Verandering?

De N-VA voert dezer dagen campagne onder het thema “de kracht van de verandering”. Die slogan ontleden zou een intellectuele oefening op zich zijn. Wat is er immers belangrijk: die kracht? Of de verandering? Of misschien beide?

Laat het ons maar gewoon houden bij het idee dat verandering noodzakelijk is. De partij heeft in dit opzicht natuurlijk gelijk. De vraag is evenwel of zij wel goed beseft wat dit ‘veranderen’ echt inhoudt.

Als veranderen voor haar betekent dat de franjes moeten afgeknipt worden, dan hoeft de hele scène niet. Als veranderen daarentegen betekent dat het tapijt moet herweven worden, dan staat de partij hier voor een helse opdracht, maar het wordt dan wel écht interessant.

Zo’n veranderingsproces zou vele, vele jaren in beslag nemen en dieper ingrijpen dan menigeen op het eerste gezicht gelooft.

We bekijken als voorbeeld even de landinrichting. Dat is ogenschijnlijk een onschuldig onderwerp, zonder communautaire, fiscale of sociale implicaties.

Dat is echter maar schijn.

Zolang de bevolkingsdichtheid in Vlaanderen een bepaalde grens niet overschreed – het juiste cijfer doet er niet toe -, maakte het nauwelijks wat uit waar iemand zijn nieuwe huis neerpootte. Er was ruimte genoeg en de manier van leven was trager dan die van vandaag, zodat de afstanden veel groter leken, waardoor nog eens een extra gevoel van ruimtelijke weidsheid werd opgeroepen.

Maar onze levenswijze is inmiddels ten gronde veranderd. Bovendien zijn we ervan overtuigd geraakt dat ieder individu het recht heeft op een eigen, persoonlijke keuken, badkamer, slaapruimte en wat al meer. Legio is het aantal huizen dat door slechts één persoon bewoond wordt, terwijl de huizen in vroeger dagen bevolkt waren. Het gevolg is dat overal in den lande huizen oprijzen, vaak op plaatsen waar de kwaliteit van de grond bij voorkeur de bestemming voor landbouwgebruik verdient.

Maar niet dus.

Het gevolg is dat Vlaanderen volgebouwd wordt: één grote stad.

Wat gebeurt er met het verkeer?

Mensen willen zo snel mogelijk van punt A naar punt B. Ze nemen daarvoor dan ook de auto. Eidoch: als er overal huizen staan worden alle straten tot woonstraten, waar overigens nogal eens borden te zien zijn waarop de bewoners aansporen tot het matigen van de snelheid.

Tja: als er overal woonzone is, kun je met de auto natuurlijk niet overal even flink doorrijden. Zo snel mogelijk van punt A naar punt B zit er dan niet meer in.

Omdat we haastige mensen zijn – onze wereld lijdt aan de haastziekte -, neemt in dergelijke omstandigheden de neiging om de snelheidsbeperkingen aan de laars te lappen toe. Om het toenemend aantal overtredingen in te dijken, kan de politie niet anders dan controleren. Overal verschijnen er flitspalen.

Wie daar op een psychologische manier naar kijkt, moet er niet van overtuigd worden dat dit alles bijdraagt aan het verhogen van het niveau van onbehagen in de samenleving. Dat onbehagen komt bovenop de onveiligheidsgevoelens, de vervreemdingsgevoelens ten gevolge van de instroom van vreemdelingen – vaak inderdaad illegalen, dat laatste nog eens een extra bron van ongenoegen vormend. Zelfs de politie erkent een toeneming van inbraken. En alsof dat alles nog niet volstaat, zijn er nog de sociale, economische en politieke tribulaties. Een bank die failliet gaat, een hele energiesector die onder controle van een vreemde mogendheid komt, staatsfinanciën die ontsporen, een Europese constructie die hele volkeren in de armoede dreigt te duwen in naam van budgettaire orthodoxie…

Als N-VA echt verandering wil brengen, staat de partij voor een kluwen aan factoren en toestanden, gevolgen van een sinds generaties mislopend beleid. Op zowat elk terrein van het menselijk leven zal zij ingrijpend moeten tussenkomen.

Neem, om het voorbeeld van hiervoor voort te zetten, de landinrichting.

Die moet dus duidelijk veranderen. Als de spanningen die door de verkeerssituatie worden opgeroepen één van de oorzaken van het maatschappelijk onbehagen is, moet die verkeerssituatie worden aangepakt. Nu is deze laatste mede, zoals hierboven geargumenteerd, het gevolg van decennialange kortzichtige politiek van landinrichting. Burgemeesters die boer X beloven zijn wei tot landbouwgrond om te toveren in ruil voor zijn stem: het zal allemaal verleden tijd moeten worden. Grond is een schaars goed dat het leven van de hele gemeenschap aanbelangt, en zal dus alvast in grote mate aan het spel van de speculatieve markt onttrokken moeten worden. Dat betekent het doorbreken van sommige liberale maar ook socialistische taboes. Het betekent wellicht dat het oude idee van de grondbank, ooit door Vlaamse nationalisten gelanceerd, terug onder het stof moet worden gehaald. En wat zal er dan in de Vlaamse randgemeenten moeten gebeuren? En welke zijn de implicaties op de positie van de verzekeringsmaatschappijen, waarvan de portefeuille immers voor een groot deel uit onroerend goed bestaat? De prijzen bevriezen? Kàn dat, in deze Europese constructie? Er zullen zeker eigenaarscomités verschijnen die conservatieve of zelfs reactionaire standpunten innemen, van het slag van de opvattingen van de lieden die B-plus bevolken. Zijn we daar wettelijk tegen gewapend met een Raad van State die wel overgewaaid lijkt uit de late Middeleeuwen?

De hele levenssituatie waarin we ons thans bevinden lijkt op een reusachtige spaghetti van krachten, verhoudingen, toestanden en regels, die doorheen de decennia die ons vooraf zijn gegaan tot stand zijn gekomen.

Dààrin verandering brengen om dit land weer terug bewoonbaar te maken: dààr ligt de echte uitdaging voor een partij die het met Vlaanderen goed meent. Dat Vlaanderen daartoe veel meer bevoegdheden moet hebben dan nu, is een noodzakelijke, doch volstrekt onvoldoende voorwaarde.

Neen: het gaat niet om een taak voor één of twee ambtstermijnen.

Het gaat om een taak voor een hele generatie.

Geen wonder dat de partij zoveel tegenkanting ontmoet.

 

Jaak Peeters

April 12

Uitleggen, niet afbreken.

Waarom willen mensen als L. Huyse en anderen zo hardnekkig volhouden aan hun verlangen om alle historische verhalen en mythen te ‘deconstrueren’, lees: afbreken? Zij zelf beweren dat het is om de waarheid boven te halen. Anders blijven oude wonden etteren.

Thomas Wahctendorf maakte recentelijk duidelijk dat wie genadeloos op jacht gaat naar het waarheidsgehalte van verhalen of mythen, daardoor meteen ook zijn wantrouwen in de narratieve grondslagen van onze cultuur manifesteert.

Dat is wellicht juist. En wellicht is het waar wat diezelfde auteur schrijft: dat dit wantrouwen een extreme vorm van moderniteit is, die voortkomt uit de Cartesiaanse leuze dat alleen dàt aanvaardbaar kan zijn, wat klaar en duidelijk bewezen werd.

Toch is dat niet alles.

Waar komt de idee vandaan dat wie verhalen en mythen verder laat leven oude wonden verder laat etteren? Kortweg: dat is een slechte interpretatie van de inzichten van Freud, Charcot en co. Mythen en oude verhalen zélf werken namelijk als verwerkingsmachines van oude tormenten, net als literatuur en kunst in het algemeen. Wat mythen ons brengen, is tegelijk het verhaal hoe datzelfde volk zijn miserie verwerkt heeft. Het volk heeft zelf psychiater gespeeld. De divan werd intussen weer opgeborgen want het volk heeft gedaan wat het moest doen: zijn tormenten verwerken om het leven nadien verder te kunnen zetten.

Maar Huyse en co nemen daar geen genoegen mee: zij willen dat er nog tweede psychiater wordt opgetrommeld, namelijk om te onderzoeken of zijn eerder werkzame collega zijn werk wel goed heeft verricht. Schuilt de onrust dan misschien bij hen – terwijl het volk zelf al lang klaar is? Dan zouden sommige theoretici getuigenis afleggen van een aanmatigend misprijzen voor de kundigheden van het volk. Dat is maatschappelijk geen gezonde houding.

Zo bekeken ziet het er veeleer naar uit dat men zich moet afvragen waarom sommigen zo’n dwingende behoefte hebben aan nog eens een psychiater, want wie het wantrouwen blijft opstapelen, maakt de uiteindelijke dosis onbehagen in de samenleving nog groter en schuift dus de opstap naar een normaal leven alleen maar verder in de toekomst.

De historicus moet niet afbreken, maar inzicht verschaffen en uitleggen.

Maar er is nog een andere reden om de positie van mensen als Huyse af te wijzen.

Wie de genadeloze afbraak van verhalen en mythen najaagt, moet toch eens uitleggen wat hij dan doet met de ontzagwekkende mystieke traditie in onze menselijke cultuur. Ja: het gaat hierbij over Hadewych, Ruusbroek, Eckhart, Theresa van Avila, Anna van Hees maar ook over Boeddha, Krishnamurti en zovele anderen. Al die mensen hebben zich één gevoeld met het Al en daarbij inzichten verworven waar de meesten onder ons slechts naar kunnen hunkeren. Moeten hun ervaringen zo nodig gedeconstrueerd worden? Ze brengen ons toch ook maar onbewezen verhalen en mythen? Of doen we er toch maar beter aan te aanvaarden dat er naast de ‘dagelijkse’ kenwijzen nog andere bronnen van menselijke kennis en dito levenservaring bestaan? Wat is er zo dwingend dat alléén de zichzelf als rationeel voordoende deconstructivist het recht meent te hebben aanspraak maken op de ene waarheid? En zijn mythes dan niet ook een middel om naar een wereld te grijpen, die we anders niet te pakken krijgen?

Laat ons die zaak nog een op een andere manier bekijken.

Het is niet uitgemaakt dat er maar één waarheid bestaat. Zelfs sommige fysici twijfelen daar aan. Het zou de zaak alleen nog ernstiger maken.

Laat ons dus aannemen dat er maar één kosmos is en wellicht – al twijfelen sommige fysici tegenwoordig ook daar aan – maar één stel natuurwetten.

Maar die kosmos omvat dan ook alles. Er is niets buiten, behalve, voor wie gelovig is, God.

Echter de wereld van de mensen omvat helemààl niet alles.

Wie toch tot deze laatste opvatting neigt, moet in het archief van de BBC de uitzendingen over de Engelse dame opvragen, die in Borneo Oran Oetanwezen opvangt, grootbrengt en ze vervolgens weer in de wildernis uitzet.

Wie deze Orankinderen observeert, ontwaart meteen zoveel trekken van het menselijke kind, dat het heus moeilijk wordt te ontkennen dat er in de geesten van die wezens allerlei gaande is. Ook die wezens leven in een wereld van betekenissen, in hun wereld, die voor ons te enenmale ontoegankelijk is, zoals onze wereld voor hen ontoegankelijk is. Ze kunnen zich bijvoorbeeld niets voorstellen over onze maanreizen. Gesteld dat ze filosofisch zouden denken, zou hun stelling dat maanreizen ‘onwaar’ zijn, manifest onjuist zijn.

Wie vanuit ervaringskennis, zoals opgesloten in verhalen en mythen, de mogelijkheid openhoudt dat er tòch maanreizen zijn, zou in  de wereld van het politiek correcte denken op zware weerstand botsen.

Wat verhindert ons immers om dezelfde beperktheid toe te schrijven aan de wereld van betekenissen waarin mensen leven? Waar halen we de pretentie vandaan om te denken dat wij, kleine, sterfelijke menselijke wezens, de ultieme waarheid te pakken hebben?

Onze menselijke wereld is ongetwijfeld zeer rijk, maar beweren dat hij allesomvattend is, is op z’n zachtst gezegd arrogant.

Al onze menselijke kennis is beperkt en omdat ze niet van een alomvattend overzicht kan uitgaan, per definitie standpuntelijk.

Mythen en verhalen mogen dan narratief zijn, maar met Ricoeur moeten we erkennen dat we ze nodig hebben, precies omdat we standpuntelijk zijn en dus moeten openstaan voor wat onder andere traditie en mythologie ons te vertellen hebben. We moeten schroom opbrengen ten aanzien van wat we niet meteen rationeel begrijpen. Diep respect voor de volheid van het zijn, zoals Heidegger zou zeggen. Onze wereld is helemààl niet de héle wereld.

Er steekt in mythen zoveel wijsheid, dat we ze maar beter niet lichtzinnig met het huisvuil meegeven. Tenzij alléén die mythen voor afbraak in aanmerking komen, die gericht zijn op het menselijk groepsbestaan, lees: Vlaamse mythen.

Maar dat is afbreken en niet uitleggen.

 

 

Jaak Peeters

April 2012

Maakbaarheid

Bart De Wever verklaarde in zijn lezing naar aanleiding van de dag van de geschiedenis dat je met het deconstrueren van mythes erg voorzichtig moet zijn. Een samenleving heeft verhalen nodig en wie die lichtzinnig deconstrueert, loopt het risico zich schuldig te maken aan het verspreiden van maatschappelijk desoriëntatie en die hebben we tegenwoordig al genoeg. Historici moeten op zoek naar de waarheid, zegt De Wever, maar ze moeten daar wel voorzichtig mee omspringen: als de opgerakelde waarheid de gemoedsrust overhoop kan halen, is het aangewezen om toch vooraf eens te onderzoeken of men die oefening wel zou doen.

Vanzelfsprekend waren aanvallen op deze stelling des auteurs deel.

Ze kwamen van Luc Huyse, die vindt dat je mythes ongenadig moet ontmaskeren, omdat ze anders blijven woekeren.

Ze kwamen ook van de eeuwige De Gucht, voor wie mythes en nationalisme samengaan en mythes onverzoenbaar zijn met het geloof in de rationele, zelfbesturende mens. Kennelijk heeft de heer eurocommissaris veel tijd.

Wat is de waarde van het commentaar van die twee heren?

Het idee van Huyse – dat je mythes moet ontmaskeren om te verhinderen dat ze gaan etteren – is op het eerste gezicht heel gaaf. Het is een principe uit, bijvoorbeeld, de psychoanalyse, waar de psychiater de patiënt op de divan ertoe brengt uit te spreken wat hem destijds overkomen is. Nadat dat alles uitgesproken werd, ervaart de patiënt een opluchting. Om deze laatste is het te doen, want het maakt het verdere leven alweer wat draaglijker.

Dat klinkt mooi, maar zit bij nader toezien wel vol haken en ogen.

Vooreerst – en die kritiek is niet nieuw – is de vraag wat de patiënt op de divan van de psychiater uitspreekt. Brengt de patiënt uit wat er destijds gebeurd is, of datgene wat hij denkt dat er gebeurd is? De keuze is niet moeilijk: het gaat om het laatste. Als dat juist is, dan luidt de vraag meteen of het überhaupt wel mogelijk is om te expliciteren wat er echt gebeurd is. Vallen waarheid en verdichtsel wel uit elkaar te rafelen? Bovendien: wat is ‘echt gebeurd’? Is dat het blote feit, bijvoorbeeld de handtastelijkheid zelve, of ook de ervaring bij het slachtoffer van dit feit? Ook hier is het antwoord: het tweede. Als dat juist is, dat valt er zelfs op de divan van de psychoanalist niets anders te behandelen dan…jawel: mythes.

Laat ons nu veronderstellen dat zou gebeuren wat Huyse wil dat er gebeurt: ongenadig openscheuren van de verpakking die met de jaren rond groepstormenten werd geweven. Hoe zou de ‘patiënt’ reageren? Kan iemand dat voorspellen? En als we het toch doen, komt de echte waarheid dan wel boven, of worden we alweer met een geconstrueerde ‘waarheid’ opgezadeld? Beginnen we hiermee niet aan een hopeloze onderneming? En zouden we zoiets riskants niet overlaten aan ervaren, grondig geschoolde specialisten? Als het riskant is zonder blikken of blozen openbaar te maken wat er zich afspeelt op de bodem van de collectieve ziel, dan is voorzichtigheid geboden. Dan heeft De Wever gelijk en is het Huyse die uitleg verschuldigd is.

Aan de grondslag van deze discussie ligt iets door-en-door menselijks: dat het menselijk leven altijd worstelt met tormenteringen. We worden doorheen ons leven altijd wel ergens gekwetst. We moeten dat verwerken en dat verwerken gebeurt op een menselijke manier: de manier van het beleven, het ervaren. Dat is nooit objectief. Nooit. Objectiviteit is een ideaal in de wetenschap en zelfs daar is dat ideaal onbereikbaar. Thomas Kuhn heeft het ons geleerd.

Bijgevolg is het onwijs om die steenharde objectiviteit in het menselijk samenleven na te streven als ware het een algemeen goed, want daar valt niet mee te leven. Huyse en De Wever botsen omdat de een gelooft in een maakbare wereld, waartoe volstrekte, koele objectiviteit noodzakelijk is en de ander gelooft dat de dingen veel meer aan de greep van de mens ontsnappen dan diezelfde mens voor lief neemt.

En dus pleit De Wever voor voorzichtigheid.

De houding van De Gucht is in wezen slechts een variatie op dit thema, zij het dat De Gucht zich niet kan losmaken van zijn vooringenomen houding ten aanzien van wat hij opvat als ‘het nationalisme’ – alsof er niet evenveel nationalismen bestaan als mensen. Dat nationalisme de mens in één identiteit opsluit, bijvoorbeeld, is gewoon onwaar. Nationalisme zegt gewoon dat mensen existentiële wezens zijn. Dat ze behoefte hebben aan een positie in kosmos. Ze willen iets of iemand zijn. De natie biedt mede die positie, omdat zij voorziet in een gemeenschappelijke oorsprong, die van alle leden van de groep concrete mensen maakt.

Bij dat laatste proces komen mythes kijken, om dezelfde reden als hiervoor al werd uiteengezet: de wereld van de mensen is geen rationele wereld, maar een ervaren, doorleefde wereld, doorspekt met emotionele en soms getormenteerde elementen. Het is niet wijs om die wereld botweg overhoop te zetten.

Omdat de mens is zoals hij is, een ervarend, belevend, emotioneel en – jawel – bij wijlen rationeel wezen, is de volstrekt vrije keuze waar de heer De Gucht en zijn liberalistische geestesgenoten van dromen een… mythe. Wie twijfelt leze even de geschriften van Locke – een van de peetvaders van De Gucht en co. Hij zal zien dat diezelfde Locke helemaal niet objectief was bij het formuleren van zijn stellingen, want hij zal merken dat Locke grote belangen had in de nieuwbakken Amerikaanse kolonie van Engeland.

Het verleden ongenadig en zonder gevoel openscheuren en het zogenaamd rationeel maken van keuzen zijn uitingen van een andere, op historische gronden verklaarbare mythe: die van de maakbaarheid.

Verklaarbaar, inderdaad.

Maar wel een mythe.

Quod erat demonstrandum.

 

 

Jaak Peeters

April 2012