Het einde van de (natie)staat ?

Inleiding

Het is mode, tegenwoordig, om met al dan niet luid feestgedruis het einde van de staat aan te kondigen, meer bepaald: de natiestaat.

Die natiestaat zou dan namelijk onderuit worden gehaald door de zogeheten globalisering, waarbij het geld binnen de seconde van de ene kant van de aardbol naar de andere kant flitst en de hoofdkwartieren van grote internationale concerns zich onttrekken aan de regelgeving van staten door deze, onder meer, tegen elkaar uit te spelen bij het kiezen van investeringsplaatsen. Het heet dat natiestaten niets meer te vertellen hebben over hun eigen economie, maar dat wat zich economisch voordoet, beslist wordt in de hoofdkwartieren van de zogeheten multinationale ondernemingen.

 

Een van de goeroe’s die dit verhaal vertellen is de Japanse “managementdeskundige”—voor zover dat bestaat, want Ad. Verbrugge heeft dit soort dames en heren een sluitend kleedje gepast1—Kenichi Ohmae2. Volgens deze laatste is de economische en meteen ook politieke kracht van staten uitgehold door de globalisering die vier grote invalshoeken hanteert: het sturen van investeringen, het sturen van het industrieel proces, de wereldwijde informatietechnologie en de opkomst van de individuele, calculerende consument. Door het samenspel van deze factoren zou, volgens de verdedigers van deze strekking, de natiestaat in de positie van de dinosauriërs terecht zijn gekomen: ze staan op het punt te sterven. In de plaats treden regionale economische structuren op, zoals Singapore, Hongkong, Londen enz.

Wouter Beke, die voor de CD&V in de Belgische senaat zetelt, citeert met kennelijke instemming de opvattingen van deze goeroes3 en leidt daaruit af dat de nationale gedachte voorbijgestreefd is of, tenminste, ten gronde op een andere manier moet bekeken worden. Onvermijdelijk komt daarbij het alomtegenwoordige Europese verhaal kijken.

In deze bijdrage wil ik enkele kritische kanttekeningen plaatsen bij dit tegenwoordig algemeen geldende verhaal. Ik zal trachten te illustreren dat het algemeen geldende verhaal over de globalisering op zijn minst kritische bevraging behoeft.

De tekst zal op vele plaatsen op een onafgewerkt schilderij lijken, met alleen maar grote schetsen en vele, nog blank gebleven open plekken op het doek.

Welke staat?

Alvorens zich af te vragen of de heer Beke, in navolging van Ohmae en zovele van dit soort zelfverklaarde deskundigen, op het juiste spoor zit, hoort de vraag beantwoord over welke “staat” men het heeft.

Dat is namelijk niet zo duidelijk en ook het begrip staat is verre van eenduidig. Hierboven heb ik het begrip “staat” en “natiestaat” door elkaar gebruikt. Ter wille van de leesbaarheid valt dat te verdedigen, maar het zal blijken dat deze gelijkstelling niet mag volgehouden worden.

Het begrip “staat” wordt in het volkenrecht teruggevoerd op het begrip “soevereine staat”. Er is pas sprake van een “staat” als er ook van soevereiniteit sprake is. De eerste vraag luidt dan ook meteen: waarover hebben “onze” managementgoeroes het eigenlijk, als ze beweren dat het einde van de staat nabij is? Hebben ze het dan over de politieke eenheid zelve die men de staat noemt of spreekt men over zijn kwalificatie als soevereine eenheid? Zoals bekend is er sprake van een soevereine staat als er van een afgebakend grondgebied sprake is, van een bepaalde, geregistreerde bevolking, een georganiseerd gezag en een eigen rechtsorde en de staat onafhankelijk kan optreden tegenover andere staten4.

Hoe wordt de staat nu concreet door de globalisering onderuit gehaald?

Nauwkeuriger gezegd: welke van de hierboven genoemde kwalificaties worden door de beslissingen van internationale economische sanhedrins ontmanteld?

Laat ons het rijtje aflopen.

Betwisten de internationale oligarchieën de aard of de omvang van het grondgebied van de staten? Dat is mij alleszins niet bekend. Integendeel verklaren de internationale groepen in koor dat ze zich schikken naar de wetten van het land waar ze gevestigd zijn. Toen in Vlaanderen het Warandemanifest verscheen en daaronder de handtekening van een aantal bedrijfsleiders te vinden was, werd één van hen ontslagen omdat hij het aangedurfd had de rechtmatigheid van het bestaan van La Belgique vanuit een economisch standpunt in twijfel te trekken. Laat ik duidelijk zijn: het Waranderapport voert economische argumentatie aan voor het opdoeken van de staat België: hetzelfde soort argumenten als aangevoerd wordt door de hier bedoelde managementgoeroes. In de praktijk blijken bedrijfsleidingen zich helemaal niet op te stellen tegen de bestaande staten, veeleer het tegendeel blijkt waar.

Betwisten internationale groepen het gezag van de staat over zijn grondgebied? Uit wat hiervoor werd gezegd blijkt dat zeker niet. Wat wél gebeurt is dat ze de geest van de wetgeving trachten te ontlopen. Internationale bedrijven hebben bijvoorbeeld vaak de neiging om vrouwen die kinderen willen en deeltijds wensen te werken, in hun verdere loopbaan af te remmen. Wettelijk is zulks in de meeste landen verboden. Wat bedrijfseenheden in werkelijkheid doen is de loyauteit met de eigen organisatie laten prevaleren boven de toepassing van de wetgeving, maar ze zullen er wel op toezien dat ze zich niet strafbaar opstellen. Maar hoe zou het eruit zien als iedereen, die bij stonde en wijle een of andere wettelijke bepaling tracht te ontlopen telkens gestraft zou worden?

Komen internationale economische structuren tussen in de interne rechtsorde, lees: de wetgeving van een staat? Natuurlijk doen ze dat, maar ze doen dat via de geëigende kanalen en op een manier zoals het altijd al is gebeurd. In Vlaanderen doen ze dat via hun lidmaatschap van werkgeversorganisaties zoals Agoria, het VEV of het Verbond van Belgische Ondernemingen. Ze stellen zich dan op als maatschappelijke actoren, zoals ook consumentenorganisaties, vrouwenbewegingen en vakorganisaties dat doen. Op zich is daar overigens niets mis mee, tenzij op de achtergrond van hun actie de stem van Big Brother in het internationale hoofdkwartier beslissend zou meeklinken. Maar dat lijkt me lang niet altijd het geval te wezen.

Hinderen internationale economische organisaties staten in het optreden tegenover andere staten? Niet direct, dunkt me. Wat ze wel doen is druk uitoefenen in de richting van politieke gelijkschakeling, hetgeen hun eigen economische actie namelijk vergemakkelijkt en hun winsten verhoogt. Het lijdt maar weinig twijfel dat de steun voor het Europese project vanuit economische middens op deze manier moet verklaard worden. Deze dimensie ligt trouwens al langer zwaar onder vuur vanuit linkse middens.

En de bevolking? Op dit punt aangekomen moet genuanceerder worden gesproken. Internationale bedrijven zien een plaatselijke bevolking altijd als potentiële klanten of medewerkers. De omvang van dat klantenbestand moet zoveel mogelijk groeien, omdat dit de omzet positief beïnvloedt. Men zal in hun middens dus geen protagonisten voor de afsluiten van grenzen vinden. Immigratie is één van de factoren die rechtstreeks invloed op hun zaakjes kunnen uitoefenen. En dus zullen ze een politiek bepleiten die in dit opzicht zeer open is. Ten tweede: in hun (nogal bedenkelijke) human resourcesdenken zien ze de plaatselijke bevolking altijd ook weer als een bron van potentiële werkkrachten. Ze hebben er alle belang bij dat de kwaliteit ervan én de omvang van deze groep zo groot mogelijk is. Ze stellen zich dus op als voorstanders van scholing. Ze bevorderen de mobiliteit, zowel binnen de staat als over de grenzen ervan heen. In die zin behoren ze tot de maatschappelijke krachten die de homogeniteitgraad van de bevolking omlaag halen. De vraag echter rijst of deze internationale groepen ook hier niet ageren als maatschappelijke actoren en niet zozeer als internationale groepen. Hun ijver komt in de praktijk immers overeen met de besturen van hogescholen, die het nodig vinden een gedeelte van hun lessen in het Engels te laten geven, in steenkolenengels dan wel, maar dat schijnt hen niet te deren, omdat ze op die manier hopen studenten uit het buitenland aan te trekken, zodat ze bekender en voornamer worden en het docentenkorps een hogere status verwerft. Maar is ook deze menselijke ijdelheid niet van alle tijden?

Ik moet besluiten dat internationale groepen helemaal niet uit zijn op het onderuit halen van de integriteit van de soevereine staat, niet als territoriale eenheid en evenmin van zijn soevereiniteit. Ze stellen zich veeleer op als maatschappelijke actoren, zij het met veel drukkingsmacht.

Als dus de heer Beke, in navolging van zovele goeroes, de ondergang van de klassieke, thans dominerende nationale staat op het oog heeft, moet hij toch eens uitleggen hoe hij dat in concreto ziet verlopen, want veel valt daar op dit ogenblik niet van te merken. De nationale staat “verwerkt” tot op vandaag nog steeds ruim de helft van het bruto binnenlands product. Dat is niet niks en stelt de staat wel degelijk in een economische machtspositie, omdat hij een uiterst belangrijke klant is.

Niet de multinationals ondermijnen, dunkt me, de macht van de nationale staat, maar wel zogeheten internationale organisaties, ten onzent op de eerste plaats Europa, dat macht usurpeert en zich opwerpt als een continentale stuurmachine, die veel en veel verder gaat dan aan de bevolking ooit werd gesuggereerd resp. gevraagd. Maar is hier niet sprake van een nieuwe staatsstructuur?5 Is Europa namelijk niet bezig zichzelf op te werpen als een nieuwe multinationaal imperium, zoals het rijk van Karel “de Grote” of iets van dien aard? Een nieuwe uitgave van de klassiek multinationale natiestaat, met nationaal hymne en vlag en al?

Wat moet er verdwijnen: de globalisering of de staat?

De natiestaat als instrument

Is het niet correcter om de idee dat de nationale staat door de globalisering wordt ontmanteld te vervangen door een scherpere idee die door Jean Marie Guéhenno wordt uitgesproken: wat gebeurt er als de staat niet langer de horizon van ons leven is, want lange tijd was hij de enige of toch de enige belangrijke horizon van het leven van zijn burgers, die zelfs de religieuze dimensie incorporeerde6? Wat als de nationale soevereiniteit niet langer het enige basisbeginsel is van een juridische rechtsorde? Is het niet juister te stellen dat de staat helemaal niet verdwijnt, maar niet langer alléén op het toneel staat en spelers naast zich moet dulden, waarvan de actoren uit de globalisering er één groep is, naast bijvoorbeeld Europa, zolang dit laatste niet de plaats van de oude natiestaten heeft ingenomen en zélf een natiestaat is geworden?7 Mét Guéhenno denk ik te moeten constateren dat de natiestaat tegenwoordig meer op zijn merites wordt beoordeeld. De staat is een reuachtige sociale regulator, en de verschillende partijen van de samenleving oordelen bij voortduring over de mate waarin de staat—dit is: het geheel van de staatsambtenarij—haar werk naar behoren doet. De staat is in hoge mate een instrument geworden. Geen wonder dat men overal de slagzin “goed bestuur” hoort

De menselijke dimensie

De staat zou ook kunnen zijn: de veruitwendiging van de ziel van een volk.8 “De staat is een deel van de maatschappij, haar uitdrukking, haar beeld. Het is de structuur die de maatschappij voor zichzelf schept als een middel tot haar zelfverwezenlijking.”€Dat zijn zeer wijze en diepzinnige woorden. Ze maken duidelijk dat een staat meer kan/moet zijn dan een bureaucratische nutsmachine, die door calculerende burgers beoordeeld wordt naar de mate waarin hij hun voornamelijk economische wensen bevredigt. Een staat is ook de uitdrukking van wat een volk is. Welnu: een volk is—en ik volg hierbij Martin Heidegger9—veel meer dan die openlijk zichtbare verzameling van voorhanden zijnde mensen. Een volk is ook een geestelijke, historische en spirituele eenheid. Een volk bezit niet alleen een verzameling mythes en moeilijk grijpbare betekenissen, het is ook die verzameling, het wordt er ook door gedefinieerd. De werkelijkheid omvat namelijk ook al die niet zichtbare betekenissen, die nochtans heel invloedrijk zijn. Zonder die vaak onbewust werkzame betekenissen zouden de individuen die dit volk lijfelijk belichamen andere mensen zijn geweest. Welnu: men ziet het verschijnen van politieke structuren die precies op dit soort betekenissen is gericht en geënt: volksstaten. Wat is het stilaan vorm krijgende Vlaanderen anders?

Als dus “onze” goeroes de verdwijning van de staat prediken, dan rijst de vraag hoe ze staan tegenover die typisch menselijke, spirituele dimensies. Want hoe blijven die in stand, als de organisatie van de staat desintegreert? Hoe verwacht men dat het tot een atomair verworden individu in staat zal wezen om die nooit volledig te doorgronden betekenissen op te pikken—Heidegger heeft heel zijn formidabele denkkracht een leven lang op de ontvouwing van slechts één klein stukje van die belevingswereld gezet—, zonder de omkadering van zo’n “volksstaat”, waarin bijvoorbeeld geschiedenisonderwijs aangeboden wordt dat buiten de economische nuttigheidsberekening wordt gehouden? Mogen wij überhaupt wel dulden dat economische krachten deze typisch menselijk dimensie onderuit halen?

Globalisering in de hoofden

Dan rijst de volgende kritische vraag: gaat het wel om economische krachten die dit proces van onderuit halen bewust op het oog hebben? Beogen zij dit resultaat werkelijk en hebben zij niet veeleer een zo groot mogelijk handelvrijheid op het oog, met het oog op het maximaliseren van hun eigen winsten en, voor wat de leiders van deze organisaties betreft: hun eigen persoonlijke macht binnen deze organisatie, gekoppeld aan een zo riant mogelijk inkomen? Moeten we dus niet eerder zeggen dat de bedoelde economische internationale eenheden zich veeleer als concurrenten voor klassieke nationale loyauteit opstellen en de globalisering zich afspeelt in de hoofden van de bevolking van onze staten en niet op de eerste plaats een kwestie is van de plaats waar de feitelijke beslissingen worden genomen? Met andere woorden: de denkbeelden die onze volkeren over de rol van staten koesteren zijn veranderd en misschien bestaat de globalisering er nu net in dat dit soort andere, met de traditionele staatsrol concurrerende denkbeelden gaat postvatten, terwijl daar tegelijk ruimte ontstaat voor die genoemde volksstaten.

Naar een nieuwe verhouding tussen volksstaat en economische actoren

De vraag die vervolgens rijst luidt: moeten we niet zoeken naar nieuwe verhoudingen tussen internationaal optredende economische spelers en locale, in volksstaten georganiseerde gemeenschappen? Moeten we ons niet veeleer gaan buigen over de (rol van de) verschillende actoren die zich hedentendage op ons aller intellectuele horizon bewegen—gesteld natuurlijk dat de plaats die “de staat” daar inneemt sinds ongeveer de negentiende eeuw wellicht ongeproportioneerd groot was en bijgevolg sowieso correctie behoeft?

En is het verkeerd te vermoeden dat de locale economische structuren waarover Ohmae het heeft, zoals Singapore, eigenlijk de volksstaten zouden kunnen zijn, die (volks)nationalisten voor ogen staan? Op deze manier doorgedacht verdwijnt niet “de staat”, maar wel de “natiestaat” van Sièyes, de Franse, rationalistische staat van mensen die bewust zouden besloten hebben (Le contrat social, weet U wel?) om samen een staatsgemeenschap te vormen. De statenwereld zou dan niet verdwijnen, maar getransformeerd worden en de zogeheten globalisering werkt daartoe ongewild als één van de katalysatoren.

Hiermee is het antwoord dat in paragraaf één van deze bijdrage uitgebleven is, meteen gegeven: de staat die Beke in zijn boek op het oog heeft is niet de staat waar (volks)nationalisten naar streven. Het is niet de staat van N-VA of zelfs het Vlaams Blok/Belang. Het is de staat zoals België, wiens voortbestaan op het spel staat en misschien zelfs, op termijn—vreemd genoeg, maar toch het bedenken waard—constructies zoals Europa. Naarmate het gewicht van internationaal gestuurde economische processen zwaarder gaat doorwegen, zou de roep naar datgene, waarvan de volksstaat van de hedendaagse nationalist de uitdrukking is, wel eens kunnen toenemen.

Verkeerde voorbeelden

Om zijn stelling en die van zijn managementleermeesters te illustreren haalt Beke enkele voorbeelden aan. Ze zouden moeten aantonen dat de traditionele staatsidee door de nieuwe internationale verhoudingen onderuit wordt gehaald. Zo schrijft Beke: “Als Limburger zie ik hoe de Universiteit Hasselt met de transnationale Universiteit Limburg en samenwerking uitbouwt met Maastricht. Ik stel vast dat elk jaar meer Nederlandse patiënten zich in onze ziekenhuizen laten behandelen omdat het hier goedkoper is, er minder wachtlijsten zijn, de kwaliteit minstens even goed is en dezelfde taal wordt gesproken.10” Is dit nu net niet een illustratie van wat ik bedoel? Wat verstaat Beke als hij het woordje “onze ziekenhuizen” neerschrijft? Welke beeldvorming speelt er dan in zijn hoofd? Ze valt niet zo moeilijk te raden: “onze” duidt op: “de ziekenhuizen in België”.”Ons” beduidt: wat zich binnen de staat België afspeelt. Wat hij verder verkondigt is dat de grens tussen de staat België en de staat Nederland vervaagt, doordat mensen, door de omstandigheden in Nederland gedwongen en aangetrokken door het feit dat ze tot dezelfde taalgemeenschap behoren, uit zichzelf die staatsgrens in hun eigen ideeënwereld relativeren. Dat klinkt voor de volksnationalist toch als muziek in de oren? Want welke Vlaamse nationalist wil er nu niet dat de Belgische grenzen verdwijnen? En binnen de Vlaamse Beweging is er altijd, tot op vandaag, een sterke affiniteit geweest met wat vandaag Nederland heet. Voor velen onder ons is Vlaanderen slechts een stapsteen, niet een nieuwe natiestaat die het eeuwige leven opeist. Dat geldt ook voor schrijver dezes.

Maar op welke manier worden de opvattingen van managementgoeroes met dit voorbeeld bevestigd? Die goeroes verklaren dat regionale eenheden steeds belangrijker op basis van vier I’s: Investeringen, Industrie, Informatietechnologie en Individuele consumenten. Om eerlijk te zijn: ik zie echt niet zo goed in waarom het voorbeeld van Limburg kan opgevat worden als een bevestiging van de stelling van de managementgoeroes.

Beke citeert voorts Ohmae, als die verklaart dat natiestaten nog slechts een bijrol vervullen. “Nu echter houdt de beperkende logica van electorale politiek hun economie in een wurggreep en zijn ze vooral opvallend inefficiëntie instrumenten van welvaartsverdeling geworden.11” Verbijsterend is de instemming waarmee Beke deze gruwelijke woorden kritiekloos citeert. Vereist een democratie niet altijd op de een of andere manier de aanwezigheid van een electorale politiek? Is het niet juist geruststellend dat de harde logica van de loutere economische efficiëntie tegengekoppeld kan worden door met “inefficiënte materies” werkende staatsstructuren, die ruimte geven aan ook nog andere motieven dan economische? Tenzij wij ons kritiekloos moeten inschrijven in Vilvoordse Renaultscenario’s of Vorstse Volkswagendébacles, moeten wij er ons over verheugen dat er krachten bestaan die haaks staan op de koude logica van het kille gorgontenhoofd van de economische winstmaximalisatie.

Correct is dat de huidige natiestaten daartoe veelal de innerlijke homogeniteit en de vereiste graad van spirituele ontwikkeling ontberen en dat deze slechts kunnen groeien in de volksstaten. Ze zijn historisch ook niet ontstaan om aan de menselijke behoeften van hun bevolking tegemoet te komen. Ze zijn ontstaan uit dynastieke grondhonger. Het is een totaal ander soort staten dan de opkomende volksstaten. Die hebben veel ruimere en andere opdrachten dan alleen maar de organisatie van de welvaartsverdeling. Ze bestrijken dus een heel ander domein van het menselijk beleven dan de multinationals doen.

De calculerende burger ontdekt andere waarden

In een wereld die precies de betekenissen die volksstaten op het oog hebben nog altijd verdonkeremaant, omdat ze in de filosofie van de hedendaagse traditionele Jacobijnse (multinationale) natiestaat niet passen en er zelfs een factor van desintegratie voor vormen, komen vooral de calculaties van de op nut voorziene burger aan de orde. Anders gezegd: de grondstelling die hier naar voren wordt geschoven is dat de mythe van de rationele, calculerende burger samenhangt met de mythe van de rationele natiestaat en, bovendien, samengaat met de mythe van de losgeslagen economische globalisering. Maar tegelijk mét de ontwikkeling van volksstaten, verschijnt ook de ruimer denkende en voelende burger, voor wie economische calculatie lang niet volstaat maar voor wie ook àndere betekenissen (“waarden”) van tel zijn en wordt de meest efficiënte dam die denkbaar is opgeworpen tegen de ongebreidelde grenzeloosheid van een geglobaliseerde economie. Als de bewuste, solidaire burger het winstmaximalisatieprincipe van Renault in Vilvoorde in de werkelijkheid werkzaam ziet, dan koopt hij geen Renaults meer, ook niet als de bazen van dat bedrijf allemaal tegelijk op hun hoofd gaan staan. Hij vertikt het voortaan, omdat Renault een spelletje speelt met de belangen van mijn mede-Vlamingen. Irrationeel misschien, maar heel doeltreffend. En menselijk, want zo bestààn mensen nu eenmaal. Tot daar, en niet verder, reikt de macht van internationale groepen en het wordt tijd dat we dat goed beseffen.

Uiteengevallen Staten

Wat heeft heel deze gedachtegang vandoen met het feit dat de Sowjet-Unie uit elkaar viel? Dat Europa wellicht over dertig, veertig jaar, als de koele feitelijke werkelijkheid zich zal laten voelen, zal uiteenvallen, omdat het niet gebouwd is op kenmerkende typisch Europese spirituele betekenissen12? Had Hélène D’Encausse het uiteenvallen van de Sowjet-Unie niet al jaren voordien voorspeld? En waarom is die Unie uit elkaar gevallen? Omdat ze aan de economische behoeften van haar burgers niet kon voldoen? Dat lijkt onwaarschijnlijk, want iedereen had werk. Iedereen ontving een pensioen. Begaafde leerlingen konden aan de universiteiten studeren. Op een bepaald ogenblik had de Sowjet-Unie meer ingenieurs dan de Verenigde Staten en toen deze laatste nog discussieerden of ze aan ruimtevaart zouden doen, was het hondje Laika al lang op aarde weergekeerd. Zo onefficiënt was die Unie dan toch wel niet.

Deze Unie is uit elkaar gevallen omdat de talrijke nationaliteiten, zoals de Balten, de Russische overheersing beu waren, want anders was een grondige herschikking van de regels en procedures binnen de Sowjet-Unie voldoende geweest om de stilaan vermolmende Unie weer op te schonen. Dus is het uiteenvallen van de Sowjet-Unie nu net géén illustratie van de stellingen van Ohmae c.s. Er zijn nog tal van andere factoren die het doen en laten van mensen bepalen en vele van die factoren worden door Ohmae c.s. “vergeten” want “irrationeel”. Maar dat maakt ze niet minder werkzaam.

Waarom viel Joegoslavië uit elkaar? Om economische redenen? In de lange litteratuurlijst die daarover geraadpleegd kan worden heb ik dat argument nooit als doorslaggevend naar voren weten schuiven. Martin van den Heuvel, die de Joegoslavische kwestie lange jaren bestudeerd en gevolgd heeft, legt de schuld van de ontbinding van de Joegoslavische staat bij nationale tegenstellingen, die onder de dictatuur van Tito onderdrukt konden worden, maar na diens dood volop konden doorspelen.13 Ook hier weer dus: geen illustratie van de stellingen van Ohmae. Men kan overigens op dit pad nog even doorgaan: de economische beslissingsmacht van de staat zou verschoven zijn naar de hoofdkantoren van de internationale ondernemingen.

Om toe te lichten wat ik hier bedoel een kort citaat uit het boek van de Zwitserse historicus Ulrich im Hof: “Dat is wat de Franse historici histoire de longe durée noemen, die quasi-onbeweeglijke geschiedenis waarin de politiek, de oorlogen en het schuiven met landen slechts incidenten zijn—zij het afschuwelijke als een aardbeving—, terwijl de economische en sociale ontwikkelingen zonder ophef rustig hun gang gaan.14” Hebben koningen en keizers niet altijd grote financiële zorgen gehad, omdat de middelen die ze nodig hadden voor hun militaire machtsspelletjes hen ontbraken, dit wil zeggen: omdat ze onvoldoende greep hadden op de economische processen, die immers, zoals al gezegd, hun eigen, onafhankelijke logica volgen?

De illusie van de rationele mens

We kunnen hiermee volstaan. Er rijst namelijk een vermoeden op van een totaal ander soort: dat de verhalen van Ohmae en zijn geestesgenoten, kritiekloos overgenomen door mensen zoals Beke15, een eigen, apart verhaal vormen dat de vorm van een hedendaagse mythe begint aan te nemen.

Waarom een mythe?

Omdat er, bij nader toezien, in verband met die globalisering niets nieuws onder de zon is.

Neem nu de Verenigde Oost Indische Compagnie, zeventiende eeuw, Amsterdam. De hoogmogende heren in Amsterdam hielden zich politiek gedeisd, maar bestuurden wel een immens imperium van handelsposten en dito routes. Ze betrokken goederen en specerijen uit verre oorden, waartoe ze overeenkomsten hadden gesloten met de plaatselijke vorsten. Daarbij werden plaatselijke medewerkers ingezet, want de hoogmogende heren plukten de theebladeren niet zelf. Er werden afspraken gemaakt over de vergoeding en in het algemeen de behandeling van de medewerkers met plaatselijke vorsten, die hun deel van de winst mochten opstrijken.

Was die VOC niet een multinational avant la lettre? Haar hoofdkwartier was gevestigd in Amsterdam, het toenmalige wereldhandelscentrum. Op het toppunt van haar macht had de VOC in Azië ruim 25.000 mensen in dienst en beschikte het over een eigen militaire structuur. Dat laatste kan men vandaag over geen enkele multinational zeggen. Daarnaast waren en 3.000 medewerkers in Nederland en nog vele duizenden die werkzaam waren in toeleveringsbedrijven. Het klinkt toch allemaal zo hedendaags! En toch heeft het bestaan van dergelijke economische wereldgiganten—de VOC was echt niet alleen in zijn soort—het ontstaan van de moderne natiestaat niet verhinderd. Evenmin als de hedendaagse globalisering belet dat er staten bijkomen.

Kwamen de hoogmogende heren stiekem tussen in de Nederlandse wetgeving? Hoogstwaarschijnlijk wel en ook in dit opzicht krijgen we een heus déja vu-gevoel. Ook het hoofdkwartier van de VOC in Amsterdam heeft er altijd voor gezorgd dat in het geluid dat de plaatselijke afdelingen van de Compagnie klonk altijd de stem van Amsterdam meeklonk. Ook op dit punt vinden we niets nieuws onder de zon.

Is het zo verwonderlijk dat de gelijkenissen zo ver opgaand blijken te zijn? Natuurlijk niet, want de VOC en haar toendertijdse collega’s opereerden vanuit dezelfde kapitalistische paradigma’s als “onze” multinationals vandaag. Het is dus een heuse mythe dat de hedendaagse internationale economische organisatie een principieel andere natuur bezit dan pakweg honderd jaar geleden. Dat is het nochtans, wat Ohmae c.s. suggereren. Natuurlijk is de mate van internationalisatie nog veel groter dan in de zeventiende eeuw, hetgeen met de toegenomen communicatie- en mobiliteitsmogelijkheden ook te verwachten is. Bijgevolg opereren de hedendaagse staten in een principieel dezelfde internationale economische structuur en valt het niet te verwachten dat hun bestaan op deze gronden noodzakelijk helemààl ten einde loopt, zoals Ohmae stelt. Ze staan niet langer alleen in het veld.

Hiermee stoten we tegelijk op een illustratie van wat in de titel van deze paragraaf aangekondigd wordt: de illusie van de rationele mens. Zelfs managementgoeroes laten zich bij hun denkbeelden leiden door beeldvorming die niet altijd rationeel doordacht is en mede op wensen en verlangens steunt. Het lijkt er inderdaad op dat mensen als Ohmae wensen dat de wereld van de staten zou wegvallen omdat ze onbewust best aanvoelen dat precies deze staten de grootste hindernissen opwerpen tegen een ongebreideld kapitalisme. Het is bijna een suggestie van onoprechtheid.

Maar ook als Wouter Beke het inmiddels weer begraven idee van Stefaan De Clerck voor de metropool Kortrijk-Rijsel aanhaalt als bewijs dat de traditionele grenzen vervagen, dan vraagt dan om enige kritische beoordeling.

Want wat hield dat idee dan concreet in? Kortweg gezegd: dat Vlaanderen zou opgezadeld worden met een tweede “kwestie Brussel”. Een Frans-Vlaamse metropool zou op een ordelijke wijze alleen haalbaar zijn, als alle daarbij betrokken mensen redelijke wezens zouden zijn. Want ten eerste zouden de oude layouteiten blijven bestaan, zodat de samenwerking heel vaak zou uitdraaien op bekvechten en getouwtrek. Maar erger nog: als Franstaligen en Vlamingen in ongehinderd in één agglomeratie zouden samenleven, dan zouden zich dezelfde sociologische processen afspelen die we vandaag in Brussel en omgeving vinden. In de praktijk zouden de Fransen hun taal spreken en de Vlamingen zouden zich telkens aanpassen—ze hebben niets anders geleerd en vanuit hun haast ingeboren bezettingscultuur zouden ze als vanzelf de tweede viool ter hand nemen. Daardoor zou de ongelijkwaardigheid nog eens extra beklemtoond en sterk bestendigd worden. Het idee van De Clerck zou beloftevol zijn als Vlamingen nationaal voldragen mensen zouden zijn, maar precies om dat te bereiken behoeven we een Vlaamse staat, waarmee dan ook het idee meteen van zijn mogelijkheidsvoorwaarde wordt ontdaan.

In de werkelijkheid bestaan er echter geen “voldragen mensen”. Niemand is altijd rationeel. Het voorbeeld van onze goeroes spreekt boekdelen. Daarom is het idee van goed functionerende, doeltreffende economische eenheden die zich niets aantrekken van nationale begrenzingen onhaalbaar. Niet alleen omdat de oude layouteiten alles zouden doorkruisen, maar vooral omdat de irrationaliteit in de menselijke natuur op den duur elke vorm van efficiëntie totaal onderuit zou halen. De voorspelling is dat dergelijke multinationale structuren in de korste keren vastrijden in allerlei regels en wetten die erop zijn gericht om subtiele, irrationele evenwichten in stand te houden.

Een Verenigde Naties

Het zou bespottelijk zijn het te willen door voorkomen als zou de internationalisering van vandaag niet intens en diepgaand zijn. Dat is wel zo. Onze jongeren krijgen ze in onze hogescholen trouwens ingelepeld. Je wordt als jonge kerel aangemoedigd om deel te nemen aan luxe-programma’s zoals ERASMUS. Europa, waarvan sommigen zich in het hoofd hebben gestoken dat ze de nationaliteitsbeleving moeten afbreken, doet er alles aan om onze jongeren te vermengen met de jongeren van andere volkeren. Men stelt zich dan voor dat een nieuwe oorlog ondenkbaar wordt en hoopt stiekem dat op deze manier een nieuwe, Europese nationaliteit zal ontstaan.

Voorlopig valt daar niet zo veel van de merken. De verminderde belangstelling voor de Vlaamse Zaak bijvoorbeeld, moet niet op het conto van een toegenomen internationalisering worden geschreven, maar wel aan een toegenomen nihilisme worden toegeschreven en voorts op het feit dat vele jonge mensen de onrechtvaardigheid van het Belgische bestel of niet kennen wegens een vervalst geschiedenisonderwijs of niet aan den lijven ondervinden, vanwege het feit dat diezelfde Vlaamse Beweging, die ze niet zo hoog op hebben, de scherpste kant al heeft afgerond.

Bovendien vallen er argumenten te bedenken die een reveil van de volksstaten aankondigen. Die argumenten zijn voornamelijk van psychologische en antropologische aard. In een wereld waarin het internationalisme de meeste onzekerheden althans ogenschijnlijk heeft weggewerkt, komt er ruimte voor andere besognes, want het menselijke verlangen is principieel onstilbaar. Maar de roep naar “het andere” klinkt luid en helder, doch soms verborgen onder andere verhalen. Hoe verklaart men anders het succes van het Vlaams Belang in Vlaanderen? Hoe het succes van al die alternatieve, al dan niet holistische denkwijzen en dito scholen te verklaren? Dààr, en nergens anders, ligt de taak van de toekomstige volksstaat.

De klassieke natiestaten van het model van Sièyes lijken een minder positieve toekomst tegemoet te gaan. Zij zijn inderdaad aan erosie vanwege de globalisatie onderhevig. Vermits dergelijke natiestaten hun bestaansreden uit rationele overwegingen moeten puren komen zij het meest in concurrentie met de rationele nuttigheidsoverwegingen die in de economische wereld van gelding zijn.

De bindmiddelen die structuren zoals Tsjecho-Slowakije, of de vroegere Sowjet-Unie, als men in dit laatste geval de overheersende rol van de Russen buiten beschouwing laat, aaneenhielden, verliezen hun sacraal karakter omdat hun dynastieke betekenis nu eenmaal wegdeemstert. Op die dynastieke grond zijn ze ontstaan. Dergelijke staatsstructuren dreigen inderdaad grotendeels herleid te worden tot pure machines voor openbaar nut en die zijn het gevoeligst voor concurrentiele structuren. Als multinationale structuren verzekeringen gaan afsluiten, onderwijs gaan verstrekken en allerhande “diensten” op de vrije markt gaan werpen, dan is er op den duur veel minder ruimte voor natiestaten die hun legitimiteit nu net danken aan het verstrekken van dit soort “diensten”. Maar of dat volstaat om ze werkelijk te doen afsterven—tenminste zonder de druk op opkomende volksstaten? We zijn voorlopig echt nog niet zo ver.

Wel voelt men de noodzaak tot weerwerk tegen het multinationale kapitaal allerwegen aan. Dit weerwerk wordt dan bezien als de opdracht voor zoiets als de Europese unie. Die zou sterk genoeg zijn om de hedendaagse multinationals hun plaats te wijzen.

