Benauwend centralisme of wijdlopige verscheidenheid?

De Noord-Nederlandse historicus Herman von der Dunk schreef ooit een essay over ‘Duitslands problematische eenheid’. In dat stuk komt de titel voor: “Wat is Duitsland?” Er staat niet zoiets als “Wat gebeurt er in Duitsland?”. De vraag gaat naar het wezen van datgene wat we vandaag allemaal ‘Duitsland’ noemen. Het is een opmerkelijke vraag. Niemand vraagt toch: “Wat is België?”- tenzij in een debat. Ook de vraag naar wàt Nederland is, of Frankrijk, ziet men nergens gesteld. Althans: niet op die manier.

Zo niet voor Duitsland.

Von der Dunk schrijft in zijn essay dat de democratie in het Westen niet overal in dezelfde mate en op hetzelfde ogenblik voet aan de grond heeft gekregen. Meer zelfs: Jan Romein schreef ooit een opmerkelijk stuk over de Europese geschiedenis als een afwijking van het Algemeen Menselijk Patroon. De historische ontwikkeling van West-Europa – en ongetwijfeld bedoelde Romein daarmee tegelijk Noord-Amerika – is niet in overeenstemming met de algemene ontwikkeling van de menselijke samenlevingen in de rest van de wereld. Zodoende is de ontwikkeling van het Westen een afwijking. Dat is een op zich al zeer opmerkelijke stelling, want dat betekent dat we ons moeten afvragen of het wel verantwoord is om ons patroon als criterium te nemen bij de beoordeling van allerlei regimes in de wereld. Niemand toch neemt een afwijking als criterium? Nochtans doen we dat bij voortduring, bijvoorbeeld als we het nogal grof hebben over zogeheten schurkenstaten.

Von der Dunk bouwt nu op deze gedachte voort en noemt de ontwikkeling van onze samenlevingen een Sonderweg. Doch hij trekt deze gedachtengang ook verder door: een belangrijk deel van wat we vandaag ‘Westen’ noemen, heeft pas sinds kort deel aan de hoger genoemde ‘afwijking van het algemeen menselijk patroon’.

De afwijking waarover von der Dunk spreekt heet ‘Duitsland’. Duitsland zou, zo vertellen ons sommige historici, sedert de Romantiek een heel aparte, eigen ontwikkelingsgang hebben gevolgd. Een Sonderweg – de term werd hierop overigens gemunt. Volgens von der Dunk hadden de verlichtingsideeën, het universalistische vrijheids- en gelijkheidsideaal, het geloof in de rede en de humaniteit, kortom – aldus nog steeds von der Dunk – de grondslagen van de moderne democratie in Duitsland nooit echt wortel kunnen schieten. Zodoende was de weg naar de moderne democratie geblokkeerd en zo komt men dan uit op het Nazisme.

Of er tegenwoordig nog veel historici te vinden zijn die deze nogal simpele opvattingen willen onderschrijven, valt erg te betwijfelen. Ze zijn, bij nader toezien, ook bijzonder betwistbaar.

Maar wat wel zeker lijkt, is dat Duitsland, net trouwens als de Noordelijke Nederlanden, een inderdaad eigen ontwikkelingsgeschiedenis heeft gevolgd.

Duitsland is van in de tijd van Barbarossa – we schrijven dan zowat de dertiende eeuw – een nogal losse lappendeken van soevereine en halfsoevereine staten en staatjes. Het huidige Duitsland ontstond pas in 1870 – hetgeen sommige theoretici van het nationalisme ertoe brengt nationalisme te beschouwen als een zeer recent verschijnsel. Dat is, in het licht van het voorgaande, een nogal curieuze opvatting, maar dit terzijde.

De genoemde verdeeldheid werd door sommige Duitse theoretici betreurd. Maar wellicht meer nog werd deze verdeeldheid niet als een zwakte opgevat, maar wel degelijk als een groot voordeel.  Friedrich von Raumer  schreef bijvoorbeeld dat wat Duitsland positief onderscheidde van de centralistische staten zoals Frankrijk, de vrijheid was, de rijke verscheidenheid  aan opvattingen, bestuursgedrag en openbare mores. Volgens Raumer zijn de Duitsers ontsnapt aan het benauwende eenheidsdenken dat één van de grondslagen van de terreur na de Franse Revolutie vormt. Wie centralistisch denkt, kan immers maar één goede manier van optreden aanvaarden: de zijne. Dat leidt onverbiddelijk tot een machtsstrijd die eindigen moet in de vaak letterlijk fysische dood van de andersdenkende. Plaats daartegenover de vrijheid die het gevolg is van verscheidenheid en ja, inderdaad: een bepaalde vorm van verdeeldheid. Wie het niet eens is met het beleid in land A, pakt zijn boeltje op en verhuist naar land B, waarvan hij vindt dat het beleid beter aansluit bij zijn opvattingen.

Dat heeft zelfs niet eens noodzakelijk met taal te maken.

Het is bekend dat J.G. Herder een overtuigd pleitbezorger van de Duitse cultuur was, maar geen heil zag in een Duitse eenheidsstaat. Taal en cultuur is één ding; politiek beleid een ander. Ik kan het grondig oneens zijn met het beleid in Nederland. Ik verhuis vervolgens naar Oostenrijk, waar een ander beleid wordt gevoerd. Ik zal de taal leren, me integreren en me opstellen als een loyaal Oostenrijker en Oostenrijker worden met de Oostenrijkers.

Het is vreemd dat deze nochtans voor de hand liggende gedachtengang nooit prominent aanwezig is geweest in het debat over de integratie van immigranten, maar ook hier weer: dat terzijde.

Wat hier op tafel ligt, is de constatering dat er grosso modo twee modellen van staatsvorming bestaan: een bureaucratisch-centralistische vorm en een staatsvorm, waarin verscheidenheid het centrale lemma vormt.

Op 28 januari 2000 verscheen in Le Monde een redactioneel stuk, waarin scherp werd uitgehaald naar de Oostenrijkers, omdat die Jorg Haider een ministerpost hadden gegeven. Zoiets hoort niet in een Europese Unie, vond de redacteur van dienst. Deze was dus kennelijk van mening dat in héél Europa dezelfde normen en regels van toepassing horen te zijn. Wel degelijk had hij een volstrekte gelijkschakeling van opvattingen en gedragswijzen op het oog, want heel uitvoerig las hij de Oostenrijkers de les dat lidmaatschap van de Europese Unie een volstrekte breuk met het verleden inhoudt en dat het ophouden van grenzen tussen het ‘wij en het zij’ niet met het proces van Europese integratie verenigbaar is.

Ziezo: dat is dus de grondhouding van een Europa als bureaucratisch-centralistische staat. Het is een staatsvorm waarin Van Rompuy zich inlaat met de strijd tegen het populisme – datgene natuurlijk wat hij als “populisme” opvat.

Laat ons nu eens aannemen dat Europa zou kiezen voor de zogeheten Duitse Sonderweg. Dan zouden de Oostenrijkers Jorg Haider benoemen en zouden de Oostenrijkers, die dat niet verdragen kunnen, naar Frankrijk verhuizen.  Dan zou de noodzaak om het populisme te bestrijden misschien niet vervallen, doch alleszins andere vormen aannemen. Dan zouden de Walen een etatistische koers volgen en de Vlamingen een liberale. Enzovoorts. En toch zou dat alles één Europa zijn. Belangrijk is dat de verscheidenheidsidee, die in Duitsland altijd zo sterk is geweest, geen enkele behoefte heeft aan gelijkschakeling of wederzijdse bemoeiing met elkaars samenlevingen. De Denen doet in hun land wat ze willen en wij doen dat ook. Een mooi uitgangspunt voor een echt Europa lijkt het wel. En geen kat die er behoefte aan heeft om de soevereiniteit van de lidstaten uit te hollen. De wijdlopigheid nemen we er wel bij en de kans dat Europa de wereld niet kan leiden ook nog wel. In een planetaire situatie zal geen zinnig mens zich aan dat laatste kunnen storen.

 

 

Jaak Peeters

September 2012

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *