Verkiezingscampagne: correcte informatie?

Het gaat er vreemd aan toe in dat journalistieke wereldje van ons. De “verslaggeving” van de recente verkiezingscampagne – alea iacta est, overigens – maakt het moeilijk om over het beeld van een politiek activistisch journaille heen te kijken. Een media-coryfee zei dat dit de meest gemediatiseerde campagne is die hij al meegemaakt heeft.

Natuurlijk trachten politici de pers in hun voordeel in te zetten. Ervaren politici bespelen de journalisten, zoals deze laatste de eerste bespelen.

 

Zo bezien lijkt alles in evenwicht, maar dat is het niet. Dat komt omdat het tot de taak van de politiek behoort om het publiek voor haar zaak te winnen. Daartoe moet zij gebruik maken van onder meer de mogelijkheden die de media bieden. De taak van de journalistiek daarentegen draagt een heel ander karakter. De pers moet niet overtuigen of zieltjes winnen. De taak van de pers binnen een zich democratisch noemende maatschappij is het informeren van de lezer of kijker. Natuurlijk mogen journalisten hun oordeel uitspreken over de feiten. Ze hebben het recht om politieke standpunten af te wijzen of goed te keuren, net zoals ieder ander burger. Maar als ze zoiets doen, dan mag van hen verwacht worden dat ze hun journalistenpetje even aan de haak hangen en zichzelf opstellen als één van die duizenden geëngageerde burgers, die zich al dan niet terecht zorgen maken over de gang van zaken. Journalisten zouden overigens in hun handjes moeten wrijven omdat ze in een bevoorrechte positie verkeren als ze hun eigen politieke mening willen ventileren: de modale burger heeft heus niet zo makkelijk toegang tot de kolommen van de krant. En daarbij gaat de journalistiek zelf niet vrijuit.

Dat besef zou de journalist er nog meer toe moeten aanzetten scherp onderscheid te maken tussen zijn positie als bewust burger en zijn taak als informant van de burger.

 

Hieronder zal ik enkele voorbeelden geven om te laten zien dat dit onderscheid soms ver te zoeken is. Daarbij zwijg ik gewoon over de massieve steun voor ‘Groen’ vanuit de media.

 

Het is kwalijk wanneer de journalist niet alleen de activistische pet opzet, maar nog eens doelbewust zijn taak als informant verknoeit door sommige delen informatie gewoon achter te houden of sommige vragen niet te stellen, waar die elders – al dan niet terecht, dat maakt niet uit – wel gesteld worden.

Alvorens naar de hoofdmoot van mijn argumentatie te gaan, wil ik eerst een tekenend voorbeeld geven.

Waarom heeft niemand uit de journalistieke wereld aan de leider van de communistische Partij van de Arbeid, Peter Mertens, gevraagd of hij en zijn kompanen het klassieke streefdoel van alle communisten overal te wereld hebben afgezworen: de vestiging van de dictatuur van het proletariaat? Want die dictatuur vloekt direct met het principe zelf van de democratie. Het Vlaams Blok kwam zogenaamd om die reden in een cordon terecht. Ik heb geen enkele journalist de vraag weten stellen. Ik heb ze zelf eens gesteld en het antwoord luidde dat het moderne communisme niet langer met het communisme van Marx kon vergeleken worden. Dat was het. Dus ja: het communisme streeft de dictatuur van het proletariaat na. Is mijn conclusie fout? Als een eenvoudige columnist zoiets opmerkt, waarom horen we daar dan niets over vanuit de milieus van ervaren journalisten, die anders zo bedreven blijken in het uithoren – of meer – van politici, vooral als die andere standpunten aankleven dan de journalist zelf? Omdat we allemaal weten dat onze journalistieke wereld meer dan gemiddeld naar links overhelt, valt het niet vol te houden dat het hier om een onschuldige vergetelheid gaat: het is een omissie, een schuldig verzuim, een bewuste weglating. De lezer informeren is wel iets anders.

 

Maar laat me even een heel korte bloemlezing geven over wat alvast mij opgevallen is. Ik twijfel er niet aan dat dit lijstje makkelijk kan worden aangevuld.

 

Iedereen herinnert zich de ophef in verschillende kranten toen Dewever verklaarde dat bij toeneming van de gemiddelde leeftijd zich de noodzaak tot langer werken zou opdringen. De énige krant die min of meer correct de positie van Dewever weergaf was De Tijd, die het langer werken gekoppeld hield aan het ‘bij verdere stijging van de levensduur’. Alle andere kranten ontkoppelden deze twee elementen, zodat het leek alsof Dewever alleen maar opriep tot langer werken. Omdat velen liefst zo vroeg mogelijk met pensioen gaan en dus huiveren voor een langere loopbaan, weet elkeen dat zulke uitspraak Dewever stemmen kost en dat is ongetwijfeld ook gebeurd. Het is allemaal zo manifest, dat het moeilijk wordt om de bewuste bedoeling te ontkennen.

Iets gelijkaardigs ging er om toen kranten ophef maakten over de vraag van diezelfde Dewever aan Francken: “Is uw vliegtuig al vol?” Bedoeld is: vol met illegalen die gerepatrieerd worden. Natuurlijk zat vooral Almaci meteen op haar paard, want ze vond een dergelijke uitspraak uitzinnig slecht, buitennissig en hatelijk. Het leek wel dat Almaci op dat ogenblik het hele bataljon van de journalistiek aanvoerde, want die journalistiek deed alsof ze walgde van de uitspraak van Dewever. Natuurlijk ging het storm weer heel snel liggen, want de vraag van Dewever was en is zo normaal als maar zijn kan. Weer ging het niet om de inhoud van de boodschap die Dewever volgens de betrokken journalist bracht, maar om de sfeer die rondom de partij van Dewever kon worden opgehangen. Het kwam zover dat de journalist die de bewuste uitspraak in een Franstalig medium had uitgebracht, enkele dagen nadien zelf wist mee te delen dat het volgens hem allemaal nog wel meeviel. Denkelijk is hij zelf geschrokken van de overtrokken mediatieke reactie.

Liever dan een smeuïge titel waarin staat dat de ene partijvoorzitter de andere voor paljas uitscheldt, zou ik liever vernemen wat de inhoud van hun discussie was. Ik bleef echter op mijn honger. Ik noem zoiets geen fatsoenlijke journalistiek – ook al hoort gescheld niet. Tenzij ik moet geloven dat het allemaal maar spel is of emocultuur. Dat verkoopt, weet je wel. Het is redelijk dat de grootste partijen het meest ondervraagd worden. Maar laat het dan inhoudelijk zijn.

 

Wie even teruggrijpt stoot op nog wel meer van dergelijke journalistieke exploten.

Ook het Vlaams Belang mocht zijn dosis schuin proza in ontvangst nemen. Bijvoorbeeld doordat radicaal-rechts – voor één keer eens niet “extreemrechts”- telkens weer in verband met Rusland werd gebracht. Rusland zou op vraag van dat radicaal-rechts de verkiezingen in westerse staten beïnvloeden. Niet dat ik eraan denk om die beïnvloeding te ontkennen, maar ik twijfel er niet aan dat er ook in het Westen groepen zijn die dergelijke beïnvloeding op het oog hebben, onder meer de pers zelf.

Het viel op dat op luttele dagen tijds de FPO-affaire in Oostenrijk, de opkomst van Farage in Groot-Brittanië, de uitspraken van Verhofstadt als zou N-VA aan de foute kant van de geschiedenis staan, het wegzetten van Brexit-aanvoerder Johnson in Groot-Britannië als een showman zonder plan, de oproep van Verhofstadt om vooral niet voor het Vlaams Belang te stemmen en de associatie door De Gucht van de nationalisten met het Hitlerisme allemaal tegelijk als één grote lastig door te slikken brok aan de lezer opgevoederd werd.

Zoiets kan gewoon geen toeval zijn.

Oh ja, Jan Segers verklaarde in zijn redactioneel stuk dat de stelling van Dewever over de wettelijke pensioenleeftijd al in 2012 door Van Rompuy “de logica zelf” werd genoemd. Maar wie leest er een redactioneel commentaar? De meeste mensen lezen alleen maar de titels en bladeren vervolgens door naar de sportbladzijden. In de massa van andersgetinte berichten klinkt de uitspraak van Segers daarom als een schriel stemmetje, dat bedoeld is om onopgemerkt te blijven.

 

Is daar geen verzet tegen? Natuurlijk wel. In de talloze blogs en op de sociale media. Maar die werden al langer als Fake News verdacht gemaakt. Ze zijn het regime niet welgevallig.

 

Deze bloemlezing kan volstaan.

 

Het wordt aartsmoeilijk om zich van de indruk te ontdoen dat we te maken hebben met een journalistieke groep die haar eigen politieke voorkeuren niet alleen koestert, maar ze ook wil doordrukken. Ze doet dat door bewuste weglatingen, door uitspraken uit hun verband te halen waardoor een verkeerde indruk ontstaat, door het zwijgen over uitspraken die pertinent onterecht zijn en door het bewust associëren van voor haar ongewenste opvattingen met historische feiten of een externe vijand. Met dat laatste speelt ze onder één hoedje met de bobo’s van de EU, voor wie – met name – Rusland afgeschilderd moet worden als het grote gevaar, terwijl dat land niet eens over de economische mogelijkheden beschikt om een echte oorlog te beginnen. Hier wordt gewoon de klassieke truuk toegepast: om eenheid te scheppen binnen een totaal verdeeld Europa hangt men het beeld van een externe vijand op.

 

Het is allemaal doorzichtig.

Het is meer dan dat: het werkt afstotend. Het jaagt de kiezer, die de manipulatie best wel doorziet en het zo stilaan beu wordt, naar die vermaledijde populisten – diegenen die door het journaille tot protoype van de politieke slechtheid werden verheven. Of het maakt hem apathisch, omdat de pers nalaat om de belangrijke dingen die de kiezer echt aangaan in de verf te zetten.

In de hitte van de strijd waait de essentie nogal eens weg. Maar toch: moet de journalistiek daarin meegaan? Je vraagt je trouwens warempel af of al dat gedebatteer niet op de eerste plaats dient om de media zelf in de verf te zetten. Misschien – héél misschien – zit de journalistiek zélf gevangen in haar eigen journalistieke spelletjes. En is ze elke zin voor zelfkritiek verloren.

 

Het slachtoffer? De democratie, want die ‘draait’ op correcte informatie.

 

Toemaatje:

 

De Europese naties moeten opgaan in een superstaat, zonder dat de bevolking in de gaten heeft wat er aan het gebeuren is. Dit gebeurt stap bij stap, die ieder afzonderlijk als economisch noodzakelijk wordt voorgesteld, maar die samen uiteindelijk en onomkeerbaar naar een Europese federatie leiden. Deze uitspraak wordt toegeschreven aan Jean Monnet.

 

Het vermoeden is gewettigd dat steeds meer mensen echter best wel in de gaten hebben wat er gebeurt. En dat ze mede daarom de omissies van de pers des te scherper aanvoelen.

 

 

 

Jaak Peeters

Mei 2019

Een kritische wetenschappelijke en democratische geest toegepast

Wetenschap vereist een kritische ingesteldheid. Dat wil zeggen: een wetenschapper kijkt heel kritisch toe, zoekt verbanden tussen wat hij waarneemt en tracht die verbanden te verklaren of uit te leggen. Vervolgens zoekt hij uit of de verklaringen die hij vermoedt ook met de feiten in de werkelijkheid kloppen.

Essentieel voor elke wetenschappelijke houding is dus: de kritische geest. Die kritische geest brengt met zich dat elk standpunt, hoe helder ook verwoord, altijd voor voorlopig wordt gehouden.

Ik geef een voorbeeld.

In de zeventiende en zelfs het begin van de achttiende eeuw was er een algemeen bekende theorie die verklaarde waarom iets brandbaar is. Elke stof zou namelijk een zekere hoeveelheid Flogiston bevatten. Flogiston is datgene wat de brandbaarheid veroorzaakt. Het is geurloos, gewichtloos en smaakloos. Dat was een heel heldere, aannemelijke verklaring.

Alleen: ze sloeg de plank kilometers mis. Flogiston bestaat helemaal niet. Dat iets brandt betekent niets anders dan dat die stof zich met zuurstof verbindt.

Zo zie je dat een kritische geest absoluut noodzakelijk is.

 

Natuurlijk geldt die kritische houding niet alleen voor de wetenschap: ze is eigen aan het democratisch samenleven. Een samenleving waarin mensen geen kritiek mogen geven, noemen we dictatoriaal.

 

Welnu: het komt me sterk voor dat ons vanuit een dictatoriale houding een theorie ten aanzien van het klimaat wordt opgedrongen. Dat zou namelijk opwarmen en die opwarming is voor het overgrote deel op het conto van de menselijke activiteit te schrijven. Wie deze leerstelling durft te betwijfelen, wordt immoreel genoemd. Van Ypersele de Strihou meende zelfs dat mensen die het geldende verhaal over het klimaat kritisch bekijken in de gevangenis zouden moeten geworpen worden! Dictatuur in naam van een wetenschappelijk genoemde theorie dus. Stel je voor dat de lieden die destijds betwijfelden of die fameuze Flogiston wel verantwoordelijk kan worden gesteld voor de brandbaarheid van stoffen, in de gevangenis zouden zijn gestopt.

 

Kunnen we een dergelijke dictatoriale houding aanvaarden? Mogen we aanvaarden dat een kritische houding tegenover een opvatting in de sfeer van de moraliteit terecht komt?