Ik twijfel daar sterk aan. Naar mijn oordeel is een structuur als de Europese Unie niets anders dan een opengerekte natiestaat die dan ook niets meer te bieden heeft dan de natiestaten. Dat wil zeggen: in Europa werden een aantal bevoegdheden samengebracht die voordien in de traditionele natiestaten hoorden, met het oog op het opstapelen van voldoende zeggingkracht tegenover de multinationale organisaties. Dat lijkt een mooie gedachteconstructie, maar in werkelijkheid lijkt het een achterhoedegevecht.

Men vergisse zich overigens niet: multinationals opereren letterlijk wereldwijd. Europa’s macht is noodzakelijk beperkt tot het Europese continent, dit is zo’n 4 miljoen km2 van de zowat 149 miljoen die onze Aarde telt. Niet eens drie procent! Met naast zich machtige, onstuitbare concurrenten: de Verenigde Staten, China, Japan, India, Brazilië, Indonesië. Gaat het oude machtsspel tussen de intussen opengerekte natiestaten op grotere schaal dan ooit tevoren doorgaan?

Het lijkt er dus steeds meer op dat onze wereld steeds minder behoefte heeft aan natiestaten van het klassieke soort, van welke aard dan ook, doch dat tegenover wereldwijde economische spelers ook wereldwijde regelgeving moet staan, aangevuld door “plaatselijke” volksstaten, waarin de concreet levende mens zijn ziel terugvindt, waar hij zich “thuis” kan voelen en steun en ruimte vindt voor die andere, zo diep-menselijke betekenissen die hem tot een concreet mens maken. Hier verschijnt een ware Verenigde Naties, een noodzaak nu kapitaal inderdaad van Londen naar New York flitst en kernraketten elk denkbaar punt van de aarde kunnen bereiken. De loyauteit die van ons gevraagd wordt jegens Europa, kan namelijk makkelijk worden vervangen door een loyauteit jegens een Verenigde Naties, die immers de weerspiegeling is van het algemeen groeiende besef dat we allemaal mensen zijn, levend op het oppervlak van een kleine planeet, cirkelend rondom een ster van middelbare grootte en leeftijd, in één van de spiraalarmen van één van de miriaden melkwegstelsels die het heelal telt.

Onlangs werd een mogelijk bewoonbare wereld ontdekt, rondom de ster Gliese 581, op zo’n 20 lichtjaren van de Zon. Wat zou het effect zijn als de mensheid zou ontdekken dat er op een dergelijke planeet—het aantal bekende exoplaneten loopt inmiddels in de honderden&mdahs;bewuste, denkende levende wezens leven, zodat we niet langer de enige intelligentie in dit immense heelal zijn? Het zou een schok zijn. Maar er zouden ook vreugdevuren ontstoken worden. En ongetwijfeld zou er een algemeen-menselijke loyauteit ontstaan. We zouden begrijpen dat we planetair moeten durven te denken. Allemaal sterfelijke mensen onder elkaar! Hoop op eeuwige vrede? Die planetaire horizon zou aangevuld worden door de warmte van de vele “thuizen” van onze (vaak kleine) volksstaten. Al het overige zou als ballast op de schroothoop belanden.

Vroeg of laat wordt die ontdekking ook werkelijk gedaan.


1 Ad Verbrugge. Tijd van onbehagen. Blz 73. 2005.

2 Kenichi Ohmae. Het einde van de natiestaat. Contact, 1996.

3 Wouter Beke. De mythe van het vrije ik. Christenen in Dialoog. Blz. 39 e.v.,2007

4 E. van Bogaert. Volkenrecht.,blz. 65, Elsevier,1973.

5 Men voelt met de ellebogen da top deze Europese ontwikkelingen zware kritiek nodig is en ook werkelijk gegeven wordt, maar dit probleem wensen we buiten deze bijdrage te houden.

6 Daar komt het verschijnsel van staatsreligie vandaan.

7 Jean Marie Guéhenno. De toekomst van de vrijheid. Lannoo, blz 42, 2000

8 Vaclav Havel. Zomeroverpeinzingen. De Prom, blz 124, 1992.

9 Zie bijvoorbeeld diens «  Inleiding in de metafysica ». Sun, 1997, passim.

10 Wouter Beke, o.c. blz. 40

11 Wouter Beke, o.c., blz. 41.

12 Hoe hard wordt er gestreden om de vraag of « God » in de Europese basisregelgeving moet ogenomen worden ! Hoezo, typisch Europese betekenissenwereld?

13 Martin van den Heuvel. Het verdoemde land. H.J.W. Becht, 1993, passim.

14 Ulrich im Hof. Europa en de Verlilchting. Europese contouren , red. Jacques Le Goff, Agon, 1994, blz. 75.

15 Beke is in deze bijdrage de schietschijf, maar vanzelfsprekend is dat niet op zijn persoon bedoeld. Het had net zo goed iemand anders kunnen zijn.

0 thoughts on “Het einde van de (natie)staat ?

  1. […] – Het is tegenwoordig mode om te beweren dat de tijd van de natiestaat voorbij is (1,2,3,4,5). De democratie wordt ondermijnd door globalisatie en de macht van de markt. In zijn onlangs […]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *