De ambivalentie van de SPA

In zijn artikel How much does nation formation depend on nationalism? uit 1990 bespreekt de Tsjechische wetenschapper Miroslav Hroch  de houding van het marxisme tegenover de nationale ontvoogding.

Marx en Engels beschouwden de nationale staat als een omweg naar de universele wereldmaatschappij. Beide revolutionaire heren delen ons mee best wel te beseffen dat de grote naties (Frankrijk, Engeland, Nederland) nu eenmaal bestaan en verklaarden zich bij dit feit dus neer te leggen. Maar de zaak ligt anders als het om kleinere naties gaat, die in de negentiende eeuw veelal nog niet over een eigen staat beschikten. Nog in 1849 verwierp Engels het recht van dergelijke naties op een eigen staat.

Op latere leeftijd hebben Marx en Engels hun houding tegenover de natie enigszins verzacht. Dat is mogelijk omdat zij conflicten onder naties konden interpreteren als conflicten tussen bourgeoisies, al moet gezegd worden dat ook de socialisten in 1914 ten oorlog riepen.

Hroch legt uit dat de houding van Marx en co tegenover de natie en haar toekomst ‘eerder ambivalent’ is.

De vroege marxisten geloofden dat de kapitalistische maatschappij uiteindelijk zou uiteenvallen in twee, diametraal tegenover elkaar staande klassen: een kleine, bezittende klasse en een heel grote, proletarische klasse. De bourgeoisie zou uiteindelijk verpletterd worden tussen de bezittende klasse en het proletariaat, dat dan talrijk genoeg zou zijn om in één grote revolutie de kleine kapitalistische klasse weg te vegen. Tegelijk met de kapitalistische klasse zouden ook hun staten verdwijnen. Hadden zij immers niet geroepen dat de arbeider geen vaderland heeft? Hadden zij in het Communistisch Manifest niet geschreven dat communisten zich onderscheiden doordat zij de gemeenschappelijke belangen van het proletariaat nastreven, los van elke nationale binding?

Die opvattingen werd nooit echt verlaten.

Maar intussen hadden de revolutionairen de macht van de staat nodig om de nationalisaties uit het tienpuntenprogramma van het Communistisch Manifest uit te voeren. Een nogal dubbelzinnige houding was dus noodzakelijk, constaterend dat die verdwijning van de staat niet alleen niet voor morgen is maar voorlopig zelfs ongewenst. Voorts moesten ze erkennen dat diezelfde staten toch maar de broedkamer van de moderne maatschappij zijn en dus als voorbereiding op de universele proletarische maatschappij nuttig.

Maar als het om volken gaat die nog geen staat hadden, was de houding fel afwijzend: er moeten immers geen bourgeoisgroepen met eigen natie worden bijgemaakt, want dat hindert de ontwikkeling naar de gedroomde maatschappij. Bovendien bezitten die kleinere staten te weinig macht om de doelen van de communisten te verwezenlijken.

Dat is exact de positie die door de onlangs overleden marxistische historicus Eric Hobshawm werd ingenomen: het nationalisme van de oude staatsnaties heeft geleid tot de moderne burgermaatschappij, materie die rijp kan worden gemaakt voor de revolutie. Het nationalisme van de latere, kleinere naties ( Tsjechische, Vlaamse enz.) is daarentegen contraproductief en daarom verwerpelijk. Ook Steven Toulmin lijkt van die mening.

Iedereen weet inmiddels dat de marxistische theorie fout zat. In plaats van te worden opgeslorpt, vormt de middenklasse in zowat het hele Westen 80% van de bevolking. Precies in deze middenklassen is het dat het nationalisme van de niet-dominante nationale groepen zoals het Vlaamse vorm heeft gekregen. (Hroch, blz. 114)

Wie dit alles leest wordt overvallen door een indruk van warrigheid. Het marxisme heeft met het nationale feit nooit goed raad geweten. Vele marxisten toonden zich grote vijanden van het nationale feit. Rosa Luxemburg is daarvan een voorbeeld. Anderen, zoals Stalin, sloten een feitelijk verbond met het nationalisme (Walker Connor, 1994).

De houding van het algemenere links tegenover nationalisme is daarom ook altijd ambigu geweest. Eigenlijk betreurt links het bestaan van de natie, omdat het een omweg naar de universele wereldstaat is. Aan de andere kant heeft het ‘nationalisme’ van de moderniserende staten ontzettend veel bijgedragen aan de vestiging van de nieuwe mens, het opruimen van de volgens links verouderde traditionele structuren, macht verzameld en daardoor de nieuwe wereldorde dichterbij gehaald.

Met datgene wat Vlamingen volksnationalisme noemen heeft links het echter veel moeilijker, omdat dat volksnationalisme volgens hen irrationeel en emotioneel is, een terugkeer van het overwonnen verleden en te weinig machtsperspectieven biedt. Zodoende hebben veel linksen het dus helemaal niet moeilijk met de EU, temeer daar de liberalistische koers van die organisatie veeleer koren op hun linkse molen is.

Dat brengt ons tot het Vlaanderen van 1 mei 2013, wanneer Louis Tobback verklaart dat hij NVA weliswaar een democratische partij vindt, maar dat de nationale ontvoogding niet zijn cup of tea is. Kan het grootste deel van de toespraken van socialistische bonzen op 1 mei beschouwd worden als peptalk, dan is de uitspraak van Tobback wel revelerend: ze weerspiegelt weer die ongemakkelijke verhouding van links met het nationale feit.

Natuurlijk hoeft die ongemakkelijke houding niet per se, als men, zoals Ludo Abicht, links definieert als “ontvoogding”. Dan kun je Vlaamse politieke ontvoogding immers ook links noemen. Maar kennelijk ontgaat die nuance aan de grote massa van de linkse actievoerders: die blijven vastzitten in de ambivalentie van Marx en Engels.

Voor de linkse beweging is dat ernstig. Er is immers een omvangrijke Vlaamse bourgeoisie ontstaan sinds de laatste oorlog. Links zou zich dan ook voluit moeten bezighouden met die ontwikkeling binnen Vlaanderen. In de plaats daarvan verklaart links die grote Vlaams middenklasse tot vijand – die middenklasse stemt immers rechts – en zoekt daarbij de PS als bondgenoot. Vele kopstukken van de SPA waren aanwezig op het recente PS-congres. Maar op die manier meet de SPA zich een belgicistisch discours aan, waardoor ze zich nog meer van de Vlaamse bourgeoisie vervreemdt. Anders gezegd: de SPA heeft de oude dubbelzinnigheid ten aanzien van de natie niet kunnen overwinnen: de Belgische bourgeois-staatsnatie, goed – die is er nu eenmaal, maar wat met het zich ontwikkelende Vlaanderen-dat-nog-geen-staat-is? Een moderne Vlaamse bourgeoisstaat kun je toch geen terugkeer naar de duisternis noemen? En hoe relevant is het machtsverschil tussen een verdeelde Belgische staat en een hechte Vlaamse staat?

Voor een partij die als SPA toch haar werkterrein in Vlaanderen heeft, is dat een vreemde houding. Vreemd en schadelijk voor iedereen, omdat niemand wat aankan met een SPA die niet weet wat ze eigenlijk wil.

 

 

Jaak Peeters

Mei 2013.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *