het ongenoegen van de Noord Amerikaanse kolonisten over de richtlijnen van Whitehall dat uiteindelijk tot de Amerikaanse opstand en onafhankelijkheid leidde, had zich gedurende een flink stuk van de 18de eeuw langzaam opgebouwd over de handel in (suikerriet)molasse tussen de West Indische eilanden en het Amerikaanse continent. Het Britse parlement werd toen praktisch gecontroleerd door de ‘suikerbaronnen’ die schaamteloos hun eigen profijt maximeerden zonder enige aandacht voor ‘neveneffecten’. Sir Edmund Burke, jawel de filosoof, die toen ook in het parlement zetelde, waarschuwde in zijn nooit mis te verstane duidelijkheid voor de desastreuze gevolgen en pleitte voor een meer redelijke aanpak. Natuurlijk tevergeefs! De ruzie over bijkomende taksen op thee was dan enkel nog maar de vonk die het kruitvat in Boston deed ontploffen.
Net zo brisant bleek enkele eeuwen later het belangenconflict tussen de moderne Britse suikerbaronnen (Tate & Lyle) en de suikerbietboeren van het continent. De geschiedenis herhaalde zich dus, maar deze keer was er zelfs geen Burke om te waarschuwen.
De Engelsen zochten in 1960 een uitweg met EFTA (European Free Trade Association). Ze gingen daarbij een partnerschap aan dat, met de tijd, Zwitserland (inclusief Liechtenstein) en de Scandinavische landen (inclusief IJsland) en zelfs Oostenrijk omvatte maar ondertussen zeer gekrompen is. EFTA is een vrijhandelszone en geen tolunie zoals de EEG. Daardoor konden de Britten verder hun (riet)suiker tolvrij uit het Commonwealth blijven importeren, zonder dat de Zweden dat daarom ook moesten doen. Economisch is EFTA eigenlijk een succesverhaal. Desondanks bleven de Britten naar het Europees, meer politiek project lonken. Oorspronkelijk toonde vooral de conservatieve partij interesse.
Van het continent kwamen gemengde signalen. Duitsland was zeker aan een Britse deelname geïnteresseerd maar De Gaulle wilde er eigenlijk niet van weten, zonder dat ooit met zoveel woorden te zeggen.
In 1973 – De Gaulle was toen al overleden – onder de conservatieve regering Heath, trad dan het Verenigd Koninkrijk toe tot de EEG. Denemarken ging mee. Daarbij moesten ze natuurlijk de EFTA verlaten. Dat bleef in Engeland een omstreden thema. De socialistische regering Wilson organiseerde dan ook al in 1975 een referendum. Een ruime (?: 65% ) meerderheid stemde voor de EEG. Daarmee leek de zaak definitief beslecht, maar schijn bedriegt.
Gemiste kansen
De Europese beweging was nu 20 jaar oud en er waren ernstige alarmsignalen. Het oorspronkelijk elan was verdwenen. Er was ook geen duidelijke consensus meer over de richting. Wat moest het nu worden: een Europa der naties (vaderlanden), of een der volkeren, of een der Europeanen? Ook vandaag bestaat daarover absoluut geen eensgezindheid. Maar wat het ook zou worden; de nationale politici zouden macht moeten inleveren. In 1950 ware dat misschien mogelijk geweest: het potentiaal (de angst) was toen nog enorm groot en de nationale politici hadden zich nog niet zo knus in de zetels van de macht genesteld dat ze een onoverkomelijke hindernis gevormd zouden hebben. Bovendien werd de Europese idee door de bevolking toen breed gedragen. Nu, twintig jaar later, was het potentiaal gekrompen en de weerstanden waren enorm gegroeid. Het volk begon aan de vrede in Europa te wennen en ze voor een vanzelfsprekendheid te houden. Het gevolg was – natuurlijk – stagnatie.
Eigenlijk was de ramp toen al gebeurd. We hadden van het hoog aanvankelijk potentiaal gebruik moeten maken om snel een Europese grondwet te formuleren, democratische structuren te scheppen met een echt, uit Europese lijsten verkozen, Europees parlement (in contrast met een duur reizend circus zonder belang). We hadden een Europese Defensie, een Buitenlands politiek apparaat en een gemeenschappelijke munt, natuurlijk in combinatie met een gemeenschappelijk fiscaal stelsel, kunnen scheppen.
We ‘hadden’, maar we ‘hebben’ dus niet. Iedere zin met ‘hadden’ erin is eigenlijk bij voorbaat tot volkomen belangeloosheid veroordeeld. Zo ook hier! Enkel al door dat parlement, met hoge kosten verbonden, voortdurend tussen Straatsburg en Brussel te laten pendelen toonden we eigenlijk al dat we het geen moment ernstig meenden, dat we bereid waren de toekomst te verkopen voor het vrijwaren van vage symbolen uit het verleden.
Leven met stagnatie
De Europese overheid reageerde op de stagnatie zoals iedere overheid die de richting en het momentum kwijtgeraakt is: met koortsachtige – en dure – activiteit rond thema’s die er niet toe deden. Ze bouwden een immense bureaucratie op die zich, in detail, met alles en iedereen begon te bemoeien. Bij de historisch geïnteresseerden komt hier ongetwijfeld een herinnering aan de Oostenrijkse keizer Josef II, de keizer-koster, op. Die bemoeiingen hadden deels ergerlijke, deels bespottelijke resultaten. De dames en heren bepaalden onder anderen precies hoe een banaan er hoort uit te zien om ‘banaan’ genoemd te mogen worden. Het gevolg was dat de bananen die al eeuwen op Madeira geteeld worden nu plots – in Europe – geen bananen meer waren.
Een voorbeeldje dat ons grappig mag lijken maar waar veel Britse boeren niet om konden lachen vinden we bij het longhorn vee. De Europese bureaucraten laten wel de werkelijk belangrijke kernproblemen ongemoeid, maar proberen verder ieder detail te regelen, en dus ook het leven van ons vee. Ze hebben precies bepaald wanneer een koe ten vroegste mag geslacht worden, en ook wanneer dit ten laatste gebeurd moet zijn. So far so good! Ongelukkigerwijze heeft de evolutie, toen ze de longhorns vormde, vergeten inzage te nemen van de Europese regelgeving. Daardoor heeft de longhorn een ander, trager, levensritme dan ons gebruikelijk vee. Het gevolg daarvan was dat de longhorns – volgens de Europese richtlijnen – nooit geslacht konden worden. Nogal vervelend voor een veeboer die slachtvee fokt. Natuurlijk is dat ondertussen rechtgezet, maar dat zijn van die fouten die een overheid nooit mag maken.
De ramp van 1968
Er gebeurden ondertussen ook nog andere rampzalige dingen. 1968 kwam en ging. De tijdsgeest veranderde drastisch en begon aan de postmoderne ziekte te lijden: weg van de realiteit, op naar een postmoderne definitie van de werkelijkheid, namelijk dat wat wij allemaal samen voor werkelijkheid houden en als dusdanig declareren. Waarheid en gerechtigheid werden ‘sociaal’ gedefinieerd en waren nu kwesties van ‘communicatie’. Perceptie is alles, inhoud onbelangrijk. Die evolutie ging binnen de ‘Eurocratie’, ver af van het soms heel heilzaam gezond verstand, annex wantrouwen, van het volk natuurlijk nog veel sneller dan elders.
De moderne ‘topics’, die na 68 bij een wild expanderend groen-links populair werden, kregen nu alle aandacht. Ecologie, mensenrechten (maar dan wel exclusief zoals wij ze zien), de kwaliteit van voedsel en huishoudapparaten en meer recent ook het klimaat kregen de steeds bedilleriger wordende aandacht van een gestadig groeiende Europese bureaucratie. Een ware vloedgolf van voorschriften rolde over Europa. Verkocht werd dat allemaal onder het label ‘goed voor de mensen’ (kon van Stevaert zijn). Wat een absurde grap! Eigenlijk werden we gewoon tot onmondige kinderen verklaard en ook zo behandeld. Dat pedant gekrijs moest overal in de nationale wetgeving ingepast worden, of het nu knarste of niet. De lokale heersers waren daar niet rouwig om. Het ging meestal om dingen die ze zelf ook wel wilden, maar uit schrik voor het gezond verstand van hun electoraat niet durfden invoeren. Nu konden ze met een onschuldig zuinig gezicht naar Europa wijzen. Dat deden ze met veel overtuiging, en ook wel eens in gevallen waar Europa er niets of nauwelijks mee te maken had
Soms vorderde Europa ook dingen die wel zinvol waren, bij voorbeeld budgettaire discipline. Dat was voor de lokale baronnen geen hinderpaal. Het was enkel nodig voor flagrante overtredingen een goede uitleg te vinden en de zaak werd door Europa met de mantel der liefde bedekt. Natuurlijk lieten onze dorpspolitiekers het niet na luid te verkondigen dat ze het – ruim voorhanden??? – geld wat graag over de hoofden van hun plebs zouden uitstrooien, indien daar niet die weerbarstige achterlijke Eurocraten waren, die meenden streng op soberheid te moeten aandringen.
Daardoor stookten ze onder de bevolking afkeer tegen Europa. En er was geen mogelijkheid die afkeuring via de stembus te tonen. Daarvan profiteerden dan natuurlijk populisten, die soms nogal lichtvaardig ‘rechts’ genoemd worden.
We zien hier al duidelijk een onmiskenbare decadentie van de Europese gedachte, maar het wordt nog erger als je aan het leidend personeel van dat circus denkt.
Personeel
Straatsburg en Brussel hebben zich ontwikkeld tot de containerparken van de Europese politieke partijen. Alles wat lokaal onverkoopbaar geworden is wordt daar gedumpt en gerecycleerd tot Europese beleidsmaker, die dan gedurende zijn tweede leven ongegeneerd kan besturen zonder de hinderlijke inmenging van de kiezer. Hier komen de hondsbrutale jochies van 68 aan, na hun ‘lange mars door de instituties’. Hier kunnen ze, door een odium van respectabiliteit omgeven, hun driftige regelwoede ongeremd botvieren.
De resultaten zijn grotesk en de omgang van de machtigen met iedere spoor van kritiek huiveringwekkend. Nog onlangs zegde Herman Van Rompuy: “Ik moet altijd lachen als men over het democratisch deficit van de EU begint“. Zo kunnen we het natuurlijk ook zien: als protesteren en klagen niet meer helpt kunnen we nog altijd – een beetje wrang – lachen. Of zou Van Rompuy het toch anders gemeend hebben? Waarschijnlijk wel! Mijn vrouw woonde enkele maanden geleden een lezing van hem bij. Volgens hem was alles in Europa in de best mogelijke orde: “tout va bien dans la meilleure des mondes”; Panglos in topvorm! Natuurlijk vindt Van Rompuy het niet erg als zijn pedante gezellen het vermogen van stofzuigers beperken: hij zelf zuigt wel nooit stof, dat doet zijn werkvrouw. Ondertussen zijn ze weeral bezig het design van … broodroosters ingewikkelder, duurder en gevoeliger voor mankementen te maken. Echt waar beste lezer: dit is geenflauwe grap maar bittere realiteit.
De vlucht vooruit
Einde der jaren 80 werd het zelfs voor de door de macht benevelde Eurocraten duidelijk dat het momentum van de Europese beweging door hun vingers glipte en bijna verdwenen was. Er moest dringend iets concreets gebeuren. Het verdrag van Maastricht moest de grote stap vooruit worden. Daar werd de Europese Unie boven de doopvont gehouden. Dat betekende een drastische uitbreiding van de bevoegdheden van Europa. Ergens moeten ze toch aangevoeld hebben dat er een democratisch probleem was: ook aan de bevoegdheden van het parlement werd gesleuteld. Maar dat bleef verregaand cosmetisch.
Natuurlijk was er vooral nood aan iets tastbaars. Het vrij personenverkeer binnen de unie (Schengen) was al een heel goede zaak waar de burgers direct iets aan hadden. Het prestigeproject echter werd de gemeenschappelijke munt: de Euro. Dat was natuurlijk een uitstekend idee. De Euro bracht zowel belangrijke voordelen voor de handel als een direct voelbare vereenvoudiging van het leven van de burgers. Maar… ik weet nu werkelijk heel weinig over economie. Dat beetje volstaat echter volkomen om te begrijpen dat een gemeenschappelijke munt zonder gemeenschappelijke fiscale politiek gedoemd is om tot grote problemen te leiden. Het was niet zo dat de protagonisten van toen dat niet beseften. Ze zagen heel goed dat ze bezig waren één munt te scheppen voor twee totaal verschillende werelden: Noord en Zuid Europa. Ze wisten perfect dat ze de middelen niet hadden om het Zuiden de noodzakelijke discipline op te leggen. Door mijn toenmalige contacten heb ik persoonlijk kunnen observeren dat de samenhangen zowel kanselier Helmuth Kohl als de Duitse ‘haute finace’ glashelder voor ogen stonden. Maar ze trokken er verschillende conclusies uit. De ‘haute fincance’ bleef sceptisch en Kohl koos voor ‘verstand op nul, blik op oneindig, en avant la musique’. Hij gokte erop dat, als de eerste problemen zich manifesteerden, de nationale leiders de noodzaak zouden zien om een deel van hun macht in te leveren en dat het dan snel zou gaan. Kohl geloofde in het scheppen van voldongen feiten. Natuurlijk kreeg hij – zoals altijd – zijn zin. Europa volgde hem. Maar hij heeft zich vergist: het debat dat – volgens hem – rond 2006 tot veranderingen had moeten leiden is zelfs vandaag nog niet eens ernstig begonnen. De Britten besloten niet mee te doen. We willen ze het voordeel van de twijfel geven en aannemen dat ze, na hun vijf met Europa afgesproken testen, de bui zagen hangen.
Wat moest gebeuren gebeurde dan ook en de crisis die voorgeprogrammeerd was verscheen heel stipt op de afspraak. Ze is – ook vandaag – noch verteerd noch zelfs maar opgelost. De Euro ‘vliegt’ nog altijd, maar kent geen natuurlijk evenwicht. Hij moet doorlopend door kunstmatige ingrepen in leven gehouden worden. Die ingrepen gaan soms wel eens over de rand van de werkelijke gekende wetmatigheden en zijn dus ronduit gevaarlijk. Indien we het stuur ook maar één seconde loslaten stort het ding neer. De Euro, die de grote moraal booster had moeten worden, leverde de Europeanen dus minstens gedeeltelijk weer een ontgoocheling en een lopende zorg op.
Een Europese grondwet
Ongeveer terzelfder tijd begonnen onze grote leiders te merken dat we nog geen Europese grondwet hadden, wat misschien toch wel nodig was. Dat is natuurlijk waar. Om een politieke eenheid te kunnen vormen is iets meer nodig dan handelsverdragen en het verbod van gloeilampen. We moeten daarvoor een gemeenschappelijk beeld ontwikkelen dat niet enkel toont wie en wat we zijn, maar ook wie en wat we willen worden. Daarvoor moeten we weten waar we vandaan komen, hoe onze cultuur zich ontwikkelde, wat onze – gemeenschappelijke – waarden zijn en de principes waar we samen voor willen staan, waar onze prioriteiten liggen etc. Dat allemaal samen kan dan een grondwet vormen, een concept, een soort ontwerp. Daaruit kunnen we dan afleiden wat we allemaal samen willen doen en hoe we dat willen aanpakken. Maar we moeten ook even duidelijk zeggen wat we gescheiden willen houden en waarom. Pas dan kunnen we ons gaan organiseren om op een democratische manier wetten en regels te maken, en ze door een overheid te laten uitvoeren. Wij hebben dat echter in de omgekeerde volgorde aangepakt, en dus zaten we in de jaren tachtig met hopen regels en een overheid, maar zonder grondwet. Daar moest dus verandering in komen. Dat bleek echter allerminst eenvoudig. Wij Europeanen hebben inderdaad veel en belangrijk erfgoed dat ons verbindt. Bij voorbeeld de klassieke pijlers: Griekse filosofie, Romeinse wetgeving en – als sterkste element – Joods Christelijke cultuur. Maar er is ook veel dat ons scheidt, individueel verschillend maakt. Dat hoeft geen probleem te zijn, helemaal in tegendeel! Je hoeft maar naar het jaarlijks volksdansfestival van Schoten te gaan om de bonte verscheidenheid van onze culturen te genieten en als echte rijkdom te ervaren. Maar die diversiteit vereist wel een kiese, omzichtige behandeling. Pas als we ieders identiteit werkelijk respecteren kunnen we tot een eenheid groeien. Dat blijkt niet eenvoudig. Het grootste probleem daarbij vormen niet de nationalisten met oogkleppen, maar de zelfvoldane ‘wereld open’ postmoderne denkers. Om te beginnen willen die van geen Joods Christelijke cultuur weten. Daarmee sluiten ze al meteen het sterkste bindmiddel voor hun constructie uit. Verder hechten ze, als fanatieke volgelingen van Rousseau, een totaal overdreven belang aan die ‘égalité’. Ze gaan wel – verbaal – de diversiteit loven, maar ze streven naar de kleurloze smakeloze eenheidsbrei: de nieuwe mens die ze denken te moeten maken. Dat laatste is ook een nogal pretentieuze ambitie die geen schijn van kans heeft om in de praktijk te werken. Al het etnische en tribale verfoeien ze. Ze vinden dat achterlijk Ze willen het allemaal doen zonder het cement dat gedurende tienduizenden jaren de maatschappij bijeenhield. Van hoogmoed gesproken… Van een identiteit willen ze helemaal niet weten: dat is het reinste fascisme. Maar ogenblikje! Na de schok van de Brexit blokletterde de Financial Times: “Brexit: Identity trumps economics.” (Brexit: identiteit overtroeft economie). Tja, als zelfs de Financial Times iets meer belangrijk vindt dan economie, dan moeten we daar toch echt eens over nadenken.
Ook met het verleden hebben ze een zeer gestoorde verhouding: vroeger was alles slecht, waarom daar nog een gedachte aan verspillen? Onze ex-premier Guy Verhofstadt, een van de protagonisten van de postmoderne Europese elite formuleerde het zo: “Het is niet interessant te weten waar we vandaan komen. Belangrijk is enkel te weten waar we naartoe willen.” Hij miste hier een kleinigheidje. Iemand die niet weet waar hij vandaan komt kan ook niet echt weten waar hij nu is, en nog minder waar hij heen gaat. Hij zal dat natuurlijk eerst merken als hij denkt dat hij aangekomen is… Nu, volgens Verhofstadt en zijns gelijken is dat nog altijd ruim op tijd.
Het klinkt paradox, maar nuchtere analyse toont het genadeloos: onze grote postmoderne geesten schijnen zelf iedere dwaasheid die hun luid verkondigde visie in de weg kan staan te mobiliseren.
Het werd dus niets met die grondwet. Maar niet getreurd: onze Eurocratie is vindingrijk. Ze bundelden een aantal besluiten en besluitjes die vroeger genomen waren, noemden dat Grondwet en presenteerden het in 2007 in Lissabon aan 27 regeringsleiders die deden of ze het geloofden. De Ieren begingen, door hun eigen grondwet gedwongen, de duidelijke onvoorzichtigheid die ‘Grondwet’ in de vorm van een referendum aan hun volk voor te leggen. Die schoten het ding prompt af, omwille van de verkeerde redenen maar volkomen terecht. In Hongarije was er ook nog een debacle. Dat is dan maar niet meer geprobeerd. Tot zover de democratie, die wij voor alle anderen zo sterk aanprijzen en in het Midden Oosten zelfs met bommen willen afdwingen.
Dan werd het stil rond die grondwet. Zoals zoveel in Europa verdween ze geluidloos uit het schijnwerperlicht. We hebben er nochtans dringend een nodig. Dat is laatst nog duidelijk gebleken toen de Europese Commissie stappen ondernam tegen de Hongaren en Polen, die vermetelheid hadden regeringen te kiezen die zich tegen de postmoderne trends van Brussel verzetten.
Dan maar in de breedte
De situatie werd verergerd doordat de EU besloot koortsachtig in de breedte te groeien, nu de weg in de diepte zo duidelijk versperd bleek. Dat was zowel voor het EU lidmaatschap als de Eurozone het geval. Alsof dingen die we met zes niet voor elkaar kregen met 28 ineens wel zouden gaan! Die ‘uitbreiding’ had vaak ook doelen die niets met Europese belangen te maken hadden. Boze tongen beweren dat Roemenië en Bulgarije, die langs geen kanten klaar waren voor een lidmaatschap ‘beloond’ moesten worden voor hun steun aan de USA in Afghanistan en Irak, en bovendien een bijdrage moesten leveren aan de expansie van de NATO in richting Zwarte Zee. Ook de ‘onderhandelingen’ met Turkije, die zelfs een kind als cynische smakeloze grap kan ontmaskeren zijn in dit kader te plaatsen.
Bij die ‘uitbreidingen’ zijn we er zelfs niet in geslaagd ook maar de meest primaire zorgvuldigheid aan de dag te leggen. Toen de Grieken in 1981 de EEG bijtraden hebben ze al met de boeken geknoeid. Ze werden betrapt en speelden voor een jaar hun subsidies kwijt. De Grieken leerden daar iets uit, namelijk dat ze bij het vervalsen van de boeken professioneel te werk moesten gaan. Toen het erop aankwam de Eurozone bij te treden huurden ze Goldman Sachs in om de fraude door te voeren. Iedereen wist dat, ook in de Verenigde Staten waar ik op dat moment woonde. We wisten zelfs wat de Grieken voor dat ‘advies’ betaald hadden: 63 miljoen $. De Europeanen echter hadden, in tegenstelling tot de Grieken, uit de incidenten van de jaren 80 niets geleerd. Bovendien vinden de postmoderne voordenkers dat men niet mag stigmatiseren. Stereotypes en profielen zijn helemaal uit den boze, wat ons ook met ons terreurprobleem niet bepaald helpt. Bijzondere aandacht voor de Griekse boeken leek dus ongepast, op de rand van het racisme. Zo kon het dan gebeuren dat de Europese Commissie en de Europese nationale regeringen waarschijnlijk de enige mensen op de wereld waren die niet merkten dat de Grieken de goegemeente belazerden. Didier Reynders, die toen de Belgische minister van financiën was, heeft in een opmerkelijke vlaag van oprechtheid achteraf, nadat de Griekse bom gebarsten was, toegegeven dat hij het wél wist. Maar hij had het blijkbaar niet belangrijk genoeg gevonden om het in het kabinet ter sprake te brengen. Guy Verhofstadt, die toen Belgische premier was, beweert namelijk bij hoog en bij laag dat hij nooit kennis van die dingen had. En wie zou nu aan het woord van Verhofstadt durven twijfelen? Waar hadden we dat al eens eerder gehoord: “Wir haben es nicht gewußt”? Ik vertel U deze anekdote enkel om te tonen hoe ‘ernstig’ Brussel (zowel Belgisch als Europees) zijn bedrijf beheert.
Maar pas helemaal over boord gegaan zijn we met Oekraïne. Een groepje EU bonzen, daaronder – weer eens – even onvermijdelijk als prominent onze onvolprezen nationale ramp Verhofstadt, trok naar Kiev om de daar putschende oligarchen een hart onder de riem te steken en gouden bergen te beloven, onder anderen in de vorm van een associatieverdrag. Rusland heeft nu al tientallen jaren een sluipend indrukken van zijn invloedssfeer verdragen, maar ik denk toch niet dat iemand die nog volledig bij zijn verstand is ook maar één moment kon aannemen dat de Russen de gedachte aan een NATO basis in Sebastopol zonder meer zouden wegsteken. Poetin nam dan ook onmiddellijk effectieve maatregelen. Dat associatieverdrag is ondertussen door de Nederlanders, die via de ramp met MH 17 directe slachtoffers van de Oekraïense situatie geworden zijn, met klank afgewezen. Ik ben erg benieuwd wat voor slimmigheden ze daar nu weer uit de kast gaan halen om die niet mis te verstane democratische uitspraak onder de mat te vegen. De cijfers waren hier namelijk veel duidelijker dan bij de Brexit afstemming. In ieder geval zijn we daarmee tegenover de Russen ver over de rode streep gegaan en dat heeft ons een verzuring van de betrekkingen opgeleverd die we echt niet konden gebruiken. Onze pers, die zo dociel systeem horig is dat ik hem niet meer vrij of democratisch kan noemen, haalde de oude film van ‘de goeden tegen de slechten’ onder het stof vandaan en speelde die zo onvermoeibaar af dat een aanzienlijk deel van de bevolking inderdaad weer begon te geloven dat wij – zoals altijd – aan de goede kant staan. Weliswaar met lege handen en lege zakken, maar we staan er.
De geschiedenis herhaalt zich: politieke systemen die thuis hun zaakjes niet in orde krijgen proberen dat te verdoezelen door ergens anders onrust te gaan stoken. Europa is de laatste jaren dus een offensief begonnen om zich op het internationaal vlak te profileren. Vooral onze recente ‘tussenkomsten’ in verband met het Midden Oosten (Libië, Syrië) getuigen van een schrijnend, bijna onbegrijpelijk realiteitsverlies. Onze extreem wereldvreemde ingrepen hebben daar problemen gecreëerd en verergerd die ons dan in de vorm van een immense migratiegolf bitter terugbetaald werden. Verstaanbaar is dat natuurlijk allemaal: toegepast postmodernisme. Maar als een Europese buitenlandse politiek er zo uit moet zien kunnen we er misschien toch maar beter geen hebben.
De knal
Na dit zondenregister zouden we kunnen denken: Europa heeft gefaald en blijft maar falen. De Britten hebben dat duidelijk gezien, en besloten hier niet verder energie in te steken en het lot van hun land weer volledig zelf in handen te nemen. Ze kunnen maar beter hun traditionele banden met de USA weer sterker aanhalen. Het zou mooi zijn indien de wereld zo rationeel ineen zat, maar de werkelijkheid is jammer genoeg anders.
Het proces zelf van het Brexit referendum was democratisch, daarover kan geen twijfel bestaan. Maar over de opportuniteit van een referendum valt heel zeker te discussiëren. Nog onlangs las ik in Der Spiegel een artikel van de columnist Jacob Augstein, zo’n link(s)e jongen. Hij schrijft daarin: ”Wer Demokratie will, darf die Menschen nicht direkt befragen.“ (Wie democratie wil mag de mensen niet direct vragen). Dat is de typische elitaire minachting van de linkse intellectueel die vanuit zijn ivoren toren op het volk neerkijkt. Ik ben het daarmee grondig oneens en denk dat we de soeverein, het volk, toch ook een beetje moeten vertrouwen. Maar dat kan natuurlijk ook verkeerd aflopen, en tegenwoordig, in onze moderne, van ‘communicatie’ bezeten, maatschappij, nog veel gemakkelijker dan vroeger.
Bij ons concreet voorbeeld Brexit is zowat alles scheef gelopen wat kon scheeflopen. Om te beginnen was de motivatie niet zuiver. Het doel van dat referendum was niet de mening van het Britse volk over het lidmaatschap in de EU te vragen, maar de strijd binnen de Conservatieve Partij te beslechten, zodat ze eindelijk zouden kunnen beginnen met regeren. Alleen al omdat mijnheer Cameron om geen betere reden lichtvaardig een zo zwaar risico nam verdient hij het uit Downing Street verjaagd te worden.
Bovendien zijn de kiezers driest belogen en bedrogen. Vooral het ‘leave’ kamp heeft luidsterk cijfers en ‘feiten’ gehanteerd die kant noch wal raken, wat ze al vlak na de verkiezing ook nog openlijk toegaven. Sommigen noemen dat populisme, maar ook dat is listige manipulatie. Bedrog is gewoon bedrog, punt!
Mijnheer Augstein zal nu zeggen: “Zie je wel: het volk kan te gemakkelijk misleid worden.” Maar ogenblikje: die Boris Johnson is inderdaad een hondsbrutaal, ziekelijk ambitieus en gewetenloos jochie. Maar het was niet alleen het volk dat erin trapte. Hoe kon die man binnen de Conservatieve Partij opstijgen tot burgemeester van Londen en als kandidaat premier gehandeld worden als hij niet, naast het volk, ook de partijelite – professionele politici dus en volgens mijnheer Augstein competenter en minder gemakkelijk te bedriegen – in zijn ban had gebracht?
Nigel Farage is ook zo’n clown, maar nog veel primitiever en giftiger. Alhoewel… toen hij zijn collega’s Europese parlementsleden toeriep “Jullie hebben nooit een ernstige job gehad” was hij – per grote uitzondering – misschien wel dichter bij de waarheid dan ons allen lief is. Bij die bullebak kan men eigenlijk niet redelijk verwachten dat hij iets objectiefs ventileert. De statistiek dicteert dat er altijd een aantal mensen zijn die daar desondanks achter lopen. Dat feit aanvaarden hoort ook bij goed begrepen democratie.
