Maakbaarheid

Bart De Wever verklaarde in zijn lezing naar aanleiding van de dag van de geschiedenis dat je met het deconstrueren van mythes erg voorzichtig moet zijn. Een samenleving heeft verhalen nodig en wie die lichtzinnig deconstrueert, loopt het risico zich schuldig te maken aan het verspreiden van maatschappelijk desoriëntatie en die hebben we tegenwoordig al genoeg. Historici moeten op zoek naar de waarheid, zegt De Wever, maar ze moeten daar wel voorzichtig mee omspringen: als de opgerakelde waarheid de gemoedsrust overhoop kan halen, is het aangewezen om toch vooraf eens te onderzoeken of men die oefening wel zou doen.

Vanzelfsprekend waren aanvallen op deze stelling des auteurs deel.

Ze kwamen van Luc Huyse, die vindt dat je mythes ongenadig moet ontmaskeren, omdat ze anders blijven woekeren.

Ze kwamen ook van de eeuwige De Gucht, voor wie mythes en nationalisme samengaan en mythes onverzoenbaar zijn met het geloof in de rationele, zelfbesturende mens. Kennelijk heeft de heer eurocommissaris veel tijd.

Wat is de waarde van het commentaar van die twee heren?

Het idee van Huyse – dat je mythes moet ontmaskeren om te verhinderen dat ze gaan etteren – is op het eerste gezicht heel gaaf. Het is een principe uit, bijvoorbeeld, de psychoanalyse, waar de psychiater de patiënt op de divan ertoe brengt uit te spreken wat hem destijds overkomen is. Nadat dat alles uitgesproken werd, ervaart de patiënt een opluchting. Om deze laatste is het te doen, want het maakt het verdere leven alweer wat draaglijker.

Dat klinkt mooi, maar zit bij nader toezien wel vol haken en ogen.

Vooreerst – en die kritiek is niet nieuw – is de vraag wat de patiënt op de divan van de psychiater uitspreekt. Brengt de patiënt uit wat er destijds gebeurd is, of datgene wat hij denkt dat er gebeurd is? De keuze is niet moeilijk: het gaat om het laatste. Als dat juist is, dan luidt de vraag meteen of het überhaupt wel mogelijk is om te expliciteren wat er echt gebeurd is. Vallen waarheid en verdichtsel wel uit elkaar te rafelen? Bovendien: wat is ‘echt gebeurd’? Is dat het blote feit, bijvoorbeeld de handtastelijkheid zelve, of ook de ervaring bij het slachtoffer van dit feit? Ook hier is het antwoord: het tweede. Als dat juist is, dat valt er zelfs op de divan van de psychoanalist niets anders te behandelen dan…jawel: mythes.

Laat ons nu veronderstellen dat zou gebeuren wat Huyse wil dat er gebeurt: ongenadig openscheuren van de verpakking die met de jaren rond groepstormenten werd geweven. Hoe zou de ‘patiënt’ reageren? Kan iemand dat voorspellen? En als we het toch doen, komt de echte waarheid dan wel boven, of worden we alweer met een geconstrueerde ‘waarheid’ opgezadeld? Beginnen we hiermee niet aan een hopeloze onderneming? En zouden we zoiets riskants niet overlaten aan ervaren, grondig geschoolde specialisten? Als het riskant is zonder blikken of blozen openbaar te maken wat er zich afspeelt op de bodem van de collectieve ziel, dan is voorzichtigheid geboden. Dan heeft De Wever gelijk en is het Huyse die uitleg verschuldigd is.

Aan de grondslag van deze discussie ligt iets door-en-door menselijks: dat het menselijk leven altijd worstelt met tormenteringen. We worden doorheen ons leven altijd wel ergens gekwetst. We moeten dat verwerken en dat verwerken gebeurt op een menselijke manier: de manier van het beleven, het ervaren. Dat is nooit objectief. Nooit. Objectiviteit is een ideaal in de wetenschap en zelfs daar is dat ideaal onbereikbaar. Thomas Kuhn heeft het ons geleerd.

Bijgevolg is het onwijs om die steenharde objectiviteit in het menselijk samenleven na te streven als ware het een algemeen goed, want daar valt niet mee te leven. Huyse en De Wever botsen omdat de een gelooft in een maakbare wereld, waartoe volstrekte, koele objectiviteit noodzakelijk is en de ander gelooft dat de dingen veel meer aan de greep van de mens ontsnappen dan diezelfde mens voor lief neemt.

En dus pleit De Wever voor voorzichtigheid.

De houding van De Gucht is in wezen slechts een variatie op dit thema, zij het dat De Gucht zich niet kan losmaken van zijn vooringenomen houding ten aanzien van wat hij opvat als ‘het nationalisme’ – alsof er niet evenveel nationalismen bestaan als mensen. Dat nationalisme de mens in één identiteit opsluit, bijvoorbeeld, is gewoon onwaar. Nationalisme zegt gewoon dat mensen existentiële wezens zijn. Dat ze behoefte hebben aan een positie in kosmos. Ze willen iets of iemand zijn. De natie biedt mede die positie, omdat zij voorziet in een gemeenschappelijke oorsprong, die van alle leden van de groep concrete mensen maakt.

Bij dat laatste proces komen mythes kijken, om dezelfde reden als hiervoor al werd uiteengezet: de wereld van de mensen is geen rationele wereld, maar een ervaren, doorleefde wereld, doorspekt met emotionele en soms getormenteerde elementen. Het is niet wijs om die wereld botweg overhoop te zetten.

Omdat de mens is zoals hij is, een ervarend, belevend, emotioneel en – jawel – bij wijlen rationeel wezen, is de volstrekt vrije keuze waar de heer De Gucht en zijn liberalistische geestesgenoten van dromen een… mythe. Wie twijfelt leze even de geschriften van Locke – een van de peetvaders van De Gucht en co. Hij zal zien dat diezelfde Locke helemaal niet objectief was bij het formuleren van zijn stellingen, want hij zal merken dat Locke grote belangen had in de nieuwbakken Amerikaanse kolonie van Engeland.

Het verleden ongenadig en zonder gevoel openscheuren en het zogenaamd rationeel maken van keuzen zijn uitingen van een andere, op historische gronden verklaarbare mythe: die van de maakbaarheid.

Verklaarbaar, inderdaad.

Maar wel een mythe.

Quod erat demonstrandum.

 

 

Jaak Peeters

April 2012

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *