Bedenkingen bij de Britse verkiezingen

Theresa May ‘verloor’ dus de verkiezingen. Volgens Trouw won noch verloor ze en volgens Het Laatste Nieuws boekte ze “een Pyrrhusoverwinning”. De Standaard had het over “een zware nederlaag”, maar die laatste quotering zal niemand verbazen. Een verlies van 3,9% is tamelijk veel, maar De Wever zal in 2019 tevreden kunnen zijn als zijn partij haar verlies tot 3,9% kan beperken. Voor een regeringspartij is een dergelijk verlies niet ongewoon.

May heeft ongetwijfeld goed nagedacht en zich goed laten adviseren toen ze de vervroegde verkiezingen uitschreef. De peilingen waren toen ongetwijfeld gunstig voor haar en de politieke vooruitzichten daarom rooskleurig, vooral met het oog op de onderhandelingen over de Brexit.

Commentaren buitelen nu over elkaar. Over wat te gebeuren staat en wat de positie van May zal zijn en welke haar regering zijn zal. Voor eurofielen zoals Caroline de Gruyter zal een verzwakking van de positie van May tegelijk een versterking van die van de EU betekenen. Voor handelaren zal de daling van de waarde van het pond uitvoerkansen scheppen. Iedere commentator zal ons zijn of haar wijsheid meedelen.

Heerementijd! Wat de uiteindelijke consequenties van deze verkiezingsuitslag zullen zijn, zullen we pas over enkele jaren kunnen beoordelen. We laten ons dus niet leiden door de waan van de dag.

 

Als de uitslag helemaal anders is dan May en haar medestanders met kennelijk grote zekerheid hadden verwacht, dan kun je verschillende redenen bedenken waarom haar prognose niet uitkwam.

 

Eén reden kan zijn dat haar eigen campagne te zwak was en die van haar tegenstander merkelijk sterker.

Een ander stuk van de verklaring kan zijn dat nu mensen zijn gaan stemmen, die het bij de Brexit niet hebben gedaan: het kiespubliek is gedeeltelijk veranderd.

Een derde reden kan te vinden zijn in de rol van de media. Daar zitten nogal wat eurofielen tussen. Die hebben de lessen getrokken uit de Brexit-campagne en hebben hun eigen framing aangepast. De pers doet zoiets voortdurend. Zo bracht Gazet van Antwerpen een groot artikel over een terminale vrouw die door de VDAB verplicht werd te solliciteren, op straffe van schorsing van haar uitkeringen. Schrijnend, inderdaad. Maar tegenover dat geval staan er waarschijnlijk vele honderden waar het wél goed loopt. Daar zwijgt de pers over. Zo doet men aan sfeerschepping en de media zijn daar bedreven in. Ze kunnen dat nu ook zij deze verkiezingen hebben gedaan.

 

Er is echter nog een vierde element, dat je nooit aan bod ziet komen.

Voldoet de structuur van de westerse samenlevingen nog wel aan de voorwaarden om die door middel van verkiezingen te besturen? Zijn verkiezingen nog wel een goed politiek middel?

Deze vraagstelling komt voort uit de constatering dat onze samenlevingen buitengewoon ‘divers’ zijn geworden. Ter linkerzijde predikt met het alleszaligmakend karakter van die diversiteit, die sedert Vertovec superdiversiteit is geworden: er is in een samenleving geen eigenlijke meerderheid meer. De samenleving is een samen-leven geworden van diverse onderscheiden groepen, die ieder in hun eigen schoot hun eigen regels en zelfs hun eigen wetten volgen. Zo geldt in sommige delen van Londen de sharia. Overheid en politie weten dit, doch de betrokken groepen zijn zo machtig dat de politie niet langer de naleving van de wet kan verzekeren. Zij kan zich alleen toeleggen op de excessen: moorden, bijvoorbeeld.

Te onzent wordt deze zogeheten superdiversiteit bejubeld door de marxist Blommaert, met in zijn spoor en in een wat afgezwakte vorm DS-redacteur Tom Naegels. Vooral de zichzelf Groen noemende politici sloven zich uit om de diversiteit aan de man te brengen. Nu loopt er zelfs een ‘studie’ over de Vlaams nieuwkomers in het superdiverse Berchem. U leest het goed: Vlamingen zijn nieuwkomers in hun eigen stad. Zo ver gaat het geknoei met de begrippen. Extreemlinks deinst voor niets terug.

Het vreemde is dat niemand zich zorgen schijnt te maken om de kosten én de gevaren die dergelijke diversiteit met zich brengt. In zijn boek onder de titel superdiversiteit zingt het groene ex-gemeenteraadslid Dirk Geldof weliswaar de lof van die superdiversiteit, maar nergens in de 213 bladzijden van zijn boek vinden we iets over de kosten of de gevaren van zijn droomwereld. Wie naar de webstek van Groen gaat en vervolgens in de zoekfunctie kosten diversiteit of heterogeniteitskosten of iets dergelijks intikt, krijgt geen antwoord. Hebben zij zelf zich dan nooit afgevraagd of heterogeniteit wel eens veel duurder en lastiger zou kunnen zijn dan homogeniteit? Dat ze ontregelend en vervreemdend werkt, in plaats van ze te bejubelen omdat ze de traditionele samenleving kapot maakt? Wat dat laatste is het ware doel van de linkse hemelbestormers.

 

Maar concreet verwijzend naar de Britse situatie luidt de vraag of een land dat uiteenvalt in de hoger genoemde grote, van elkaar sterk onderscheiden groepen, nog wel met de klassieke democratische methoden te besturen valt. De waarheid is dat een dergelijk land eigenlijk bestaat uit verschillende landen, waarvan de morele, culturele, politieke en zelfs financiële belangen elkaar vaker dan gewenst in de weg zitten. Anders gezegd: Groot-Brittannië, in het bijzonder de grote steden, is een land dat uit verschillende landen bestaat, en daarom zoiets als België in het groot is. Een dergelijk land kan alleen bestuurd worden via een diplomatieke conferentie van permanente aard. Maar dat inzicht is niet doorgebroken en May en de anderen willen nog steeds handelen alsof Groot-Brittannië een land met een aantal minderheden zou zijn, doch wel met één Leitcultuur.

De situatie wordt verergerd doordat de Britse jeugd – bij ons is het niet beter – onder invloed van het postmodernisme en het modieuze Europanationalisme en dito kosmopolitisme elke richting kwijt is. Leerden de Britse jongemannen en –vrouwen destijds nog hoe een bewust Brits volk eruit zou moeten zien, dan is deze homogeniteit scheppende beeldvorming verdwenen.

Doch een volk dat het nationale burgerschap in deze onzekere en verwarrende tijden niet geleerd heeft, wordt willoos voorwerp van al dan niet buitenlandse groepen en van de hoger genoemde framing in de media.

Anders gezegd: het ontbreken van een homogeen nationaal zelfbeeld kan ertoe leiden dat nochtans goed bedachte overwegingen uiteindelijk op hun tegendeel uitdraaien. Dat kan ook nu gebeurd zijn.

In het voorbijgaan weze erop gewezen dat dit gebrek aan homogeniteit ook eigen is aan de EU-staat. Die is immers zoals La Belgique, maar dan honderdvoudig. In plaats van samen te brengen, zou de EU-staat, net als Groot-Brittannië, wel eens op een verzameling van op zichzelf functionerende sub-landen kunnen worden.

Geen wonder dat die EU-staat niet bepaald een voorwerp van democratische bestuur is.

 

Technocratie

 

Hoe moeten dergelijke hyperdiverse landen dan bestuurd worden, als het op een democratische manier kennelijk heel moeilijk is?

De oplossing ligt voor de hand en het voorbeeld voor het grijpen: het bestuur wordt in de werkelijkheid waargenomen door een technocratische elite. Die laat haar optreden legitimeren door iets wat zich een parlement wil noemen. Veel van de dossiers zijn echter zo ingewikkeld, dat geen enkel parlementslid bij machte is om het algemeen overzicht te behouden. De grote meerderheid van de parlementsleden stemt dus zoals ‘de partij’ dat voorschrijft. Daarmee is de democratie verdwenen. Immers: als al de parlementsleden, die voltijds met de politiek bezig zijn, de ontwikkelingen niet bij kunnen houden, hoe kunnen we dan verwachten dat de onopgeleide gewone kiezer dat kan? Geen wonder dat die afhaakt of protesteert en stemt voor wat de elite en de media ‘populistische’ partijen noemen.

 

Een andere homogeniteit?

 

Een andere mogelijkheid is dat één van de groepen waaruit de zogeheten diverse maatschappij van tegenwoordig bestaat de macht in handen krijgt, zichzelf tot de nieuwe, intern homogene feitelijke meerderheid verheft, en vanuit die positie de spelregels gaat bepalen.

Dan doen zich het scenario voor dat Michel Houellebecq in zijn Soumission beschrijft: de nieuwe homogene meerderheid – niet in getal, maar in feitelijke machtsuitoefening – is onaantastbaar, laat haar positie niet onderuit halen en de anderen, de autochtone bevolking inbegrepen, rest alleen zich zwijgzaam te schikken naar de orders van de nieuwe meesters.

Ter linkerzijde predikt men de autonomie en vrijheid van de groepen die de bezongen superdiverse samenleving vormen. Via een samenwerking van deze groepen zouden we tot een nieuwsoortige confederale bestuursvorm komen. Die zou dat als confederatie nog democratische kenmerken dragen.

Het probleem is dat iedereen dat spel eerlijk moet meespelen. Dat wil zeggen dat elke groep bereid moet zijn zich aan een stel algemene gedragregels te onderwerpen. De meeste ‘gewone’ mensen zullen dat doen: ze gaan, zoals iedereen, uit werken, doen hun boodschappen met of zonder hoofddoek en maken zich boos als één van de kinderen kwajongensstreken heeft uitgehaald. Maar hun elites: dat is andere peper. En als van deze elites één groep vals speelt en de eerste beste kans grijpt om zichzelf in de macht hijsen is het hek van de dam.

De kans is dus groot dat dit alles uitloopt tot één groot, onoverzichtelijk kluwen van elkaar bestrijdende of zelfs naar het leven staande groepen. We zien in Syrië wat dat betekent. Als er géén macht zich daarboven kan stellen kan deze situatie immers alleen op conflicten uitdraaien.

Dan zal heel luid en krachtig de roep om een Grote Leider opklinken.

Die zal er dan gekomen zijn, mede dank zij de diversiteitspleidooien van onze ‘groene’ vrienden.

En mét die superdiversiteit wordt dan niet alleen onze van oudsher homogene samenleving begraven, doch eveneens onze democratie. Zo verschijnen nu drie mogelijkheden: een technocratie, een nieuwe homogene leidende doch niet-autochtone groep of een Grote Leider. Geen van de drie lijkt me aantrekkelijk.

 

 

Jaak Peeters

Juni 2017

 

Wat baten kaars en bril als de uil niet zien en wil…

Tine Soens, volksvertegenwoordiger voor SPA, is wellicht een menslievende dame, maar ze moet toch haar dossiers eens wat grondiger bekijken.

Ze trekt namelijk aan de alarmbel.

Wat er gebeurt?

Stel je voor: kinderen met studiebeurs slagen maar voor 38% in het hoger of universitair onderwijs. Kinderen zonder studiebeurs halen 52% slaagpercentage.

Soens is verontwaardigd: het kan toch niet dat het slaagpercentage van studenten afhangt van het inkomen van de ouders?

Die zit, nietwaar?

 

Zo’n zestig jaar geleden al – minstens – maakte Professor Jozef Nuttin een studie over de intelligentie van kinderen van binnenschippers. Wat hij constateerde? Dat deze kinderen gemiddeld een lager intelligentiepeil hadden dan kinderen uit de populatie aan de wal.

Hoe dat komt?

Dat komt omdat mensen die gemiddeld intelligenter zijn dan schippers niet gaan varen maar ander werk opzoeken. En omdat intelligentie in belangrijke mate erfelijk is en intelligente mensen dus gemiddeld intelligentere kinderen hebben, vind je bij binnenschipperskinderen lagere intelligentieniveaus.

Heeft dat iets van doen met het bevaren van binnenwateren? Natuurlijk niet.

Maar simpele erfelijkheidswetten doen er duidelijk wel toe.

Zo is het ook met die studiebeursaffaire.

Gemiddeld genomen zullen intelligente mensen meer verdienen en dus minder makkelijk een studiebeurs krijgen. Dat is ook redelijk. Maar terzelfdertijd zullen deze intelligentere mensen gemiddeld ook intelligentere kinderen hebben. Die zullen aan de universiteit ook makkelijker slagen.

Maar het omgekeerde geldt ook: kinderen vanuit minder intelligente en daarom ook meestal minder begoede milieus slagen minder.

 

Omdat voor de linkerzijde iedereen gelijk moet zijn, houdt men daar niet van deze simpele toepassing van de erfelijkheidswetten. En dus men alles op ‘kansarme kinderen’. Dat is op zich niet fout, maar je kunt met gelijkheidspolitiek de natuurlijke wetmatigheden niet veranderen.

 

Is dat het hele verhaal?

Natuurlijk niet. Ik ken een burgerlijk ingenieur, geslaagd in het leven. Zijn vader was arbeider met typisch socialistische opvattingen. Hij was werkman en zijn zoon moest dat ook maar worden. Maar zijn zoon was intelligent, koppig en een harde werker.

Wat betekent dat – opnieuw: gemiddeld – in minder gegoede middens vaak minder motiverend wordt opgetreden ten aanzien van schoolprestaties.

Maar de socialistische logica van Tine Soens houdt daar allemaal geen rekening mee. Volgens die logica is er een simpel verband tussen inkomen en slaagkansen op school. Nog één stapje en het inkomen is zowaar de oorzaak van het mislukken in de school.

Als Soens even in de wetenschap was gedoken, was ze op de studie van Prof. Nuttin gestoten en had ze de minister met rust kunnen laten.

Maar wat baten kaars en bril….

 

 

Jaak Peeters

Mei 2017

Goed nadenken!

Voor me ligt het essay De Chrono-crisis van Lawrence Urbain dat zopas bij uitgeverij Polemos uitkwam.

Urbain, die in een kort werk van zowat honderd bladzijden schetst waarom de economische crisis in Europa ontstond en zal blijven duren, maakt ons duidelijk dat wat tegenwoordig De Europese Unie heet, dringend fundamentele keuzen moet maken. Of beter nog: dat wij, burgers, dringend keuzen moeten maken, vooral over dat Europa. Voor Urbain moet Europa werk maken van een échte ‘eenheid in verscheidenheid’. Dat is wat anders dan het systematisch ontkennen van de gekunsteldheid van de huidige Europese constructie, waarvan de zichzelf Parlement noemende vergadering – met een verwijzing naar Derk-Jan Eppink – veel weg heeft van de Volkskammer van de ter ziele gegane DDR. Nochtans is die ontkenning kenmerkend voor de heersende groepen binnen de EU en de onderhorige nationale politieke structuren. En is ze opvallend kenmerkend voor de slaafsheid waarmee de pers die heersende groep achterna kakelt. Aldus Frans Crols, die het in zijn naschrift ook heeft het over een ‘luie propagandapers’.

 

Ik ben geen econoom en de hoofdzakelijk economische uiteenzettingen van Urbain zijn voor een leek niet altijd even makkelijk om volgen. Maar als ik hem goed aanvoel zou hij zich kunnen vinden in een soort Europese superhanze. De oude Hanze, die verspreid lag van Noord-Frankrijk tot Novgorod, in de buurt van Sint Petersburg, was een verbond van handelaren en van steden. Ze was in hoofdzaak van economische aard, hoewel machtselementen en concurrentiële wrijvingen al snel voor donkere wolken zorgden. Maar ze was voor alles een zaak van vrije mensen en vrije steden.

De Hanze heeft het uitgehouden tot omzeggens het begin van de zestiende eeuw. Toen begonnen namelijk de vorsten pogingen te ondernemen om de Hanze onder hun controle te krijgen. Het begon eerst in Polen en Pruisen en in Rusland. Daarna zagen andere vorsten er ook wel wat in.

 

Historici zullen in deze korte schets vooral veel hiaten vinden.

Waar het hier evenwel om gaat is het feit dat de Hanze los stond van staatsgezag of welkdanig ander centraal gezag ook. De mensen deden hun ding in vrijheid en leefden daarmee in een andere levenssfeer dan die van de politieke en militaire machten. Maatschappij en staat waren verschillende levenssferen.

Vanaf de zestiende eeuw trachtten de vorsten op de economie greep te krijgen. Waarom ze dat wilden kan hier buiten beschouwing blijven. Essentieel is dat de politiek hiermee een totaliserende weg op ging.

Nog later, in de achttiende eeuw, begon het politieke staatsgezag zich efficiënter te organiseren. Meer dan ooit trachtte dat staatsgezag de hele samenleving naar zijn hand te zetten. Het is de eeuw waarin volgens Ernest Gellner en Eric Hobshawm het zogeheten nationalisme ontstond – deze laatste marxist meende dat de staat om sociale redenen het economisch leven moet reguleren. Door het ombouwen van de verzameling burgers die onder hun politiek gezag vielen tot een min of meer samenhangende ‘natie’, hoopten zij de doeltreffendheid van hun regnum te verhogen voor de concurrentiestrijd met andere regna.

Slachtoffer van dit verhaal was de maatschappij zelf, die verzameling van vrije burgers en, in het spoor daarvan, de volkeren die in die regna onder het gezag van centraliserende politieke machten vielen.

De wrok die hierdoor werd opgeroepen was de oorsprong van de talrijke separatismen en van nieuwe staten in latere eeuwen.

 

Er is echter nog wat anders aan de hand, iets veel onheilspellenders. Doordat al te veel macht naar de centrale politieke sanhedrins verschuift en dus aan de greep van de burgerij onttrokken wordt, neemt het democratisch gehalte in de samenleving af. De burgerij leert het af om een alles-overschouwend standpunt in te nemen: dat doet immers de politiek wel en daar heeft de burgerij toch geen greep op. Tegelijk verdwijnt de algemene weerbaarheid van de burgers en in het spoor daarvan ook de collectieve en dus ook de militaire weerbaarheid. De mensen trekken zich op hun eigen leventje terug, elke dag weer druk bezig – of zoals Alexis De Tocqueville dat zo welsprekend zei: als een onoverzienbare massa bezig met het nastreven van hun eigen, kleine dagelijkse genoegens, ieder voor zich, zonder zich te realiseren dat er ook nog zoiets is als de gemeenschap. En soms, als de belastingen te hoog worden of de politiek weer eens een onwelkome beslissing neemt, wordt de cafétoog het toneel van het onafgebroken gezanik over de politiek en over het uitzuigen van de arme werkmens – die het nota bene nooit beter had dan nu – door de bazen. We schuiven de politiek alle verantwoordelijkheid toe en vergeten voor het gemak de onze. We maken het ons gemakkelijk, geven ons over aan sport en spel en trachten vooral buiten het bereik van de politiek en haar ambtenarij te blijven. We laten de zorg voor de gemeenschap over aan de politiek – of aan wat tegenwoordig de privésector heet, die winst puurt uit de verzorging van ouderen, zieken of de opleiding van onze jongeren – fundamentele taken die een zichzelf respecterende maatschappij onder eigen beheer zou moeten houden. Maar zelfs dàt laten we los. Almaar groter wordt zo ons eigen onvermogen om de zorg voor onszelf en ons eigen lot zelf ter hand te nemen. En tegelijk werpen we de schuld voor alles wat fout loopt altijd weer op de politiek, die hierop geen ander antwoord weet dan een nog méér regulerende greep.

Urbain zelf spreekt over een oud, versleten, suf en nalatig Europees continent. Helaas geldt dat niet eens op de eerste plaats voor het economische verhaal.

We zien derhalve hoe, geleidelijk aan, de politiek haar tentakels uitstrekt over het hele leven van mensen en volkeren, om dat leven dan vervolgens naar de politieke wensen te organiseren en te sturen.

Hannah Arendt zou hier spreken over totalitarisme, en ze beschrijft deze totale greep op de maatschappij in Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie als voorbeelden van datzelfde totalitarisme.

 

Maar het ziet er naar uit dat die totalitaire machtsgreep al enkele eeuwen geleden is begonnen met het inpalmen van het economisch leven door de politiek, zodat er uiteindelijk nog maar één sfeer in de menselijke samenleving overblijft die ertoe doet, namelijk de politieke.

 

Natuurlijk ontsnapt ook vandaag nog een gedeelte van de economie aan de greep van de politiek. Dat kan omdat die economie zich planetair organiseert en de politiek in dat opzicht (nog) niet volgt. Toch heeft de van iedereen verlaten burger daar maar weinig aan. Zulke planetaire economie trekt zich in werkelijkheid eveneens terug uit de burgerlijke maatschappelijke verbanden – anders komt ze onvermijdelijk in de greep van de politiek. Het is alsof de economie met die maatschappijen van de mensen niet echt iets te maken heeft of wil hebben, behalve als leveranciers van grond, arbeidskracht en marktpotentieel. De hedendaagse multinationale onderneming is in principe naamloos, statenloos en identiteitsloos. Ze behoort dus helemaal ook niet tot de wereld van de handelaar of de handelende stad. Maar al gebruikt ze in haar eigen belang de middelen uit de maatschappij: ze laat die maatschappij voor het overige tenminste met met rust. Voorlopig legt ze de burgerij geen verplichtingen op.

 

Doch in de wereld van de politiek in brede zin is dat helemaal anders. Daar treffen we een situatie aan met een totalitair karakter.

Datzelfde euvel geldt nu voor de Europese Unie die weliswaar subsidiariteit belijdt, doch diezelfde subsidiariteit dagelijks en steeds vaker met de voeten treedt: Europa bemoeit zich met zowat alles wat denkbaar is.

De finale uitkomst van deze gang van zaken is precies de wereld van de Big Brother, waarin de staat – of de politiek – zelfs de darwiniaanse evolutie wil gaan bepalen. Dat laatste is het toch wat de heer Hitler voor ogen stond: het scheppen van een superieur volk? Daartoe leek hem het Duitse bij uitstek geschikt en dus moest hij voor dat komende Herrenvolk ook een groot Lebensraum veroveren.

Wat ik hiermee wil zeggen? Dat de EU zoals die sommige sinistere politieke figuren voor ogen staat langs dezelfde kant van de barrière staat als al diegenen die altijd weer hebben gemeend dat hén het recht toekomt mens en volk te sturen in de richting die zij goedvinden. Als ik venijnig mag zijn: langs dezelfde kant waar ook Herr Hitler en Vadertje Stalin te vinden zijn.

We moeten ons afvragen of het organiseren van zoiets als een Europees leger – waarop tegenwoordig geroepen wordt – die greep van de politiek op de totaliteit van ons leven niet nog versterkt en dus de ondemocratische en weerbaarheidbrekende effecten kan opwekken waarover hiervoor sprake. Een Europees leger versterkt onze weerbaarheid niet, het verzwakt die veeleer. Weer eens schuiven we immers de eigen verantwoordelijkheid voor onze defensie van ons weg. We verpletteren zelf de vrije maatschappij door onze verantwoordelijkheid door te schuiven naar een EU waarop we van geen kanten ooit enige greep zullen krijgen. Wat we nodig hebben is een samenwerking van zelfbewuste burgers en even zelfbewuste en weerbare volken. Een EUVO, misschien, een confederaal verband zoals de NAVO? Of kunnen misschien wat bescheidener beginnen met een Beneluxleger? Snel zal blijken hoe moeilijk dat al niet is…

 

 

Het boekje van de jonge Lawrence Urbain roept dit soort waarschuwende gedachten op. De superhanze die bij het lezen van zijn tekst bij me opkomt als een vorm van verzet tegen pedante overheidsbemoeienis en dito beter-weten-pretentie is precies het tegendeel van de totaliserende tendentie die ook Hannah Arendt verafschuwde, maar die helaas in de ontwikkeling van de huidige EU steeds duidelijker naar voren komt. Een dergelijke superhanze zou immers een sterke tegenmacht vormen. Per definitie zou die naar diversiteit streven – niet de diversiteit van de politiek correcten die aan de vrijheid van de burger het land hebben, maar de diversiteit die het gevolg is van het onttrekken van belangrijke levenssferen aan de greep van de politiek. En tegelijk zien we hoe zo’n superhanze iets heel anders moet zijn dan de multinationale economie van vandaag.

 

(Volks)nationalisten moeten daarom goed nadenken waar ze mee bezig zijn, als ze de woorden Europa en EU in de mond nemen.

