Die dekselse identiteit toch!

In het aprilnummer van Doorbraak verscheen een opmerkelijk interview met Jan Leyers. Deze laatste is niet alleen een bereisd man met inmiddels interessante literaire verdiensten, maar toont zich in het genoemde interview ook nog eens als een intellectueel met heel wat meer inhoud dan men van de eerste de beste liedjeszanger zou verwachten.

Als dé kentrek van het Westen stipt Leyers het individualisme aan. Daarmee bedoelt hij niet het vaak bedoelde ‘egoïsme’, maar wel degelijk de drang van de westerling om zich als een individuele afzonderlijkheid op te stellen, die met de anderen weinig vandoen zou hebben.

Voorts verklaart hij dat het christendom in sterke mate onze identiteit bepaalt. De grote waarden die het Westen als universele waarden wil zien, blijken van christelijke origine te zijn.

 

Leyers heeft gelijk.

Door het christelijk verbond tussen God en mens wordt het individu uit zijn anonimiteit getild en tegelijk van de anderen afgezonderd. De naam van ieder individueel mens staat immers geschreven in de palm van Gods hand.

De betekenissen van christelijke oorsprong die onze identiteit definiëren zijn dus tegelijk doortrokken van een individualistische dimensie. Het christendom heeft ons geleerd een individu te zijn, veel meer dan zulks in de Oosterse of de Zwarte wereld het geval is, waar de eenheid van de levende krachten alles doortrekken. Onze identiteit is dus niet alleen opgebouwd uit de waarden uit de klassieke opsomming, zoals verantwoordelijkheid en solidariteit. Tot onze identiteit behoort ook de ervaring van ons individueel zijn. Precies dit is de dimensie die door sommige liberalen tot in het extreme wordt opengerekt.

De westerling leeft bovendien in een hiërarchisch geordende wereld. Zijn plaats op de hiërarchische ladder bepaalt mede wie hij is. Eeuwenlang behoorde de modale mens tot de lagere wereld. Hij wàs lijfeigene en het kwam bij hem gewoon niet op deze lagere status in vraag te stellen.

Een van de wortels van dat hiërarchische wereldbeeld steekt in het Griekse denken, zoals dat door Plato verwoord werd.

De Grieken hadden het moeilijk met de gedachte dat de wereld die ze rondom zich zagen, en die vol is van verandering en verval, de echte wereld zou kunnen zijn. Wat veranderlijk is, staat toch lager dan wat onveranderlijk is? Zodoende moesten de dingen kunnen teruggevoerd worden op een harde, onveranderlijke kern, die de ware identiteit van de wereld uitmaakt. Plato meende die kern gevonden te hebben in de ideeën – sommigen spreken over “vormen”. Op de een of andere manier, meende Plato, moest er zo’n wereld bestaan die onveranderlijk is en mede daardoor superieur is aan de wereld die we rondom ons zien en waarvan we zelf deel uitmaken. Men vindt die ‘harde kern’ op een vervormde manier terug in de hedendaagse retoriek van de Westerse mensenrechten.

Door zo te redeneren ontstaat als vanzelf een rangorde, waarbij het hogere overeenkomt met de eeuwige, onveranderlijke ideeën, die ware identiteit van de dingen uitmaakt.

Plato’s probleem en dat van vele Grieken was een identiteitsprobleem: wie is de mens? Wie zichzelf tegenover een hiërarchische achtergrond plaatst, verschaft zichzelf een onvervreemdbare plaats en dus identiteit.

Hier schuilt ook de wezenlijke kern van het ‘probleem Europa’: door zichzelf op te werpen als de verdediger van de mensenrechten, denkt het zelf een hogere status te verwerven – onderverstaan: ‘tegenover de nationale staat’, want die is immers locaal. Zodoende verschaft Europa zichzelf een hiërarchisch gedefinieerde identiteit, die zich plaatst tegenover een nationale identiteit.

In ieder geval wordt zo de aanwezigheid toegelicht van twee grote kernthema’s in ons westers samenlevingspatroon: het individualistische en het hiërarchische.

Het hiërarchische aspect van onze westerse zijnswijze staat sinds de Moderniteit onder druk  doch is niet verdwenen, want het verschijnt nu onder andere vormen, tot in het verschijnsel van de BV’s toe. Maar wij hebben wél leren waarde hechten aan principes zoals gelijkheid en solidariteit.

De Moderniteit en zeker de Verlichting hebben echter het individualistische element sterk beklemtoond. Meer zelfs: de geschiedenis heeft de westerling teruggeworpen op zijn individuele eilandje, omdat dit hem vaak nog het enige veilige plekje toeschijnt in een wereld vol vijandigheid en hem zekerheid biedt over wie hij is. En als hij die zekerheid niet alleen in zijn eilandje kan vinden, gaat hij op zoek naar kicks, naar liefst straffe ervaringen met of zonder drugs, waar hij aan kan botsen tegen die vreemde wereld en zijn individuele identiteit nog feller kan doen schijnen.

Menszijn blijkt al bij al wel samen te gaan met een nooit eindigende zoektocht naar de eigen identiteit.

Misschien is het maar beter aan te vangen met het aanvaarden van het bestaan van zelfs een problematische identiteit, in plaats van die ontkennen.

Dat laatste lijkt wel helemaal uitzichtloos.

 

 

Jaak Peeters

April 11

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *