Matthias De Clercq en de ultieme wreedheid

In DS van 10 oktober 2011 haalt Matthias De Clercq  uit naar het nationalisme en naar Bart Dewever zelf.

Dewever is mans genoeg om kritiek te pareren. De diarree aan filosofische namen lijkt vooral bedoeld om indruk te maken op onbetekenende redacteurs van een krant die ooit het AVV- VVK voerde. Schrijvers citeren is echter niet zo makkelijk als De Clercq schijnt te denken.

Overigens schijnt De Clercq selectief blind of doof, want er zullen niet zoveel nationalisten zijn die mensen willen opsluiten in alleen de Vlaamse identiteit. Het overgrote deel van de Vlaamse nationalisten hecht groot belang aan gezin, werk, de buurt, de gemeente, de gemeenschap van Nederlandstaligen en zelfs Europa.  Dat zijn allemaal identiteitsbepalende factoren. Met die identitaire eenzijdigheid in het Vlaamse nationalisme valt het dus allemaal nogal mee.

Interessanter is zijn stelling dat het liberalisme gebouwd is op het individualisme, dat hij nota bene gelijk schijnt te stellen met ‘zelfbeschikking’, een gelijkstelling die hij toch wel even heel grondig zal moeten argumenteren. Maar het primair stellen van het individu boven alles is tenminste een eerlijke bekentenis.

Het lijkt er sterk op dat De Clercq het onhoudbare van zijn boude stelling heeft aangevoeld, want meteen stelt hij dat individualisme niet op gespannen voet staat met solidariteit.

Nou: dat is toch een groot probleem. Want de praktijk van het individualisme leert ons totaal andere dingen, al zal niemand ontkennen dat men op rationele gronden solidariteit kan betonen. Houdt het individualisme niet enig verband met te talloze uiteengerukte gezinnen, de hangjongeren, de ontwortelde allochtonen in de achterstandswijken en dienvolgens met onveiligheidsgevoelens? Individualisme en sociale ontwrichting?

Individualisme is een isolerende beweging. De particuliere mens wordt afgescheiden van zijn omgeving en als een eenheid die op zichzelf staat beschouwd. Met permissie gezegd: geen enkele psycholoog zal in dit verhaal meegaan, want dat is niet de werkelijkheid van het menselijk leven. Ook Matthias De Clercq is een particulier persoon met een eigen, onherhaalbare geschiedenis. Hij liep school, kreeg straf van de meester, wist niet zo goed welke studierichting te kiezen maar ging uiteindelijk studeren. Aan de universiteit leerde hij zijn latere vrouw kennen. Matthias De Clercq – laten we het verzonnen verhaal verder zetten – stamt uit een welstellende familie. Hij kocht een huis, dat hij renoveerde. Hij begon een advocatenpraktijk, maar hij had ook ondernemer kunnen worden. Ondernemers voeren concurrentie, dat spreekt. Als bedrijfsleider tracht Matthias De Clercq dus zoveel mogelijk winst te maken, en daartoe saneert hij elke werknemer weg die hij denkt te kunnen missen. Als hij succes heeft – wat in zijn persoonlijk belang is, vanwege de bonus -, zal hij een concurrerende ondermening opkopen en die ‘saneren’, dat wil zeggen: alle volgens hem overbodige werknemers ontslaan. Zodoende creëert hij een sociaal bloedbad, maar dat moet in naam van de efficiëntie en bovendien is het zijn recht zo te handelen als liberalistisch denkend individualist.

Ziedaar de praktijk van het liberalisme dat De Clercq opvoert: mensen worden opgevat als ‘kosten’. Is dat geen wrede houding?

Toch is dat de feitelijke praktijk als men het geïsoleerde abstracte individu als uitgangspunt van zijn maatschappelijk handelen neemt.

Kijk: zo groeit nu sociale spanning. Daar kunnen zware sociale moeilijkheden van komen, stakingen en zelfs burgeroorlogen.

Wie zei daar dat het liberalisme alleenzaligmakend is en nationalisme tot spanningen en zelfs tot oorlog kan leiden?

Natuurlijk zal De Clercq zeggen dat de individuele mens zoiets niet hoort te doen. Hij haalt er zelfs de oude Kant bij. Helaas voor de heer De Clercq oogt de praktijk, nogmaals, niettemin helemaal anders. Het is aan hem om dat uit te leggen.

De waarheid is dat de liberalistische theorie op onhoudbare en zelfs wrede illusies berust.  Deze theorie gelooft, zoals De Clercq zelf zegt, in de absolute voorrang boven alles van het menselijke individu, lid van de universele Mensheid en dus drager van even universele rechten en ultiem zingevend centrum van de kosmos. Alles wat niet universeel is, is van ondergeschikt belang of zelfs verdacht, aangezien het de kosmopolitische zienswijze kan verduisteren of verstoren. Van de ontelbare, onzichtbare draden die het kostbare weefsel van een samenleving vormen: geen sprake.

Laten we even grijpen naar de visie van Alain Finkielkraut, wiens opvattingen door Ger Groot goed worden samengevat onder de titel “De val van het universele”, in de inleiding die Groot schreef op de Thomas Morelezing van Finkielkraut in Amsterdam.

Finkielkraut, zelf Jood, beschrijft de mens als een historisch, cultureel en geografisch gesitueerd wezen. Hoewel Finkielkraut terecht het individu niet in een gemeenschap laat opgaan, maar hem de kans en de kracht toeschrijft uit die gemeenschap uit te treden, is zijn standpunt dat de blindheid van velen voor de concreetheid van het particuliere individu, de weigering om deze mens waar te nemen doch zich uitsluitend voor “de” mens in te zetten de ultieme wreedheid is.

Finkielkraut heeft gelijk.

Was het Hitlerisme – als Jood voor Finkielkraut van meer dan gewone betekenis – niet de ultieme vorm van modernisme, waarbij het Ras tot abstract ultimum werd verheven, waarvoor men niet moest aarzelen een hoeveelheid individuen op te offeren?

Wat is naar de aard zelf het onderscheid tussen dat abstracte Ras van Hitler en de al even abstracte mensheid van Matthias De Clercq? In de beide gevallen gaat het om abstracties, die de uniciteit van de concrete, particuliere mens verpletteren.

Overdreven? Geniet dan mee van dit citaat van Ernest Renan:  “De ware adeldom houdt niet in dat men een eigen naam heeft, een eigen geest, maar dat men behoort tot het edele ras van Gods kinderen, dat men een soldaat is die opgaat in het immense leger dat optrekt om het volmaakte te veroveren.” De plicht uitleg te verschaffen ligt wel degelijk in het kamp van de heer De Clercq.

Het is waar dat nationalistische mobilisatie ontembare krachten kan oproepen. Dat geldt overigens voor elke vorm van mobilisatie. Maar wie deze dagen de beelden van de Spaanse jongeren – de helft ervan heeft geen werk – en de kanslozen in de VS ziet, kan zich rekenschap geven van de feitelijke resultaten van een denken, dat ook aan de grondslag van De Clercq’s liberalisme ligt.

Iemand schreef eens dat de meeste oorlogen ondenkbaar zijn zonder sociale misstanden. Hoe zou de hele marxistische beweging zelfs maar denkbaar zijn geweest, zonder de uitwassen van het liberalisme?

Matthias De Clercq mag dus wel even een toontje lager zingen. De leringen die hij verkondigt blijken misschien nog meer tot haat en conflicten aanleiding te geven dan het voor hem vermaledijde Vlaamse nationalisme. Vlaamse, want met het Belgische heeft hij kennelijk geen moeite.

Hij zou er beter aan doen zijn utopisch-abstracte uitgangspunten grondig te herdenken. Het eerste wat hem te doen staat, is respect te leren voor de concrete uniekheid en dito gesitueerdheid van elk mens. En voor wat zijn tegenspeler Dewever het kostbare weefsel heeft genoemd. Misschien begrijpt Matthias De Clercq dan wel Alain Finkielkraut als die het over de ultieme wreedheid heeft.

 

Jaak Peeters

Oktober 2011

NVA rechts?

De recente peilingen naar de kiesintenties in Vlaanderen geven een significant leegzuigeffect van het Vlaams Belang door NVA. Zo luidt de conclusie van een aantal onderzoekers. Meteen wordt de vraag gesteld of NVA geen Vlaams Belang in het groot aan het worden is. Als zoveel mensen uit het inmiddels vrijwel gewezen Vlaams Belang naar NVA overstappen, dan moet deze laatste partij toch wel de ziekten van het Vlaams Belang erven?

Die gedachtegang klinkt goed, maar is fout.

 

De eenvoudigste manier om dat duidelijk te maken is de groei van het voormalige Vlaams Blok te ontleden: die partij werd groot door de stemmen van mensen die voordien sinds hun jeugd gewoon waren om voor de socialisten te stemmen. Heeft het inzuigen van die massa’s ex-socialistische stemmen met zich gebracht dat het Vlaams Blok een kopie van de SPA werd? Neen toch?

De werkelijkheid is dat de socialistische partij de voeling met haar kiezers verloren was. Ze was – en is – een stuk van met Belgisch machtsestablishment geworden in plaats van de emanatie van de verzuchtingen van de gewone volksmens. Deze laatste voelde zich bedreigd door de massale instroom van vreemdelingen. Eerst waren het arbeiders. Dat ging mee door. Deze lieden namen nogal eens het zware werk uit de handen en dat zat comfortabel. Maar gaandeweg kwamen in hun zog ook hun families en begonnen dra hele wijken van Hoboken en Borgerhout te lijken op Marrakech of Casablanca. Mensen voelden zich niet meer thuis in eigen straat en stoorden zich aan de compleet andere levenswijze van de nieuwkomers. Tevergeefs  richtten de autochtonen zich naar hun politieke vertegenwoordigers, maar die hadden andere zorgen. Bovendien waren deze laatsten voluit in de ban van een bepaald soort links – kosmopolitisch ideologisch verhaal, waarvan het ultimum volgens hen de vestiging van de multiculturele maatschappij was. Maar wat die multiculturele maatschappij dan in de praktijk te betekenen had, dààr wisten de gewone autochtonen wel meer realistische verhalen over te vertellen. Zodoende  waren deze laatsten echt niet gediend met ideologische dromerijen en verwachtten ze concrete oplossingen voor hun vragen.

Die kwamen er dus niet.

Tot het Vlaams Belang plots opkwam. Die partij bood wel een luisterend oor en speelde zelfs – nogal rauw, maar dat kan hier onbesproken blijven – in op de bezorgde gevoelens van de autochtonen.

Omdat de weldenkende zichzelf links noemende ideologen geen antwoord wisten, vonden ze niet beter dat het Vlaams Blok als racistisch en dito te stigmatiseren, waardoor ze de woede van grote delen van de bevolking opriepen en de zaak nog prangender maakten.

Maar het Vlaams Blok kon zijn beloften niet waarmaken. De partij werd opgesloten in een heus cordon – product uit de ketel van Agaleffer Geysels, die daarvoor met het staatsministerschap beloond werd.

Dan kwam de fatale fout. In plaats van hun eigen verhaal open te breken en aanvaardbaar te maken voor de modale middenklasse in Vlaanderen, werd de bokshandschoen bovengehaald. Het verhaal werd verruwd, zodat velen zich afgestoten voelden. De partijleiding zelf vond een gezellig onderkomen in het cordon, dat voortaan als een soort levensverzekering kon dienst doen.

Een kruik gaat altijd te water tot ze barst en in dit geval verloren de kiezers hun geloof in de mogelijkheden van de intussen tot Vlaams Belang herdoopte partij.

Is er in de ideologische verhalen van de modale Vlaamse kiezer inmiddels iets veranderd, waardoor NVA het Belang überhaupt kan leegzuigen?

Ja en neen.

Neen, omdat het nog steeds grotendeels dezelfde autochtone mensen zijn die hun stem uitbrengen en omdat de overlast die de tweede en soms derde generatie verkoopt zelfs nooit zo’n grote vormen aannam: het werd alleen maar erger. Men heeft nooit gezien dat de politie met een heel peloton moest uitrukken om jonge ‘migranten’ op hun plaats te zetten. De eerste nieuwkomers hadden zich immers doorgaans heel koest gehouden, maar hun kinderen en soms kleinkinderen blijken veel minder bescheiden.

Ja, omdat de problematiek van de vreemdelingen veranderd is.

Vooreerst – het werd al vermeld – gaat het vaak om jongere generaties, die vaak hier geboren zijn. Autochtonen begrijpen maar niet waarom die jongelui zich niet aanpassen: ze hebben hier school gelopen en ze hebben de tijd gekregen. Maar ze werden door een ‘links’ zorgesthablisment mispamperd en kregen de hulp van domme wetten tegen het racisme en van zulk een draak als het centrum tegen het racisme van de heer De Witte. Ze voelen zich dus sterk want gesteund.

Mensen zijn niet dom, weten wat er gaande is en beginnen zich boos te maken op het politieke systeem, dat de eigen mensen lijkt achter te stellen ten voordele van de migranten.

De zaak werd sinds de instroom van duizenden zogeheten ‘asielzoekers’ – vaak uit landen waar niet eens oorlog heerst – bovendien nog nijpender. De fouten van het beleid steken hierbij waarlijk de ogen uit. Terwijl jonge autochtonen zich moeten overhoop lenen om aan een eigen huis te raken, blijken asielzoekers vaak voorrang te krijgen bij de toewijzing van sociale woningen of ze mogen droogweg op hotel.

Het beleid van de traditionele partijen maakt dezelfde fundamentele fout als de socialistische partij in Hoboken destijds: het heeft geen contact met de ware wereld van de modale, hardwerkende Vlaming. En dus keert die zich af van de traditionele machthebbers, waarvan hij niets meer verwacht.

Dewever en NVA in het algemeen hebben dat contact wel weten te maken. En dus neemt NVA de rol over die destijds het Blok heeft gespeeld.

Is dat rechts?

Alles hangt af van de definities, maar het best is te kijken naar wat de concrete feiten zijn. Etikettenplakkerij lijkt veeleer op onmacht en dat laten we dus aan de betrokkenen over.

Wat NVA moet doen is zorgen dat ze niet de fouten maakt van het Blok: zich in de val laten lokken, verruwen en brutaal worden. Essentieel is de zorg om een verzorgd maar beslist discours, dat altijd op de rechten van mensen en volkeren blijft berusten maar in ieder geval altijd de vinger op de wonde legt.

Het blok haalde zijn maximum rond 25 %. Zoiets kan men nog stigmatiseren. Maar bij kiesuitslagen van 35% – zoals de opiniepeilingen laten zien -, wordt dat wel heel erg moeilijk. Een partij van 35 % kan men niet blijven uitsluiten, zonder een nieuwe volkswoede op te roepen.

Weet U? Zo werkt de democratie nu eenmaal.

Maar is België wel een democratie?

 

Jaak Peeters

Oktober 11

standpuntelijk en beweeglijk

Twintig jaar geleden, in 1991, publiceerde de inmiddels al verschillende jaren overleden Amerikaanse filosoof Daniel C. Dennet zijn Consiousness Explained. De Nederlandse vertaling, die onder de titel Het bewustzijn verklaard in 1993 verscheen, oogstte niet de bijval die deze nochtans heel fatsoenlijke vertaling van een waardevol boek verdiende. Dennet ontvouwt in dat dikke boek – Amerikanen schrijven altijd dikke boeken – een bewustzijnstheorie, die ook voor hedendaagse lui die zich over het probleem van de identiteit willen buigen, interessante perspectieven biedt.

Voor zover bekend, neemt nochtans niemand de moeite om hierop in te gaan.

Om zijn visie te verduidelijken vergelijkt Dennet de werking van de menselijke geest met de lotgevallen van een hedentendage via elektronische weg verspreid artikel.

Men kent het verschijnsel.

Een auteur stuurt naar een aantal relaties een tekst door, die hij of zij na veel doorhalingen en wijzigingen uiteindelijk geschikt acht om aan het oordeel van de goegemeente te worden prijsgegeven. Vanzelfsprekend blijft zijn rondzending niet zonder antwoord. Er lopen commentaren binnen, sommige positief, andere kritisch maar begrijpend en nog andere afwijzend. Enigszins korzelig begint de auteur aan zijn weerwerk. Een applaudisserend commentaar wekt een vriendelijke collegiale reactie op. Een kritisch commentaar brengt de auteur er misschien toe zijn oorspronkelijke tekst toch nog te veranderen of aan te vullen. Ronduit afwijzende commentaren kunnen ertoe leiden dat de auteur, gekwetst door zoveel onbegrip, het artikel herschrijft en voorziet van een notenapparaat dat het vorige met een factor drie overtreft.

Of dat laatste de betrokken commentaarschrijver van mening doet veranderen, valt eerlijk gezegd te betwijfelen. Maar in ieder geval bestaan er in dat geval intussen twee versies van eenzelfde artikel.

In werkelijkheid zijn het er echter veel meer: op kritische opmerkingen zal de auteur reageren met lichte aanpassingen in zijn tekst. Maar omdat die opmerkingen niet allemaal op hetzelfde ogenblik in de bus vallen, zal de auteur verschillende lichte aanpassingen na elkaar aan zijn tekst aanbrengen.

Dat betekent dat er van eenzelfde tekst tegelijk verschillende versies bestaan. Elk van deze versies is voor het oog van de commentaarschrijver de juiste versie, aangezien hij of zij als commentarist niet op de hoogte is van wat andere critici hebben geopperd. Afhankelijk van het perspectief van de commentaarschrijver, zullen diens opmerkingen verschillen van die van andere commentaarschrijvers.  En zo is er wel altijd een voldoende oorzaak waarom al die versies van hetzelfde artikel het levenslicht hebben aanschouwd.

Dat is niet alles.

Want al die opmerkingen van collega’s hebben de auteur aan het denken gezet, en dat brengt mee dat hij zijn visie op sommige punten wijzigt en het artikel opnieuw herschrijft.

Zodoende bestaat het artikel niet alleen in de ruimte, maar ook in de tijd in verschillende versies.

Dennet gebruikt dit gemakkelijk te herkennen beeld als metafoor voor de werking van de menselijke geest.

Op ieder ogenblik gaat doorheen onze hersenpan een onafgebroken stroom van impulsen. Sommige ervan vinden hun oorsprong in al eerder opgedane ervaringen of eerder opgedane kennis en zijn dus van innerlijke oorsprong. Andere zijn afkomstig uit de buitenwereld, die immers ook bij voortduring verandert. Daar komt nog eens bij dat de hersenen onafgebroken interpreteren en veronderstellingen maken.

Als het dus mogelijk zou zijn om een soort overzichtsfoto te maken van de toestand van de geest van een bepaalde persoon, dan zouden we constateren dat die toestand almaar evolueert. En omdat de hersenen uiteraard onthouden, zouden we merken dat men op hetzelfde ogenblik eigenlijk tegelijk verschillende overzichtsfoto’s zou kunnen maken, die allemaal relevant en zinvol zijn.

De menselijke geest blijkt dus veranderlijk en veelzijdig. Het beeld dat we van een persoon krijgen – of het beeld dat we dénken dat er is – hangt af van het standpunt dat we innemen en het moment waarop we het beeld maken.

Dat geldt evenzeer voor de persoonlijkheid die we aan onze medemensen tonen.

Welnu: identiteit kan men – om een héél lang verhaal kort te maken – opvatten als een geheel van mentale en fysieke inhouden en bijpassende gedragingen dat die bepaalde persoon kenmerkt.

Als Dennets beeld klopt, dan betekent dit dat onze identiteit weliswaar bestaat, maar voortdurend evolueert en dat het bovendien afhangt van de (vaak uitwendige) omstandigheden, welke aspecten van die identiteit zich openlijk manifesteren.

Merk op dat dezelfde – enigszins ruwe – definitie van identiteit ook kan gelden voor een groep.

Ook een groepsidentiteit kan nooit anders worden beschreven dan als een momentopname, die bovendien standpuntelijk is, omdat inhouden worden naar voren gehaald die in die omstandigheden relevant zijn.

En zo kan iemand – zonder een naam te noemen – in de klas een beminnelijke leerkracht zijn, maar in andere omstandigheden een beestachtige psychopaat. Of kan een volk dat we als zachtaardig kennen, in sommige omstandigheden plots tot vreselijke wreedheden in staat blijken.

Het komt me daarom steeds meer voor dat we over identiteit veel meer in termen van standpuntelijkheid en beweeglijkheid moeten gaan praten.

 

 

Jaak Peeters

Sept 2011

Vergadertechnische onkunde

De Belgische politiek heeft het probleem Brussel-Halle-Vilvoorde opgelost. Dat beweren tenminste de politici die zeggen een akkoord over de splitsing van het genoemde kiesarrondissement te hebben gesloten.

Of het probleem echt is opgelost, is hoogst twijfelachtig, aangezien – en dat kan geen mens ontkennen – de Vlaamse onderhandelaars de zes Randgemeenten aan de Brusselse expansiezucht hebben opgeofferd. Bovendien hebben ze de drie opstandige FDF-burgemeesters benoemd, tegen de wil van de Vlaamse regering in. Federale onderhandelaars hebben daarmee een aanslag gepleegd op Vlaamse bevoegdheden die door andere Vlaamse onderhandelaars vroeger al eens met toegevingen werden betaald. Zodoende hebben ze deur naar nieuwe eisen nog verder opengeduwd.

Jean-Pierre Rondas heeft in een vrije tribune in een bepaald, zichzelf kwaliteitskrant noemend Nederlandstalig Belgisch dagblad het nieuwe akkoord deskundig neergesabeld. Dat hoeft hier niet nog eens te gebeuren.

Het gaat erom op te sporen waarom een dergelijk akkoord überhaupt mogelijk was.

De reden daarvoor is ten minste ook vergadertechnisch.

Laten we kort en bondig zijn: dagenlang, wekenlang vergaderen, soms wel 15 uur aan één stuk door: dat houdt geen normaal mens vol. Fysiologen vertellen ons dat de menselijke hersenen in dergelijke omstandigheden slecht beginnen te functioneren. Slaaptekort veroorzaakt problemen in de voeding van de hersencellen en ontregelt het slaap-waakmechanisme. Maar men moet geen fysioloog zijn om te begrijpen dat de menselijke grenzen bij dit soort aftakelende activiteiten overschreden worden. Mensen die, zoals schrijver dezes, zich ooit verdiepten in vergadertechnieken en daarover zelfs cursus gaven, weten dat men vergaderingen na een paar uur moet onderbreken. De benen moet gestrekt worden, er moet gelegenheid zijn om iets te eten, een luchtje te scheppen en zich wat te ontspannen.

Men vraagt zich dus af wat de lieden die rond de onderhandelingstafel zaten bezielde om op zulke flagrante wijze de meest fundamentele principes van het vergaderen te negeren.

Het antwoord ligt natuurlijk voor de hand: de dames en heren wilden een akkoord, tot welke prijs dan ook, want de electorale hete adem van N-VA begon hun nekharen zowaar te verschroeien. En zodoende heeft men gegrepen naar de oeroude, beproefde Belgische onderhandelingstechniek: deze van de mentale en fysieke uitputtingsslag. Dezelfde dames en heren vergeten daarbij evenwel dat ze in die omstandigheden niet meer normaal functioneren en dat de producten van hun mentale gesticulatie de toets van de redelijkheid niet kunnen doorstaan, noch die van de wijsheid of het gezond verstand. Simpel gezegd: wie op deze manier ‘onderhandelt’ kàn gewoon niet anders bereiken dan een draak. Dàt het een draak is geworden, is inmiddels zelfs al door iemand als Bert Anciaux bevestigd – en dat wil wat zeggen.

Dat is niet alles.

Dergelijke vergaderingen horen te geschieden aan een ronde tafel. Een lange tafel schept de mogelijkheid sommige deelnemers tijdelijk te isoleren of dat soort spelletjes te spelen, want met een ronde tafel niet kan.

Derde fout: een verkeerd uitgangspunt bij de Vlaamse onderhandelaars.

Het kan zijn dat de jeugdigheid van de onderhandelaars verhinderd heeft dat ze oog hadden voor dit fenomeen, maar de Vlaamse onderhandelaars hebben onvoldoende in de gaten gehad wat de Franstaligen echt drijft.

Wie even naar die fameuze ‘metropolitane gemeenschap’ kijkt, vraagt zich meteen af wat hier achter zit. Want geef toe: de Franstaligen hebben een punt, als ze zeggen dat Brussel een invloedssfeer heeft die veel verder reikt dat de huidige 25 gemeenten. Het punt is echter, dat dit feit geldt voor élke grote stad. Men kan een dergelijke metropolitane gemeenschap perfect verdedigen voor Antwerpen. De voelbare socio-economische invloed van Antwerpen reikt van Essen tot Boom en van Sint-Niklaas tot Lier. Toch is er hier geen sprake van de oprichting van zo’n metropolitane gemeenschap. Men hoort iets dergelijks evenmin voor Luik, noch voor Charleroi. Zoiets geeft toch te denken? Waarom alléén Brussel? De zaak wordt nog duidelijker als we even de vergelijking maken van het gedrag van de Vlaamse immigranten in Waals-Brabant met dat van de Franstalige immigrees in Vlaams-Brabant. We horen niets over faciliteiten voor Vlamingen in Waals-Brabant. Er worden daar geen Vlaamse lijsten ingediend bij de verkiezingen. Er zijn daar geen pesterijen tegen autochtone Franstaligen. Allemaal dingen die schering en inslag zijn in Vlaams-Brabant, waar het om Franstalige immigranten gaat.

Neem daar het feit bij dat Franstaligen in het algemeen rondlopen met een heus taalcomplex – getuige de uitspraak van Julien Benda in zijn Discours à la nation Européenne: de taal van Europa moet het Frans zijn, want dat is de taal van de Rede. En in de Shame – betoging hebben we allemaal een bord gezien met daarop de tekst: “als je een zo locale taal spreekt, hoor je je wat bescheidener op te stellen”.

Het beeld is toch duidelijk? Het hele concept van de metropolitane gemeenschap heeft een Franstalige expansionistische achtergrond. Punt, uit.

De Vlaamse onderhandelaars hadden vooraf grondig kennis moeten nemen van de irrationele drijfveren van hun tegenstanders.

Dat is kennelijk niet gebeurd. En als het wel is gebeurd, dan zijn ze op een onverantwoord lichtzinnige wijze omgesprongen met de belangen van hun gemeenschap.

Laten we hopen dat we hier te maken hebben met vergadertechnische onkunde.

 

 

Jaak Peeters

Sept. 11

Een Vlaamse kinderhand…

Kennelijk was voor zowat alle Vlaamse commentatoren het hek van de dam, toen Franstaligen in een debat op RTBF in meerderheid hadden laten aanvoelen dat ze niet langer vasthouden aan de uitbreiding van Brussel, in ruil voor de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde. Behalve het FDF, natuurlijk. Dit ‘nieuwe’ feit bracht de dames en heren commentatoren ertoe zich plots positief gestemd te tonen over de kansen op de vorming van een nieuwe Belgische regering.

Er was dat bewuste weekeinde slechts één schoonheidsfoutje: een Franstalige fractieleider had ook verklaard dat de verdwijning van de parasieten van N-VA uit de onderhandelingen de zaak vooruit heeft geholpen.

Laten we wel wezen: er is nog steeds niets om positief over te doen.

Continue Reading…

Open brief aan Bart Peeters, N-VA bestrijder

Geachte Bart,

 

Neen, echt: je kent niks van politiek. Je kent niets van de met name Belgische politiek, de politiek in dit land, waaraan je verklaart gehecht te zijn.

Ik hoor het je betreuren dat Vlamingen niet voor Franstaligen kunnen stemmen en omgekeerd. Volgens jou ligt de kern van het nationaliteitenprobleem immers in het kiesstelsel.

Neem me niet kwalijk: maar uw analyse getuigt van complete wereldvreemdheid.

Mat ik dat niet zeggen?

Toch wel.

Ik zal aantonen waarom.

Je betreurt namelijk dat niet heel België is zoals Brussel-Halle-Vilvoorde. Daar is de stemming zoals jij je die voorstelt immers wel mogelijk.

Welnu: laat dat nu precies het gebied zijn waar het zowat elke dag tot conflicten tussen Vlamingen en  Franstaligen komt.

Dat laat vermoeden dat jouw ‘oplossing’ de problemen niet weg zou nemen, maar ze net zou vermeerderen.

Ik weet niet wat ik het meest moet geloven: dat je hopeloos naïef bent of – even hopeloos – onwetend.

Laten we aannemen dat het eerste het geval is: je bent naïef.

Dan besef je dus niet dat onder Franstaligen zowat als leidraad geldt om overal in Vlaanderen Frans te spreken. Het ordewoord luidt dat wanneer een Franstalige in Vlaanderen in het Nederlands wordt aangesproken, hij of zij systematisch in het Frans moet reageren. Je gelooft me niet? Ik kan je de tekst laten zien.

Kom me niet vertellen dat zulke ordewoorden de ronde doen in slechts kleine Franstalige groepen. Ze doen alvast de ronde in …jawel: Brussel-Halle-Vilwoorde. Dat is uitgerekend dat gebied, dat jij als model voor heel België voorstelt.

Je moet me toch eens komen uitleggen hoe je een fatsoenlijke samenleving kunt opbouwen wanneer één groep systematisch weigert de taal van de andere groep – toevallig zelfs de meerderheidsgroep – te erkennen en dat nota bene op haar eigen grondgebied.

Je weet toch wat er gebeurt wanneer een Franstalige met een Vlaming in Vlaanderen in contact komt? Er wordt Frans gesproken. Punt, uit. Niet eens één keer, maar telkens weer. Altijd weer opnieuw.

En nou gaan we even kijken naar de fameuze zes randgemeenten.

Omstreeks 1900 waren die zes gemeenten eentalig Vlaamse dorpen. Het was er goed om leven, iedereen kende iedereen en het leven ging zijn gang.

Vandaag zijn die dorpen grotendeels Franstalig.

En weet je hoe dat komt, beste Bart?

Dat komt omdat er gebeurd is wat jij voor heel België voorstelt. Dat komt omdat altijd en overal Franstaligen eisen dat zij in hun taal kunnen leven – ze noemen dat zelfs een ‘mensenrecht’ en eisen op die grond ‘minderheidsrechten’ op – en dat het de anderen moeten zijn die zich aan hen aanpassen. En zo is het verlopen in die eertijds eentalig Vlaamse dorpen. De Franstaligen bleven hardnekkig de Nederlandse taal afwijzen en hun eigen taal spreken. En de Vlamingen? Die pasten zich aan…in hun eigen gemeenten.

Dat, beste Bart, is een gang van zaken die een redelijk mens, dat is: een mens voor wie rechtvaardigheid enige betekenis heeft, niet kan accepteren.

Ik geloof niet dat jij deze gang van zaken goedkeurt.

Helaas moet ik Vic van Aelst gelijk geven als hij zegt dat de Franstaligen slechts tevreden zullen zijn als de kabeljauw in Oostende Frans zal spreken. Want de Franstalige mentaliteit is nog steeds geenszins veranderd. Ik hoorde het nog zeer recent bevestigen door een Vlaamse vrouw uit Anderlecht.

Nochtans schijn jij wel in de goede wil van de modale Franstalige te geloven. Dat is, mag ik het zeggen? – naïef.

Want het bovenstaande verhaal is niet kenmerkend voor een kleine, minieme extremistische groep. Het is algemene praktijk.

Overigens is deze minieme extremistische groep zoals jij ongetwijfeld zult antwoorden wel honderdduizend personen groot. Voornamelijk in …jawel: het gebied dat voor jou model moet staan voor heel België.

Maar misschien ben je ook onwetend.

Misschien weet je niet dat de onwillige burgemeesters in de randgemeenten – personen waarvoor je het ongetwijfeld zult opnemen – wel degelijk Nederlands kennen, maar het systematisch weigeren te spreken.

Kom me dus niet vertellen over zoiets als ‘goede wil’ vanwege Franstaligen!

Beste Bart: je bent onwetend over wat jouw fundamentele uitgangspunt bij de beoordeling van de politiek in dit land is. Je gaat uit van België. Dat is voor jou een finaal gegeven, een onwankelbaar voorafgaandelijk feit.

Vergeet je echter niet een paar eenvoudige dingen?

Bijvoorbeeld dat de diepe cultuurkloof die heel Europa verdeelt, nou dwars door dit land loopt? Dat zou toch een lichtje moeten doen branden, of minstens vragen oproepen?

Of nog dat de eerste Belgische grondwet door 46000 ‘Belgen’ werd goedgekeurd. Dat is zo’n 1,3 ten honderd van de toenmalige bevolking. En bovendien: alles uitsluitend in het Frans.

Dat is alles verleden tijd, zul je antwoorden?

Was dat maar waar!

Want elke dag opnieuw kunnen je de signalen vinden dat de Franstalige perceptie erin bestaat dat héél België van hen is. Dat zij, en zij alléén, het recht hebben om de lakens uit te delen. En dat ze die macht willen behouden, door middel trouwens van grendelgrondwetten, alarmbellen en dubbele meerderheden. Een stelsel dat maakte dat een uitspraak van het Hooggerechtshof nooit kon uitgevoerd worden. Een stelsel nota bene dat Di Rupo nu nog wil versterken.

Vindt U zoiets democratisch, Bart?

Neen toch!?

Neen, Bart: je kent niks van de Belgische politiek. Het ligt echt niet aan het kiesstelsel.

Mag ik je daarom vragen om voortaan eerst goed na te denken, vooraleer mee te huilen met de wolven in het bos, als verantwoordelijke mensen aan die toestanden iets willen veranderen?

Misschien is dat wel de enige kans om het land dat u lief schijnt van de ondergang te vrijwaren.

 

 

Jaak Peeters

Aug 2011

Collectief identiteitsbesef

Theodore Dalrymple, schrijversnaam van de Engelse psychiater Anthony Daniels, wordt door progressief Vlaanderen vooral uitgespuwd. Want hij vertelt dat de jeugd verkeerd opgevoed wordt. Dat ruikt naar normen en waarden en daar kan progressief niet zo mee voort.

Als Dalrymple – of Daniels – die uitspraak zo, in zijn ongenuanceerde algemeenheid, zou hebben gedaan, is ze overdreven. Maar Daniels werkte in achterstandswijken, in zogeheten multiculturele wijken waar drugs, prostitutie en gewelddadigheid schering en inslag zijn.

Als zich verantwoordelijk voelend mens is Daniels op zoek gegaan naar de oorzaken van deze toestanden. Ze zijn niet te vinden in het ontbreken van materiële voorzieningen. Want – alweer in algemene zin – ook armere mensen geven vaak blijk van trots en zelfvertrouwen.

Dit brengt Daniels ertoe op zoek te gaan naar de levensaanvang van de betrokkenen: hun opvoeding. Kort gezegd: als jongeren niet leren hoe ze moeten leven, dan kunnen ze dat ook niet. Er zijn ouders nodig, en ouderen in het algemeen, die als rolmodel optreden en die aan jongeren aanleren waar er grenzen liggen. Maar als die ouderen ontbreken of aan hun opvoedende plichten verzaken, leren jongeren gewoon geen grenzen.

Nu is het een fundamentele behoefte van elk menselijk wezen naar de eigen identiteit op zoek te gaan. Jongeren leren ‘wie ze zijn’. De vorming van een vast en enigszins samenhangend zelfbeeld, de verwerving van een eigen geloofwaardige identiteit dus, verloopt via de confrontatie met alles wat ‘het andere’ is, dit wil zeggen: door het verkennen van grenzen. Wie zijn grenzen kent, kan zichzelf afbakenen en weet dus ook wie hij is en wat hij kan en mag. Ziedaar overigens het belang van zo’n betwist begrip als identiteit. Voor de psycholoog  kan er geen twijfel over bestaan: grote delen van het menselijk gedrag hebben direct van doen met die verwenste identiteit.

Maar in de sloppenwijken van onze grote steden krijgen we te maken met een totaal ontwrichte wereld. ‘Ontwrichten’ wil zeggen: uit zijn gewricht halen, uit elkaar halen wat in elkaar hoort te haken. Ze ontberen de rolmodellen die hen helpen hun grenzen en dus hun identiteit te bepalen.

Jongeren die in een ontwrichte wereld zijn opgegroeid hebben geen andere keuze dan constant zelf op zoek gaan naar de grenzen van zichzelf, om tenminste te zichzelf te kunnen ervaren. Het gaat dus om meer dan de kick zelf. Ze kunnen weinig anders dan liefst hevige confrontaties uitlokken, want die geven de grootste zelfervaring. Als dit soort confrontaties plaats vindt onder soortgenoten – of lotgenoten – dan valt licht te voorspellen dat misdadigheid, geweld, drugs en dit soort lieflijkheden inderdaad aan de orde van de dag zullen zijn.

Nu spreekt Dalrymple over de Londense achterstandwijken.

Maar toch moet men wijzen op een weidser uitwaaierend probleem, dat met de bovengeschetste toestanden wel eens raakpunten zou kunnen hebben.

Het gaat om een gebrek aan besef wie we als collectiviteit zijn. Dat heeft te maken met onze welvaart en nog veel meer met onze schijnwelvaart.

Enigszins lapidair gezegd komt het erop neer dat vele mensen ver boven hun stand leven. Ze steken zichzelf tot over de oren in de schuld. Ze kopen een veel te groot huis, daar bovenop nog eens een mooie, meestal veel te grote auto en worden dan boos als ze die tweede vakantie wegens geldgebrek moeten afzeggen.

Men zou wel eens verbaasd kunnen staan, als men zou constateren hoe leeg de portemonnee van vele mensen is en hoe vaak mensen zwaar besparen op levensmiddelen of de aankoop van medicijnen bij de apotheker uitstellen omdat de beurs het niet toelaat.

Al die mensen zijn doorgaans heel gewone, fatsoenlijke mensen. Ze vergalopperen zich niet aan diefstal of gewelddadigheid. Ze onderhouden hun voortuintje, knippen hun heg en rijden hun gazon af.

Maar er komen geen kinderen. Want dààrvoor is het geld op. Je kunt niet tegelijk een groot, mooi huis kopen, een – of twee: één voor meneer en één voor mevrouw – nieuwe auto, zodat een paar decennia een zware maandelijkse afbetaling voor de boeg ligt, en dan nog eens kinderen op de wereld zetten. Want kinderen kosten geld.

Welnu: op die manier verbreekt een groot deel van onze generatie de historische ketting van de generaties. We zijn gefocust op onze materiële welvaart en de status die dergelijke dingen ons schijnen op te leveren, putten daartoe onze mogelijkheden uit en houden niets over om onze historische rol te spelen in onze gemeenschap. En àls er kinderen zijn – nogal eens per accident -, dan zijn ze voornamelijk tot last – begrijpelijk voor wie tot over z’n oren in de schulden zit.

Op die manier verliest een groot deel van een hele generatie het contact met haar historische grenzen. Deze generatie isoleert zichzelf omdat ze het al te veel vertikt voor goed gevormde opvolgers te zorgen. Ze is namelijk teveel met haar materiële zorgen bezig. En als ze kinderen heeft, zijn die geen uitdaging maar een last. De ouderen stoppen we in een rusthuis.

Het is maar een voorlopige hypothese, maar zo’n historische isolatie zou wel eens een oorzaak voor een zwak collectief zelfbesef kunnen zijn – en omgekeerd.

Ook een generatie als geheel heeft immers behoefte aan een identiteit. Ook een generatie als geheel moet voelen dat haar bestaan zin heeft en dat kan alleen door zich in de historische ketting van generaties in te schrijven. Daardoor namelijk botst een generatie als geheel op haar grenzen als generatie: tegen haar eigen kinderen – de volgende generatie – en tegen haar ouders – de vorige generatie. 

Daarom is het vaak bediscussieerde probleem van de collectieve identiteit veel meer dan een nationalistisch fantasme.

Het gaat integendeel om een zaak van leven of dood. Want niemand kan voorspellen hoe de generatie die na ons komt – of wat er nog van over zal blijven – zich zal gedragen, wanneer ze opgevoed blijkt zonder sterk collectief identiteitsbesef. Wat zal er gebeuren wanneer een hele generatie collectief op zoek gaat naar haar identiteit?

 

Jaak Peeters

Augustus 2011

Een volk kan wél vergaan

“Een volk zal nooit vergaan”. Zo zingen Vlamingen  in hun nationaal lied. Helaas stemt die zin niet bepaald overeen met wat de feiten over Vlaanderen laten zien.

Ja: even enkele van die feiten.

Omstreeks 1900 -111 jaar geleden – telde Ukkel 20.000 inwoners en was de gemeente Nederlandstalig. Oudergem, met 30.000 inwoners vandaag: zelfde verhaal. Watermaal-Bosvoorde: idem dito. Wemmel, een van de landelijke gemeenten die omstreeks 1900 amper van het bestaan van de Franse taal hadden gehoord, telt nu zowat 50 % Franstaligen. Daarmee is deze gemeente het minst verfranst van alle Vlaamse gemeenten rond Brussel.

Kenners delen ons mee dat in Halle, Merchtem, Asse, Overijse en zelfs in Londerzeel het aantal Franstaligen hand over hand toeneemt.

Als België uit elkaar valt – en daar lijken de Franstaligen op aan te sturen – is de kans groot dat internationale arbitrage de zes randgemeenten bij Brussel zal voegen. Vlaanderen is dan niet alleen zijn hoofdstad, maar meteen ook zowat een half arrondissement grondgebied kwijt.

Niets laat uitschijnen dat de jaarlijkse transfers, in een grootteorde van zowat 11 miljard Eur, op korte termijn zullen verminderen.

Vlaanderen verliest zijn hoofdstad en een stuk van zijn grondgebied, zijn culturele homogeniteit wordt uitgehold, en levert bovenop nog eens een groot deel van de vrucht van zijn arbeid in onder het mom van solidariteit. Dat is pas een dikke vis – voor de Franstaligen, welteverstaan.

