Geïnterviewd worden heeft op de spreker een uitwerking die gelijkaardig is met de uitwerking die het schrijven op de auteur heeft: het zet aan tot verder overdenken en opent vaak nieuwe perspectieven of legt verbanden die voorheen verborgen bleven.
Mijn interview in Doorbraak onder de titel “De Gucht amputeert de mens” heeft me doen denken aan de opvattingen van David Miller in diens Citizenship and National Identity. Miller (° 1946) is geen theoreticus van het nationalisme, maar een politieke theoreticus. Dat is interessant, want Miller verdedigt de stelling dat sociale rechtvaardigheid slechts bereikt kan worden in het kader van een nationale staat, die bijeen wordt gehouden door verwijzing naar een samenhangende basiscultuur.
Miller verzet zich uitdrukkelijk tegen de opvatting dat de nationale staat door de globalisatie aan de ene kant en het opkomen van gefractioneerde identiteiten ( zoals homofiliegroepen) aan de andere kant leeg en krachteloos zou worden gemaakt. Miller ontkent vanzelfsprekend niet de invloed van de globalisering of van de vele postmoderne identiteiten, maar stelt dat hun effect niet mag overdreven worden. In dat opzicht is hij het eens met theoretici van het nationalisme zoals Anthony Smith en John Hutchinson.
Miller, die zichzelf een sociaal-democraat noemt en zich “links” plaatst, is van oordeel dat de waarden en ideeën die aan de basis liggen van wat hij het republikeins burgerschap noemt, dringend moeten gehervalideerd worden.
Om te beginnen maakt Miller een onderscheid tussen de republikeinse vorm van burgerschap, de liberale opvatting en, tenslotte, de libertaire visie.
“Republikeins” is niet wat vele Vlaamse nationalisten denken, namelijk: niet-monarchaal. Onder republikeins burgerschap verstaat hij het opereren in een delibererende maatschappelijke orde, waarin de beslissingen het gevolg zijn van een open discussie onder de burgers, die bereid zijn naar de mening van anderen te luisteren en desnoods hun eigen mening willen herzien. Dit hooggestemd ideaal vereist een hoge mate van persoonlijke betrokkenheid bij het geheel van het maatschappelijke leven en, bovenop, de zo mogelijk nog moeilijker te bereiken ware debatcultuur, die hier, in Vlaanderen, ver te zoeken valt. Het bestaan van een onding zoals het cordon sanitaire tegen één partij is nou net het omgekeerde van de debatcultuur die Miller voor ogen staat. Critici zullen gelijk ook wijzen naar de enorme verantwoordelijkheid van de pers. Hoe het daarmee is gesteld werd dezer dagen nog eens bewezen door het optreden van een journalist van een zichzelf toonaangevend noemende krant, die erin bestond één zinnetje uit een interview van drie bladzijden zodanig uit te vergroten, dat het misvormd werd tot hét nieuwsitem van de week. Het was niet de eerste keer dat hij deze techniek gebruikte…
Als ideaal is het republicanisme van Miller ongetwijfeld zeer nastrevenswaardig.
Omdat zo’n ideaal per definitie al zo moeilijk haalbaar is, gaat Miller op zoek naar de basisvoorwaarden voor zo’n kwaliteitsvol openbaar debat. Miller stelt als de hoofdbasisvoorwaarde het bestaan van een gemeenschappelijke basiscultuur, die hij niet in de wereld van de globalisatie vindt, noch in de onderscheiden deel-identiteiten, doch alleen mogelijk acht binnen de grenzen van een nationale staat. Hiermee komt hij op de golflengte van schrijvers zoals Anthony Smith, Montserrat Guibernau en John Hutchinson, hoewel hijzelf geen etnosymbolist is. Deze auteurs zijn namelijk van mening dat naties gebouwd worden op oudere, soms gedeeltelijk vergeten, vaak puur etnische ideeën en mythen, maar in ieder geval op een mentale onderlaag die door alle leden van de gemeenschap gedeeld wordt. Zonder die (oudere) grondslag heeft een natie geen samenhang en valt ze uit elkaar in rivaliserende facties.
In het voorbijgaan – en dat is interessant voor Vlaamse nationalisten – wijst Miller erop dat separatisme volgens hem moreel verdedigbaar kan zijn, maar dat vormen van federalisme of decentralisatie soms betere oplossingen zijn voor de spanningen tussen onderscheiden nationaliteiten in één land.
Vlaamse nationalisten moeten dus argumenten verzamelen waarom afscheiding in het Belgische geval een betere optie is dan een verder uitbouwen van een of andere vorm van federalisme – en hiermee is niet bedoeld: het onderzoeken of het streven naar confederalisme de beste methode is om het einddoel te bereiken, want dat is een kwestie van politieke tactiek. Ze moeten dit doen op het niveau van de genoemde basiscultuur.
Terugdenkend nu aan de opvattingen van De Gucht en zijn geestesgenoten, is het interessant het onderscheid onder het licht te brengen dat Miller maakt tussen zijn republikeins burgerschap, dat veel weg heeft van een “vrij maar verantwoordelijk”- verhaal, bekend bij N-VA, en wat hij liberalisme en libertarisme noemt.
De liberalistische opvatting van burgerschap bestaat er volgens Miller uit dat de maatschappij opgevat wordt als een geheel van rechten en plichten, met een onderlinge balans die voortdurend verschuift.
De libertaire opvatting vat de maatschappij op als een geheel van mogelijkheden, waaruit het individu naar eigen believen put. De Gucht behoort duidelijk tot deze laatste groep.
De beide liberalistische opvattingen onderscheiden zich van de republikeinse, doordat ze zich niet oriënteren op de individuele betrokkenheid bij het maatschappelijk debat, dat uitgaat van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van een door een gemeenschappelijke cultuur samenhangende groep en dat de toekomst van de hele groep op het oog heeft. Liberalistische opvattingen “consumeren”. Ze trekken het individu a.h.w. uit de gemeenschap en plaatsen het ertegenover. De Milleriaanse republikeinse zienswijze eist persoonlijk engagement en zelfs opoffering, niet alleen als methode, doch ook als zijnswijze. Republicanisme “produceert”.
Voor deze opvatting valt veel te zeggen. Ze verwijst immers naar respect voor de menselijke waardigheid al zodanig. Die maakt immers dat de burger aan zichzélf verplicht is te streven naar hoogwaardig maatschappelijk en sociaal gedrag. Anders degradeert hi zichzelf. Zo’n burger “consumeert” dus niet. Hij schépt voornaamheid. Denk maar aan: Bildung.
Ook de sociale dimensie is eveneens erg belangrijk, want sociale rechtvaardigheid, de uitbouw van een goed functionerende nationale gemeenschap en het respect voor de waardigheid van de mens ( cfr mensenrechtenverklaringen) vullen elkaar aan.
Dat zei de Italiaanse nationalist Mazzini overigens in de negentiende eeuw al.
Dit alles bevat stof voor weerwerk tegen zowel de liberalen als de socialisten in dit land, die er maar niet in slagen het nationalisme een passende plaats in het openbare Vlaamse leven te geven.
Jaak Peeters
Feb. 2013