Het is noodzakelijk belangrijke levenssferen zelf in de eigen hand te houden, buiten het bereik van machtige politieke groepen zoals de EU. Anders blijft de crisis in Europa duren, zelfs al hervindt de economie haar adem.

 

Jaak Peeters

April 2017

Europa is een technocratische oligarchie

Doorheen het mediatieke gedaas over al dan niet graaiende en/of bijklussende politici – alsof alleen politici zich daaraan te buiten zouden gaan! – en het gedraai over humanitaire visa–op–simpele-aanvraag, ontgaat velen een ontwikkeling die ons leven veel dieper bepaalt en bovendien veel gevaarlijker is.

Uitgangspunt is de uitspraak van het Europees gerecht dat staatssecretaris Francken het recht heeft zo’n visum te weigeren, wat volgens de wet van de Belgische staat ook zijn bevoegdheid is.

Het waarom en de achtergrond kunnen hier voorts onbesproken blijven, hoewel dat een interessant verhaal apart is. Hier wil ik me toespitsen op het feit dat met name een Europese rechtbank zichzelf bevoegd kan achten om over de toepassing van een Belgische wet uitspraak te doen en dus die wet, eventueel, buiten werking kan stellen.

Niemand schijnt zich hierover zorgen te maken.

Het aanvaarden van de uiteindelijke suprematie van Europa, dat hiermee de soevereiniteit van de nationale staten naar zich trekt, is helemaal geen vanzelfsprekendheid. Zoals bekend verwierpen zowel de Fransen als de Nederlanders het verdrag tot instelling van een Europese grondwet. In België werd het onderwerp zelfs niet eens aan de bevolking voorgelegd, in toepassing van de beruchte uitspraak van J.L. Dehaene, die verklaarde dat desgevallend de Belgische grondwet nadien wel zou veranderd worden – naar Europese behoefte dus. Het verdrag van Lissabon nam de tekst van die Europese grondwet met wat cosmetische aanpassingen over en trad, na aanvankelijk tegenstribbelen van de Hongaren, op 13/12/2007 in werking.

De vraag die nu huizenhoog rijst is: wanneer werd er in onze en andere samenlevingen een algemeen maatschappelijk debat gevoerd over deze kwesties? Ik herinner me een redacteur van een krant uit Nederland. Die beklaagde er zich over dat er over zoiets belangrijks als de invoering van de euro zelfs geen maatschappelijk debat werd gevoerd.

De zaak is duidelijk: als het om Europa gaat, is er nooit een debat!

Er is een tijd geweest dat geëngageerde burgers in de kolommen van de kranten vrije opiniestukken konden publiceren over alle onderwerpen van maatschappelijk belang en dus ook over Europa. Tegenwoordig vind je alleen nog de wijsheden van enkele zgn. columnisten, die veelal met zichzelf en hun eigen besognes bezig zijn.

Sommigen stellen dat de parlementen het beslissingsrecht bezitten.

Ten eerste stelt dat beslissingsrecht niets voor als Europa met de nationale wensen toch de vloer aan kan vegen. Ten tweede: als er over deze onderwerpen al een debat is, vindt men daarvan alleszins geen verslag in de media. Dan bestaat dat debat niet. Media vinden het plezieriger in de spelen op de antipolitieke gevoelens van het cafétoogpopulisme. Ten derde: hoe kan er sprake zijn van een debat, als de debaters op voorhand met de uiteindelijke uitslag al akkoord gaan? Hun debat is dan een spelletje verbaal knokken voor de tribune, met het oog op het scoren bij de volgende verkiezingen. De waarheid is overigens dat een kleine groep partijvoorzitters de lijsten zo laat samenstellen dat er in hun eigen rangen van een echt debat geen sprake kan zijn, en zeker al niet als het gaat om iets waar ze zelf kritiekloos achterstaan, in dit geval Europa.

Zodoende blijkt elke uitweg naar de agora, de openbare plaats waar een debat echt zou kunnen plaatsvinden, deskundig afgesloten.

Wie buitenaf en ondanks alle mediatieke en partijpolitieke tegenkanting toch een afwijkend woord spreekt, wordt meteen bij de troep van de cafétoogpopulisten gevoegd, zonder enige kans op verder verhaal.

Als het gemor dan toch blijft opklinken en er electoraal gevaar dreigt zien sommige Europese bonzen zich uiteindelijk verplicht de toekomst van Europa toch eens nader te onderzoeken. En dan klinkt de arrogante oekaze van iemand als H. van Rompuy: bevoegdheden terug naar de nationale staten? Over mijn lijk! Dat ‘onderzoek’ kan dus slechts één richting uitgaan: namelijk die welke de bonzen zelf wensen en altijd in lijn met de Europese ideologie.

En zo komt het dat de leiders van vier staten in Versailles onderling overleggen over de toekomst van Europa. Hebben zij ter voorbereiding daarvan vooraf de mening van hun bevolking gevraagd? Natuurlijk niet! Dat blijkt overbodig, al was het maar om het populisme geen verder voedsel te geven.

Dit is een dodelijke aanslag op een aantal waarden van de Verlichting. Die had het toch ook over zelfbeschikking, niet?

Niet alleen vervangt Europa als staat onze eigen, nationale staten. Europa heeft immers een omschreven grondgebied en bevolking, een eigen regering, een eigen rechtsorde, een eigen centrale bank en – binnenkort – een eigen leger. Wat is dan het verschil met de klassieke definitie van een staat?

Veel belangrijker is het proces dat zich voor onze ogen ontvouwt, en het is goed de woorden van oud-president Herzog te gedenken: is Duitsland nog een democratie, nu 84% van de wetgeving uit de Europese technocratie voortkomt? Om het heel kort te formuleren: een uiterst kleine groep politici volgt een eigen agenda om tot een Europese superstaat te komen. Ze wordt daarbij passief geholpen door een wat grotere schare nationale politici, partijleiders en wat horige perslui. Alles bij elkaar ontstaat op die manier een kleine bovenlaag die de politieke, de economische en via onder meer de immigratie ook de maatschappelijke toekomst van dit continent beheerst.

Wie hierop kritiek uit, krijgt te horen dat het allemaal om de lieve vrede gaat. Maar alvast ik ken niemand, niemand zeg ik, die uit is op oorlog. Wie is het dan wiens gedrag onder controle moet gehouden worden omdat er anders oorlog zou dreigen? Kan het zijn dat precies diegenen die het vredesargument inroepen tegelijk ook diegenen zijn die de feitelijke verantwoordelijken voor zo’n oorlog zouden zijn? Wij moeten dus onze vrijheid leggen in de handen van diezelfde Europese oligarchie, die onmachtig is de vrede te bewaren? Mij lijkt in dat geval eerder het omgekeerde nodig…

Het is een buitengewoon curieuze gedachtegang die onze democratie morsdood maakt. Democratie begint immers van onderen op en voedt zich met de wil van een zo groot mogelijk deel van de bevolking om zich met de algemene maatschappelijke gang van zaken te bemoeien.

Maar in Europa wordt deze gang van zaken kennelijk heel bewust aan de greep van de bevolking onttrokken. Een kleine oligarchie drukt als volleerde Perzische satrapen de ideetjes van een veel te duur betaalde technocratische troep als legitieme machtsuitoefening door, zich verschuilend achter schaamlapjes zoals een Europees parlement. Intussen wordt het volk bezig gehouden met brood, spelen en schandaalsfeertjes. Het echte ‘werk’ gaat in stilte door in luxueuze achterkamers.

Nil novi sub sole?

Europa is géén democratie. Het is daar ook niet in geïnteresseerd.

Het is het tegendeel: een oligarchie op technocratische basis.

 

 

Jaak Peeters

Maart 2017

Een “groene” dictatuur?

Iedereen maakt fouten. N-VA-leiding is van deze regel niet uitgezonderd. Die leiding maakte twee cruciale fouten: het – althans voorlopig, naar wordt beweerd – opgeven van het Vlaams-nationale thema en, ten tweede, de ombouw van de partij tot een brede volkspartij.

Op dat eerste ga ik hier niet in.

Die “brede volkspartij”: dat is andere peper.

De Wever had bij de recente partijdag in Plopsaland enigszins juichend verklaard dat zijn partij voortaan dé brede volkspartij is geworden, en bijgevolg deze titel van de CD&V heeft afgepakt. Met een schamele 15% komt de CD&V die titel inderdaad niet toe.

Maar N-VA?

Of de partij deze hoge electorale ogen zal blijven gooien, weet niemand. De kwestie is wel dat N-VA nu geconfronteerd wordt met de negatieve kantjes van de status van grote partij. Ze zit inmiddels immers in allerlei raden en organen van bestuur en ondervindt daar ook de kwalijke kanten van. Ze is zodoende terecht gekomen in de hoek waar de populistische klappen vallen: daar waar de vermeende ‘graaiers’ en ‘poenscheppers’ te vinden zouden zijn. Daarmee vervoegen ongewild ze de oude traditionele partijen, die in dit opzicht al langer naam hebben gemaakt.

Toch is zelfs dat is niet het punt.

Besturen is meer dan parlementair werk. Hoe zorg je ervoor dat een bibliothecaris niet systematisch linkse boeken koopt? Hoe bepaal je dat het politioneel beleid evenwichtig is? Wie beheert het cultureel erfgoed? Hoe zorg je ervoor dat er een draagvlak is voor het verkeersbeleid?

Natuurlijk kun je al dat soort zorgen niet aan een gemeenteraad overlaten: die zou zich dood vergaderen.

Het alternatief is nieuwe mandatarissen laten kiezen, doch dat zou massaal zijn en zou ons in een permanente verkiezingsmodus brengen.

Het is dus niet onredelijk om de politieke vertegenwoordiging zoals die uit reguliere verkiezingen is gebleken door te trekken naar alle andere bestuurlijke organen voor aangelegenheden die met openbaar geld functioneren.

In werkelijkheid loopt het op deze manier al decennia lang. Tot voor enkele jaren kraaide daar ook geen haan naar, want de traditionele partijen verdeelden ‘de postjes’ mooi onder elkaar. Maar N-VA is de indringer en dus ieders vijand. Voor de trado’s en hun mediatieke vrienden is de reden daarvan duidelijk. Voor de zichzelf groen noemende hemelbestormers is N-VA evenwel vooral de ideologische vijand. Het gaat zogeheten groen helemaal niet om “de graaicultuur”, vermits ze daar zelf lustig aan meedoen als ze de kans krijgen.

Het gaat erom dat zogeheten Groen de centrumrechtse ideologie van N-VA niet kan slikken.

En dus zijn alle middelen goed om de vijand in diskrediet te brengen. Zo is nu dus gebeurd met de genoemde mandatentoestanden.

Calvo en co hadden als doorgewinterde predatoren hun prooi geroken en begonnen hun gekende gehuilebalk tegen N-VA, hun linkse demagogie zo ver mogelijk doordrijvend, daarbij gesteund door risten plat populistisch scheldproza in de paar fora die kranten nog openhouden.

Bracke ging snel door de knieën, hetgeen hem op spottend gegrinnik van een geplaagde SPA kwam te staan.

Zoiets is immers een schuldbekentenis.

Maar veel erger is: weg politieke maagdelijkheid. Voortaan zijn er vier traditionele partijen en kan zogeheten groen de argeloze kiezer wijsmaken dat zij de enigen zijn die nog zuiver in de leer zijn, daarbij opvallend geholpen door het vrijwel voltallige en eensgezinde journaille.

Maar eigen schuld, dikke bult.

De partij was met de aanstelling van Jan Briers als Oost-Vlaams provinciegouverneur witter geworden dan Dash ooit zou kunnen bereiken. Jambon, Francken en Weyts weerden met brio alle aanvallen af en behielden hun aureool van fatsoenlijk bestuurder. Maar de partij zelf belandde in drijfzand.

Ze heeft verzuimd op de weg voort te gaan die ze op was gegaan met Jan Briers. Ze had de koers van de volstrekte openbaarheid moeten kiezen. Dat er mandaten moeten zijn is perfect te verdedigen en de wedde van Koen Kennis is absoluut niet exuberant hoog. Het platte cafétoogpopulisme kun je bovendien toch nooit het zwijgen opleggen. Maar door te opereren in de luwte van de politieke schaduw heeft de partijleiding haar eigen partij ongewild bijgezet bij de deugnieten die ze zelf voordien had bestreden.

Ik hoop hartsgrondig dat zogeheten groen zijn slag niet thuishaalt. Dan zou zich – met permissie gezegd – kunnen herhalen wat in de jaren twintig van vorige eeuw in Duitsland geschiedde, toen ene Adolf Hitler via de schandalitis van de traditionele partijen de macht kon grijpen. Het verschil zou zijn dat er geen rechtse, doch een linkse dictatuur ontstaat waarbij onze vrijheid doodgedrukt wordt door een loden deken van politiek correct, allochtoon-vriendelijk ‘denken’ – het welbekende 1984 van Orwell.

Als zogeheten groen de vruchten van zijn agitatie kan plukken, kan zich immers iets als een dictatuur van het proletariaat vestigen – geen verdienste van communisten echter, maar van lieden die op het ecologisch thema omhoog zijn gekropen om via een omweg en misbruik makend van de goedgelovigheid van zovele natuurvrienden hun utopie tot werkelijkheid te maken.

Ik voel overigens een diep misprijzen voor de foeterende media die, hun eigen verkoopcijfers ten bate, de politiek wetens en willens helpen besmeuren en zodoende talentvolle mensen ervan weghouden. Ze leggen de weg open voor de agitprop van extreem linkse troebelwatervissers.

Wat N-VA in deze zaak alsnog kan doen weet ik niet, maar het is haar taak snel en krachtig op te treden om de geloofwaardigheid van onze democratie te redden.

 

Jaak Peeters

Februari 2017.

 

Waarom geloof ik u niet, meneer Kosolosky?

Het intussen algemeen bekend: Knack en co nemen geen online-commentaren van lezers meer op. Dat kost teveel tijd aan moderering en bestrijding van misbruik. De journalistieke capaciteit die hierdoor verloren gaat, kan beter besteed worden aan een essentiële taak: lezers informeren en kennis laten maken met verschillende stemmen ‘die wij interessant en relevant vinden’. Er is te veel nepnieuws en dat heeft zware gevolgen.

En dus roept Kosolosky – de hoofdredacteuren bij Knack schijnen te komen en te gaan als eb en vloed – lezers op om opiniestukken toe te sturen.

 

Kan ik het verhelpen dat ik mij hierbij ongemakkelijk voel?

Aan de ene kant is er veel misbruik in de lezerscommentaren en sommige zijn ronduit verwerpelijk. Bovendien lijkt het vooral in het geval van Knack om een klein clubje te gaan dat de webpagina van Knack gebruikt om onderlinge twistgesprekken te voeren. Daar hebben we als lezer niet zo heel veel aan.

Doch er is ook een andere kant. Vooreerst vind ik het vreemd dat een redactie niet alles doet om goed voeling te houden met wat leeft onder de klanten – haar lezers. Dat doet toch elk bedrijf? In de krimpende markt van de gedrukte pers is zoiets zo mogelijk van nog groter belang.

Knack voert de marketingpolitiek die het zelf wil. Ik doe daar verder geen uitspraken over. Maar waarom komt die drastische redactionele ingreep uitgerekend op dit ogenblik? Met name nadat Karel Verhoeven meende dat niets zo verraderlijk is als de zuivere wil van het volk, Joel de Ceulaer ons meedeelde dat het debat en het beleid niet op de emoties van de zwijgende meerderheid mogen afgestemd worden, de media het publiek niet mogen betrekken bij de keuze van de opiniemakers die ze aan het woord laten – dixit Vandermeersch – Reynebau ons erop wijst dat gewone mensen niet tot de norm van democratische deugdzaamheid mogen verheven worden en Mooiman het bizar vindt dat het volk zich tegen een parlementaire beslissing kan uitspreken… op dat eigenste ogenblik lijkt de redactionele beslissing van Knack veeleer te passen in een strategie die de weldenkende pers heeft gekozen om vooral die gewone man niet aan het woord te laten en daarom dus aan volksopvoeding te doen. Weet men bij Knack dat het Vlaanderen van vandaag gemiddeld genomen hooggeschoold is? Misschien kan de heer Kosolosky zich eens afvragen wat zulks betekent.

Nog vreemder is het is dat deze beslissing valt nadat de verzamelde pers er kennelijk niet in is geslaagd de verkiezing van Trump te verhinderen, nadat ze eerder de opkomst van Wilders en Le Pen niet kon verhinderen. Meer zelfs: het zowat onafgebroken inhakken op uitspraken en gedrag van Trump blijkt hopen lezers op de zenuwen te werken en dat levert dan, kennelijk, voor redacties ongewenste opmerkingen op. Maar als de giftigheid van sommige van die commentaren nu eens mede het gevolg zou zijn van precies de onwil van de redacties om de lezers toe te staan stoom af te blazen? Als de lezers de houding van redacties eens arrogant en betuttelend vinden en op een soms stuntelige manier te kennen geven daarmee niet gediend te zijn? Is het feit dat mensen zich geroepen voelen om commentaar te geven niet vaak ook het teken dat ze zich geëngageerd opstellen? Is dat geen mooie zaak?

Kosolosky rekent het tot zijn essentiële taak om stemmen aan het woord te laten die volgens hem interessant en relevant zijn.

Mogen wij vernemen welke criteria de heer Kolosoky aanlegt om een stem relevant te noemen of interessant?

De Canadese linkse activist en schrijver Charles Taylor houdt niet op ons te waarschuwen voor het verengen van de democratie tot een stel procedures. Democratie moet namelijk ergens over gaan. Het volstaat niet goede procedures te hebben: je moet een beleid kiezen. Om dat beleid, om die beleidskeuzen is het, dat het democratisch debat moet draaien.

In België is het de natie die door de volksvertegenwoordiging wordt gerepresenteerd. En die natie: dat is de verzameling van de burgers. De kiezers, dus. Derhalve rust op het parlement de plicht om in beleid om te zetten wat er in de natie – de kiezers – leeft.

Wie vindt dat de kiezer zich na afloop van de verkiezingen niet verder met het beleid heeft te bemoeien, doet de kern van de democratie geweld aan. Laat het gezegd zijn door een linkse ideoloog.

In een gezonde democratie moet er dus een onophoudelijke kritische beoordeling plaats vinden van het beleid door de burger – de kiezer. De pers moet daarbij helpen. Dàt is haar ‘essentiële’ taak. Onder het mom van de bestrijding van misbruik of oninteressante of niet relevante meningen sommige types van meningen wegzuiveren, dient de democratie helemaal niet. Integendeel.

Welnu: er zijn te veel signalen dat de pers haar democratisch spel niet correct speelt. De citaten hierboven vormen maar een steekproef. Er zijn meer signalen.

De heer Kosolosky zal me daarom niet kunnen beletten zijn epistel op te vatten als het sein dat zijn redactie voortaan de misdenk met meer klem zal helpen bestrijden. De toekomst zal uitmaken of mijn achterdocht terecht was.

 

 

Jaak Peeters

Januari 2017

 

Vluchtelingen de ‘kindekes Jezus” van vandaag?

Dat is een uitspraak die ergens, in één of ander forum van ‘onze’ media, te lezen stond.

Het is een op het eerste gezicht hartveroverende stellingname: Jezus’ ouders waren toch ook op de vlucht? Ze vonden nergens onderdak, de deuren werden voor hun neus hardvochtig dicht geslagen. Tot ze in arren moede moesten volstaan met een oude koestal. Om er een hulpeloos, pas geboren hummeltje in neer te leggen.

Hoe bars kunnen mensen zijn door hen vluchtelingen onderdak te weigeren?

De vergelijking met de toestanden van vandaag ligt inderdaad voor de hand, doch er vallen wel wat opmerkingen bij te maken.

De ouders van Jezus van Nazareth waren voor zover we thans uit archeologisch en historisch onderzoek weten vrome Joden. Als er iets van het romantische verhaal klopt, waren ze helemaal niet op de vlucht, maar waren ze in hun eigen geboorteland op weg naar een censusbureau.

Maria moest, wellicht wat te vroeg, onderweg bevallen.

Met de beste wil van de wereld kun je mensen die in hun eigen land naar een censuskantoor op weg zijn geen ‘vluchtelingen’ noemen. Het doet me denken aan Hirsch Balin die eens zei dat zijn grootouders vanuit Alkmaar in Amsterdam waren ‘geïmmigreerd’. In normaal Nederlands noemen ze een dergelijke handelwijze verhuizen. Niet ‘immigreren’. Dat is bewust knoeiend taalgebruik.

De situatie van de ouders van Jezus was dus fundamenteel anders dan deze van oorlogsvluchtelingen.

Derhalve gaat de vergelijking niet op.

 

Ik verdenk de auteur van de lezersbrief er niet van dit onderscheid te willen negeren. Het is hem om het principe te doen: wie uit lijfsbehoud op de vlucht is, heeft recht op opvang. Dat is een plicht van puur menselijk meedogen.

Is er iemand die daaraan twijfelt? Een paar jaar geleden heb ik zelf een klein sociologisch onderzoekje gedaan. Daaruit bleek helemaal niet dat de modale mens dat menselijk meedogen niet wil opbrengen.

Zelfs op de bedoelde fora vind ik niets dat me doet vermoeden dat een belangrijk deel van de bevolking niet bereid zou zijn vluchtelingen uit menselijk meedogen op te vangen.

Dat is dus het punt niet.

 

Er zijn evenwel enkele ‘maars’.

De grote vraag luidt namelijk of we wel voldoende de echte vluchtelingen van nep-gangers onderscheiden.

Wat doe je immers met de jonge Afghaan die tegen zijn hospita zegt dat vrouwen met korte mouwen om seks vragen, en dat dit “zijn cultuur” is? Of die vlakaf stelt dat immigranten voorrang moeten krijgen op de autochtone bevolking?

Wekt het verbazing dat mensen die zoiets te horen krijgen moeite hebben om hun boosheid te onderdrukken?

Daarbij komt nog de vraag wat een jonge kerel, in bezit van al zijn vermogens en voorzien van een hoge dosis testosteron, in West-Europa komt uitrichten, terwijl er in zijn eigen land zoveel werk is aan het herstel van de brokken die de oorlog veroorzaakte. Vooral als je weet dat hij afkomstig is uit een provincie waar vrede heerst. De jongeman in kwestie deelde zelf mee dat hij geen echte vluchteling is, maar op zoek is naar een betere wereld. Hij voegde er nog aan toe dat de meeste van zijn mede-gangers dezelfde verlangens koesteren.

Ik ben niet in de mogelijkheid om zijn veralgemening uit te testen. Doch onze overheid zou dat wél moeten doen.

Iedereen begrijpt dat mensen op zoek willen gaan naar het land waar de gebraden kippen je in de mond vliegen. Maar enig realisme mag toch wel geëist worden. En als de genaamden dan nog commentaar denken te mogen hebben over de manier waarop die kippen gekruid zijn, dat is er dan toch wel even over.

Denk niet dat ik overdrijf. De man in kwestie kiepert met regelmaat zijn maaltijd onaangeroerd in de afvalbak, omdat hij hem niet aanstaat. Vervolgens verwijt hij de autochtonen dat ze hem laten hongeren.

Dit is geen verzonnen verhaaltje.

Het is écht.

De waarheid is bovendien dat grote delen van de jonge bevolking uit die streken voor de Westerse, christelijke cultuur slechts misprijzen heeft. Zij voelen zich superieur.

Zolang we dat niet ten volle in onze geesten laten doordringen zullen we het probleem van het terrorisme nooit kunnen beheersen.

 

Wat er dan met dit soort lieden moet gebeuren?

Dat staat vaak in de hoger genoemde fora te lezen. Alleen staat het er rauw en brutaal. Doch het moet duidelijk zijn dat lieden die in de volle kracht van hun leven zijn geen respect verdienen als ze een oorlogssituatie misbruiken om voor zichzelf het paradijs op aarde te zoeken. Ze dénken helemaal niet aan hun arme kindertjes – als ze die al hebben.

Voor hun houding bestaat een simpel woord: egoïsme.

Ik kan geen reden bedenken waarom ik voor egoïsme door de knieën zou moeten.

 

Oh ja: voor een dergelijke zienswijze is er binnen de storm van politieke correctheid die over ons raast geen ruimte. Je hoort immigranten van welke origine ook te verwelkomen. In naam van de diversiteit, weet je wel? Wie volhoudt dat ook de blanke cultuur – mogen we dat korte woordje nog gebruiken, ja? – recht op voortbestaan heeft, krijgt de stilaan uitrafelende scheldpartijen naar het hoofd geslingerd. Racisme! Discriminatie! Stereotypering! Populisme! Extreemrechts!

 

Mag ik duidelijk zijn? Ik wil geen egoïsten in huis. En ik zal vluchtelingen helpen. Let wel: vluchtelingen! Maar ik wil ook dat die ons, onze cultuur en onze goederen respecteren en onze vrouwen met rust laten. En ik wens dat zodra het gevaar voor hun leven geweken is, ze terugkeren naar hun land om het weer op te bouwen. Ik zal ze nog geld meegeven ook.

 

Ik heb er geen probleem mee dat mensen uit andere windstreken bij ons hun toekomst willen komen opbouwen. Ik aanvaard evenwel niet dat ze dit als een recht opeisen, zodat wij plaats zouden moeten maken omdat binnenwandelaars dat nu eenmaal willen.

Gelovig of niet: de kerk moet in het midden staan, zo niet krijgen we ruzie en onze kinderen hebben ook hun rechten.

Pas als iedereen zijn verantwoordelijkheid opneemt en ieder de ander in zijn waardigheid aanvaardt, pas dan, en geen seconde eerder, kunnen we als verlichte mensen praten over een zich opdringende herziening van de verdeling van de goederen van de aarde.

 

 

Jaak Peeters

Nieuwjaar 2017

Journalistiek ‘populisme’

Het is voor onze samenleving noodzakelijk om te blijven hameren op de spijker van de kwaliteit van het maatschappelijk debat, ook al blijven velen doof voor waarschuwingen.

Dezer dagen was het weer eens zover: de heer Pieter Lesaffer meende in een krantencommentaar zijn licht te moeten laten schijnen over de loodgieterij die hij aan de opeenvolgende Belgische staatshervormingen toeschrijft (HNB 3/12/2016).

Dat er bij die staatshervormingen een te grote dosis loodgieterij in het spel is geweest weet zowat iedereen. Maar het is ook een evidentie dat hervormingen nooit honderd procent deugdelijk zijn. ‘Honderdprocentigheid’ is jammer genoeg niet des mensen. Het is ook evident dat hervormingen alleen maar mogelijk zijn langs de weg van de geleidelijkheid. Het alternatief is de tirannie. Dat wil zeggen dat elke staatshervorming allicht enige vorm van loodgieterij kan worden toegeschreven. Alleen oppervlakkigheid – gemeenlijk populisme genoemd – leidt tot de gedachte dat een ingewikkeld probleem dat het gevolg is van een verkeerde staatsconceptie in 1830, in één grote, machtige efficiëntie-scheppende beweging kan opgelost worden.

Lesaffer deelt ons mee dat goed bestuur in de eerste plaats moet gaan over efficiënte manieren om de bewoners van dit land zo goed mogelijk te bedienen. Als dat meer België betekent, dan is dat maar zo: “de vraag is niet ‘meer Vlaanderen of meer België’, maar wat het beste werkt.”

Vooreerst de uitspraak dat het niet gaat om al dan niet méér Vlaanderen.

 

Als de heer Lesaffer zijn geschiedenis zou kennen, zou hij weten dat wat vandaag Vlaanderen heet het product is van een democratische ontvoogdingsbeweging. Postmodernisten doen daar lacherig over en doen de Vlaamse ontvoogdingsbeweging af als een beweging van gefrustreerde burgermannetjes. Maar hoe zou onze wereld eruit zien zonder die gefrustreerde burgermannetjes?

Mede daarom gaat het wel degelijk wél om “méér Vlaanderen”. Lesaffer moet overigens aangevoeld hebben dat zijn standpunt moeilijk vol te houden is, want hij erkent dat besturen ook een emotionele dimensie bezit. Daarmee lijkt hij de emancipatie in de sfeer van de emotie binnen te voeren. Opgelost is de hele Vlaamse zaak: een kwestie van emoties. Laten we nu maar overstappen naar ernstiger onderwerpen…

 

In een niet door hem bedoelde zin heeft hij natuurlijk gelijk: het woord Vlaanderen kun je vervangen door bijvoorbeeld Mexico, Oost-Timor of de arbeidende volksklasse. Emancipatie is in velerlei betekenis universeel. Helaas versterkt zulks Lesafffers uitspraak niet bepaald.

 

Toch is dat niet de belangrijkste kritiek op zijn schrijfsel.

Moet een regering haar burgers bedienen? Is het niet zo dat in een democratie burgers zichzélf moeten bedienen – niet door corrupt te handelen, doch door hun dagelijkse democratische praxis? Een overheid opvatten als een instantie waardoor men bediend moet worden maakt dat die overheid altijd tekort schiet, want altijd zijn er mensen die zich niet goed bediend voelen. Het is aantrekkelijk de overheid voor te stellen als de dienaar van de bevolking, maar de democraat ziet door een regering heen vooral zichzelf bezig. ‘Bediening’ heeft daar niet zo veel mee te maken.

 

Ten tweede: wat is efficiënt? Goedkoper? Dan zal de efficiëntie nooit groot genoeg zijn. Betere dienstverlening voor dezelfde prijs? Dan moet men eens uitleggen wat betere dienstverlening is, want dat is voor iedereen verschillend. Sneller antwoorden op de vragen van de burgerij, bijvoorbeeld? Dat kan, maar is dat beslissend om een hele staatsstructuur aan af te meten?

Efficiëntie wordt door iedereen anders gedefinieerd. Zodoende neemt een beroep op de efficiëntie de meningsverschillen niet weg. Wat als efficiënt gezien wordt, schuift bovendien altijd weer op. Je bereikt het ideaal nooit.

 

Er is een nog dieper liggende kwestie.

 

Hoe belangrijk ook: efficiëntie màg gewoon nooit de ultieme of zelfs voornaamste maatstok zijn in het bestuur. Efficiëntie is een norm die misschien past in het bedrijfsleven, waar wereldwijde onderlinge concurrentie noopt tot besparingen en kostenminimalisering. Doch in de politiek gaat het niet op de eerste plaats over dingen zoals kosten, doch over op elkaar botsende meningen, over mens- en wereldvisies. Politiek herleiden tot een zaak van efficiëntie ontneemt de politiek haar specifieke karakter als maatschappelijke plaats waar de democratie gepraktiseerd wordt. Wie alleen efficiëntie in rekening brengt, moet terugvallen op criteria zoals snelheid of prijs – afhankelijk van de voorkeur van wie kiest. Die criteria kunnen wiskundig worden uitgedrukt. Wie de beste wiskundige cijfers voorlegt, bestuurt dus het best.

Maar dat betekent nog niet dat hij de beste democraat is of het best rekening houdt met de specificiteit van de bestuurden. Hitler en Stalin waren zéér efficiënt, net als Big Brother. Als efficiëntie de hoofdnorm wordt, verdwijnt navenant de ruimte die nodig is om een democratisch proces te laten verlopen. Democratie onderstelt onvolkomenheid. Anders zijn meningsverschillen gewoon ondenkbaar. Er is dan inderdaad maar één wiskundige uitkomst.

 

Denkt Lesaffer slim uit de hoek te komen door een onderscheid te maken tussen efficiënte manieren om te besturen en efficiënt besturen? Eidoch: wat is het toepassen van efficiënte bestuurstechnieken anders dan efficiënt besturen? Spielerei met woorden verandert niets aan het probleem.

 

Als Lesaffer – en met hem de CD&V-jongeren – hun klassieken hadden gelezen zouden ze meteen begrepen hebben dat hun efficiëntiedenken maar heel gedeeltelijk spoort met democratie.

Ze zouden dat al in het inleidend hoofdstuk van Hannah Arendts Vita Activa hebben kunnen lezen.

Wat meer kennis van de geschiedenis en van de klassieken zou ons voor veel journalistiek populisme behoeden.

 

 

Jaak Peeters

December 2016

Laat Trump zijn wat hij is: een Amerikaan.

In haar Over Revolutie schrijft Hannah Arendt uitvoerig over wat zij beschouwt als het Amerikaanse republikanisme. Dat Amerikaans republikanisme ziet zij als erg onderscheiden van de staatsvoering in de meeste Europese landen – de Noordse en Britse wellicht uitgezonderd.

Kenmerkend voor dat republikanisme is volgens Arendt een toestand van onderling overleg onder gelijke burgers, die zich aaneensluiten en daardoor als vanzelf een politieke sfeer tot leven wekken. In die politieke sfeer, die ze zelf door hun dagelijkse praxis vorm geven, scheppen de Amerikanen – steeds volgens Arendt – een sociale orde die van politieke aard is omdat er wetgeving in ontstaat. Deze geest is doordesemd van een soort van natuurlijk onderling politiek vertrouwen.

Hoe anders is dat in Europa, waar doorheen de eeuwen koningen rijken hebben tot stand gebracht – meestal met onrechtmatige middelen. Koningen waren de vertegenwoordigers van God op aarde en bijgevolg omgeven met een aura van heilige onaantastbaarheid. Ze waren de soevereinen: in hun persoon trok zich de hele staatsmacht samen en daaruit ontsproot een macht die boven elke menselijkheid verheven is. Koningen waren de ultieme plaats van de politieke macht.

 

Arendt schrijft nogal lyrisch over de Amerikaanse vrije, republikeinse geest. In haar geval is dat begrijpelijk, omdat ze als statenloze jodin, op de vlucht voor het Nazi-regime en ontgoocheld over het gebrek aan sympathie bij haar Parijse geloofsgenoten, in Amerika de veiligheid en de geborgenheid vond, die ze in Europa zo had moeten missen.

Haar ideaalbeeld van die fameuze Amerikaanse republikeinse geest moet evenwel bijgesteld worden om twee redenen.

Ten eerste is de Amerikaanse republiek inderdaad het product van vrije, zelfstandig handelende en ondernemende burgers die zich niet door extern gezag lieten temmen. Maar dat mag ons niet doen vergeten dat de “verovering van het Westen” niet bepaald de fraaiste bladzijde uit de Amerikaanse geschiedenis is. Aan die avontuurlijke republikeinse geest zitten wat ongewenste kantjes…

Ten tweede: Arendt verwijst in haar geschriften bij herhaling naar Athene, dat inderdaad zowat als de wieg van de democratie wordt opgevat. Doch slechts ongeveer 5% van de bevolking van Athene had de status van burger. De rest waren metoiken en barbaroi of gewoonweg slaven. De Atheense democratie kan je dus ook omschrijven als een aristocratie, die binnen in haar eigen rangen een democratische gedragswijze volgde.

Dat alles laat echter onverlet dat er inderdaad een fundamenteel verschil is tussen de denkwijze over gezag in Europa versus Amerika. In Europa is de term heersen veel meer van toepassing – zelfs als er zogeheten democratische instituties aanwezig zijn, zoals een Europees parlement. We worden tot die gedachte ook gedwongen als we zien hoeveel mensen zich a-politiek noemen of hun stemgedrag opvatten als een middel op “de politiek” dwars te zitten, al heeft zelfs dat nog een positieve kant. Hoewel het de laatste decennia in Amerika ook wel veranderd zal zijn, is de gedachte dat de juiste houding een a-politieke houding zou zijn naar Arendts aanvoelen eigenlijk on-Amerikaans.

 

Welnu: ik zie de verkiezing van Donald Trump in dat kader.

Daarmee verwerp ik de soms bespottelijke commentaren die men in bladen van het slag van De Morgen kan lezen. Daarin presteert een van de meest chagrijnige commentatoren van het moment, Eeckhout, het om over Donald Trump te schrijven als “president” Donald Trump – tussen aanhalingstekens !

Hoe laag kan men vallen…

Trump heeft beloofd Amerika weer groots te maken. Dat houdt onvermijdelijk in dat hij de Amerikaanse avontuurlijkheid en ondernemingszin tot meer leven moet wekken en dat kan hij niet zonder een beroep te doen op die door Arendt zo gepassioneerd beschreven vrije republikeinse geest. Zelf is hij niet de grote geleerde, maar de onbeschroomde en vermetele ondernemer voor wie heel Amerika grenzenloos open ligt. Daardoor is hij alvast voor een deel een product van die avontuurlijke en strijdende houding die kenmerkend was voor de eerste kolonisten. Precies echter die avontuurlijkheid dwong hen zich aaneen te sluiten, zo suggereert Arendt.

Als Trump, daags na zijn verkiezing, de Amerikanen tot samenhorigheid oproept dan plaatst hij zich in helemaal in de traditie van die Amerikaanse kolonisten. Het is meer dan een pose.

Ik merk in de commentaren over Trump over dit gegeven niets. Steeds weer vallen commentatoren over Trumps verklaringen over het klimaat, de handelsakkoorden, de illegalen, de te hoge belastingen, de te hoge kosten van het Amerikaanse militaire engagement in Europa enzovoorts. Trump is een fascist wil Rob Riemen, zelf een elitistische extremist bij uitstek, ons wel vertellen.

 

Of Trump een goed president wordt, weet niemand. Maar vast staat dat Trump met zijn kritiek op sommige handelsakkoorden of de aanwezigheid van miljoenen illegalen wel degelijk een punt heeft.

En even vast staat dat met de ondernemende en voor niemand de mond houdende Trump een man aantreedt, die, naar mijn aanvoelen, met zijn lef en durf wellicht beter past in de geest van de originele American Dream dan zijn voorganger.

Alvorens hem al op voorhand met zowat alle zonden van Israël te overladen stel ik voor afwijzende commentaren achter de kiezen te houden tot er voor zulke commentaren werkelijk redenen blijken te bestaan. Op al voorhand Trump een “clown” noemen, zoals Verhofstadt doet, brengt me ertoe deze laatste te vragen in de spiegel te kijken.

 

Ik weet niet hoe Hannah Arendt op Trumps verkiezing zou hebben gereageerd. We kunnen het haar niet vragen want ze overleed al in 1975.

Maar ook zij zou waarschijnlijk niet ontkennen dat met Trump de geest van het Amerikaanse vrije republikanisme wel eens een nieuwe kans zou kunnen krijgen.

 

Jaak Peeters

December 2016

 

Ik, populist.

Waarom populisme niet per definitie fout is.

Essay.

 

 

Inleiding

 

Het stond dus weer te lezen: ‘Waarom wordt wie bedenkingen heeft bij CETA meteen uitgescholden voor populist of holbewoner?’

Zoals bekend staat CETA voor het handelsakkoord tussen Canada en de EU. De inhoud ervan was slechts aan een beperkt aantal mensen bekend. In een veelgelezen krant als Het Laatste Nieuws viel nergens een duidelijke uitleg over de inhoud van dat CETA-verdrag te bespeuren. Het inschakelen van de zoekfunctie op Trouw leverde geen artikel op dat ons leert wat CETA precies omvat. Enigszins begrijpelijk, want de tekst van het verdrag telt 1600 blz. en welke journalist werkt zich door zulke droge materie? Het lijkt dus om een achterkamerverdrag te gaan, waarvan de inhoud vermoedelijk pas beetje bij beetje tot de hersens en de portemonnee van de modale burger zal doordringen. Het Waalse Parlement had daar moeilijkheden mee en weigerde het verdrag met de ogen dicht te ratificeren. Of de Walen gelijk hebben of niet: grondwettelijk hebben de Belgische regio’s die bevoegdheid. Sommige personen, zoals oud-EU-commisaris De Gucht, die naar verluidt nog steeds belastingen achterloopt, en enkele meelopers uit de mediawereld vonden dat de Belgische staat de institutionele structuur van het land aan zijn laars moest vegen en het verdrag goedkeuren. Democratie à la carte du chef Européen.

Met de tragedie in Griekenland in het achterhoofd legt zulks toch veel bloot over de geesteshouding van figuren zoals De Gucht, Timmermans, Dijsselbloem en anderen en tegelijk katapulteert het ons te midden van een openbare polemiek die door het hoger genoemde soort personages en hun mediatieke aanhang als ‘populisme’ wordt aangeduid.

Dat ‘populisme’ is kennelijk slecht. Het is gekenmerkt door onkunde, onwetendheid, simplisme, oppervlakkigheid en korte-termijndenken, allemaal kenmerken die de heersende elite vreemd zijn. Populisten zijn zowat als holbewoners: achterlijk en niet mee met de tijd. Maar wie toekijkt ziet dat ‘populisme’ veel meer is dan dat.

Zoveel meer dat het naar mijn bescheiden maar besliste mening uit moet zijn met dat gescheld over populisme.

Dat wil ik in deze bijdrage aangeven. Ik ga niet op alle aspecten in.

 

De wetenschap over het populisme.

 

Aan het woord is de jonge Rijksnederlandse auteur Rob Wijnberg, die onder de titel En mijn tafelheer is Plato een filosofische kijk op de actualiteit brengt (2010). De liberale denker Dirk Verhofstadt schreef in Liberales al eerder een lovende recensie over het boek. Ook hij is immers geen populist – zijn godloze hemel beware hem! – en hij aarzelt niet om de filosofie nogal opvallend voor zijn eigen karretje te spannen.

Wat zegt Wijnberg?

Wijnberg brengt verslag over een PVV-stemmer die aan het journaal meedeelt dat “de mensen het zat zijn” en die vervolgens klaagt over het feit dat bestuurders elkaar baantjes toeschuiven en partijleiders voortdurend loze beloften doen. Wijnberg constateert dat het ‘populistisch verschijnsel’ zich in zowat heel West-Europa voordoet. In Oostenrijk heb je de Oostenrijkse volkspartij en de lijst Jörg Haider, in Denemarken heb je de Deense volkspartij en in Zwitserland de Zwitserse volkspartij. Ook het Vlaams Belang en het Franse Front National noemen zich volkspartijen.

De naamgeving is in ieder geval opvallend.

Al deze volkspartijen worden in analyses en commentaren steevast als ‘populistisch’ aangeduid, hoewel ze zichzelf nooit zo noemen.

De term populisme krijgt voornamelijk negatieve connotaties toegeschoven. Hij roept in eerste aanleg vooral associaties op met goedkope retoriek om Het Volk (in het Latijn populus – het gepeupel) naar de mond te praten.

In zijn pamflet Waarom is de burger boos? (2010) omschrijft historicus Maarten van Rossem het populisme als ‘het onkruid dat opschiet in de kloof tussen belofte en werkelijkheid van de democratie’. Van Rossem, zo schrijft Wijnberg, raakt een wezenlijk kenmerk van het populisme aan: diepe teleurstelling in het bestaand politieke bestel.

Een preciezere formulering – zo schrijft Wijnberg voorts – treffen we aan in het boek Twenty-First Century Populism (2008) van de politicologen Daniele Albertazzi en Duncan McDonnel. Zij definiëren populisme als “een ideologie die een deugdzaam en homogeen volk plaatst tegenover een elite of een gevaarlijke ander, die ervan wordt beticht het soevereine volk zijn rechten, waarden, welzijn, identiteit en stem te willen ontzeggen.” De belangrijkste aanname erachter luidt dat de wil van het volk eenduidig, kenbaar en goed is en dat deze volledig wordt verwoord door een charismatische leider. Zodoende presenteert het populisme zich als een “zuivere vorm van democratie die erop gericht is de volkssoevereiniteit terug te winnen van een professionele politieke klasse op regionaal, nationaal of supranationaal niveau”, aldus Albertazzi en McDonnel.

Volgens Pierre-André Tanguieff vallen er in het populisme twee hoofdstromingen te onderscheiden: aan de ene kant het zogeheten protestaire populisme, waarin het volk ( ‘de gewone man’) hoofdzakelijk als slachtoffer van een bestuurlijke elite wordt voorgesteld. Dergelijk populisme gaat vaak gepaard met kritiek op formele instituties zoals parlement en rechterlijke macht, en beroept zich graag op vormen van directe democratie , zoals referenda en peilingen (het volk heeft gesproken). Dit is het populisme dat je aantreft in de fora van populaire kranten zoals Het Laatste Nieuws. Aan de andere kant – schrijft Wijnberg – staat het identitaire populisme, waarin het volk eerder wordt voorgesteld als het slachtoffer van een vijand van buiten – doorgaans in de gedaante van immigranten. Dit soort populisme kenmerkt zich vooral door nationalistische sentimenten en sterke nadruk op een homogene culturele identiteit met bijhorende tradities en gewoonten.

Een mengvorm van beide kom overigens het vaakst voor, constateert Tangieff.

 

Populisme staat volgens politieke denkers al bij al dus in een paradoxale verhouding tot de democratie (Albertazzi en McDonnel). Enerzijds staat het vijandig tegen drie eigenschappen die door de dominante strekkingen als wezenlijk voor de moderne democratie worden beschouwd: gelijke individuele rechten, bescherming van culturele minderheden en politieke pluriformiteit, maar anderzijds beschouwen ze de democratie als hoogste waarde en willen ze de politiek aan de rechtmatige eigenaar terug geven: de bevolking zelf.

 

Het verhaal van de antipopulisten.

 

De kritische lezer valt meteen over termen zoals politieke pluriformiteit. Bestond die politieke pluriformiteit dan niet voor de opkomst van het zogeheten populisme? Waar kwam dan de noodzaak van een verzuiling vandaan? Of waarom dan die heftige discussies tussen liberalen en socialisten destijds en beruchte de strijd ‘om de ziel van het kind’? Ideologie blijkt ook in de wetenschap niet afwezig.

Of de genoemde ‘populisten’ allemaal even negatief staan tegenover de hoger genoemde drie eigenschappen van de democratie, is allerminst zeker. In een recente publicatie stelt de voormalige chef van de studiedienst van het Vlaams Belang – toch een ‘populistische’ partij?- dat Vlaanderen de kans moet krijgen om de naoorlogse massale immigratie ‘te verteren’ (Utsi, 2016). Nergens valt er iets te lezen over terugsturen. Ik hoor Geert Wilders toch niet tegen Surinamers fulmineren? Het valt dus al bij al nog wel mee met die vijandigheid tegenover die zogenaamde hoofdkenmerken van de democratie…

Maar laten we dit even buiten beschouwing.

 

Volgens Wijnberg zeggen populistische leiders altijd te spreken namens het volk of de zwijgende meerderheid, maar vertegenwoordigen zij in werkelijkheid nooit meer dan een kleine minderheid van het electoraat. Dat electoraat vormt trouwens helemaal geen samenhangende groep met overeenkomende overtuigingen. Dat samenhangende volk bestaat dus niet. Van dezelfde natuur is de uitspraak van Evert van der Zweerde: ik vermijd het woord “volkssoevereiniteit” omdat(…) het de connotatie van het ene volk bevat. (2011- de man doceert nota bene aan een katholieke universiteit). Je mag volgens hem niet uitgaan van de gedachte van ‘het ene, samenhangende volk’. Ziehier het postmodernisme in zijn alles overtreffende sierlijkheid.

Nationalisten daarentegen spreken steeds weer over een volksgemeenschap. Die is etnisch redelijk homogeen – maar kennelijk is dat ‘dus’ fout. Even fout is het aan te nemen dat die gemeenschap gekenmerkt wordt door een eigen identiteit, eigen waarden en een eigen, definiërende geschiedenis. Een voor postmodernisten onuitstaanbare gedachte.

Diezelfde plebs, die zich blijkbaar ten onrechte mis begrepen voelt, plaatst zichzelf tegenover een elite die ze niet vertrouwt en verdenkt van het najagen van een andere, vaak egoïstische agenda. Maar dat is volgens de laatste simplistisch. Bestuurders hebben namelijk redenen om elkaar baantjes toe te schuiven. En ze besturen naar godsvrucht en vermogen. Dat weet toch iedereen?

Er bestaat wel degelijk een democratie orakelt die elite voorts, want mensen kunnen met grote regelmaat naar de stembus – kennelijk vergeten die dames en heren dat in de voormalige Sovjet-Unie mensen ook stemden voor een parlement, dat er weliswaar voorts niet toe deed -, en dus is het onjuist om een overdadige macht of invloed toe te kennen aan een schimmige heersende klasse die over de hoofden van de mensen heen zou heersen. ‘De heersende klasse’ die ànders zou zijn bestaat bijgevolg niet.

 

Het volk tegenover een elite.

 

Volgens de antipopulisten zit ‘het volk’ er dus compleet naast en heeft dat volk geen goed beeld over de werkelijke gang van zaken.

Als die elite dat denkt, waarom vertelt ze het volk dan niet meteen voluit de juiste toedracht der dingen?

En als ‘populistische leiders’ slechts een kleine minderheid vertegenwoordigen, betekent dat dan ook dat ze ongelijk hebben? De antipopulistische elitairen zelf vormen toch ook maar een kleine minderheid? En zo willen ze het overigens ook! Bovendien: als ‘het volk’ toch onbekwaam is op eigen gezag de waarheid te denken, kan die beperkte vertegenwoordiging toch geen criterium wezen? Overigens is de partij van Wilders groter dan de VVD en dus echt niet zo marginaal…

 

Maar laat ons even naar de geschiedenis kijken.

Een eerste bekende figuur is de Griekse filosoof Plato. In zijn De Staat (boek 8) trekt hij van leer tegen de democratische staat, die volgens hem toegelegd is op de democratische mens: Wanneer een jonge man, grootgebracht zoals we het daareven zeiden, namelijk zonder cultuur en in een geest van gierigheid, van de honig des hommels zal geproefd hebben en in contact komt met vreselijke en vurige beesten, die hem allerhande genoegens van allerlei kleur en aard kunnen bezorgen, dan moogt ge aannemen, denk ik, dat we daar het vertrekpunt hebben van zijn verandering en dat hij op weg is om van de oligarchie die in hem is, naar de democratie over te gaan. Ziedaar de democratie als de populaire tuin der lusten, waarin elke cultuur en elke aristocratie verzwolgen wordt door de kortzichtige liederlijke verdorvenheid van de democratische mens.

Livius vertelt in zijn Sinds de stichting van de Stad over de Romeinse consuls die in een vurige toespraak de alom gevierde volkse Bacchanalia afschilderden als oorden van ontucht en verweking, waar de oude elitaire soldatengeest te gronde werd gericht.

In zijn Keizers van Rome doet Suetonius verslag van de brood-en spelencultuur die door keizers zoals Domitianus bewust werd bevorderd om ‘het volk’ tevreden te stellen.

“Ik zie dan voor me een ontelbare massa van in alle opzichten gelijke mensen, die heel egocentrisch bezig zijn met het rusteloos najagen van de onbeduidende, burgerlijke genoegens waar zij hun hart op gezet hebben. Ieder op zichzelf genomen vormt een eigen wereldje waarbuiten het lot der anderen zich voltrekt: zijn gezin en zijn kennissen betekenen voor hem de mensheid, want ofschoon hij zich beweegt tussen zijn medemensen, hij neemt ze nauwelijks waar, hij is met hen in voortdurend aanraking zonder dat zij hoegenaamd iets voor hem betekenen. (…) boven al deze egocentrische individuen torent een enorm bevoogdend machtsapparaat als enige instantie die hun welzijn garandeert en hen van de wieg tot het graf begeleidt. Het is allesomvattend, voorziet en regels alles tot in details en wel met fluwelen handschoenen.” Dit is de beroemde tekst van Alexis de Tocqueville in zijn Democratie in Amerika.

“ Gelukkig hoeft ook op een zakenreis niet elke afspraak ‘werk’ te zijn, en ik verheugde me op een diner met Elisabeth Mann Borgese in het fameuze River Café, op de avond dat ik vanuit Amsterdam in New York zou arriveren.” Rob Riemen, die zichzelf een hele Piet mag noemen omdat hij het zowaar kan bestaan in het poepsjieke en gortdure River Café te dineren met de jongste dochter van de wereldberoemde schrijver Thomas Mann. Rob Riemen: Nexus-acoliet en predikant van de cultivering van de menselijke ziel in beate aanbidding van de Hogere Cultuur (Riemen, 2009).

 

Als deze figuren hebben twee dingen gemeen: ze behoren tot wat populisten de elite noemen en ze kijken met al dan niet uitgesproken meewarigheid neer op het volk dat door diezelfde populisten een afwijkende een stem verkrijgt.

 

Heel de geschiedenis al zijn er kleine groepen lieden geweest die zich boven de plebejische massa verheven voelden en zich daar ook naar gedroegen. Ze scheidden zich bewust van die massa af, sloten zichzelf in hun eigen wereldje van schijn- of ware grootheid op en bejegenden elkaar als geestes- en lotgenoten en deden dat nog met overtuiging ook.

De waarheid is even kort als simpel: er bestààn mensen die zichzelf boven de grote massa verheffen en er bestààn mensen die heel veel macht hebben en er bestààn mensen die in hun machtsuitoefening niet altijd even democratisch te werk gaan. Men moet dat erkennen, ook al is het simplistisch te denken dat een maatschappij in twee klassen uiteenvalt.

 

Zolang al als er mensen in samenlevingen wonen is er een probleem geweest met de juiste verdeling van de goederen en diensten en zijn er lieden geweest die voornamelijk hun eigen belang op het oog hadden. Wie daar tegenin ging waren populisten – destijds heetten ze volksmenners.

Het is een constatering waar geen zinnig mens omheen kan. Marx wist er alles van.

Die constatering doet de ‘populistische’ mens van vandaag ook – vaak met goede argumenten, soms alleen maar op grond van vermoedens, maar voorzeker niet ongefundeerd.

 

Slechts één partij tegen de muur: het kind en het badwater.

 

Het is een fundamentele natuurwetmatigheid: nihil sine causa. Alles heeft een oorzaak. Aristoteles en na hem vele anderen baseerden er hun godsgeloof op.

Als er zoiets bestaat als populisme, dan is daar een oorzaak voor. Je kunt stellen dat misinterpretatie, onkunde en onbegrip de enige oorzaak van het populistisch fenomeen zijn. Ongetwijfeld is die verklaring in een aantal gevallen nog correct ook. Daarom ook is een bepaald soort onvrede van alle tijden. Maar altijd? In die mate? En alleen maar uit domheid? Ligt de oorzaak niet ook buiten de populist?

Dwingt de algemeenheid, zowel in geografische als in historische zin van het voorkomen van ‘populisme’ ons niet uit te zien naar een uitwendige oorzaak van het populisme? Kort gezegd: het populisme is minstens ook een reactie op toestanden en feiten die velen tegen de borst stuiten. Waarom zouden de revolutionairen met gevaar voor eigen leven de Bastille hebben bestormd als er niets aan de hand was dan alleen maar wat hersenschimmen in hun eigen hoofd? Is dat geloofwaardig?

 

Als er zoveel populisme is rijst de vraag of populisten niet tenminste voor een deel rechtmatig reageren en misschien soms zelfs wel gelijk hebben.

Maar die evenwichtige vraagstelling ontbreekt dus te enenmale. Slechts uiterst zelden zie je journalisten en essayisten die zich op een zo neutraal mogelijke manier afvragen of de opkomst van het populisme vanuit een normaal menselijk standpunt of dito aanvoelen niet begrijpelijk is. Telkens weer zijn het de populisten die tegen de muur worden gespijkerd. Tegen hen is het, dat in kranten en tijdschriften gefulmineerd wordt, vaak in niet meer dan gesofistikeerde schotschriften en dit over heel Europa. Men herinnert zich nog het gescheld vanuit de EU-commissie toen Haider in Oostenrijk een eclatante overwinning behaalde. Er bestaat geen enkele twijfel over dat veel populair gepraat over politiek en maatschappij volstrekt ondoordacht en daarom misplaatst is. Doch teveel krijgt de kritische waarnemer het gevoel dat met het badwater ook het kind wordt weggeworpen. Er wordt ook iets waardevols weggeworpen dat met democratie en emancipatie te maken heeft en dat daarom nou net in onze zorgelijke tijden zou moeten gekoesterd worden, ook omdat het de vrucht is van eeuwen inzet voor ontvoogding, hoe onvolmaakt die ook is.

 

Dat ‘kind’ is inhoudrijker dan veelal gedacht.

 

Kunnen we ons inbeelden hoe de elites in Sint-Petersburg over de bolsjewisten dachten? Verbaast het als ik zeg te vermoeden dat die bolsjewisten vandaag populisten zouden genoemd worden?

Dat is een intrigerende gedachte. Ze roept het vermoeden op dat het toekennen van de kwalificatie populisme (en vele andere kwalificaties) door politieke en economische belangen wordt bepaald en daarom niet per sé correct is. En waarom zou het in onze dagen aan dergelijke oneigenlijke motivaties ontbreken?

Voor mensen die materialistisch denken zijn opstanden en maatschappelijk verzet altijd materialistische gemotiveerd. Ik deel die mening niet. Omdat de mens een groot voorstellingsvermogen bezit, staan die materialistische belangen nooit op zichzelf: altijd gaan ze gepaard met eisen naar meer zeggenschap en vrijheid van meningsuiting en naar meer menselijke erkenning. Daarmee wordt gezegd dat revolutionairen en dus ook zgn. populisten een hele wereld van betekenissen met zich meedragen, die helemaal niet te vangen valt in de korte schotschriften van antipopulisten. En dat geldt eveneens voor het zichzelf elite noemende volksdeel. Er is nooit één motief, maar altijd een hele batterij, veelal onbewuste overwegingen in het spel.

 

Mensen zijn echter wat ze zijn: vatbaar voor persoonlijke voorkeuren en geneigd tot het najagen van eigenbelang. Tocqueville heeft het ons geleerd en met hem de hele geschiedenis. Dat roept om verzet en weerwerk. Onze kranten zijn te veel op kortstondig mediageweld gericht en te weinig op evenwichtige analyse, maar de dagelijkse feiten bevestigen dat gezond wantrouwen tegenover leidinggevenden verantwoord is. Daarom bestaan er bijv. vakorganisaties. Dat is toch een blijk van wantrouwen?

De eis van de modale ‘populist’ valt inderdaad best wel te verdedigen: hij wil gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid en fatsoen en een eerlijke plaats voor iedereen, hetgeen wil zeggen dat ieder mens maar ook elk volk zijn plaats onder de zon moet krijgen. Daarmee doet hij niets anders dan W. Wilson in zijn 14 punten naspreken en zich plaatsen in een democratische en emancipatorische traditie.

 

Maar méér speciaal is de knoop in het hele verhaal dus die gehate ‘ene volksgemeenschap’.

Dat woord alleen al lijkt antipopulisten de haren ten berge te doen rijzen. Vaak kunnen ze niet laten naar de jaren dertig van vorige eeuw te verwijzen, een tijdperk dat voor de overgrote meerderheid vandaag allang geschiedenis is.

Ikzelf ben evenwel formeel: alleen een gemeenschap die ook etnisch samenhangend is – en dat is niet hetzelfde als homogeen, want iedereen weet dat zulks niet bestaat – beschikt over het ideale fundament om de onderlinge vereenzelviging die nodig is om rijkeren voor de armeren te doen betalen (Miller 2009). Ik schrijf: het ideale fundament. Daar, en nergens anders, zit de reden waarom multinationale staten de neiging hebben uiteen te vallen – en waarom Europa, als het een multinationale staat wil zijn, zonder twijfel eveneens uiteen zal vallen. Overigens, en terloops: vele multinationale staten zijn dictatoriaal, anders vallen ze niet te handhaven (Annemans en Utsi, 2010).

Als mensen de beleving hebben allemaal soort- of nestgenoten te zijn, dan beleven ze een vorm van onderlinge solidariteit die het egoïsme van de vele groepen ver in de schaduw stelt. Kan iemand me vertellen wat daar mis mee is, behalve dat het niet spoort met het Postmodernistische Geloof? En, vreemd genoeg: zelfs een etnisch denkende gemeenschap is niet in zichzelf ‘racistisch’. Als er één groep is die ooit in het oog van het racisme zat, zijn het voorzeker de Joden. Diezelfde Joden vonden van oudsher in de Noordelijke Nederlanden een uitwijkplaats, hoewel diezelfde Noordelijke Nederlanden etnisch toen nog heel erg herkenbaar waren.

Ideologische antipopulisten van extreemlinkse slag doen dan weer verontwaardigd over wij-zijdenken. Je hoort en leest dat vrijwel elke dag. Maar als ik me associeer met iemand anders, associeer ik me tezelfdertijd niet met anderen. Wij-zijverhoudingen zijn dus natuurlijk en helemaal niet fout, zolang iederéén aan de beurt kan komen.

 

Wat populisme wordt genoemd heeft dus veel meer stof in huis dan uit de gevoelloze laatdunkendheid van de vrijwel dagelijkse vloed van in de vorm van politiek correct denken gegoten veroordelingen kan blijken.

De werkelijkheid is dat de zogenaamde populist een ander wereld- en maatschappijbeeld najaagt dan de antipopulist.

Omdat de elites altijd al hun zin kregen is de weerstand die ze tegenwoordig ontmoeten hen niet bepaald welgevallig. Ze stoort hen. Doch ook voor hen verandert de wereld: er is een democratie ontstaan die ‘egalitaire aristocratie’ werd genoemd (J. L. Nancy). Voor sommigen valt daar moeilijk mee te leven.

