Hilde Crevits, de voogdijminister van de Vlaamse vervoersmaatschappij De Lijn, wil het openbaar vervoer stimuleren. Daarmee treedt ze in de voetsporen van al haar voorgangers. Er was er namelijk niet één die zich ooit wat anders heeft voorgenomen.
Maar wat betekent dat eigenlijk?
Wie de moeite neemt om het jaarverslag van De Lijn te lezen krijgt naast een indrukwekkende lijst cijfers en tabellen, tegelijk de ‘missie’ te lezen die De Lijn zichzelf heeft toegeschreven: een slimme reisgezel te zijn voor verplaatsingen in heel Vlaanderen.
Voorts leest men over de mobiliteitsvisie 2020: hoe Vlaanderen beter bereikbaar, gezonder, welvarender te maken?
Deze laatste doelstellingen lijken niet bepaald tot de kernopdracht van een vervoersmaatschappij te behoren. Tenzij men de bijdrage tot de volksgezondheid vanwege het vervoer in het algemeen op het oog heeft. Door bijvoorbeeld de uitstoot van CO2 en roetdeeltjes stelselmatig te verminderen.
Over die welvaart kan men zich nog iets concreets voorstellen. Een goed openbaar vervoer zal, naar men in redelijkheid kan aannemen, inderdaad wel bijdragen aan de toeneming van de welvaart.
Die bereikbaarheid echter: dat is andere peper, waar daar gaat het nu net om.
Los van het feit dat er in de hoofden van het personeel van De Lijn toch wel wat zal moeten veranderen – wat minder staken bijvoorbeeld, en wat minder het oor te luisteren leggen naar de acolieten van den boungd – rijst toch de vraag of zoiets als De Lijn in Vlaanderen überhaupt wel succesvol kàn zijn.
Die vraag komt niet echt niet alleen voort uit de constatering dat de Vlaming een fel partijganger is van de slagzin mijn auto is mijn vrijheid en bijgevolg nog liever per auto naar de bakker om het hoekje rijdt, dan dat per fiets te doen – om maar te zwijgen over het openbaar vervoer.
Die vraag komt ook voort uit een andere simpele constatering: terwijl de bussen en trams in de steden doorgaans wel een redelijke bezetting schijnen te hebben, rijden er legio bussen op het platteland rond zonder één enkele passagier.
Voor de overheid is het vanzelfsprekend de bluts met de buil. Zij wil principieel een zo volwaardig mogelijk aanbod aan openbaar vervoer opzetten. Dat is een hooggestemde doelstelling, maar is die wel haalbaar?
Is die wel haalbaar in het dichtbevolkte, volgebouwde en door lucratieve kortzichtigheid kapotverkavelde Vlaanderen een volwaardig aanbod aan openbaar vervoer uit te bouwen?
Het lijkt er namelijk bijzonder sterk op dat aan de centrale basisvoorwaarde daartoe niet voldaan is.
Openbaar vervoer is geen vervoer op maat, als antwoord op de momentane behoefte van de individuele verplaatser. Openbaar vervoer moet opgevat worden in het kader van een statistische denkwijze. Dat is het ware onderscheid tussen openbaar en individueel vervoer.
Openbaar vervoer kun je slechts met succes en met een redelijke kans op voldoende economisch rendement organiseren, als je erop kunt rekenen dat er gemiddeld genomen voldoende passagiers in de bus zullen zitten.
Welnu: die verwachting kan pas uitkomen op plaatsen waar voldoende mensen dicht bij elkaar wonen. In zo’n dichtbevolkte gebieden kan men ervan uitgaan dat er, gemiddeld genomen, voldoende individuele mensen zijn die van punt A naar punt B willen.
Als de mensen verspreid wonen bereik je nooit de concentratie die nodig is om het noodzakelijke statistische gemiddelde te verkrijgen.
De goedbedoelde cijfers van de De Lijn geven daarom geen goed beeld van de situatie van het openbaar vervoer in Vlaanderen. Wat betekent het dat De Lijn in 2009 531 miljoen reizigers vervoerde? Vlaanderen telt zowat 55.000 km. verharde wegen. Daarbij is het kleine Brusselse wegennet van zowat 1540 km. inbegrepen. Dat moet wel, want niemand ziet hoe de verwevenheid van het Brusselse wegennet met het binnen -Vlaamse kan omzeild worden en die twee netten uit elkaar gehaald kunnen worden. De Franstalige dromerijen over corridors en consorten zijn pure zottenpraat.
Wat betekent het dat je kunt vertellen dat je gemiddeld 10 reizigers per afgelegde Vlaamse kilometer vervoert?
Kun je met dergelijke cijfers aantonen dat Vlaanderen over een ‘volwaardig openbaar vervoer’ beschikt dat economisch leefbaar is?
Natuurlijk niet. Die cijfers leren ons niets.
Het valt te vrezen dat het probleem dieper zit. Het valt te vrezen dat het in grote delen van Vlaanderen gewoon onmogelijk is een economisch leefbaar openbaar vervoer te organiseren. En bijgevolg is het ook niet mogelijk om een ‘volwaardig’ openbaar vervoer aan te bieden.
De waarheid is dat de Vlaming niet alleen droomt van de vrijheid door middel van zijn auto, maar dat hij diezelfde vrijheid ook zoekt in zijn manier van wonen. Vlamingen willen een eigen tuin – liefst een hele grote, waarna ze verplicht worden om ’s zondags de buren met het lawaai van hun grasmaaier te hinderen, omdat de drukke werkweek van de tweeverdieners geen keuze laat. ‘Privacy’, heet dat alles met een modieuze term. Ongewenste gluurders de deur uithouden. Letterlijk.
Het gevolg hiervan is dat Vlaanderen in lange slierten is volgebouwd. In dat netwerk van lintbebouwing wordt nergens de kritische bevolkingsdichtheid gehaald om een voldoende aantal passagiers in de bus te kunnen verwachten. Zodoende rijdt de bus leeg rond en wordt de maatschappij verplicht onrendabele lijnen te schrappen. Vervolgens rest de Vlaming niets anders meer dan in zijn auto te stappen en de verkeerscongestie nog wat verder op te drijven.
De kwaal van Vlaanderen in deze materie zit in de onwil van de modale Vlaming om zijn land op een verstandige en economisch leefbare manier in te richten. En die onwil komt voort uit de Vlaamse traditie van eigenzinnig individualisme, een verkeerd begrepen vorm van vrijheid. Die komt op haar beurt voort uit het Vlaamse bezettingscomplex. De overheid: dat was altijd al een bezetter. Je bleef best uit haar buurt. Als je er wat mee te maken had, deed je best alsof: je knikte ‘ja’, dacht ‘neen’, en deed vervolgens je zin, zodra die overheid haar rug had gedraaid.
De overheid als een ongewenste gluurder in plaats van als de dienstmaagd van de burger.
Als de Vlaming zijn bezettingscomplex niet aflegt, zal er van een volwaardig openbaar vervoer nooit sprake zijn.
Jaak Peeters
Sept. 2010