Zelf heb ik altijd de democratie verdedigd en heb ik me altijd verzet tegen censuur, politiek correct denken en gelijk welke andere vorm van dictatoriaal gedrag.

Voor schrijver dezes volstaat dit alles om ook inzake de klimaathysterie – want daar lijkt het steeds meer op – mee te helpen ‘tegengas’ te geven.

 

Dat gebeurt door overname en verdere verspreiding van Nieuwsbrief nr 98 van Pjotrs Dwarsliggers, die op 15 april 2019 verscheen.

 

Ik geef de tekst hierna integraal weer.

 

 

Open brief aan de nieuwsredacties van tv, week- en dagbladen
in Vlaanderen en Nederland
Waarde redacties,

Hoe dikwijls kregen uw kijkers of lezers te horen en te lezen dat een klimaatdebat overbodig is, want er is een 97 % wetenschappelijke consensus?

Hoe dikwijls dienden ook de lezers van onze Nieuwsbrief te lezen dat 97 % van de wetenschappers de zienswijze van het VN-IPCC ondersteunen? Dat universiteitsrectoren spijbelende jongeren steunen in hun roep om de dramatische opwarming van de aarde door ‘onze schuld’ te stoppen?

En toegegeven wie zelf niet de minste kennis heeft, is gemakkelijk te overtuigen van een standpunt dat dag na dag wordt herhaald. Zelf hebben we heel dikwijls in onze kennissenkring reacties gehoord die daarnaar verwijzen. Ze beginnen heel dikwijls hun betoog met ‘ik weet het zelf niet maar …’ en vertellen dan net als gehersenspoelde lezers/kijkers ‘dat 97 % van de geleerden toch wel voldoende zijn, en wie ben ik wel om daaraan te durven twijfelen?’

Deze Open Brief schreven we na lezing van een vertaalde versie van de Brief van Noorse academici aan hun premier, Erna Solberg. Ze beginnen hun onderbouwd betoog met de vraag of die consensus wel bestaat. Onderaan deze Open brief vindt u een uittreksel over de consensus.

Geachte hoofdredacteurs en journalisten van tv en geschreven pers,

U verwijst heel terecht naar uw deontologische plichten om uw lezers/kijkers zo goed mogelijk te informeren. Dat u de strijd aangaat met ‘fake nieuws’ en daar heel zeker niet aan meedoet. Dat betekent dat u, zowel individueel als collectief alles in werk stelt om de ontvangen informatie te controleren op zijn juistheid. Check en dubbelcheck heet het in uw eigen jargon.

Wat wij u vragen is eenvoudig: Doet u die check en dubbelcheck ook eens door onderstaande argumenten in verband met de gepleegde misleiding en onwetenschappelijke argumenten inzake de 97 % consensus te controleren op hun juistheid en daarbij vast te stellen dat deze academici ofwel juist ofwel fout zijn.

Wat wij vervolgens durven vragen is dat u uw lezers informeert over deze belangrijke brief en hen in alle openheid de conclusies van uw onderzoek voorlegt. Uw geloofwaardigheid kan er alleen maar bij winnen en u weet dat dit geen overbodige oefening is! Meer zelfs, het is de plichtsgetrouwe toepassing van de deontologische kwaliteitsnorm waar u zo prat op gaat.

Wij vragen alvast onze lezers om deze Open Brief met de argumenten te lezen en deze kenbaar te maken in hun eigen netwerk (vooral politici en journalisten). Zo kunnen we bijdragen tot een debat waar een volwassen democratie een grote nood aan heeft. Zo kunnen we een dam opwerpen tegen de ‘pensée unique’ die in de media overheerst.

Met vriendelijke groeten,

Pjotrs Dwarsliggers

 

Uittreksel Brief Noorse klimaatrealisten aan premier Solberg
(over de 97 % wetenschappelijke consensus)

De 97% consensusclaim is door de media kritiekloos verspreid, alsof alle opwarming door de mens is veroorzaakt. Het cijfer is onder meer afkomstig uit een artikel van John Cook et al (2013): ‘Quantifying the consensus on antropogenic global warming (AGW) in the scientific literature.’ De auteurs hebben 11.944 samenvattingen van artikelen over de wereldwijde klimaatverandering en het broeikaseffect in vier categorieën verdeeld. Van de geraadpleegde samenvattingen bevatten er 7.930 geen expliciete stellingname ten aanzien van AGW. Deze werden terzijde geschoven. In de resterende  artikelen werd wél stelling genomen ten aanzien van AGW, maar in 118 artikelen werd AGW verworpen of betwijfeld. Tegen deze achtergrond concludeerden Cook et al dat 97% van de onderzoekers de AGW ondersteunden.

Het verhaal, dat eigenlijk niet thuis hoort in een serieus klimaatdebat, is grondig onderzocht door Brandon Shollenberger in het artikel: ‘The Climate Wars – the consensus is enforced’, en van Andrew William Montford, in: ‘Fraud, bias and public relations – the 97 % consensus, and its critics’.

Cooks artikel is misleidend. Het is ontoelaatbaar om 7.930 relevante klimaatartikelen te elimineren. Daarenboven blijkt uit Cooks datamateriaal – waarvan inzage aanvankelijk werd geweigerd omdat de computer defect was – dat slechts 41 artikelen de AGW-hypothese onvoorwaardelijk ondersteunden. Ook bleek dat in de groep van 3.896, die schijnbaar de AGW-claim ondersteunde, onderzoekers waren opgenomen die van mening zijn dat de mens slechts 20 tot 30 procent bijdraagt ​​aan het broeikaseffect, evenals een aantal sceptici die geloven dat de menselijke bijdrage slechts een paar procent bedraagt. Een beveiligingsfout op een website onthulde dat het artikel van Cook et al uitsluitend als media-item was bedoeld – en dat was het ook – bestemd voor niet-kritische journalistiek als boodschapper. Kortom, het artikel van Cook et al is manipulatief door van een mug een olifant te maken.

Maar toch duikt het verhaal van de 97% consensus steeds maar weer op in de discussie. Het wordt gebruikt om sceptici de mond te snoeren en hen uit te sluiten van een serieus klimaatdebat. Maar het fungeert ook als alibi voor politieke besluitvorming.

 

Onze voormalige premier, Gro Harlem Brundtland, heeft over klimaatverandering gezegd: ‘Het is immoreel om te twijfelen.’ Maar juist de twijfel is het kenmerk van de wetenschap, terwijl anti-scepsis tot pseudowetenschap leidt. Scepsis en twijfel vereisen vrijheid van meningsuiting en zijn kenmerken van een gezonde democratie.

 

Jaak Peeters

18 April 2019

Moddergooierij

Er is dezer dagen weer veel te doen geweest over rekeningrijden. Ter herinnering: daar is in Vlaanderen al sprake over sinds 2008. In februari 2008 verklaarde Kathleen van Brempt (SPA) dat zij rekeningrijden voor personenwagens niet zag zitten. Vanaf 1 april 2016 kwam er een kilometerheffing voor vrachtwagens. Van Brempt zelf had hiervoor 2010 in gedachten.

In Nederland en elders woedt de discussie al minstens sinds 2005.

 

Een pak mensen noemt het rekeningrijden een verdekte vorm van belasting. Dit als het eerste of belangrijkste oogmerk van de bewindvoerders te zien, lijkt echter overdreven.

Rekeningrijden lijkt namelijk veeleer een methode om via het verhogen van de prijs het autorijden te ontmoedigen. Zoiets als het verhogen van de prijs van de dieselbrandstof om mensen ertoe aan te zetten elektrische wagens te kopen.

De beoordeling of dit een goede methode is om het fileprobleem op te lossen valt buiten de bevoegdheid van schrijver dezes, al moeten vele vragen worden gesteld. Misschien zijn we bijvoorbeeld beter af met een bevolkingsdaling door het afremmen van de massieve immigratie die we nu meemaken. Maar dat is dan weer de slechte kant van de geschiedenis. En het zint economen niet, want die kennen alleen de eeuwige groei.

In ieder geval is de vraag legitiem of er überhaupt nog voldoende maatschappelijk draagvlak kàn bestaan voor nog maar eens een belasting in een land dat er prat kan op gaan zo ongeveer de hoogste belastingscoëfficiënt ter wereld te bezitten.

 

Het moet worden toegejuicht dat belastingbetalende kiezers onderling af- en overwegen. Zoiets heet democratie.

 

Maar dan komt het punt.

Zoals bekend was Bart De Wever tot voor enige tijd voorstander van rekeningrijden. Dat is zijn zaak. Sinds enkele dagen weten we dat hij van mening is veranderd. Als U en ik van mening veranderen, kijkt niemand daarvan op. Maar als een vooraanstaand politicus dat doet, dan geeft dat kennelijk aanleiding tot schampere commentaren.

Zo vond de commentator van één van Vlaanderens meest gelezen dagbladen niet beter dan de volgende vraag als titel van zijn stuk te plaatsen: “ Waarom de kilometerheffing even verdwijnt? Bart De Wever heeft schrik van U!”

 

Ten eerste: nogal wiedes dat een politicus “schrik” heeft van de kiezer. Stel je voor dat dit niet zo zou zijn!

Ten tweede: “even verdwijnt”. Iedereen weet dat telkens weer wordt teruggegrepen naar de techniek van de financiële ontrading. Suggereren dat een heffing na verkiezingen toch weer ter sprake zal komen, is dus de al wagenwijd openstaande deur intrappen. Het gemene zit in de suggestie dat een politiek tegenstrever per definitie onbetrouwbaar is. Voor een redacteur die zich tegen populisme beweert te verzetten, is dat bedenkelijk. Dat “politiekers” per definitie onbetrouwbaar zijn, is gewoon cafétoogpraat. Een redacteur moet zo’n ideeën echt niet voeden.

Ten derde: zou het kunnen dat de commentator met veel genoegen gniffelt omdat mede door ‘zijn’ blad een belangrijk partijvoorzitter gedwongen werd zijn mening te herzien? Waarom anders die schamperheid? Het moet wel een heerlijke streling van ’s mans ijdelheid zijn te weten dat hij en zijn mede-schrijvelaars een welbespraakt en ervaren debater gevloerd hebben.

 

Uiteindelijk is de hele zaak een voorbeeld van een non-event. Het ter tafel liggende voorstel blijkt na discussie in de maatschappij niet haalbaar omdat niemand het wil. Ziedaar het resultaat van een democratisch debat. En dus trekt de politicus zijn voorstel in.

Daarmee zou de kous af moeten zijn.

 

Ook als de partij van hun eigen voorkeur voor het naderende electorale verdict staat, zouden redacteuren zich tegen elke vorm van cafetoogpolitiek moeten keren. Want dààr zijn ze radicaal tegen, zo vertellen ze de argeloze lezer toch. Consequent hiermee verwacht die lezer dan ook dat redacteuren baan geven aan de politicus die het volk voor zijn ideeën tracht te winnen in plaats van het achterna te lopen. Of anders verwacht hij tenminste gegronde argumenten die de discussie voeden.

Hier gebeurt in ieder geval iets heel anders. Ze klemmen een politiek tegenstander in een dilemma vast. Stel je voor dat De Wever géén “schrik” zou hebben gehad. Dat rijdt hij zich electoraal te pletter. Ofwel plooit hij voor de volkswil en dan bezondigt hij zich aan dat vermaledijde populisme, dat diezelfde redacteuren eerst opgeklopt hebben. In de beide gevallen kunnen de dames en heren zich achteraf op een gemakkelijke manier verkneukelen.

De redacteur in kwestie had zijn stuk beter een andere titel gegeven.

Dan was hem de verdenking een moddergooier te zijn bespaard gebleven.

 

 

Jaak Peeters

April 2019

 

Populisme wordt een democratische eretitel

Bij de provinciale statenverkiezingen van 20 maart 2019 in Nederland werd het Forum voor Democratie meteen één van de grootste partijen. De partij flirtte zelfs met de eerste plaats. Ze deelde een flinke klap uit aan onder meer de VVD, de partij van premier Rutte.

Thierry Baudet, voorzitter van Forum voor Democratie – afgekort FvD – en zelf gepromoveerd tot wetenschappelijk doctor in de rechten, had zijn campagne opgebouwd rond drie thema’s: directe democratie, beheersing van de immigratie en terugschroeven van de economisch rampzalige klimaatwet.

 

Al bij de exitpols klonk het in de pers over een overwinning van “de rechtspopulistische FvD”, zowel in De Telegraaf, Trouw en NRC als in Het Laatste Nieuws , Knack en zelfs in de meestal beschaafde Tijd. Alleen de Volkskrant was genuanceerder: de redacteur van die krant was zo beleefd er bij te schrijven dat de term ‘rechtspopulisme’ door de tegenstanders van Baudet in de mond worden genomen. De voorstanders noemen FvD ‘de partij van het verzet tegen de gevestigde orde’.

 

In Vlaanderen is FvD misschien nog niet zo goed bekend. Daar zal nu wel verandering in komen.

In het algemeen kun je enige overeenkomst vinden met de beweging van de vermoorde Pim Fortuyn, wiens dood door Chris Dusauchoit werd toegejuicht (“Nog twintig te gaan”). De genaamde Dusauchoit werd door het gerecht nooit lastig gevallen.

 

FvD wil de invoering van het bindende referendum. De partij wil een einde maken aan de heerschappij van de zogeheten partijprogramma’s. FvD staat kritisch tegenover een Europese superstaat, een Europees leger en het Europese immigratie- en asielbeleid. FvD verzet zich ook tegen de klimaathysterie, die Nederland op 500 tot 1000 miljard euro zou te staan komen.

 

Voor de gewone, modale burgers, zoals schrijver dezes, klinken al deze punten helemaal niet zo abstract of extremistisch – integendeel: ze lijken de redelijkheid zelve.

 

De eis naar meer betekenisvolle inspraak of invloed van de burger in het landsbeleid is een door-en-door democratische eis. Ze verwijst naar de Griekse burgers die op de Atheense agora discussieerden over oorlog en vrede. Of naar de stemmingen bij handopsteking bij de volksvergaderingen in de Zwitserse kantons.

Is daar misschien iets mis mee?

 

Dat Baudet en zijn medestanders een einde willen maken aan de beslissende invloed van partijsanhedrins zal niemand verbazen die de betekenis van het woord particratie kent. We gaan immers kiezen voor een partij. Die boekt dan aanzienlijke winst maar wordt vervolgens door duistere coalitietechnieken buitenspel gezet. We hoeven maar even ‘Ninove’ in herinnering te brengen. Of je krijgt een regeerprogramma waarvoor je niet gekozen hebt. Ik weet om de duivel niet waarom ik zoiets zou moeten goedkeuren.

 

Controle op de immigratie? In mijn Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen heb ik onderzocht wat een staal van Vlamingen denkt over de stelling: “Vlaanderen is het land van de Vlamingen en moet voor hun kinderen behouden blijven”. Ik heb niemand gevonden die daar negatief op antwoordde. Wel maakten enkelen bedenkingen: ze wilden geen extreme houding aannemen. Wie deze materie iets beter kent, weet dat hier het principe van de etniciteit werkzaam is: ons kent ons, onze mensen zijn onze mensen en ons land is ons land. Wie daar van buitenaf in wil komen, kàn dat niet zomaar. Anders wacht ons de totale chaos. Voor die houding vallen vele argumenten aan te voeren, maar begrippen als discriminatie of racisme, waar extreemlinkse politici zoals Almaci en De Vriendt van “Groen” zo gretig mee slingeren, zijn hier volstrekt ongepast.

 

Over Europa – of beter de EU – is al zoveel kritiek geuit, dat ik hier kort kan zijn. Zopas werd bekend dat de EU-commisie het Marrakesjakkoord bindend vindt. Waarom hebben die kerels dat niet in december verteld, toen het moest ondertekend worden? Waarom hebben zij ons, kiezers, onwetend gehouden over hun plannen?

 

Kortom: als de partij van Baudet populistisch is, dan staat het woord populisme voortaan gewoon voor: “ de wil van de modale kiezer”.

 

De media en andere zichzelf tot elite verheffende kringen noemen het involgen van de wensen van de kiezer dus populisme. Ze smijten cafetoogpraat en het verlangen van de kiezers naar een ander, degelijk en doordacht beleid bewust op één grote hoop, alles onder de simplistische maar totaal valse noemer ‘populisme’. Eigenlijk willen ze de medezeggenschap van de kiezer niet echt. Ze willen de macht en verkiezingen zijn voor hen slechts een methode om die macht een schijn van legitimiteit te geven.

Wie dat wil doorbreken is een populist. Stemmen die niet passen in die strategie zijn een “last”(NRC).

 

Wat Baudet doet, is niets anders dan beleid voorstellen dat aansluit bij de wensen van de bevolking.

 

Volgens mij hebben we hier gewoon met die vermaledijde democratie te maken..

Quod erat demonstrandum. Voor zover dat nog hoefde.

 

 

Jaak Peeters

Maart 2018

Klimaathysterie: begrijpelijk, maar niet verstandig.

 

 

Wat weten we met zekerheid over het klimaat en de klimatologische ontwikkeling?

Niet zo heel veel. In ieder geval veel minder dan wat je geneigd bent te geloven als je de stroom aan krantenartikelen over dit onderwerp bekijkt of toekijkt hoevelen er menen het klimaat te moeten ‘redden’ – alsof je het klimaat kunt redden zoals een drenkeling gered wordt.

Wat we zeker weten:

  1. Het klimaat op aarde verandert. Het heeft dat altijd al gedaan en als de geologische of astronomische omstandigheden niet dramatisch veranderen zal het dat altijd blijven doen.
  2. Wordt het warmer? Waarschijnlijk wel. Dat komt ook al omdat de Maunderperiode – de kleine IJstijd – achter de rug is en we nu dus volop naar het hoogtepunt van een interglaciaal gaan.
  3. Door welke factoren wordt een klimaatverandering veroorzaakt? Op de eerste plaats door de zon. Maar eigenlijk gaat het om een hoop factoren en voor de meeste van die factoren is het precieze effect is nog onbegrepen.
  4. Is de activiteit van de mens mee bepalend in de klimaatverandering? Misschien wel, maar door de feiten vernoemd in punt 3 is het onmogelijk te zeggen in welke mate en in welke zin de mens ‘oorzaak’ is van een klimaatverandering.
  5. Moeten we de CO2 uitstoot verminderen? Waarschijnlijk wel, maar misschien wel om àndere redenen.

 

Wie deze dingen op een rijtje zet vraagt zich wanhopig af waar de klimaatopwinding van onze dagen vandaan komt.

Dat een paar tieners, aangevoerd door een exemplaar waarvan geweten is dat ze aan een psychische stoornis lijdt, deze hele opwinding kunnen veroorzaken is weinig waarschijnlijk. Dat sommige politieke partijen de amplitude van de opwinding ten eigen profijte mee opzwepen, weten we allemaal. Dat kranten hun kolommen volgeschreven moeten krijgen, ook.

Maar volstaat dat alles?

Op dit punt aangekomen zullen psychologen wijzen op twee voor de menselijke soort kenmerkende, voornamelijk emotionele gedragsfenomenen.

Ten eerste is er de angst.

Angsten zitten diep in de menselijke ziel verworteld. Eigenlijk beleeft elk levend wezen angst, zij het niet altijd even fel of op dezelfde manier als de mens. Dieren kunnen verlamd raken van angst als ze door een roofdier worden aangevallen. Ze zijn zodanig geparalyseerd dat ze zich als het ware gereed houden om afgemaakt te worden. Alle levende wezens vermijden situaties die hen angst inboezemen en slaan er voor op de vlucht.

De mens heeft een groot voorstellingsvermogen. Het gevolg daarvan is dat angsten vele vormen kunnen aannemen en het aantal situaties dat angst kan oproepen ontieglijk groot is. Daardoor is de angst in het leven van de mens een zo centrale emotie, dat zij het menselijk gedrag bij voortduring kleurt en stuurt.

Angst is een zeer primitieve emotie die alle andere overwegingen tijdelijk stil legt. De menselijke omgang met angst is erg complex. Soms wordt angst zelfs opgezocht. Omdat de angst zo fel is, is de beloning nadien des te groter als de angst overwonnen werd. We geloven dan bijvoorbeeld in de achting van anderen te stijgen. In dezelfde zin zijn mensen bereid soms vreselijke dingen te ondernemen om zich van hun angst te ontdoen. Als volksmenners erin slagen mensen het gevoel te geven dat ze onder hun leiding veilig zijn, dan zijn velen geneigd op de wekroep in te gaan. Daar bestaan voldoende historische voorbeelden van.

Menselijke angsten kunnen ook de vorm van een apocalyptisch eindtijd-denken aannemen. Hier verschijnt het tweede element: de collectiviteit.

Het tweede menselijke fenomeen is dan ook de door -en- door sociale zijnswijze van de mens. Het is bekend dat ons zelfbeeld, datgene wat we over onszelf denken en voelen, op de allereerste plaats bepaald wordt door wat we denken dat anderen over ons denken. Wat anderen doen of laten, is nog veel meer dan we geneigd zijn aan te nemen bepalend voor wat we zelf doen of laten. Als mensen in een zaal opstaan omdat de koning binnenkomt, zullen weinigen de moed hebben om te blijven zitten, hoewel ze het koningschap als instituut fel afwijzen. Ze zullen dan allerlei verklaringen verzinnen om zichzelf ervan te overtuigen dat ze in dit concrete geval hun antiroyalistische afkeer niet hoefden te volgen. Het vereist veel moed om in te gaan tegen het rondom ons geldende gedragspatroon en onze eigen weg te vervolgen. Dat is des te meer het geval omdat deze invloeden voornamelijk onbewust werkzaam zijn. Als iedereen van oordeel lijkt dat een situatie goed is, is het lastig om vol te houden dat dit niet zo is, ook al zijn er voldoende rationele argumenten. Psychologen spreken hier over cognitieve dissonantie: het zich emotioneel en grotendeels onbewust conformeren, omdat de spanning van het afwijkend denken en handelen onverdraaglijk is.

Deze beide verschijnselen, de angst en de psychologische afhankelijkheid van de socii, komen samen om massahysterische verschijnselen te duiden.

 

Het is dus niet de actie van grotendeels onwetende tieners die de klimaathysterie veroorzaakt. Wie naar de 5 punten kijkt waarmee deze bijdrage begon, wordt zelfs sceptisch als hij sommige klimaatwetenschappers de alarmklok hoort luiden. Als het terugdringen van de CO2-uitstoot nodig is, dan is de vraag of we ons niet beter voorbereiden op de klimaatverandering die er hoe dan ook zal komen. Misschien moeten we leren wonen, leven en werken op woonboten en aan maritieme landbouw leren doen. We doen er goed aan om ons los te maken van fossiele brandstoffen. Misschien vanwege de CO2-uitstoot, maar zeker omdat kolen en gas voor onze nakomelingen wel eens levensnoodzakelijke hulpbronnen zouden kunnen zijn. Die stoken wij nu domweg op om onze voeten te verwarmen.

De huidige klimaathysterie is mogelijk geworden omdat de moderne mens veel meer in de greep is van de angst dat hij wil toegeven. De verandering van het klimaat doet hem vrezen dat er een periode van klimatologische onrust zal aanbreken en eigelijk wil hij niets liever dan de rust en de veiligheid van een klimaat dat hij tot nog toe gekend meent te hebben. Hij deinst terug van het onbekende: het boezemt hem angst in. Daarom mag het klimaat niet veranderen.

Omdat de mens tegenwoordig ingebakken zit in informatienetwerken waaraan hij zich niet kan onttrekken, verspreidt de hoger genoemde angst zich als een lopend vuur, aangewakkerd door activistische media die er Gefundenes Fressen in vinden en door politieke agitatoren, die er de kans in zien zichzelf hoger op de politieke ladder te hijsen. Of nog door schooldirecties die denken mee te moeten doen, omdat ze anders leerlingen kunnen verliezen. Maar dat alles is maar mogelijk door de werking van een basisprincipe: we worden angstig omdat we zien dat anderen dat ook zijn. Samen strijden schept dan een gevoel van veiligheid.

Zonder de moderne communicatieve mogelijkheden zou de klimaathysterie veel moeilijker van de grond zijn gekomen. Als de angst voor het onbekende bovendien belichaamd wordt door “onschuldige en onbaatzuchtige” tieners, wordt de strijd tegen deze angsten nog geloofwaardiger.

Maar niet verstandiger.

 

 

Jaak Peeters

Maart 2019

De nieuwe bourgeoisie: de stijders tegen het populisme.

De klimaatbetogingen lijken stilaan buiten adem te raken. Het is een teken aan de wand als men zich al verplicht ziet om kinderen van het basisonderwijs in te zetten om zijn punt te maken. Meteen komt er weer ruimte om over andere dingen te praten dan de onderwerpen waarvan extreemlinks hoopt dat ze haar electorale winst zullen opleveren.

 

In Vlaanderen zullen maar weinigen hem kennen: Hans Goslinga, commentaarschrijver bij het bekende dagblad Trouw. Goslinga is een gevierd columnist. In 2012 kreeg hij de Heldringprijs voor de beste columnist van het jaar.

De politieke voorkeur van Goslinga ligt niet bepaald bij de strekkingen die nogal eens als populisme worden weggezet. Hij verklaart zichzelf tot voorstander van de democratie, maar in Goslinga’s beeldvorming is er geen plaats voor figuren als Trump, Baudet of Wilders.

Die voorkeur speelde zeker op de achtergrond toen hij in november 2018 een artikel publiceerde, waarin hij wees op de ‘populistische’ gevaren van de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester – een project waarmee het Nederlandse parlement op dat ogenblik doende was en een idee dat ten onzent ook aanhangers heeft.

Goslinga sluit zich aan bij de Deense politieke ‘wetenchapper’ Moller, die vond dat de directe democratie vooral “outsiders” aan de macht dreigt te brengen. Mensen zoals Trump dus, die Moller – en kennelijk ook Goslinga – ervaart als olifanten in een porseleinwinkel. Volgens de beide heren moet de ware democratie dan ook worden gered en dat betekent de pas afsnijden voor referenda-plegers zoals Thierry Baudet. Want kijk maar eens wat dergelijke abjecte sujetten veroorzaken: de Brexit, godbetert!, die het gevolg was van het optreden van zo’n “outsiders” die gebruik maken van geld, bedrog en misleiding – zo staat het er echt!

De conclusie van Goslinga luidt dat de directe verkiezing van de burgemeester gevaarlijk is omdat ongewenste figuren aan een macht kunnen komen, die ze beter niet in handen krijgen.

En enkele dagen geleden publiceerde diezelfde Goslinga een stuk onder de titel Het is onmogelijk om zowel Jan Salie als Hansje Brinker te vriend te houden: alleen kloek en moedig leiderschap kan ons helpen. Ook hier weer hamert Goslinga op dezelfde spijker: je moet de verwerpelijke “outsiders” niet nalopen.

 

Ik zou nog even kunnen doorgaan, maar ik heb zo het stille vermoeden dat de gewone democraat de haren ten berge beginnen te rijzen.

Je mag mensen niet het recht ontzeggen een politieke voorkeur te hebben, maar het fatsoen legt, dunkt me, toch grenzen op.

 

Natuurlijk draait het allemaal nog maar eens om het gehate populisme. In Sampol – het ‘wetenschappelijke’ politieke tijdschrift van de Vlaamse linkerzijde – van september 2011, geeft ene Teun Pauwels ons zijn wereldschokkende visie op het populisme. Pauwels, die ‘onderzoeker’ is in de politieke wetenschappen aan de ULB, is zo vriendelijk ons uit te leggen welke kenmerken aanwezig moeten zijn om over populisme te kunnen spreken.

Populisten delen, volgens Pauwels, de maatschappij in twee homogene blokken in: het volk versus de elite. Ten tweede: het volk is iets positiefs; de elite is altijd verdacht. Ten derde: volk en elite staan antagonistisch tegenover elkaar. Ten vierde: populisten eisen de beslissende macht op voor het volk, dat immers de grote massa is die alles moet betalen.

Pauwels gaat voor het wetenschappelijk karakter van zijn pleegsel te rade bij een hele reeks ‘wetenschappers’, allemaal te situeren ter linkerzijde van het politieke spectrum.

Ikzelf heb een ander idee over wat een wetenschappelijke werkwijze is. Als je te raden gaat bij de kameraden krijg je vanzelfsprekend altijd bijval.

Linkerzijde van het politieke spectrum? Aangehaald wordt, bijvoorbeeld, de genaamde Mark van de Voorde, de marxistisch georiënteerde ex-hoofdredacteur van het parochieblad. Voor deze man is ook N-VA populistisch, tesamen met Vlaams Belang en LDD.

Och: als een regeringspartij – de grootste van Vlaanderen, nota bene – populistisch is, dan is er, geloof ik, met dat populisme nog niet zo gek veel aan de hand. Al moet er worden bijverteld dat Pauwels zelf het populistisch karakter van N-VA in twijfel trekt – ziedaar het niveau van hun onderlinge ‘wetenschappelijke’ discussies. Volgens hem is De Wever niet de man die zich naar de wil van het volk schikt, maar de leider die het volk voor zijn standpunt probeert te winnen.

Ikzelf dacht dat een goed voorzitter de beide benaderingen moet bundelen omdat politiek altijd een proces van geven en nemen is, maar in het wereldbeeld van Pauwels is dat dus anders.

 

Hier is wel iets opmerkelijks aan de hand: een Nederlands columnist en een erg links gerichte ‘onderzoeker’ omschrijven dezelfde politici met volgens hen dezelfde ideeën als “outsiders” en die vormen een gevaar voor de ware democratie. Zelfs een regeringspartij ontsnapt niet altijd aan dit odium.

Wie vormt er dan géén gevaar? De traditionele partijen, die volgens Pauwels een “volle” ideologie vertegenwoordigen. En vanzelfsprekend de verdedigers zelf van de ware democratie, namelijk zij zelf. En hun mediatieke medestanders.

 

Ik ga niet argumenteren. Het is allemaal te gek om los te lopen. Volgens mij is een democratie wat het is: deimos kratein. De koppen tellen.

 

Alleen één simpele opmerking wil ik nog kwijt: die “volle ideologie” van de socialisten komt toch voort uit het antagonisme van het proletariaat versus de bourgeoisie, geformuleerd door de genaamde Marx, Karl?

 

Zou het kunnen dat de strijders tegen het populisme zichzelf ervaren als een nieuwe bourgeoisie, van wie Marx schreef dat ze plaats moest maken voor het proletariaat?

Dan wordt meteen duidelijk waarom deze nieuwe bourgeoisie zo nijdig inhakt op wat zij zelf populisten noemen.

 

Jaak Peeters

Februari 2019

Over het verband tussen twee opvallende politieke gebeurtenissen in 2018.

Catalonië en Marrakesh

 

Wat hebben de gebeurtenissen in Catalonië en de show in Marrakesh met elkaar te gemeen? Op het eerste gezicht niets. Hoewel. De Catalaanse kwestie is een achterhaalde nationalistische operette – zo luidt alvast een kwalificatie door het nieuwsoortig cultuurmarxisme dat zichzelf van een groene verflaag heeft voorzien. De Marrakesh-affaire is niets anders dan het verzet van mensen die niet mee zijn met de moderne wereld. Het is het verzet door lieden die maar niet begrijpen willen dat de toekomst ligt in een wereldstaat en in een wereldregering. In de beide gevallen gaat om het mensen die handelen vanuit een verkeerd bewustzijn.

Als het zo simpel zou zijn!

 

Wereldregering?

 

De idee van een wereldregering is al heel oud. Men vindt de gedachte al terug bij eerbiedwaardige mensen als Marcus Aurelius en bij verschillende filosofen uit de Oudheid, zoals Theodorus – de leerling van Antisthenes, want er zijn volgens Diogenes Laërtius vele Theodorussen geweest. Die Theodorus verklaarde dat de wereld zijn vaderland was. Ook Diogenes de cynicus – de man van de ton – noemde zich wereldburger. Immanuel Kant voelde zich eerst wereldburger en pas dan staatsburger – omdat hij het wereldburgerschap niet mogelijk achtte en dan maar in een tweede optie koos voor een wereldfederatie van staten.

Vele commentatoren die het pact van Marrakesh in het vizier nemen, zien er een slinkse poging in om een stap naar zo’n wereldregering te zetten. Ze stellen dat een dergelijk pact een verdoken recht doet ontstaan, waarop activistische rechters zich kunnen baseren om het recht op vrije vestiging op een onrechtstreekse manier door te drukken. Een dergelijk recht moet noodzakelijk ook een transnationaal recht in het leven roepen en dat is precies één van de fundamenten waarop een wereldstaat zich kan vestigen. Een dergelijk recht op vrije vestiging bestaat sinds 1993 in de EU: er werd een Europees burgerschap ingesteld en burgers mogen zich in elke staat vrij vestigen. We ondervinden er dagelijks de gevolgen van.

 

Wereldrijken

De geschiedenis bulkt van de pogingen om een rijk van wereldomspannende omvang te vestigen. Herodotos vertelt hoe de Achaeminiden door de Sassaniden werden opgevolgd. Dat werd opgevolgd door het Hellenistische rijk, vervolgens door het Romeinse rijk, het rijk van de Hunnen, het Arabische rijk enzovoorts. Hoewel al deze rijken volgens onze hedendaagse opvattingen niet echt de titel van wereldstaat verdienen, omvatten ze toch veelal ongeveer de hele in die tijd bekende of beschaafde wereld. Hun begrensdheid was vooral het gevolg van de toenmalige beperktheid van de mobiliteit, een euvel dat tegenwoordig vrijwel is weggevallen.

Al die grote imperia hebben één centraal kenmerk gemeen, zonder hetwelk zij ophouden een wereldrijk te zijn: ze voeren over een groot aantal onderscheiden territoria eenzelfde machtsstructuur in, ook al is die soms beperkt tot het onderdrukken van afscheidingsbewegingen en het innen van belastingen ten voordele van de centrale staat.

 

Het fundamenteel malicieuze van imperia: Catalonië

De geschiedenis leert hoe het met grote wereldrijken telkens weer loopt: in het rijk rijzen er regionale bewegingen op die streven naar grotere autonomie. Dat streven wordt onderdrukt, want hun succes zou ook andere regio’s op slechte gedachten kunnen brengen. Zo doende zou het rijk kunnen desintegreren.

Dat is nu precies wat we zien gebeuren in Catalonië. Als we Spanje opvatten als een imperium – wat het in de ogen van vele Castillianen nog steeds is, denk aan de oude Spaanse staatsleuze: una, grande, libre – dan is het Catalaanse streven naar autonomie zo’n voorbeeld van een ongewenst regionalisme. Dat moet voorkomen worden, omdat anders de Basken ook wel eens zin zouden krijgen in die richting op te stappen. Wat dat nu concreet betekent weten we intussen: opsluitingen van wettig verkozen politici, intimideren van kiezers, overnemen van wettelijke instituties en zelfs het vijandig bejegenen van buitenlandse politieke groepen die het regionalisme welgevallig zijn of die openlijk de repressie tegen regionalistische politici afkeuren.

Het Spaanse voorbeeld is geen geval apart, al is het franquisme op zich dat wel.

De EU heeft zowel Vlaanderen als Schotland al afgedreigd door te stellen dat een onafhankelijkheidsverklaring hen buiten de EU zou plaatsen. Dat is moeilijk anders dan als een politiek dreigement op te vatten. Men kan zich afvragen wat er zou gebeuren als de EU een eigen leger zou hebben, dat volledig naar het inzicht van een EU-regering kan ingezet worden. En de EU heeft uitdrukkelijk geweigerd de overtredingen van de mensenrechten door het Spaanse regime af te keuren. Het toont hoe de EU-bonzen écht denken.

Wie naar de geschiedenis kijkt ziet bijvoorbeeld hoe Karel de Grote zijn hele leven lang de Saksen beoorloogd heeft. Hun fout? De weigering om zich aan zijn gezag te onderwerpen.

Men kan lang op die manier doorgaan, maar de teneur is universeel: elk regionalisme wordt al dan niet brutaal onderdrukt.

 

Regionalisme, kleinschaligheid en democratische betrokkenheid.

 

In de orginele groene beweging, zoals die bijvoorbeeld bij pater Versteylen het levenslicht zag, stond kleinschaligheid voorop. Vredelievendheid, ecologie en democratie vormden voor Versteylen één samenhangend geheel.

Zo gek is dat niet, want er zijn nogal wat verbanden te leggen tussen deze drie begrippen. Democratie vereist betrokkenheid, dat wil zeggen: persoonlijk belang wordt verweven met het belang van de gemeenschap. Psychologen zouden zeggen: de individuen identificeren zich met de gemeenschap. Personen achten zich dus mede verantwoordelijk voor het lot van de hele gemeenschap. Als je elkaar ként is het makkelijker zich met elkaar te identificeren: kleinschaligheid is dus voordelig, ook al omdat het efficiënter kan zijn. Bovendien leidt kleinschaligheid tot produceren en kopen in eigen kring, hetgeen ecologisch is. Een centrale gedachte is in ieder geval deze van de samenhorigheid. Maar als je consequent wil zijn, moet je die solidariteit doortrekken naar andere levende wezens en naar mensen aan de andere kant van de planeet.

Zo kom je aan de drie basisbegrippen van een origineel groene beweging: democratie, vrede, ecologie.

 

Betrokkenheid in een wereldstaat?

 

De persoonlijke betrokkenheid waarover in het punt hiervoor sprake is vereist een grote mate van onderlinge herkenbaarheid. Hoe minder herkenbaar mensen voor elkaar zijn, hoe meer simpele psychologische basisprincipes beginnen te werken: mensen die elkaar niet kennen staan in een eerste fase afkerig tegenover elkaar. Dat betekent niet dat ze vijandig tegenover elkaar staan. Wel dat ze eerder afwachtend en onderzoekend ingesteld zijn. Een andere houding is namelijk nogal naïef: wat onbekend is moet immers eerst onderzocht worden, want het onbekende kan gevaarlijk zijn. Dat is een oermechanisme. Het is tegelijk een lelijke sneer in de richting van het linkse postmodernisme: als mensen kritisch staan tegenover vreemden, dan moeten de mensen maar veranderen, vinden zij. Maar de natuur verander je niet.

Het is zelfs mogelijk de hele onderneming van de menselijke wetenschap te grondvesten op de idee dat de mens de gevaren van zijn omgeving wil kennen om ze vervolgens te counteren. Daarmee doet hij in wezen niets anders dan de Vlaming die vragen stelt bij een massale inwijking van mensen uit vreemde culturen.

Het oude gezegde soort zoekt soort is in die zin correct dat mensen geneigd zijn eerder samen te troepen met lieden die ze kennen, omdat ze er gerust in kunnen zijn dat er vanuit die hoek geen gevaar dreigt. Elkeen die iets van evolutionaire psychologie kent zal dit alles beamen. Zelfs in dergelijke omstandigheden is het tot stand brengen van voldoende onderlinge solidariteit en betrokkenheid een hele klus. Men leze er de lezersbrieven in de kranten maar eens op na: daar springt het egoïsme je in het gezicht.

Als we dat alles weten, hoe stelt men zich dan een democratie voor op wereldschaal? In een wereldstaat met 7,5 miljard mensen? Hoe wil men bewerkstelligen dat 7,5 miljard mensen van vaak totaal verschillende aard en cultuur elkaar voldoende gaan vertrouwen en zoveel solidariteit opbrengen dat ze voor elkaar belastingen betalen? Hoe wil men verkrijgen dat ze elke vorm van regionalisme ondergeschikt maken aan die wereldsolidariteit en alle menselijke oerervaringen meteen in de psychologische afvalbak kieperen? Wie schreef het weer: er zal pas een wereldomspannende solidariteit ontstaan als de mensheid met een buitenaardse beschaving wordt geconfronteerd.

Daar komt nog bij dat dergelijke politieke mastodonten noodzakelijk ver af staan van de zorgelijkheden van de concrete mens. Het is gewoon onmogelijk om die concrete zorgen op die grote afstand politiek vorm te geven. Het kàn gewoon niet. Daarom schreef André Suarez ook dat de grote rijken op de maat van de soort zijn, en de kleine op die van het menselijk individu.

Dat is toch vanzelfsprekend? Grote imperia worden bestuurd vanuit één centraal hoofdkwartier. Dat wordt bevolkt door een keur van geselecteerde lieden, die allemaal het belang van het rijk centraal stellen: dat is het minste wat men van hen kan eisen. Anders horen ze niet op die plaats. Er ontstaan grote ‘administraties’ – binnen de EU gaat het om 30 000 personen. Die vinden zichzelf allemaal tot dezelfde categorie behoren. Ook op hen is de hoger aangehaalde zegswijze van toepassing: soort zoekt soort, want ook zij ontsnappen niet aan de wetmatigheden van de menselijke ziel. Ze zullen elkaar opzoeken. Het zal ongemeen veel moeite kosten om zich te identificeren met een onoverzienbare massa van hen onbekende mensen.

Er bestaan in de natuur twee methoden om zichzelf hoog te achten. De eerste is het leveren van een uitzonderlijke prestatie, maar dat is voor weinigen weggelegd. De tweede is het behoren tot een groep van selecte figuren, die duidelijk van de plebejische wereld onderscheiden zijn. Die selecte groep heeft er alle belang bij om haar selecte positie in stand te houden en elke bedreiging van haar bevoorrechte positie af te wenden.

 

 

Terug naar Marrakesh

 

Voor zover Marrakesh een slinkse poging is om zoiets als een wereldstaat te vestigen – zoals sommigen niet zonder grond stellen – is het aan de voorvechters van die wereldstaat om voor de hoger beschreven vraagstukken een werkbare oplossing voor te stellen.

Als ze daar niet in slagen, zijn we voluit gerechtigd hen het Spaanse scenario in het gezicht te werpen: bestrijden van elke vorm van regionalisme of autonomisme.

Och ja, zal men zeggen: ze doen dat nu al, zij het op een wat verdoken wijze. Zij zijn immers toch de verdedigers van de toekomst, van de belangen van de hele wereld, van de ruimdenkendheid, van het rationeel besef? De anderen zijn obscurantisten behept met een verkeerd bewustzijn, vastgeroest in een verouderde denkwijze, waarvan de gevolgen in de geschiedenis ten overvloede op te rapen vallen. En onvermijdelijk valt het scheldwoord bij uitstek: nationalisme. Alsof het streven van de EU-nomenklatura naar eenvormigheid binnen Europa geen nationalisme zou zijn. En alsof datzelfde streven niet eigen zou zijn aan elke wereldstaat.

 

Conclusie

 

In het scenario van Marrakesh gaat het om hetzelfde soort van conflict als in het Catalaanse geval. Of in het geval van Vlaanderen of dat van Schotland.

De waarheid is dat er helemaal geen “nationalisme” hoort afgeschoten – alvast niet zolang dat begrip niet nader wordt bepaald. Wat er in ieder geval en zonder verdere noodzaak tot definiëring op het spel staat is de democratie, de maat van de mens, het belang van de mens. Niet het belang van ‘De Mens’ als abstract begrip, maar het belang van de concrete, individuele, bij zijn eigen gemeenschap betrokken mens. Het belang van kleinschaligheid en van onderlinge betrokkenheid. Wat dromerige uitzonderingen ontkrachten deze stelling niet.

Het is ten andere een vergissing te willen geloven dat betrokken mensen alleen maar of op hun eigen gemeenschap of op de wereld betrokken kunnen zijn. Mensen laten telkens weer zien dat ze zowel staatsburger als wereldburger kunnen zijn.

Het probleem zit dus niet bij de gewone burger.

Het probleem zit bij de ambities en de illusies van een zelfverklaarde elite, die zich boven alles en iedereen verheven waant en meent het recht te hebben in de plaats van anderen en over de hoofden heen de loop van de geschiedenis te mogen bepalen in de illusie dat zij het lot van de planeet in handen hebben. Het probleem zit in de verblinding van die zelfverklaarde elite, die niet bij machte is te luisteren naar wat de gewone mens te zeggen heeft, maar opgesloten zit in het eigen gelijk, gesteund evenwel door lokale geestgenoten, die illusies boven realiteit stellen.

We moeten hen dringend verzoeken eens gewoon beginnen te doen. En te luisteren naar wat ‘het volk’ te zeggen heeft. En ophouden met het gescheld over populisme.

Op dat punt vinden we wat Marrakesh en Catalonië met elkaar verbindt.

 

Bij deze gelegenheid wensen wij al onze lezers een vruchtbaar en gelukkig nieuwjaar.

 

Jaak Peeters

Nieuwjaar 2019

Kritische bedenkingen bij de politiek van inburgering.

Inleiding

 

Hoe kunnen we oordelen over de politiek die thans gevoerd wordt om immigranten in onze maatschappij te integreren – zeg maar: te laten inburgeren? Ondingen zoals het VN-pact over migratie maken deze vraag nijpend.

Wat onder integratie verstaan wordt is soms nogal onduidelijk, maar ik vermoed sterk dat het ongeveer gaat zoals ik hierna vertel.

Van de immigranten wordt verwacht dat ze de wetten en de regels van ons openbare leven leren en zich daaraan houden. Zodoende gedragen ze zich uiterlijk als een geboren lid van de maatschappij.

Onder die maatschappij wordt dan iets heel specifieks verstaan: het gaat dan om wat in het Engels de civil society heet, de burgerlijke maatschappij, de verzameling van staatsburgers, die allen gebonden zijn door dezelfde wetten en plichten. Zoals al gezegd gaat het om uiterlijk zichtbare gedragingen. Wat mensen binnenshuis doen of wat ze echt denken, doet niet terzake. Als immigranten doen wat hen gevraagd wordt, zal dat proces uiteindelijk uitmonden in een herschapen civil society: van een maatschappij die uit naast elkaar staande groepen bestaat is men geëvolueerd naar een maatschappij waarin iedereen dezelfde principes volgt, en wel in hoofdzaak die van de ‘ontvangende’ maatschappij, ook wel Leitkultur genoemd. De onderliggende idee is dat in dat geval een toestand wordt bereikt waarin de spanningen die het gevolg zijn van de sociologische diversiteit onder een kritieke drempel zakken.

Eerst zal ik een heel korte en zeer onvolledige uitstap maken in het gebied van de sociale psychologie. Dat wetenschappelijk gebied is de laatste 50 jaar geëxplodeerd en verschillende wetenschappelijke bevindingen werden bevestigd in modern neurologisch onderzoek.

Aan de hand van de inzichten uit deze excursie zal ik enkele vragen stellen over de officiële integratiepolitiek.

 

Een korte excursie in de moderne sociale psychologie

 

De belangrijkste factoren waarmee mensen in het leven te maken krijgen zijn niet de geologische, klimatologische of zelfs economische omstandigheden. Wat het meest beslissend ons gedrag bepaalt is wat de anderen, de socii, doen – of tenminste: wat wij dénken dat ze doen.

Of we dat nu graag horen of niet: mensen zijn gemeenschapsdieren. Mensen kunnen nooit ontwikkelen tot wat ze zijn zonder de aanwezigheid van anderen. We scheppen onze persoonlijke identiteit in interactie met anderen, “dialogisch”, schrijven sommige filosofen. Een cultuur opbouwen kan al helemaal niemand alleen. De rondom ons levende socii zijn dus sturend voor ons leven.

We leven in groepen en die zijn van velerlei aard. Sommige groepen zijn tijdelijk, zoals de mensen die toevallig samen in de lift zitten. Andere zijn stabieler, zoals een groep van studiegenoten. Sommige van deze groepen hebben een intiem karakter, zoals een gezin; andere groepen zijn los en oppervlakkig, zoals een groep supporters van een plaatselijke jeugdvoetbalclub. We maken allemaal deel uit van kleine groepen, waarvan we de leden bij naam kunnen noemen, maar we delen ook het lidmaatschap van grote groepen, zoals die van een stad of een dorp, de mannelijke bevolking van een land, onze taalgenoten enzovoorts.

Sommige van die groepen zijn zeer expliciet. Ons lidmaatschap van de staatsgemeenschap staat uitdrukkelijk vermeld op onze identiteitskaart. Andere groepen zijn impliciet: we hebben vaak niet eens in de gaten dat we er deel van uitmaken, zoals in het geval van de hoger genoemde groep in de lift.

Toch oefenen al die groepen op ons een invloed uit omdat ze ons gedrag bepalen. Groepsnormen zeggen wat geoorloofd is en wat niet. Als we met anderen in de lift staan, worden we niet intiem zoals in een gezin.

Elke groep wordt gekenmerkt door het bestaan van een aantal regels. Vaak zijn die ongeschreven en ze verschillen soms erg van groep tot groep.

In vele gevallen moet je eigenlijk al ‘officieel lid’ zijn van de groep, alvorens je de finesses van de geldende regels onder ogen kunt krijgen. Die vindt je in een kerngroep, de innerlijke cirkel van intimi, die er zelf van overtuigd zijn dat ze zij het hart van de groep vormen. Wie tot de innerlijke cirkel van de groep behoort, is in de meest letterlijke zin volwaardig lid.

Dit verhaal leert dat als je bij een groep hoort, het altijd zaak is om de regels van die groep te leren en toe te passen. Zo’n regels zijn eigenlijk een soort gedragsscenario’s, die je geacht wordt na te leven of te volgen als lid van de groep. Ze maken je voorspelbaar in het sociale leven.

Omdat we er belang bij hebben dat we elkaars gedrag enigszins kunnen voorspellen, is het belangrijk dat iedereen de rol speelt die hem of haar in de groep werd toegewezen.

Omdat wij allemaal lid zijn van een hele serie groepen en de regels van die groepen allemaal van elkaar verschillen, spelen wij doorheen de dag een hele reeks verschillende rollen, ook al blijven we als persoon altijd dezelfde. Je kunt het leven van een mens dus beschrijven als een verzameling van sociale rollen.

Rollen worden omschreven door normen en regels. Wie uit zijn rol valt mag rekenen op negatieve reacties, tot en met de uitsluiting uit de groep.

Het volstaat echter niet te spreken over lidmaatschap van een groep, het spelen van rollen of het naleven van groepsregels: wie zich niet emotioneel en cognitief met de groep verbonden voelt, houdt het niet lang uit. Hij behoort er dan ook niet echt toe. Ze bindt hem niet als de nood nijpt. Men moet zich met de groep identificeren. Door deze emotionele en cognitieve identificatie verandert men evenwel ook zélf. Dat is zeker het geval bij groepen waarvan het lidmaatschap belangrijk is. Men verinnerlijkt normen uit de groep en gelooft vervolgens dat ze helemaal uit de eigen ziel komen. In andere gevallen kan deze identificatie vager blijven. Lidmaatschap van een groep is daarom ook een emotionele en cognitieve zaak.

Als het lidmaatschap van een groep in tegenstrijd is met wat mensen innerlijk voelen en beleven, ontstaan negatieve gevoelens, die men cognitieve dissonantie noemt. Daar valt niet mee te leven. Dus veranderen mensen hun gedrag en/of hun cognities. Een klassieke methode is de negatieve cognities van de eigen groep weg te rationaliseren met argumenten zoals: “het is het waard” of “ het is het geloof”. Het is minder riskant de eigen opvattingen te veranderen dan de loyauteit van de groep te verliezen.

Tenslotte is uit onderzoek gebleken dat mensen die elkaar als gelijke zien, zich tot elkaar aangetrokken voelen. Mensen gaan ervan uit dat gelijken elkaar meer mogen vertrouwen en ze daardoor minder risico’s lopen. Menselijk sociaal gedrag is dus ook een kwestie van afwegen van baten en kosten. Dat gegeven bepaalt dan mede wat hier nog niet werd aangehaald: de relaties tussen leden van verschillende, onderscheiden groepen.

 

De integratie van immigranten bezien vanuit sociaalpsychologisch perspectief.

Zo is het dus: allen, immigranten en autochtonen, zijn lid van diverse sociaal-psychologische groepen, ook al zijn ze zich dat niet altijd bewust. Elk van die groepen trekt via haar eigen rollen aan onze mouw en eist van ons conformiteit met haar gedragsregels.

De zaak is nu dat wij er in het Westen mettertijd redelijk goed in zijn geslaagd al die verschillende rollen te spelen, zonder dat de groepseisen al te zeer met elkaar in openlijk conflict komen. Dat heeft ons wel een vreselijke godsdienstoorlog gekost, die met de geniale oplossing van Munster, in 1648, opgelost werd door het beroemde adagium: cujus regio, ejus religio. Gelukkig bestonden er toen afzonderlijke staten, waardoor de protestant naar een protestantse en de katholiek naar een katholieke staat kon!

Maar nu hebben we het te maken met een massale immigratie vanuit voornamelijk het Midden-Oosten en vanuit Afrika. Veel van die immigranten, die net al alle andere mensen leden zijn van een hele reeks groepen met hun eigen normen en rollen, komen uit een wereld die grondig verschilt van de onze.

Daarin is nooit zoiets als een Munster 1648 geweest. Het is ons toen gelukt om uit al die groepen waar we lid van zijn er ééntje uit te selecteren, die we vervolgens de dominantie in het openbaar leven hebben toegeschoven, namelijk die groep die wij de burgerlijke maatschappij noemen, of nog: de staatsgemeenschap van burgers. De rollen daarin en de eisen en normen van die maatschappij hebben we met schade en schande geleerd en gaandeweg zijn we de gedragsregels ervan in ons emotioneel en cognitief systeem gaan inbouwen. We zijn het allemaal normaal beginnen te vinden. We hebben geleerd al die andere groepen onder die staatsburgerlijke koepel onder te brengen. Vooral in Afrika wordt het leven echter nog heel sterk door de etnie bepaald en staat de staatsburgerlijke ‘groep’ erg zwak. Soms spreken we – nogal arrogant – over failed states.

 

Het echte integratieprobleem

 

Wij verwachten dus nu dat de immigranten – de term duidt hier op iedereen die uit een andere cultuur komt en hier wil blijven wonen – in onze maatschappij integreren. Dat betekent dat ze op ongeveer dezelfde manier met allerlei groepsregels en dito rollen moeten omgaan als wijzelf, door schade en schande wijs geworden, hebben geleerd.

Velen onder ons geloven daarbij dat het volstaat als de immigranten zich maar naar behoren gedragen volgens de uitwendige regels van de burgerlijke maatschappij

Maar dat is gezichtsbedrog. Zo’n toestand barst van de cognitieve dissonantie.

Ook in onze westerse burgerlijke maatschappij zijn we lid van allerlei impliciete en informele groepen. Alleen is ons lidmaatschap daarvan in de meeste gevallen volkomen verzoenbaar geworden met de rol die we spelen als we ons als staatsburger opstellen. Maar datzelfde geldt niet noodzakelijk voor de immigrant, die vaak uit een failed state komt, waarin de regels en normen van groepen sterker aanspreken dan die van de staatsmaatschappij. Als we vragen dat de immigrant de rol van westers staatsburger op zich neemt, mogen we niet vergeten dat hij ook nog altijd lid is van andere groepen en dat hij (nog) niet geleerd heeft op onze manier met het staatsburgerschap en de rollen van uit zijn cultuur om te gaan.

In algemene zin: dààr, op de plaats waar de cognitieve dissionantie overal voelbaar is, situeert zich naar mijn oordeel het echte integratieprobleem.

 

Nog nader die tegenstrijdigheid.

 

Onze vraag aan de immigrant betekent dus veel meer dan simpelweg het aanvaarden van een Leitkultur: een geheel van westerse burgerlijke waarden en regels die voor alle leden van de maatschappij in gelijke mate gelden. Wat we van hen eisen is dat zij ook de rollen en gedragspatronen van meer impliciete groepen herzien en , net zoals wij ooit deden, deze doen sporen met de eisen van onze burgerlijke maatschappij en eigenlijk hopen we dat zij er zich ooit emotioneel en cognitief – maar liefst zo snel mogelijk – mee identificeren.

Hier wordt voluit het genoemde kernprobleem verder aangesneden: zelfs als ze niet uit een failed state komen, dan nog komen vele immigranten uit een wereld waarin die burgerlijke maatschappij totaal andere vormen heeft aangenomen dan bij ons. Hun burgerlijke maatschappij spoort met de groepsrollen in hun samenleving. Wij zijn inderdaad immers niet de enigen die het conflict onder de verschillende rollen opgelost hebben.

We vergissen ons dus als we denken dat de immigrant slechts een bewuste beslissing moet nemen en als het ware een andere pet op moet zetten. Zoals ik in de excursie heb proberen aan te geven zit het probleem bij groepsgedrag niet zozeer in de uiterlijke vormen, maar in de vaak niet uitgesproken emotionele en cognitieve, verinnerlijkte (en neurologisch zichtbare!) structuren van ons sociaalpsychologisch systeem. We beseffen daarom veelal niet hoe zwaar de eis is die we hen stellen. We vragen noch min noch meer dat ze hun hele sociaalpsychologische hebben en houden, dat ze van in hun kindertijd hebben opgebouwd, op de schop nemen om het vervangen door ons eigen, westers sociaalpsychologisch patroon, tot en met hun visie op het burgerschap toe. Het mag ons niet verbazen dat onze eisen voor vele gewoon te zwaar zijn.

 

Eisen milderen?

 

Is het niet mogelijk om onze eisen te milderen en ons ertoe te beperken dat immigranten zich als personen gedragen die niet te veel openbare last verkopen en hen voor het overige de sociale psychologie te gunnen die ze van jongsaf geleerd hebben?

Dat lijkt de impliciete idee te zijn van politiek van de diversiteit en het multiculturalisme – twee termen die dezelfde werkelijkheid aanwijzen.

Maar zo werkt het dus niet. De psychologie leert ons dat de menselijke psyche een min of meer samenhangend geheel vormt, hetgeen betekent dat wat we uitspoken in de ene rol nooit helemaal los staat van wat we in een andere rol doen. Dat is, nogmaals, minder een probleem van westerlingen onder elkaar, omdat we geleerd hebben op een min of meer geïntegreerde manier met al die soms tegenstrijdige rollen te leven. We hebben er ons emotioneel mee verzoend. En het is ook geen probleem voor de immigrant, zolang die zich in zijn cultuur ophoudt.

Maar de immigrant komt terecht in een andere cultuur. En dan is de tegenstrijdigheid niet te vermijden.

Als de gevraagde rollen te ver uit elkaar liggen (of dat zo ervaren wordt), dan botsen die verschillende rollen, er onstaat een innerlijk conflict en dergelijke conflicten vallen niet te verdragen. Ze kunnen leiden tot ziektebeelden of, wat we vaak zien, tot afwijkend of baldadig gedrag. Ze leiden tot vermijdingsgedrag, tot opstandigheid of wraakgedrag of nog tot radicalisme.

 

Een verscheurende keuze

 

Waarom sluit de immigrant zich niet radicaal aan bij de nieuwe maatschappij? Waarom is het voor sommige immigranten zo moeilijk om de oude gewaden af te werpen en nieuwe groepsaanhorigheden aan te nemen? Tenslotte moet er voor sommige belangrijke groepsaanhorigheden maar weinig veranderd worden: het gezin, de opvoeding, de vriendenclubs. Die blijven toch grotendeels hetzelfde? Alweer vergissen we ons. We moeten ons eens afvragen hoelang het lijstje van groepen waarvan immigranten ongewijzigd deel van kunnen blijven uitmaken zijn kan, zonder te botsen met de gedragsregels van onze westerse burgerlijke maatschappij. Dat valt namelijk flink tegen. Neem het gezin. In ons westers patroon zijn man en vrouw gelijkwaardig. Dat is op vele manieren juridisch geregeld en we ervaren het emotioneel ook zo. Het is toch niet overdreven te zeggen dat dit helemaal anders ligt bij vele immigranten – en dat geldt niet alleen voor moslims? En ook die andere verhouding tussen mannen en vrouwen zit bij hen emotioneel vastgeroest. Nog een voorbeeld: de opvoeding. Bij ons westerlingen hechten we veel belang aan de school, waar de kinderen kennis opdoen die ze later nodig hebben. Maar wat doe je als je ervan overtuigd bent dat alles wat je moet weten al in een heilig boek geschreven staat? De school is ook meer dan een instituut voor kennisoverdracht. In de school vindt socialisatie plaats: kinderen leren een hoop regels, normen gedragsprincipes en rollen terwijl ze de school doorlopen. Die rollen veranderen naarmate de kinderen ouder worden en hun volwassenheid naderen. De school helpt hen om de verandering in hun rollen in hun emotioneel en cognitief systeem te verwerken. Maar ook hier weer rijst de vraag: welke rollen en normen zullen dat zijn? Die van de autochtone maatschappij of hun eigen, traditionele rollen? Laten we niet vergeten dat we de kinderen – die afhankelijk zijn van hun ouders – doen botsen met sommige opvattingen en voorkeuren van hun ouders. Hoe zal zo’n conflict uitdraaien? Cognitieve dissonantie kan er toe leiden dat alles wat de eigen traditionele immigrantengroep gelijk geeft overbeklemtoond wordt.

En als de eigen maatschappelijke rollen een sterke indruk geven, bijvoorbeeld omdat er heel veel immigranten zijn, wordt de keuze verscheurend.

 

De verlichting

Laten we nog concreter worden. Het is bekend dat Azië, Afrika en Zuid-Amerika niet ons westers individualisme delen. In vele gevallen kennen zij onze Verlichting zelfs niet. Immanuel Kant schreef in zijn beroemd essay Wat is Verlichting: “Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft…( Sapere Aude! Heb de moed om je van je eigen verstand te bedienen, dat is de zinsspreuk van de Verlichting.” We kunnen onmogelijk het duidelijk individualistisch karakter van wat Kant Verlichting noemt ontkennen: elk verlicht mens moet zélf nadenken en zich niet door anderen op sleeptouw laten nemen. De menselijke persoon staat alleen voor de opdracht om zich als verlicht mens te gedragen en is daar persoonlijk voor verantwoordelijk.

De kwestie is nu dat deze individualistische visie niet door alle volkeren gedeeld wordt en dus ook niet door een belangrijk deel van de immigranten. Volgens prof. Triandis berust zelfs het basisverschil tussen culturen precies op die dimensie individualisme versus collectivisme.

Zo is bekend dat de modale Aziaat veel meer gewicht geeft aan de meningen in de groep waartoe hij behoort en minder de neiging voelt om zich daarin te isoleren. Voor vele Aziaten is ‘het zelf’ slechts een deel van een groter geheel en zo is het ook voor vele Afrikanen.

Maar ook in een andere zin is onze Verlichting niet universeel. In de Islamwereld, zo vertelt de Iraëlische historicus Harari, geldt de regel dat de vrouw het eigendom is van de man. Als een vrouw verkracht wordt is het niet de vrouw die schadeloos moet worden gesteld, maar de man, wiens ‘eigendom’ beschadigd werd. Miljoenen moslims zijn van die gedachte doordrongen. Zelf aanhoorde ik het verhaal van dr Haverans, de latere hoofdgeneesheer van een streekziekenhuis die als jonge arts in de toenmalige Belgische Congo in de brousse kreupele kinderen ging opereren. Daarbij kreeg dr Haverans de boodschap toch zoveel tijd en moeite niet in kreupelen te stoppen en ze maar te laten doodgaan.

De waarheid is dat wij, Westerlingen, er enkele honderden jaren over hebben gedaan om uit te komen bij onze individualistische versie van Verlichting, waarvan de principes nu ons sociaal gedrag helemaal doortrekken. Het is niet redelijk te verwachten dat lieden uit andere culturele kringen, die deze vorm van Verlichting niet hebben meegemaakt, hun ‘achterstand’ binnen één generatie kunnen inlopen.

Dit is een ernstig probleem in het kader van de hier bedoelde integratie. Wij vragen een conformering aan onze regels die zo groot is, dat ze voor sommige culturen afstotend werkt en die maakt dat het makkelijker en emotioneel-cognitief eenvoudiger en minder energie vergt om in onze maatschappij te doen alsof, maar intussen gewoon in de eigen kring de oude rollen voort te zetten.

 

Onwilligen

 

Immigranten maken vaak deel uit van een al bestaande, soms trotse groep, zoals de Berbers in Antwerpen. Over deze laatste groep was onlangs nogal wat te doen, toen een burgemeester verklaarde dat deze Berbers een gesloten, moeilijk toegankelijke groep vormen. Inderdaad: zij zitten straf verankerd in sociale patronen en groepsnormen van impliciete en expliciete aard. Als zij vervolgens gevraagd worden om de schema’s die zij van bij zijn geboorte hebben aangeleerd gekregen op te geven en mee te gaan met onze westerse maatschappij, dan botsen zij met groepsgenoten, waarvan er sommigen heel onwillig zijn. Die onwilligen behoren dan precies tot die dragende kerngroep van de groepen waartoe ook de immigrant behoort, ze hebben een hoge status en ze hebben dan ook een groot gezag dat emotioneel zwaar doorweegt, ook omdat wat ze eisen heel erg aansluit bij de rollen en patronen die de immigrant van jongsaf geleerd heeft. De rollen en normen die zijn belichamen zijn emotioneel en cognitief veel hechter dan die van de gastmaatschappij. Als bijvoorbeeld Berbers in die omstandigheden nieuwe normen moeten aanvaarden, moet de druk wel heel groot zijn om ze te doen bewegen. Zelfs als er volgens onze westerse opvattingen duidelijke sociaal economische argumenten genoeg zijn om mensen ertoe aan te zetten de westerse rollen te spelen is de kans groot dat ze toch in hun eigen carcan blijven. Uit uitvoerig onderzoek is immers gebleken dat mensen zich tegen elke redelijkheid in conformeren aan de normen en opvattingen van de groep waaraan ze grote waarde hechten. Hier speelt dan in sterke mate het fenomeen dat mensen die elkaar als gelijkend zien, elkaar opzoeken. ‘Soort zoekt soort’, blijkt waar te zijn. Als die ‘soort’ vervolgens gedomineerd wordt door wat hier onwilligen wordt genoemd, krijg je aaneensluiting binnenin de groep, die zich als geheel tegenover de buitenwereld afzet. In sommige gevallen kan dit gegeven bijdragen tot beter begrip van “radicalisering”. Meer externe druk kan uitlopen op meer aaneensluiting binnenin de groep, waarin de leden elkaar voortdurend gelijk geven, hetgeen als een sterke psychologische beloning kan gelden.

 

Een zwakke autochtonie

 

Precies de rechtmatigheid van de druk op immigranten om onze westerse rollen te aanvaarden wordt betwist door de verdedigers van de diversiteit. Het is redelijk te denken dat als de druk vanuit een ontvangende maatschappij met groot overwicht hoog genoeg is, de immigrerende groep uiteindelijk maar wel geleidelijk toch overstag zal gaan, zeker als ze het financieel voordeel ervaren. In het begin is dat conformisme oppervakkig en meer van opportunistische aard, maar gaandeweg verandert dat. Doch als die gastmaatschappij zelf intern verscheurd is, geen eigenwaarde laat zien of geen zelfbewustzijn toont, klinkt haar eis tot inburgering niet erg overtuigend en blijft conformiteit uit. Als de immigranten gewaar worden dat de ontvangende maatschappij helemaal niet zo zeker is van haar stuk, als ze zien dat sommige autochtonen niet écht aandringen op aanpassing – of sommigen onder hen de immigranten bijspringen in hun neiging tot afzonderlijkheid -, zullen zij niet geneigd zijn hun oude eigen identiteit op te geven. Dan ontstaan ideeën over overname van Europa, ideeën die aansluiten op sommige passages in de moslimreligie en wordt de interne cohesie binnen de immigrantengroep nog versterkt.

Onze westerse samenleving is innerlijk te verdeeld en niet genoeg niet weerbaar, ook trouwens niet militair. Wij denken dat we sterk zullen staan als we als Europese volkeren samenbundelen, maar dat is in deze zaak naast de kwestie. Het is een afleidingsmanoever, het afschuiven op iets externs van onze eigen problematiek, een vorm van overigens weinig overtuigdende rationalisatie. Het gaat er namelijk om dat de immigrant met een maatschappij wordt geconfronteerd die duidelijke eisen stelt en dat die maatschappij zich op een dwingende wijze overal rondom hem bevindt, elke dag weer opnieuw.

En laten we maar opletten. Teveel zien we de boodschap van Darwin over het hoofd: de sterkste wint!

Daarom is de praat over multiculturalisme en diversiteit contraproductief. We moeten géén diversiteit nastreven (die is er overigens zo al genoeg!), maar eensgezindheid en wel rondom die waarden waaraan wij zelf eeuwen gelaboreerd hebben. We behoeven ook geen multiculturalisme dat weinig anders is dan multi-etniciteit.

Op dit punt aangekomen moeten we dan de politiek op het matje roepen. Hoe kan je aan de ene kant diversiteit en multiculturalisme prediken, en aan de andere kant toch opkomen voor integratie, als we weten dat zulke integratie faliekant afloopt, tenzij ze ook emotioneel en cognitief is, dat wil zeggen uiteindelijk op assimilatie uitloopt? Als politici die zelf in de cultuurwetenschappen of de sociologie zijn opgeleid ervoor pleiten dat onderscheiden immigrantengroepen hun cultuur en dus hun eigen innerlijke groepsdynamica mogen behouden, begrijpt zelfs de simpelste immigrant meteen dat die integratie-eis een lachertje is.

 

Onderwijs de oplossing?

 

Veel mensen geloven dat de weg langs een degelijk onderwijs loopt. Ze rekenen erop dat de onderdompeling in de school de immigranten zal helpen bij hun integratie. Ze vergeten dat sociaal gedrag in twéé richtingen werkt en dat dus ook de autochtonen veranderen. Je ziet het elke dag: halal-eten, de discussie over de hooddoek…Men kan dat toejuichen of niet, maar feit is dat we ons moeten afvragen of we hiermee niet de weg opgaan die ons wég voert van de verlichting.

Om dezelfde redenen is het onderwijs in de herkomsttaal totaal fout, want dat herbevestigt de aantrekkingskracht van de oorsprongsgroepen. Het is dus een totaal verkeerd signaal. Ook de kinderen zelf blijven lid van een hoop groepen van allochtone aard en worden dus gekneld tussen de normen van hier en die van ginds. Dat is des te meer het geval als in dat onderwijs zelf de rollen en de normen van onze westerse verlichting van binnenuit aangevreten worden.

Het onderwijs kan dus maar weinig doen. De oplossing moet komen van de inschakeling in groepen die hun aard hier ten lande hebben opgebouwd. En van een zelfbewuste autochtonie.

 

Een speciale zaak: etniciteit

 

Gewoonlijk horen we niets of bijna niets over het verschijnsel etniciteit, het besef dat we behoren tot een groep die eenzelfde geografische en biologische oorsprong heeft en die daaruit een eerbiedwaardigheid put, die voortkomt uit een illo tempore, een ver verleden. Dat deze oorsprong voornamelijk verbeeld is maakt niet uit, omdat wat mensen drijft niet de realiteit is, maar datgene wat mensen denken dat er is. Journalisten en opiniemakers schijnen niet te weten dat er zoiets als etniciteit bestaat. Maar die etniciteit is te onzent gewoon ingebakken in onze eigen, sinds eeuwen gegroeide zijnswijze! We merken onze eigen etniciteit niet meer. Immigranten zien die des te beter en zonder een stevige ruggengraat van autochtone zijde valt de eis tot multi-etniciteit vanuit de immigrantengroepen dan ook niet af te weren. Onze blindheid brengt immigranten ertoe ons op die etnische blindheid aan te pakken. Dat draait dan uit op beschuldigingen over racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie. Het voorbeeld daarvan is Abou Jajah en in mindere mate de opkomst van de islampartijen. Hier helpt alleen bewuste keuze voor voorrang van het eigene op het eigen etnische territorium – zonder discussie.

Multi-etniciteit betekent ook: verankerde onverzoenbaarheid van bevolkingsgroepen die zich opsluiten in hun eigen sociaalpsychologische werkelijkheid, het definitieve feitelijke falen van de politiek van integratie. Het levert het ontstaan van diaspora’s op, een versterkte versie van de fenomenen die we zagen toen Erdogan bij ‘onze’ Turken zijn eigen verkiezing kwam bepleiten.

 

Conclusie

Het is dus heel betwistbaar dat de huidige politiek van de simpele integratie, zoals die ons wordt voorgehouden, een oplossing biedt uit de chaos van de immigratie en tot een nieuwe, herschapen stabiele staatsgemeenschap zal voeren. We ontsnappen niet aan het simpele feit dat mensen in hun onderling samenleven wetmatigheden van de sociale psychologie volgen. Die zijn even onontkoombaar als de valwetten van Newton. We komen er dus niet met wat ideologische slogans of wat betogingen voor meer humaniteit. Dat is nutteloze Spielerei. En als we geloven dat we het volstaat dat immigranten zich bij onze Leitkultuur neerleggen, vragen we van hen pure abdicatie tegenover een cultuur waarvan ze dikwijls denken dat die dat gewoon niet verdient.

Psychologisch is dat niet verstandig.

Het is duidelijk dat het VN-pact over migratie hier feestelijk omheen zeilt. En dus grotendeels naast de kwestie is. Dit pact biedt bovendien te veel het uitzicht op een massalere immigratiegolf.

In dat geval houden we het niet.

 

Jaak Peeters

December 2018

Afschakelplan: de vragen van een simpele leek

In november wellicht zullen een aantal gemeenten of straten zonder stroom komen te zitten. Dat is het gevolg van dringende onderhoudswerken aan de kernreactoren.

Ik ben maar een leek. Mijn kennis van de chemie reikt niet veel verder dan wat in het middelbaar onderwijs werd aangeleerd en voorts nog wat literatuur achteraf, vanwege persoonlijke belangstelling. Van de relativiteitstheorie heb ik nooit veel begrepen, behalve dat energie en materie eigenlijk hetzelfde zijn.

Mijn kennis van kernenergie is zo mogelijk nog belabberder. Ik weet dat er twee mogelijke vormen van kernenergie bestaan: de splijting, waarbij uranium of thorium de splijtstof is en fusie. Ik weet ook dat er alleen splijtingsreactoren in werking zijn en dat de thoriumreactoren weliswaar kunnen werken, maar voor generaals niet interessant zijn omdat je er niet zo goed splijtstof voor kernbommen mee kunt maken. En fusie-energie: in Cadarache in Zuid-Frankrijk werken ze aan zo’n reactor. Hij is nog niet half af en heeft inmiddels al zo’n 45 miljard Eur. gekost. Als hij ooit af raakt, moet hij getest worden en moet men nog leren hoe commercieel te draaien, want zoals het er nu uit ziet zal Doel 4 nog altijd 1000 keer meer energie voortbrengen.

Ik vraag me af hoeveel die fusie-energie uiteindelijk zal kosten.

We zullen onze baas opslag moeten vragen, vrees ik.

Omdat het in dit land soms niet genoeg of veel te veel waait en de zon maar schijnt als ze daar zin in heeft, en omdat hier geen bergen zijn waar je stuwdammen kunt aanleggen, moet je niet teveel op ‘natuurlijke’ energiebronnen rekenen.

Om in onze misschien wel bovenmatige energiebehoefte te voorzien hebben we dus maar twee mogelijkheden. Of fossiele brandstoffen opstoken, of onze diepvriezer laten draaien op stroom uit een kernreactor.

Omdat fossiele brandstoffen stoken veel CO2 in de lucht jaagt, en omdat dat CO2-gehalte moet dalen om de rampen te voorkomen die sommigen ons voorspellen, blijft er eigenlijk maar één manier over om energie op te wekken: kernenergie, waarbij de keuze is tussen uraniumreactoren of thoriuminstallaties.

Op dit punt aangekomen worden de lieden die zich groen noemen plotsklaps wakker.

Kernenergie? “Over mijn dood lijk!”.

Nochtans laten de voorstanders van kernenergie duidelijk zien dat precies die kernenergie de uitstoot van CO2 omlaag kan halen. Dat is toch in de kaart van de groenen? Maar zo hebben die dat niet begrepen. De CO2 moet omlaag, maar van kernenergie kan geen sprake zijn.

Het is een raadsel, die afkeer van groenen voor kernenergie. Het lijkt er sterk op dat het woordje atoom volstaat om de meerderheid van de groenen de muren op te jagen.

De nuchtere, onwetende leek in me kruipt alvast niet mee de muur op.

Kijk: we draaien al veertig jaar op atoomenergie. En ja, er zijn ongevallen gebeurd met kerncentrales: in Harrisburg, in Chernobyl en onlangs in Fukosjima. Alvast over deze laatste weten we dat de doden er niet het gevolg zijn van mankementen in de centrale zelf, maar veroorzaakt werden door een zware aardbeving en een daarop volgende tsunami. Maar weet men ook dat alle andere alternatieven voor nucleaire energie zowat 100 maal méér ongevallen tot gevolg hebben?Het is niet de eerste keer dat een stuwdam doorbreekt en de ramp met de Titanic kostte ook enkele duizenden het leven. Dan maar geen stuwdammen meer en zeker geen plezierreizen?

 

De leek in me heeft nu toch enkele vragen.

Is die atomofobie niet een beetje te hysterisch? Lijkt het niet op de angst voor de demonen van de nacht of voor de dwaallichtjes in een vochtig donker bos? Beseffen groenen wel dat àlle natuurprocessen per slot van rekening terug te voeren vallen op de inwerking op elkaar van atomen en de ‘onderdelen’ ervan? Dat heb ik tenminste onthouden uit de lessen van het middelbaar onderwijs. Radiostraling zelf is echt niet gereserveerd tot de site waar een kernbom ontploft is of die van een kernenergiecentrale. Straling is er overal rondom ons, in de ruimte en de bodem incluis. De zon is één kernreactor. Moeten we daar dan opgewonden om beginnen te krijsen?

 

Zeer zeker moeten we het gevaar niet opzoeken. Maar als ik zie hoe roekeloos mensen door het verkeer razen en de 70-km per uur-regel feestelijk aan hun laars lappen, of GSM-men op de linkerrijstrook van de snelweg, dan vraag ik me af waar het grootste risico ligt: in een goed beveiligde en onderhouden kerncentrale of in een slordig verkeersgedrag.

 

Er blijven tenslotte in dit hele verhaal maar twee vragen over.

Een: willen we energie zonder noembare CO2 uitstoot? Dan moeten we kiezen voor kernenergie, waarbij we ons misschien veel meer op de thoriumtechnologie moeten richten. Want met de remedies van onze groene jongens staan ons nog veel afschakelingen te wachten.

En, twee, als we voor die kernergie kiezen, zijn we dan ook bereid die centrales gepast te onderhouden en bijtijds te vervangen?

Want onze centrales waren 15 jaar geleden al versleten of door betonrot aangetast. En het duurt jaren om een nieuwe te bouwen.

Maar om sentimentele redenen hebben groenen – en de anderen vanuit hun angst om stemmen aan groen te verliezen-, nagelaten te doen wat er moest gebeuren.

En nu zit de simpele leek die ik ben binnenkort met een diepvriezer vol rotte eetwaren, die hij nochtans met veel zorg en zonder bespuitingen gewonnen heeft en opgeslagen.

Afschakelplannen?

Ik denk dat de groenen met hun atomofobie me wat uit te leggen hebben.

 

Jaak Peeters

September 2018

 

De ideologische (burger)oorlog. Pleidooi voor een opstand van de normalen.

 

Zopas schreef Derk-Jan Eppink een opiniestuk over de politieke ontwikkelingen in Europa. Zoals bekend beginnen de Gutmenschen zowat overal in ons continent enigszins in paniek te raken. Voor een goed begrip: Gutmenschen zijn lieden die van de wereld een paradijs willen maken en die ervan overtuigd zijn dat onze voorouders er niks van hebben gebakken en dat, bijgevolg, zowat alles wat onze voorgangers ons aangeleverd hebben op de schop moet. Op zich kàn men zoiets denken – al lijkt dat een nogal fanatieke manier van denken – maar daar houdt het niet bij op, want die lieden die de ultieme revolutie van de toekomstige maatschappelijke perfectie – ook “progressiviteit” genoemd – niet wensen mee te prediken, moeten worden verdreven, onmachtig gemaakt en politiek en ideologisch uitgeschakeld en, als dat niet meteen lukt, in ieder geval gediaboliseerd.

 

Dus: de genoemde Derk-Jan Eppink schreef een opiniestuk waarin hij uitlegt dat in zowat heel Europa het midden verwasemt en de uitersten zich versterken, zowel links als rechts, en dat links vreest dat het door rechts de pas wordt afgesneden omdat het overal de electorale wind in de zeilen heeft. Vandaar hun lichte paniek, aangezien de rechtse haring beter blijkt te braden dan de linkse.

Uit zo’n conflict kan niets goeds voortkomen is Eppinks conclusie, en wie zal hem daarin ongelijk geven?

 

Mijn standpunt is dat die verdamping van het midden niet alleen een feit is en dat de verharding van de uiteinden dat niet minder is, doch dat een en ander steeds meer op een heuse ideologische oorlog begint te lijken. Omdat die zich binnen de hele maatschappij afspeelt en iedereen schijnt aan te steken, doemt het begrip ‘burgeroorlog’ op. Niet dat deze burgeroorlog met geweren en messen wordt uitgevochten – tenminste: nog niet – maar niettemin schijnt het me steeds meer toe dat we in een heuse staat van oorlog leven.

 

Het spel wordt namelijk steenhard gespeeld. Dat bleek dezer dagen nog maar eens uit de manier waarop de Gutmenschen van alle kleuren en obediënties de jongelingen van Schild en vrienden als stinkende gal hebben uitgebraakt. Terwijl Europa ons – ongevraagd trouwens, zoals dat meestal gaat als het uit die hoek komt – allerlei “verordeningen” oplegt die ons dwingen uiterst secuur om te springen met de principes van de privacy, staat de foto van de voorzitter van de genoemde Schild- en vriendenclub doodleuk met naam en toenaam in zowat alle weldenkende kranten afgedrukt. Niet één keer, maar dagenlang, keer op keer, bij voortdurende en onafgebroken herhaling. Meer zelfs: de pers presteert het een foto van een jongeman uit die groep samen met een foto van Hitler af te drukken. Als voorbeeld van wat tegenwoordig framing heet, maar in het Nederlands ‘bedrieglijk opzet’ moet heten, kan dat tellen.

Wat die jongelui verweten wordt? Daarop te antwoorden wordt een hele klus, want niemand weet wat hun ideologie eigenlijk precies is, behalve dat ze Vlaamsbewust zijn en hechten aan traditionele Vlaamse waarden. Maar dat kan de pret niet bederven: de journalistieke bloedhonden van de BRT hebben de zaak in hun uitzending “geduid” en nu hoort iedereen in het koor mee te huilen en de vleesgeworden slechtheid uit te spuwen. De universiteit van Gent – horresco referens – beet de spits af en gooide de betrokken voorzitter, die student is, meteen van de rol.

De Vlaamse jeugdraad schrapte het lidmaatschap van leden van Schild en vrienden. De morele druk is zo groot dat zelfs jonge kandidaat-gemeenteraadsleden zich gedwongen achtten zich uit de kieslijst terug te trekken.

Werd er ook iets bewezen? Is er enig bewijs dat die gasten een wet hebben overtreden? Dat is nog niet bekend, want het gerecht moet zijn onderzoek nog beginnen.

Niettemin zijn die jongelui nu al veroordeeld en, in het geval van de voorzitter van de groep, voor het leven getekend – ook zijn familie trouwens.

Maar nogmaals: dat kan de pret niet bederven, want het bruine gevaar dat de progressieve droom van de ideale wereld bedreigde werd weer eens uitgeroeid.

Althans: zo denken de Gutmenschen.

Intussen blijkt dus dat in zowat heel Europa extreemrechts – voor Gutmenschen is iedereen die hun mening niet deelt per definitie extreemrechts of tenminste populistisch – in opmars is.

Voorlopig kan de kanker nog ingedijkt worden: men smeedt overal de meest onmogelijke, onstabiele en veelal onwerkbare coalities, om toch maar te verhinderen dat extreemrechts aan de macht komt. Dat met name Oostenrijk bewijst dat het met dat extreemrechtse gevaar helemaal niet zo’n vaart loopt wordt voor het gemak even vergeten.

 

Het houdt niet op bij de ‘ontmaskering’ van een onoirbaar geachte jongerengroep.

Een staatssecretaris die niet het beleid voert dat de Gutmenschen welgevallig is wordt belaagd door rode advocaten, die telkens weer een nieuwe procedure beginnen wanneer ze door de geëigende rechterlijke instantie teruggefloten werden. Kwestie van zoveel mogelijk stokken in de wielen te steken van een bewindsman die hen niet aanstaat.

En als dat soort spelletjes nog niet volstaat, verhinderen communistische agitatoren de man in een universitaire collegezaal het woord te voeren.

De Gutmenschen zijn immers grote voorstanders van de vrijheid van meningsuiting, maar alleen als het hun mening is.

 

Erger is dat ook de EU de strijd voor de Heerlijke Nieuwe Wereld schijnt te hebben aangevat, weliswaar verpakt als de strijd tegen gevaarlijk nieuws.

De EU-commissie neemt zich namelijk voor om ‘terroristische’ boodschappen op het internet en de sociale media te bestrijden. Of ze daartoe enige bevoegdheid heeft? Dat zal euronationalisten en beroepscynici zoals de genaamde Guido Verhofstadt een zorg wezen! Ik alvast herinner me niet dat de toekenning van een dergelijke bevoegdheid ooit onderwerp van verkiezingen was. Dus hebben de dames en heren zich die bevoegdheid toegeëigend. Ziedaar de moderne Europese democratie – al vind ik dat die veel te veel kost voor wat wij er als burgers voor in de plaats krijgen.

De EU-Commissie zegt al langer met internetverantwoordelijken samen te werken om haatboodschappen te weren.

Mogen wij alstublieft ook weten wat dat is: een haatboodschap? Als ik zeg dat ik België weg wens, doe ik dan een haatdragende uitspraak? In mijn persoonlijk geval zal het voor de hoge heren wel niet de moeite wezen om zich om mijn uitspraak zorgen te maken, maar wat te denken over het lot van Catalanen, wier voormannen nog altijd illegaal in de gevangenis zitten? Oproepen om de Spaanse staat tot betere gedachten te brengen wordt door deze laatste immers als rebellie opgevat en is oproepen tot rebellie niet gevaarlijk of zelfs getuigend van haat?

Maar geen zorg hoor: de strijd tegen haatboodschappen is bedoeld om tegen autochtonen gevoerd te worden. Zo interpreteer ik het antwoord op de vraag die ik zelf ooit aan de voorgangers van het huidige Unia stelde…

De morele bekommernis van de Gutmenschen gaat immers één enkele richting uit. Helaas is dat niet de richting die wijst naar de modale, autochtone Vlaming, Nederlander, Duitser of Zweed.

Maar nu even terug naar die EU-Commissie. Die beweert nu dat ze de strijd wil aangaan tegen terroristische boodschappen.

Moet ik daar nu mee lachen of moet ik beginnen te schreien?

Ten eerste: de bazen van Facebook worden geacht ongewenste boodschappen te verwijderen. Heuh? Hebben die kerels een gerechtelijke bevoegdheid? Hebben zij het recht te oordelen over de onwenselijkheid van een boodschap, of, beter nog: hebben zij het recht om mensen te sanctioneren? Met welk mandaat? Dat van de Europese Commissie?

Bovendien acht ik het onwaarschijnlijk dat het terrorisme doeltreffend kan bestreden worden door meningsuiting te censureren. Welke kandidaat-terrorist zal in ’t lang en in ‘t breed verkondigen dat hij zinnens is een aanslag te plegen? En, ten derde, biedt niet elk doorsneeboek voor scheikunde het recept hoe je een ontplofbare stof kunt maken? Moeten die boeken allemaal verboden worden?

Dit is toch te zot om los te lopen!

Ik kan niet geloven dat men in de milieus van die EU-Commissie de onzinnigheid van hun voorstellen zelf niet inziet. Daarom denk ik dat de EU-actie niet is gericht tegen potentiële terroristen, doch wel bedoeld is om de autochtone bevolking te muilbanden.

 

Ik zal kort en duidelijk zijn: we schuiven op in de richting van een ideologisch totalitarisme en de EU, een groot deel van de media en allerlei instanties doen daar bewust of onbewust aan mee.

De teneur is overal dezelfde: elk verzet tegen de utopische droomwereld van de Gutmenschen moet worden gesmoord.

 

Laten we ons niet vergissen!

 

Totalitarisme wordt gemakkelijk verstaan als het optreden van een tirannieke regering, maar Hannah Arendt maakt ons duidelijk dat dit helemaal niet het geval is. “De onderdanen van een totalitair regime zijn geworpen en gevangen in het proces van de natuur of de geschiedenis, en veroordeeld om de beweging ervan te versnellen”, zo schrijft Arendt woordelijk. Zij kon in die jaren niet weten hoe onze EU-wereld er in 2018 uit zou zien. Vandaag moeten we zeggen dat de Europeanen zijn opgenomen in een totalitair-wordend regime dat zich ontwikkelt volgens de wetmatigheden van een ideologische denkwijze, die door de protagonisten ervan als een natuurlijke ontwikkeling wordt opgevat. Die ideologie dient zich aan als een progressie in de richting van de perfecte wereld waar het voor iedereen beter zal zijn, ook al snappen modale mensen en zeker extreemrechtse populisten dat zelf niet. De Gutmenschen zullen dan wel in hun plaats bepalen wat voor goed voor ze is. Wie zich tegen deze ontwikkeling durft te verzetten plaatst zich in de zin van Carl Schmitt buiten de menselijkheid en hoort daarom te belanden in een cordon sanitaire, uitgesloten te worden uit studie, werk of vereningsleven en moet dan maar als paria door het leven gaan. Eigen schuld dikke bult, nietwaar?

 

Het hele verhaal levert een ranzig, goor beeld op.

Er is de afgrond van het ideologische totalitarisme, gefaciliteerd door een ongenaakbare EU.

Er is een vrijheid om alles en nog wat te doen of te bereiken, tot het veranderen van geslacht en het – zoals aangekondigd!- inplanten van een baarmoeder bij mannen. De vrijheid houdt evenwel op zodra de grens van wat de Gutmenschen wenselijk achten wordt bereikt. Schijnvrijheid dus.

De media, die ooit dé kritische geest belichaamden, lijken steeds meer verstrikt in de ideologische netten en laten zich gebruiken bij de vestiging van de ideologische terreur, waarmee ze hun eigenlijke opdracht veronachtzamen. Dat loopt bij nadenkende mensen in de gaten en die laten de pers voor wat ze is, zodat kranten en tijdschriften op zoek moeten naar andere bronnen van inkomsten in ruil voor verloren abonnementen. Maar in plaats van tot inkeer te komen, voelen ze kennelijk de drang om nog harder op de spijker te kloppen.

Op maatschappelijk vlak evolueren we naar versplintering als gevolg van de vestiging van een zogeheten multiculturele maatschappij, waarin bevolkingsgroepen niet met doch naast elkaar leven en de maatschappij daardoor uiteenvalt in afzonderlijke groepen die elkaar vaak diep wantrouwen. Ex-Joegoslavië zou ons moeten leren dat er in dat geval niet veel nodig is om de vlam in de pan te doen slaan en daar zal geen gejammer tegen stigmatisering bij helpen.

Maar de multiculturele maatschappij moet en zal er komen, tot welke prijs dan ook.

Er is tenslotte het effect op de persoonlijke belevingswereld van de modale mens, die veel meer houvast heeft aan wat voorgangers hebben aangebracht dan aan warrige ficties van onrealistische dromers. Hun vroegere waarden worden evenwel bespot; wie eraan gehecht blijkt is oubollig en hoort er niet meer bij – of wordt wetens en willens uitgestoten. De Nieuwe Wereld die ons in vervanging van de vroegere, in millennia gegroeide zekerheden wordt gepresenteerd roept echter onzekerheid en angst op, zoals alles wat nieuw is achterdocht oproept en hij leidt tot desoriëntatie. Bovenop komt de politieke druk die elke afwijkende mening veroordeelt en daardoor de normaal denkende mens met schuldgevoelens opzadelt, omdat hij zich in het opgelegde wereldbeeld niet langer herkent en op den duur gaat geloven dat de fout bij hém zit. Wie zich hiertegen wil verdedigen kan dat alleen door zichzelf in zijn eigen persoonlijke carcan op te sluiten, de tijd te doden door sport en spel of door wat geleuter aan de cafetoog. In werkelijkheid komt hij zodoende terecht in een door niets te doorbreken eenzaamheid, die door de illusies van de games, facebook en instagram nog geïnstitionaliseerd wordt.

Dit wordt de planeet van de dromers.

 

Ik moet het met Eppink eens zijn: dit kan nooit goed aflopen.

 

Tenzij we – we: dat zijn de modale, normale mensen die nu als extreemrechts of populistisch worden weggezet en die nog willen geloven in de waarden die doorheen de eeuwen zijn gegroeid -, tenzij we, zeg ik, de moed bij elkaar rapen en de opstand der normalen uitroepen.

Als dat niet lukt wachten onze nakomelingen de dystopieën waarop àlle utopieën altijd uitlopen, zoals beschreven werd door mensen als Zamjatin, Orwell en Dickinson.

 

 

 

Jaak Peeters

September 2018