De plebs, ook onder de vorm van de verafschuwde populisten, heeft echter te veel in huis om meesmuilend weg te honen. De populist heeft, in al zijn stunteligheid vaak, namelijk veel argumenten uit de sfeer van de rechtvaardigheid en de menselijke waardigheid langs zijn kant.

 

Een vergeten dimensie

 

Bovendien is de oorsprong van dat misprezen populisme veel ruimer dan alleen maar de hoger genoemde teleurstelling. Teleurstelling is psychologisch een heel ingewikkelde emotionele toestand (Crab 1994, Loomes 1988, Mandel e.a. 2005).

Je kunt aan de emotionele toestand van mensen niet achteloos voorbijgaan. Wie het ‘populisme’ op teleurstelling terugvoert miskent een hele belevingsdimensie met zware emotionele lading. Die dimensie heet machteloosheidsgevoel, in al zijn tegenwoordige vormen. Meer dan ooit is de moderne mens opgeslokt door allerlei belangen- en andere groepen en groepjes en vastgebonden door wetten, verboden en reglementen.

 

Ik som hier wat losse feiten zo maar voor de vuist op. Iedereen kan naar eigen goedvinden aanvullen.

 

De zelfstandige mens van destijds, die het land bewerkte en alleen van het weer afhankelijk was, de boer als prototype van de vrije, zelfbesturende mens, wordt geringeloord door regeltjes over spuit- en mestnormen en door economische wetmatigheden die hem dwingen of te vergroten tot een heus bedrijf waar vervolgens ‘management’ de dienst uitmaakt, zijn zelfstandigheid op te geven of te kiezen voor een marginaal bestaan in een wereld waarin telers door supermarkten zo worden uitgeperst dat ze amper overleven.

Wie uitgroeit tot een bedrijf botst op stapels regels, wetten en bepalingen. Een leger adviseurs en specialisten is nodig om de lange rij mogelijke boeten te vermijden.

De mens die niet tot een bevoorrecht gilde behoort leeft in de onzekerheid van tijdelijke contracten in een industrie die geen enkele zekerheid biedt voor de toekomst omdat de open grenzen het makkelijk hebben gemaakt het boeltje op te pakken om elders snel meer geld te verdienen. Verandering is de enige constante maar veroorzaakt tegelijk het verdwijnen van elke zekerheid over de toekomst, over het voldoen aan de kinderwens of het kopen van een eigen huis en brengt dus onrust, spanning, stress en het gevoel mee een machteloze speelbal van naamloze krachten te zijn geworden. In de zorgsector neemt overal de werkdruk op het uitvoerend personeel dermate toe dat mensen bij bosjes aan depressies neervallen, terwijl het aantal hogere leidinggevenden intussen almaar stijgt.

Alles wat belangen en verstand heeft werd mede daarom in de mallen van de belangengroeperingen gegoten: apothekers, artsen, advocaten, vastgoedmakelaars, eigenaars, werknemers in vakorganisaties, maar ook plaatselijke vaak tijdelijke belangengroepen die hard roepen en daardoor soms onterecht gehoor vinden.

Wie een afwijkende visie heeft komt niet aan bod. Wie in de pen wil kruipen en een onderbouwd stuk naar de krant stuurt, vindt zijn inspanning niet beloond: het stuk verschijnt niet.

Er is ook de machteloosheid van een politiek die weliswaar uit het moeras wil springen, doch dat niet kan omdat er zoveel tegenwerking is dat niets nog mogelijk is zonder kleerscheuren aan deze of gene zijde. Je moet heus goed op je woorden letten, zo niet wordt je door het stof gesleurd wegens ontoelaatbare uitingen. Dat gebeurt nota bene in een samenleving die de persoonlijke vrijheid hoog zegt te achten!

Wie het toch wat onderneemt botst op uitspraken van een Raad van State, waardoor nauwelijks nog beslissingen kunnen genomen worden of hij botst op een reeks van groupuscules, vaak geleid door lieden die vooral zichzelf graag horen maar intussen de noodzakelijke investeringen om verdere verkeersinfarcten te vermijden blokkeren.

Zodoende biedt de politiek tegenwoordig het beeld van een wanhopig in de marge morrelende groep, zonder twijfel vaak met heel goede bedoelingen, maar door de veelheid van krachten en machten, gaande van een quasi-nazistische EU die elke democratische beslissing weg kan blazen tot multinationals en onwillige, archaïsch denkende vakorganisaties, vrijwel volledig machteloos. Jos de Man vermeldt in zijn Van burger tot onderdaan (2012) dat de voormalige Duitse Bondspresident Herzog zich afvroeg of zijn land nog een democratie is, als hij constateert dat 84% van de wetgeving door de Europese bureaucratie wordt opgesteld en het gerechtshof van Straatburg zich boven elke nationale wetgeving stelt, zelfs in zaken waar het niet eens bevoegdheid heeft. Dat ter ondersteuning van de hier geponeerde stellingen…

Daar komt een bijtende hypocrisie bovenop van een elite die de mond heeft over gendergelijkheid, maar intussen zaakjes doet met Saudi-Arabië, waar vrouwen slavinnen zijn of die immigratie toelaat uit landen waar vrouwen als speelgoed worden gezien. Massale aanrandingen blijven grotendeels onbestraft en politie wordt geacht te zwijgen om zogenaamd het populisme niet de kaart te spelen. Machteloosheid. Ongrijpbaarheid. Onveranderbaarheid van wat dringend zou moeten veranderen.

Ook die ‘gewone man’, waarvan de grote meerderheid tenslotte minstens tot zijn achttien school liep, voelt alom deze totale maatschappelijke viscositeit, de taaie stroperigheid van zowat alle systemen waaruit onze westerse wereld bestaat.

Overmand door een letterlijk grenzeloze machteloosheid zinkt de modale man weg in de nietigheid van onnozele amusementsprogramma’s, daarmee zijn tijd dodend zonder hoop op beter.

In dergelijke omstandigheden volstaat zelfs maar het kleinste sprankeltje hoop dat door een welsprekend en retorisch meer dan gemiddeld begaafd politicus wordt geboden. Dergelijke hoop de grond in willen boren uit naam van antipopulisme is hatelijk en onmenselijk.

 

Zolang een samenleving niet door een doorleefd gemeenschappelijk project in een gekozen richting wordt gedreven, doch een allegaartje van elkaar bestrijdende groepjes en groepen blijft (Naegels, 2015), is persoonlijke zingeving voor de gemiddelde mens een haast onmogelijke opdracht. Tenzij hij vlucht in geloof – zoals jonge immigranten – of in esoterische verhalen, waarvan het tegenwoordig bulkt. Maar in hun linkse ideologische verblinding beseffen vele postmodernistische hemelbestormers niet dat mensen méér gemeen hebben dan alleen maar armen en benen en materiële behoeften. Mensen willen samen léven. Samenzijn, in onderling vertrouwen en in het besef op elkaar te kunnen rekenen: dat behoort ook tot de menselijkheid. Zulks schept warmte en het gevoel niet alleen voor de zorgen van de wereld te staan.

 

We hebben dus behoefte aan een doorlééfd gemeenschappelijk project. Ziedaar de behoefte die écht aan de basis van het vermaledijde ‘populisme’ ligt: een behoefte aan menselijke warmte, aan doorleefd samenleven, aan menselijke bejegening en aan menselijk meedogen. De ideologie van de civiele Leitkultur is nodig, doch volstaat duidelijk niet. Die slaat teveel terug op een lege, theoretische burger van een theoretische maatschappij. De inwisselbare Mens van de Franse revolutionairen. Zo’n Lege Mens wordt te makkelijk opgevuld door lieden die het luidste liedje kunnen zingen zodat de meerderheid niet langer aan het woord komt. Een menselijk doorleefd gemeenschappelijk project vraagt meer: iets van de samenhang die door dat door antipopulisten gehate ‘ene volk’ worden belichaamd. Hoe inderdaad valt zo’n project te denken binnen een wereld waarin iedereen vooral met zichzelf bezig is en mensenrechten herleid werden tot schamel individualisme? Wat te denken van een wereld waarin je vooral geen nationalist mag zijn maar straffeloos een hele nochtans rendabele fabriek mag sluiten en meteen een gemeenschap van duizenden banen beroven?

Zeggen waar het op staat kan uitlopen op een veroordeling wegens ‘racisme’ – zelfs de goede Sint moet eraan geloven! Het lijkt op spotten, maar ver is de tijd niet meer af dat we zelfs het Kerelslied – met zijn wilde noordertonen, weet je nog wel? – of het Wilhelmus (“Ben ick van Duytschen bloet”) niet meer mogen zingen, wegens ook al racistisch. In die liederen wordt toch dat ‘ene volk’ zelfbewust op de kaart gezet, of niet soms? Zodoende kan een mens binnenkort zelfs niet meer zingen wat hij wil!

Dit is echt niet de wereld die we moeten willen. Het lijkt ook allemaal zo akelig veel op de Heerlijke Nieuwe Wereld! Was het dit waarop de Verlichting en de Emancipatie moesten uitlopen?

 

Baart het dan verwondering dat mensen al dat antiracistisch gezwets en de hele wereld die daarmee samengaat grondig beu worden, zich van de officiële, politiek correcte retoriek afkeren en elders soelaas zoeken?

 

 

Besluit

 

Er bestaat een banaal soort klaaglijk gezanik dat aan cafétogen te horen valt en in sommige fora van bepaalde kranten te lezen staat. Het berust op onkunde en onbegrip en op een ontevredenheid, die van alle tijden is. Het is de massa waarover Maarten Toonder zijn Heer Bommel liet zeggen dat een massa altijd naar Lemland zoekt waar alles beter is.

Maar er bestaat ook een onderbouwd verzet tegen een politieke en bestuurlijke elite, die niet voldoende getuigt van solidariteit met de gemeenschap waartoe ze behoort. Dat verzet is een uiting van een gezond verlangen naar een authentiek en geëmancipeerd menselijk bestaan en voor deze groep mag het woord populisme niet als scheldwoord gebruikt worden (Abicht, 2012).

Niet alleen is er op die elite veel kritiek mogelijk: ook de wereld zelf waarin we leven en het leven zelf brengen een hoop psychologische en existentiële moeilijkheden. Niet voor niets brengen sommigen de hoge zelfmoordcijfers hiermee in verband.

Mensen verzetten zich tegen een dergelijke wereld, want die ontglipt de modale mens steeds meer hetgeen botst met de gronddoelstellingen van de Verlichting én met een rechtvaardige emancipatie. De ervaring van de machteloosheid komt bovenop de fundamentele zorgelijkheid van het menselijke existentiële tekort, waarover filosofen als Heidegger zo uitvoerig schreven. Het is onbegrijpelijk dat onze elite blind blijkt voor deze existentiële zorgen doch zich intussen kennelijk wentelt in haar eigen comfortabele leven. De krant meldde onlangs dat Karel de Gucht per jaar 125.000 euro blijft ontvangen. De Gucht die elk Vlaams ontvoogdingsstreven zegt te willen bestrijden.

De plebs schamperend populisten noemen is dan ook, in de zin van A. Margalit (2001), onfatsoenlijk.

Wie de oorzaken daarvan wil aanpakken, bijvoorbeeld door te ijveren voor een samenhangende volksgemeenschap waarin iedereen zich met elkaar kan identificeren en daardoor elkaars zorgelijkheden kan dragen – en daarvoor verzet aantekent tegen een ontwrichtende massa-immigratie van vaak gelukzoekers, – op één hoop gooien met de eerste, zanikende groep: dat is volkomen misplaatst.

Deze ‘populisten’ staat integendeel een ander wereldbeeld voor ogen en daarin is geen plaats voor postmoderne mythes zoals superdiversiteit (Vertovec,2007) of het volksafbrekende gezwets van extreemlinks.

 

Niet deze ‘populisten’ zitten fundamenteel fout: men kan hen hooguit onhandigheid verwijten. De ware vijand is het antipopulisme, de elitaire vijanden van de democratie, die daarom met alle krachten die in deze uitgeputte maatschappij nog aanwezig zijn, bestreden moeten worden. Door zoiets te doen toont de democratie, die volgens Spinoza het dichtst bij het natuurrecht staat (Hazard,1990), alvast op één punt haar zin: dat namelijk een volk op gezette tijden het recht in eigen handen kan nemen en de zelfbenoemde elite eruit kan schoppen.

Als deze houding neerkomt op een pleidooi voor populisme, dan ben ik inderdaad een populist.

 

En ik ben er nog trots op ook.

 

 

Jaak Peeters. November 2016