Europopulisme?

De grootse plannen van de heren Barosso, Van Rompuy en co over een Europese Verenigde Staten sijpelen langzaam door naar de bredere lagen van de bevolking.

Daarmee vallen de maskers van de heren gelijk steeds verder af: de realisatie van de Europese Big Brother, waar Orwell zo passioneel voor waarschuwde. Want welk individueel mens kan zich in zo’n monsterstaat nog laten gelden? Wat blijft er over van zelfbeschikkingsrecht? Er zijn nota bene een miljoen – een miljoen! – handtekeningen nodig alvorens de dames en heren van Europa zich verwaardigen hun gewijde oor te lenen.

Doch die Europese superstaat moet er komen. Om op te tornen tegen China, Amerika en Rusland. Alsof we nog in 1900 leefden en niet in een planetaire situatie. Maar niettemin toch: koste wat het wil. Ziedaar de werkelijke bedoelingen die eurofielen altijd al hebben gehad. Verpakt in de ideologie van de eeuwige vrede. Van cynisme gesproken. Vooral sinds Verhofstadt nog net niet in Syrië ten oorlog kon trekken.

Waarom hebben die euroconstructeurs dat niet eerder gezegd? Waarom hebben ze dat niet gezegd bij het sluiten van het Verdrag van Maastricht en later dat van Lissabon? Of bij de invoering van de euro?

Voor zover bekend is dat onderwerp nog nooit een centraal thema geweest bij welke verkiezing dan ook. Zelfs de “Europese verkiezingen” gingen over nationale thema’s en in werkelijkheid over de positie van een aantal leidende nationale politieke figuren. Zelfs niet eens over een politiek project die naam waardig. Neem nu Groen. Welk politiek project hééft Groen? Het is op z’n minst wazig. Welk politiek project heeft de SPA? Even wazig. En welk politiek project heeft de VLD of de CD&V?

En dan vraagt men zich af: bezondigen diezelfde dames en heren zich dan niet aan populisme?

Er bestaat geen algemeen aanvaarde definitie voor populisme. Maar als er iets kenmerkends aan is lijkt het toch wel dit: populisten komen niet met een eigen politiek project. Het is voornamelijk een politieke stijl en het berust op charismatisch leiderschap.

Tiens. Als dàt waar is, worden we al jaren door populisten geregeerd.

Echter: aan het begrip populisme kleeft ook een zekere onoprechtheid. De populistische leider laat nooit het achterste van zijn tong zien.

Ten tweede male: tiens. Als dàt waar is, dan zijn de eurofielen al vele jaren bezig met het voeren van een populistische politiek. Want zij houden al vele jaren lang het achterste van hun tong achter hun kaken verborgen. Pas sinds kort krijgen we wat van dat achterste gedeelte te zien. En kijk: dat blijkt dan de Verenigde Staten van Europa te wezen. Eidoch: verkondigde ons aller fiscale specialist, de heer eurocommissaris Karel de Gucht, niet onlangs dat er geen sprake is van zo’n Verenigde Staten van Europa?

Zelfs nu eenieder de ware bedoelingen begint te beseffen, spelen ze het spel nog niet open en eerlijk. Weinig fraai.

Het prijzenswaardige Nederlandse blad Trouw bracht een uitgebreid verslag over een opinie-onderzoek bij 7600 mensen over hun houding tegenover Europa. Het blijkt dat de afkeer voor Europa sterk is toegenomen. Dat 43 procent van de Britten de EU liever kwijt dan rijk is tegenover 37 pro, verwondert wellicht niemand. Maar ook in Frankrijk daalt de steun voor de EU naar 41 %.  Gemiddeld staat nog slechts 45 % positief tegenover de EU.

Het is vreemd, maar telkens ik met mensen in de straat over Europa spreek, blijkt dat de overgrote meerderheid er op z’n zachtst sceptisch tegenover is. Men is wat positiever over de euro en het wegvallen van douanekantoren vindt zowat iedereen goed. Maar een Europese mogendheid? Ik heb niet het gevoel dat de stichting van de Verenigde Staten van Europa de grootste prioriteit van de man in de straat is. Veeleer krijgt de EU bakken verwijten: waarom lossen die heren de crisis niet op? Waarom moet de Europese administratie zoveel verdienen terwijl wij moeten inleveren? En waarom bemoeit Europa zich met zowat alles en nog wat?

Neen: Europa ligt niet goed bij de bevolking. Om eerlijk te zijn: enthousiast is die bevolking eigenlijk nooit echt geweest. Ik heb nog nooit uitingen van spontane “vaderlandsliefde” gemerkt bij het ontvouwen van het Europese vaandel – tiens: is dat niet een….nationalistisch gebaar? De “Dag van Europa” blijkt geen hond te beroeren.

En dat alles wordt nu door de cijfers bevestigd. Eén studie. Dat is waar. Maar een fenomeen als N. Farage was vijftien jaar geleden niet denkbaar. En de fora van de kranten  – voor zover ze niet gesloten werden, natuurlijk – zijn al even duidelijk.

Er is iets gaande en het is niet in het voordeel van de EU.

Is die steeds afwijzender wordende houding dan populisme, zoals de dames en heren beslissers en eurofielen ons willen doen geloven?

Dan bestaan er dus twee soorten populisme: een goed, dat van de genoemde eurofielen en beslissers, en een slecht, dat van de bevolking.

Mag ik dan zeggen dat de elite, of wat daarvoor doorgaat, van het volk is weggedreven? Zich bezighoudt met haar eigen zaakjes, maar de zorgen van de gewone man uit het oog verliest?

En dat dit niet ons Europa is?

 

Jaak Peeters

 

 

Heel zwaar ziek.

Ziekenhuis x: één van de opgenomen patiënten vertoont gedrag dat de verpleging ertoe noodzaakt de arts van wacht op te roepen. Deze arts, inslapend en dus fysisch in het ziekenhuis aanwezig, weigert evenwel te komen. Toevallig blijkt de patiënt één van de patiënten van de betrokken medicus te wezen, maar zelfs dat kan de onwillige arts niet bewegen om uit zijn bed te stappen en te doen waarvoor hij betaald wordt.

De lezer wordt enigszins boos als hij zoiets leest. Of hij gelooft niet dat het verhaal echt is. Helaas, lezer: het is echt en uw boosheid is terecht. Meer zelfs: het gaat niet om één arts, zelfs niet over enkele artsen. Het gaat om een praktijk die snel om zich heen grijpt en algemener wordt.

Neemt het ziekenhuis strafmaatregelen? Waarom zou het? Als het de arts op de vingers tikt, vertrekt die naar een andere instelling of begint een eigen praktijk. Daardoor verliest het ziekenhuis medische capaciteit en dus gaan de patiënten naar de concurrentie.

Want in deze van kapitalistisch denken totaal doordrongen tijd zijn ziekenhuizen niet langer verzorgingsinstellingen. Dat wil zeggen: de plaatsen waar mensen in nood naartoe kunnen om daar betaalbare medische zorgen van goede kwaliteit te ontvangen. Neen hoor! Het “geprivatiseerde” ziekenhuis zit in een concurrentiepositie en moet dus geld opbrengen. De omzet moet stijgen en daartoe zijn artsen nodig.

En verpleging? Die is toch ook nodig?

Verpleging, beste vriend, is noodzakelijk kwaad. Verpleging kost alleen maar. Het enige wat geld in het laatje brengt zijn de prestaties van artsen – die overigens nogal eens geneigd zijn heel veel te presteren.

Och: de praktijk om onnodige prestaties aan te rekenen is geen voorrecht van de ziekenhuizen. Er bestaan verzorgingsinstellingen waar de verpleegdirectie aan de sociale zekerheid injecties aanrekent die nooit werden toegediend.

Kom niet vertellen dat dit verzonnen is: ik doel op concrete gevallen. Niet één, maar verschillende. Alweer veel te algemene praktijk. En alweer: zorg voor onze zieken blijkt ook hier niet de kerntaak van de medische sector. Winst maken is dat geworden.

In de wereld van de winstmakerij – met excuses voor de echte ondernemers onder de lezers – horen grote aantallen managers.  Dat is een diersoort die overgewaaid is uit Amerika, waar ze al veel eerder grote schade heeft aangericht. Maar net als de modale Europeaan de ogen sluit en kritiekloos het Engels overneemt, stelt hij ook geen vragen bij de overrompeling door het managersbent.

Deze managers moeten er dus voor zorgen dat de inkomsten van het ziekenhuis c.q. verzorgingsinstelling zo hoog mogelijk oplopen en de kosten zo laag mogelijk zijn. Daartoe maken ze mooi-ogende grafieken en dito tabellen, een werk dat zoveel tijd vergt, dat ze dit onmogelijk de baas raken zonder een rist collega’s. En dus wordt het werk van de inmiddels al enkele jaren gepensioneerde verpleegkundig directeur nu uitgevoerd door drie managers, overigens met directeurstitel én bijhorende bedrijfswagen. Want anders lopen die o zo noodzakelijke managers weg naar de concurrentie.

Van de weeromstuit moeten de gemaakte kosten in het leidinggevende waterhoofd uiteraard worden gecompenseerd door kostendalingen van vergelijkbare grootte. Daar hebben de managers van onze tijd wel een batterij middeltjes voor bij de hand.

Voorbeeld: met veel bravour en nog meer spreekwoordelijke stroop worden gepensioneerde medewerkers van het ziekenhuis ingeschakeld in vrijwilligerswerk. Dat werk bestaat dan uit het bijstaan van patiënten die voor een chemokuur naar het ziekenhuis komen of het begeleiden van patiënten naar de dienst waar ze zullen worden onderzocht.

Is er dan geen personeel om dat werk te doen? Dat wàs er. Maar de managers hebben het weggeselecteerd en vervangen door kosteloos vrijwilligerswerk. Deze laatste mensen weten ook best dat ze eigenlijk het werk van een gewone werknemer verrichten, maar zonder hun vrijwillige inzet worden de zieken gewoon aan hun lot overgelaten en rest er nog minder menselijkheid. Want besef het goed: de patiënt is geen zieke mens in nood, die hulp en bijstand nodig heeft en waarvoor dus personeel moet voorzien worden.  De patiënt is de locus waar geld wordt gegenereerd. De arts is de specialist die de potentiële locus operationeel maakt. En de manager denkt dat hij alles moet sturen.

En al de rest is pure kost.

En zo komt het dat de verzorging geen tijd heeft om de smurrie van het hoofd van een patiënt te wassen die terugkeert van een elektro-encefalografie of die onder de urine zit en dringend zou moeten verfrist worden. Doeken, afwasmiddelen, beddengoed en vanzelfsprekend allen die met dit soort parafernalia doende zijn: dat zijn kosten.

En de zieke méns?

Die is overleden.

Ten onder gegaan in een liberalistisch-kapitalistische maatschappij, waarin efficiëntie alleen de geldzucht dient van een kleine, bevoorrechte groep, die zich gesteund weet door een Europees stelsel dat van dezelfde geest doordrongen is, maar niettemin door de ex-nazi Jurgen Habermas nu uit pure schaamte om eigen zijn verleden gepromoot wordt.

Is niet 80% van onze wetgeving van Europese oorsprong? Een doordenkertje, dunkt me.

Is inhakken op dit alles populisme, zoals de Tobbacks-met-of- zonder hoofddoek als de nieuwe socialistische fetisj, de van Besiens en een pak hen goedgezind journaille beweren?

Te scherpe taal misschien, en spijtig natuurlijk voor de anderen, die het koppig volhouden voor alles medicus te zijn.

Veel te veel is dit alles evenwel de volle waarheid over dat  stukje van de wereld, waar de medelevende zorg om de noodlijdende mens punt nummer één zou moeten zijn. En waar de hoger met name genoemde dames en heren blind voor schijnen. Die houden zich liever bezig met het bestrijden van Vlaamse nationalisten of het verdedigen van de draagsters van hoofddoeken en met illegalen. Maar opkomen voor zieken uit eigen volk…?

 

*      *     *

Waar toch zit de pers in deze zaak? Dat het mis loopt weet toch elk beginnend journalistiek jochie?

Waarom geen uitgebreide analyse en dito verslagen in de pers? Dit gaat toch iedereen aan? Diezelfde journalisten weten toch de psychoanalyse af te breken – zonder er iets van te begrijpen, maar dat is een bijkomstig detail.

Bestaat er niet zoiets als dienst aan de gemeenschap – zelfs voor een pers?

Geen woord dus. Hoewel deze zaak schrijnender is dan de lijfstraffen die de katholieke nonnen in een vorige eeuw toepasten. Die pijn is al lang over. De zieken in het ziekenhuis hebben vandààg pijn.

Diezelfde journalistiek bestaat het wél het compleet foute bericht te verspreiden dat N-VA minister Bourgeois zou verboden hebben in vreemde talen te “tweeten”. Thomas Leys heeft dat gezegd en die heeft met Bourgeois niets vandoen, maar de pers vertikt het een rechtzetting te publiceren. De leugen moet voortduren. Ze maakt ze zelfs nog erger: journalisten vroegen zich af of ministers in een vreemde taal mogen “tweeten”. Kwestie de vinger nog wat meer in de wonde te draaien. Waarop Kris Peeters uiteraard, als sluwe partijpoliticus, antwoordde dat ministers vrij zijn in hun taalgebruik en zich dus als de wijze regeringsleider kan presenteren…

De perceptie van een kortzichtige kerktorenmentaliteit is inmiddels toch maar weer verspreid…

En intussen zwijgt men over belangrijke dingen…

ACV-baas Marc Leemans haalt uit naar N-VA en DS voegt daaraan toe: “ en andere criticasters”. N-VA is dus een criticaster. Dat verwijst naar zinloze kritiek. Hoezo, was dat ACW-gesjoemel dan “zinloze kritiek”? Alweer die perceptievorming! Het ACV beschuldigt N-VA ervan het middenveld te willen beschadigen. Nonsens, de partij behoort zelf tot dat middenveld – alleen… niet dat van het ACV/ACW. Pas enkele dagen daarvoor had Peter Dedecker, de N-VA-klokkenluider van dienst, “volledige transparantie” geëist. Terecht, zou men zeggen, nu blijkt dat de vrienden van DVV ook al een adres op het belastingsparadijs Barbados hebben.

Maar geen enkele journalist die de moeite neemt om de dingen in hun verband te brengen. De kameraden beschermen elkaar, zeker?

Och: het is allemaal zo doorzichtig! In 2014 zal het allen tegen één N-VA worden. Bart Maddens zei het onlangs ook al. En de pers zal al haar registers opentrekken. Ze zal het geknoei van het regime verzwijgen en rond N-VA een valse perceptie en een sfeertje trachten te scheppen. Ze zal het goed-nieuwsshowtje dat inmiddels al volop bezig is, nog opvoeren.

Dààr zijn “ze” dus mee bezig! Niet met dienst aan hun gemeenschap. Ze laten de zieke en de hulpbehoevende liever aan zijn lot over. Die heeft toch geen verweer. En zijn lijden doet hén geen pijn.

Maar hij zit wel machteloos in de greep van nieuwbakken managers, manipulerende “middenveldorganisaties” en een knoeiend journaille.

Deze maatschappij is zwaar, heel zwaar ziek.

 

Jaak Peeters

mei 2013

 

 

Anti-Europese houding neemt toe

Voor het eerst zijn er meer mensen die negatief staan tegenover Europa dan positief. Hiermee wordt dan geïllustreerd wat Walker Connor in de jaren negentig van vorige eeuw schreef in diens Ethnonationalism. Connor maakte daarin brandhout van het door de eurofilie aangehangen dogma dat de nationale gevoelens mettertijd plaats zouden maken voor een Europees nationaal gevoel. Nog onlangs sprak een donderjagende Guy Verhofstadt in een zichzelf kwaliteitsblad noemende krant over een evolutie van kleine naar grote eenheden en hij verwees daarmee naar het opgaan van de Griekse stadstaten in een grotere Griekse staat.

Verhofstadt is niet bepaald een groot kenner van de geschiedenis. Anders zou hij hebben geweten dat Griekenland, na gehelleniseerd te zijn geweest door Alexander de Grote, bezet door de Romeinen en uiteindelijk ten prooi te zijn gevallen aan het Islamitisch imperium, een zo ingewikkelde geschiedenis heeft, dan zijn simpele conclusies op z’n minst voorbarig zijn. We weten gewoon niet eens wat er met Athene is gebeurd in de dagen van de Romeinse overheersing, hoe de cultuur daar is geëvolueerd en of de bevolking al dan niet ten gronde is veranderd, zodat er van een Atheense natiestaat geen sprake meer kon zijn. Bovendien wist zelfs Herodotos al dat de Grieken één enkele ethnos vormden. In zijn verslag van de strijd van de Grieken tegen Xerxes behandelt Herodotos de Grieken als één etnie, die dezelfde goden aanbad en de dezelfde taal sprak.

Ongetwijfeld ligt wel meer van dit soort onbeholpen onwetendheid aan de basis van de fictie van de Europese nationaliteit. Men kan rustig aannemen dat de meeste Europese technocraten en dito politieke ijveraars weinig meer historische kennis bezitten dan Verhofstadt.

Zulks is, zoals eenieder begrijpt, niet bepaald een stevige basis voor vergaande en verstrekkende samenwerking op lange termijn.

Connor maakt ons duidelijk dat de verwarring in de terminologie een van de oorzaken is van falend beleid ten aanzien van het nationale fenomeen.

Zo spreekt men in het Europese jargon altijd maar over natiestaten of “nationale staten”. De meeste Europese staten zijn evenwel geen natiestaten, omdat ze bestaan uit verschillende naties, uit delen van naties of gewoon een historisch samenraapsel van verschillende etnische brokken zijn.

Neem de staat België. Dat bestaat, zoals bekend, uit Nederlanders die zichzelf Vlamingen hebben genoemd, Walen, die zichzelf hebben laten verfransen en “Brusselaars”, die  veelal uit puur eigenbelang een eigen “nationaliteit” willen vormen. Dan heb je nog het stukje “Oostkantons”, een oorlogsbuit uit 1918, waar België meende “vergoed” te moeten worden met een stukje Duits grondgebied. Hoe “nationaal” is deze Belgische staat? Van een Belgische natie is minder dan ooit sprake. Integendeel groeien de Waalse en de Vlaamse natie zienderogen. Brusselaars willen ook al een eigen natie. En de 80.000 Duitsers willen best ook wel een eigen deelstaat.

Groot-Brittannië wordt geconfronteerd met de dreiging van een Schots separatisme. Als dat plaats zou vinden, durft niemand te voorspellen of het slapende Welshe nationalisme niet ook zou ontwaken. Hoe “nationaal” is Groot-Brittannië? Men kan zo doorgaan naar Spanje. Joegoslavië  en Tsjecho-Slowakije bestaan inmiddels al niet meer. Connor stelt dat minder dan tien ten honderd van de zogeheten “nationale staten” dat ook werkelijk zijn.

Maar als de zichzelf hoogverheven achtende “grote” politici voor deze fenomenen blind blijven en hardnekkig blijven doordrammen over niet-bestaande nationale staten, mogen ze niet verbaasd zijn als ze plots met dat gehate nationalisme te maken krijgen. Ze moeten dan de schuld – als daar sprake van zou zijn – niet op de nationalisten steken, die immers niet bereid blijken om zonder morren op te gaan in de droomstaat van de heren eurocraten,  maar op zichzelf, omdat ze de zich door dromen en illusies hebben laten leiden en niet door de realiteit.

Door de Europese “eenmaking” als de gelijke polen van een magneet tegen elkaar geperst, worden de oude etnische groepen zich juist nu bewust van hun etniciteit. Geleerde figuren van het slag van Blommaert, Rummens en co begrijpen maar niet waarom ze de “miserie” niet hebben zien aankomen en kletsen dan uit hun nek over “populisme”, vaak zonder dat fatsoenlijk te definiëren of toe te lichten waarom dat “populisme” dan per sé slecht zou moeten zijn.

Ze verzinnen dan allerhande verklaringen voor het oprijzen van nationalisme. Connor noemt er vier: economische of politieke achterstelling, vervreemdingsgevoelens in de moderne massastaat wat naar tribalisme zou doen grijpen, theorieën over centrum-periferieverhoudingen die weliswaar beschrijven, doch niets verklaren en het prestigeverlies van de nationale staat.

Maar Connor pleit ervoor het nationale te bezien zoals dat is: het ontwaken van volken, een proces dat volgens hem intrinsiek verbonden is met de ideeën van de Franse Revolutie, toen het volk adel en koning opzij duwde en zichzelf tot legitieme macht uitriep. Etniciteit en democratie hebben elkaar gevonden. Het grondprincipe is dat een gemeenschap niet door vreemden mag bestuurd worden, hetgeen sinds de eerste Wereldoorlog het principe van het zelfbeschikkingsrecht is geworden.

Op de opvatting van Connor dat de begindagen van dat volksbeschikkingsrecht bij de Franse Revolutie liggen, valt wat af te dingen. De Frans-Vlaamse oorlog in de dertiende en veertiende eeuw was meer dan een simpele dynastieke oorlog. Idem dito voor het Zwitsers Eedgenootschap.

Maar in ieder geval wijst Connor erop dat het nationale besef op de eerste plaats een psychologisch en existentieel gegeven is. Allerlei modernistische etiketten doen daar niets van af. En evenmin is het realistisch om de geschiedenis in simplistische zin te interpreteren en kritiekloos aan te nemen dat de etnische gevoelens door Europese nationale gevoelens zullen worden vervangen.

Als de recente geschiedenis van de Verenigde Staten iets duidelijk maakt, is het wel dàt. Misschien wel meer dan ooit is daar sprake van Amerikaanse Latino’s, Italiaanse Amerikanen, autochone Indianengroepen enzovoorts.

Als de Europeanen – wat dat ook zijn moge – zich dus afkeren van “Europa”, vindt iets plaats, wat voor onbevooroordeelde waarnemers heel vanzelfsprekend is.

 

Jaak Peeters

Mei 2013

De ambivalentie van de SPA

In zijn artikel How much does nation formation depend on nationalism? uit 1990 bespreekt de Tsjechische wetenschapper Miroslav Hroch  de houding van het marxisme tegenover de nationale ontvoogding.

Marx en Engels beschouwden de nationale staat als een omweg naar de universele wereldmaatschappij. Beide revolutionaire heren delen ons mee best wel te beseffen dat de grote naties (Frankrijk, Engeland, Nederland) nu eenmaal bestaan en verklaarden zich bij dit feit dus neer te leggen. Maar de zaak ligt anders als het om kleinere naties gaat, die in de negentiende eeuw veelal nog niet over een eigen staat beschikten. Nog in 1849 verwierp Engels het recht van dergelijke naties op een eigen staat.

Op latere leeftijd hebben Marx en Engels hun houding tegenover de natie enigszins verzacht. Dat is mogelijk omdat zij conflicten onder naties konden interpreteren als conflicten tussen bourgeoisies, al moet gezegd worden dat ook de socialisten in 1914 ten oorlog riepen.

Hroch legt uit dat de houding van Marx en co tegenover de natie en haar toekomst ‘eerder ambivalent’ is.

De vroege marxisten geloofden dat de kapitalistische maatschappij uiteindelijk zou uiteenvallen in twee, diametraal tegenover elkaar staande klassen: een kleine, bezittende klasse en een heel grote, proletarische klasse. De bourgeoisie zou uiteindelijk verpletterd worden tussen de bezittende klasse en het proletariaat, dat dan talrijk genoeg zou zijn om in één grote revolutie de kleine kapitalistische klasse weg te vegen. Tegelijk met de kapitalistische klasse zouden ook hun staten verdwijnen. Hadden zij immers niet geroepen dat de arbeider geen vaderland heeft? Hadden zij in het Communistisch Manifest niet geschreven dat communisten zich onderscheiden doordat zij de gemeenschappelijke belangen van het proletariaat nastreven, los van elke nationale binding?

Die opvattingen werd nooit echt verlaten.

Maar intussen hadden de revolutionairen de macht van de staat nodig om de nationalisaties uit het tienpuntenprogramma van het Communistisch Manifest uit te voeren. Een nogal dubbelzinnige houding was dus noodzakelijk, constaterend dat die verdwijning van de staat niet alleen niet voor morgen is maar voorlopig zelfs ongewenst. Voorts moesten ze erkennen dat diezelfde staten toch maar de broedkamer van de moderne maatschappij zijn en dus als voorbereiding op de universele proletarische maatschappij nuttig.

Maar als het om volken gaat die nog geen staat hadden, was de houding fel afwijzend: er moeten immers geen bourgeoisgroepen met eigen natie worden bijgemaakt, want dat hindert de ontwikkeling naar de gedroomde maatschappij. Bovendien bezitten die kleinere staten te weinig macht om de doelen van de communisten te verwezenlijken.

Dat is exact de positie die door de onlangs overleden marxistische historicus Eric Hobshawm werd ingenomen: het nationalisme van de oude staatsnaties heeft geleid tot de moderne burgermaatschappij, materie die rijp kan worden gemaakt voor de revolutie. Het nationalisme van de latere, kleinere naties ( Tsjechische, Vlaamse enz.) is daarentegen contraproductief en daarom verwerpelijk. Ook Steven Toulmin lijkt van die mening.

Iedereen weet inmiddels dat de marxistische theorie fout zat. In plaats van te worden opgeslorpt, vormt de middenklasse in zowat het hele Westen 80% van de bevolking. Precies in deze middenklassen is het dat het nationalisme van de niet-dominante nationale groepen zoals het Vlaamse vorm heeft gekregen. (Hroch, blz. 114)

Wie dit alles leest wordt overvallen door een indruk van warrigheid. Het marxisme heeft met het nationale feit nooit goed raad geweten. Vele marxisten toonden zich grote vijanden van het nationale feit. Rosa Luxemburg is daarvan een voorbeeld. Anderen, zoals Stalin, sloten een feitelijk verbond met het nationalisme (Walker Connor, 1994).

De houding van het algemenere links tegenover nationalisme is daarom ook altijd ambigu geweest. Eigenlijk betreurt links het bestaan van de natie, omdat het een omweg naar de universele wereldstaat is. Aan de andere kant heeft het ‘nationalisme’ van de moderniserende staten ontzettend veel bijgedragen aan de vestiging van de nieuwe mens, het opruimen van de volgens links verouderde traditionele structuren, macht verzameld en daardoor de nieuwe wereldorde dichterbij gehaald.

Met datgene wat Vlamingen volksnationalisme noemen heeft links het echter veel moeilijker, omdat dat volksnationalisme volgens hen irrationeel en emotioneel is, een terugkeer van het overwonnen verleden en te weinig machtsperspectieven biedt. Zodoende hebben veel linksen het dus helemaal niet moeilijk met de EU, temeer daar de liberalistische koers van die organisatie veeleer koren op hun linkse molen is.

Dat brengt ons tot het Vlaanderen van 1 mei 2013, wanneer Louis Tobback verklaart dat hij NVA weliswaar een democratische partij vindt, maar dat de nationale ontvoogding niet zijn cup of tea is. Kan het grootste deel van de toespraken van socialistische bonzen op 1 mei beschouwd worden als peptalk, dan is de uitspraak van Tobback wel revelerend: ze weerspiegelt weer die ongemakkelijke verhouding van links met het nationale feit.

Natuurlijk hoeft die ongemakkelijke houding niet per se, als men, zoals Ludo Abicht, links definieert als “ontvoogding”. Dan kun je Vlaamse politieke ontvoogding immers ook links noemen. Maar kennelijk ontgaat die nuance aan de grote massa van de linkse actievoerders: die blijven vastzitten in de ambivalentie van Marx en Engels.

Voor de linkse beweging is dat ernstig. Er is immers een omvangrijke Vlaamse bourgeoisie ontstaan sinds de laatste oorlog. Links zou zich dan ook voluit moeten bezighouden met die ontwikkeling binnen Vlaanderen. In de plaats daarvan verklaart links die grote Vlaams middenklasse tot vijand – die middenklasse stemt immers rechts – en zoekt daarbij de PS als bondgenoot. Vele kopstukken van de SPA waren aanwezig op het recente PS-congres. Maar op die manier meet de SPA zich een belgicistisch discours aan, waardoor ze zich nog meer van de Vlaamse bourgeoisie vervreemdt. Anders gezegd: de SPA heeft de oude dubbelzinnigheid ten aanzien van de natie niet kunnen overwinnen: de Belgische bourgeois-staatsnatie, goed – die is er nu eenmaal, maar wat met het zich ontwikkelende Vlaanderen-dat-nog-geen-staat-is? Een moderne Vlaamse bourgeoisstaat kun je toch geen terugkeer naar de duisternis noemen? En hoe relevant is het machtsverschil tussen een verdeelde Belgische staat en een hechte Vlaamse staat?

Voor een partij die als SPA toch haar werkterrein in Vlaanderen heeft, is dat een vreemde houding. Vreemd en schadelijk voor iedereen, omdat niemand wat aankan met een SPA die niet weet wat ze eigenlijk wil.

 

 

Jaak Peeters

Mei 2013.