Dan waren er ook bij de ‘leave’ stemmers zeker veel die eigenlijk niet bereid waren echt in het koude water te springen, maar “het die in Brussel eens duidelijk wilden tonen”, er vast op rekenend dat het ‘remain’ kamp toch zou winnen. Die hebben gekregen wat ze verdienden. Postmoderne listigheid (eigenlijk een pleonasme) in democratische processen moet bestraft worden.
Maar het is niet redelijk te stellen dat, indien alles eerlijk en rechtlijnig afgelopen was, er een andere uitslag geweest zou zijn. Het zondenregister van de EU is, hoe je het ook draait, tamelijk indrukwekkend.
Dit was dus – weer eens – geen strijd van goed tegen kwaad, maar van dom tegen boosaardig. Er is nu geen weg terug, en of dit voor de Britten een historische miskleun was of net een verstandige zet nog zal moeten blijken.
En nu?
Theoretisch is het mogelijk hier nog een positief effect uit te halen. We zouden nu, geschokt, kunnen vaststellen dat we met Europa op de verkeerde weg zijn, ons bezinnen over wat er beter had gemoeten en een nieuw begin uitwerken. Maar ‘zouden’ in een zin is al even erg als ‘hadden’; we ‘zullen’ namelijk niet! De eerste reacties tonen dat al duidelijk aan. Er formeert zich al een kamp van revanchisten die zich vast voorgenomen hebben de Britten, in de onderhandelingen die nu wel moeten komen, ‘eens duidelijk op hun plaats te zetten’. Eigenlijk een zonder meer te verwachten reactie van het postmoderne grote gelijk. Uit Frankrijk komen al stemmen om het Engels nu niet langer als een der drie officiële Europese talen te hanteren. Het Romaans cultuurimperialisme is weer terug van – heel eventjes – weg geweest. Niets geleerd uit 1200 jaren Europese geschiedenis!
Die onderhandelingen worden overigens een nachtmerrie voor iedereen, maar vooral voor de nog-EU leden. Het grootste probleem zal blijken dat wij met 28 zijn. Vergeet niet dat de Britten er eeuwen ervaring mee hebben tweedracht onder de continentale machten te zaaien. En ze hadden niet altijd de luxe dat die met 28 waren.
Onze Eurocratie weet ondertussen wat nu nodig is: meer van hetzelfde, meer Europa. Over democratische legitimatie hoor ik geen piep. Ook niet over manieren om met de Europese diversiteit (en ik bedoel hier niet de geïmporteerde, waarvoor meer dan voldoende aandacht is, maar wel de oorspronkelijke), de verschillende culturen en mentaliteiten verstandig om te gaan. Niets geleerd uit 65 jaar Europese beweging!
Europa ligt ‘dood in het water’ en we hebben het bitter nodig, meer dan ooit. Een intra-Europees gewapend conflict is inderdaad onwaarschijnlijker geworden. Niet omdat we verstand zouden gekregen hebben, maar omdat wij ons zelf met ons postmodern beleid zo verzwakt hebben dat we gewoon niet meer kunnen vechten. Maar er zijn nu nieuwe elementen, onder anderen de globalisering, die zich zullen doorzetten, volledig onafhankelijk van wat wij denken of willen. Bovendien is daar ook nog altijd de wereldwijde opmars van een militante Islam. Het is vandaag meer dan ooit een waarheid als een koe: we zullen Europees zijn of we zullen niet zijn. Maar niemand schijnt dat echt te begrijpen, de voorstanders van de EU even min als de opponenten.
We kunnen alleen nog geduldig wachten en hopen op een mirakel. Dat lijkt me geen bijzonder beloftevolle strategie, maar ik zie geen andere.
Bij het begin van dit stukje heb ik mijn inschatting van de Brexit samen gevat als volgt:
- Het is absoluut geen misverstand.
- Het is heel zeker – ook – onze schuld.
- Het komt gegarandeerd niet in orde.
Q.E.D.
Uw dwarsligger