En het houdt niet op: onze hele energiebevoorrading is in buitenlandse handen, onze voornaamste industriële bedrijven zijn dat ook en de bevoegdheden die nodig zijn om tenminste de economische slagvaardigheid aan te zwengelen ontbreken te enenmale. Als we ze willen verwerven moeten we ze betalen… met grond.

Natuurlijk mag en moet de vraag worden gesteld naar de schuld voor dit alles. Ja: die schuldigen zijn gekend. Het zijn de Belgische bestuurders, verzameld in de traditionele partijen en aangevuld vanuit organisaties zoals het Verbond van Belgische Ondernemingen en, niet te vergeten, met enthousiasme door het Hof aangemoedigd. Zij allemaal wisten zeer goed dat de culturele strijd in Brussel en omgeving volop woedde. Ze wisten zeer goed dat het de Franstaligen altijd – gewoon altijd – om expansie te doen is. Ze hebben al die tijd nagelaten iets te ondernemen om tenminste een beetje rechtvaardigheid te doen heersen. Dat is zéér beleefd uitgedrukt.

Meer zelfs: toen vanuit de Vlaamse Beweging geroepen, gesmeekt, geëist werd dat Brussel ontvet zou worden, omdat men daar zeer goed zag wat er te gebeuren stond, heeft men er zelfs de Europese hoofdstad in huis gehaald. Berekeningen over de maatschappelijke kost van die operatie werden door de traditionele machthebbers weggelachen – de eigen portemonnee van velen onder hen ten bate.

De Vlamingen wisten en weten nog steeds dat als Europa in Brussel hoofdstad houdt, het kleine Brussel niet kan volstaan om zo’n mastodont te huisvesten. Wijlen Monnet zei het al: eigenlijk moet héél Brabant hoofdstad worden.

Dat is precies wat de Franstaligen nastreven: Brussel uitbreiden betekent op termijn nog meer Brabantse gemeenten inlijven, want op dezelfde manier als de zes randgemeenten werden verfranst, zullen die andere Brabantse gemeenten ook bezwijken. Het is al volop bezig.

En ja hoor: de zaak zal verfranst worden. Niet verengelst. Want net zoals de vakbonden destijds de Vlamingen in Brussel hebben helpen verfransen, door hen aan te moedigen in het Frans school te lopen – ziedaar de oorsprong van het FDF -, zullen ‘wijzen’ ook nu weer ijveren voor een ‘grondige kennis van het Frans’ bij de Vlaamse autochtonen. Kwestie van de aanpasbaarheid van de Vlaming niet verloren te laten gaan. Zo kan Vic Van Aelst dus gelijk krijgen. Voor de onwetende inwijkeling uit Jamaica is België een Franstalig land en hij kijkt verbaast op als hij merkt dat dit niet zo is. Maar als je kunt kiezen: dan kies je toch voor het Frans, niet?

Het sterkste is dat het Vlaamse Parlement de funeste betekenis van dit alles veelal niet in de gaten schijnt te hebben en ermee instemt om het Frans – de taal van het imperialisme, punt uit – in Vlaanderen aanwezig te laten.

Alles op een rij gezet, zou je verwachten dat er mensen zouden opstaan om deze dodelijke evolutie – ze is dodelijk!- een halt toe te roepen of zelfs te keren. Dat laatste is zeker mogelijk…als men het wil. Nil Volentibus Arduum. Voor wie wil, is alles mogelijk. Maar de wil is er niet. Want onze krantencommentatoren, onze professoren, onze journalisten, ons onderwijzend personeel en nogal wat politiek personeel is vooral begaan om de zorg van de multiculturele maatschappij – al weet geen kat uit te leggen wat dat ding eigenlijk is. Jan Brugman schreef er in 1998 een boek over: “Het raadsel van de multicultuur”. En men is druk doende met het intussen door-en-door versleten links-rechtsdebat. En de krantenkolommen staan vol over moorden en de schunnige minislipjes van zogenaamde filmsterren. Stompzinnige Spielerei terwijl het huis in brand staat.

Men zou denken dat mensen dan eerst en voor alles de brandweer bellen, zeker als de brand al uitslaande blijkt. Neen, men beperkt er zich toe de oplettende waarschuwingen van alerte Vlamingen spottend af te doen. “ Extremisten”. “ Caracteriels”. Het mes diep in de rug.

‘Modernisering’, noemen sociologen dit alles. De maatschappij is in transitie. Brussel ook, dus. Neen: wetenschap is niet neutraal.

Ik heb zelden zo’n valse en verhullende term een wetenschappelijke status weten krijgen. Modernisering betekent vrijwel altijd dat de ene groep door een andere wordt weggedrumd, volgens de wet van de sterkste. De autochtone Amerikanen door de Europese indringers, waardoor de eertijds trotse ‘indianen’ nu verworden zijn tot een zielig en meelijkwekkend troepje havelozen. En zo zullen ‘wetenschappers’ ook wel vergoelijkend spreken over de culturele genocide in en rond Brussel.

En zullen de gematigden, de staatsdragenden en de modernisten het wegsterven van een volk bedekken met een mantel van een voor henzelf voordelige liefde.

 

 

Jaak Peeters

Augustus 2011

Een negatieve wereld.

Een columnist kan moeilijk anders dan zijn zeg doen over de moordpartij van de Noor Breivik. Veel positiefs valt daarover niet te zeggen. Dat spreekt. Maar wat wel  nodig lijkt, is een aantal beschouwingen aan deze zaak te wijden.

Ik wil twee aspecten belichten. Een: ons aller aanraakbaarheid door het slechte. Het tweede is naar mijn mening het belangrijkste, omdat het consequenties heeft in de politieke wereld en zelfs, naar mijn aanvoelen, van doen heeft met de toekomst van onze beschaving.

De experimenten van Milgram en de Standfordexperimenten van Zimbardo hebben laten zien dat gewone, brave mensen, op wier levenswandel niets valt aan te merken, in uitzonderlijke situaties tot verschrikkelijke daden in staat zijn. De experimenten laten aan duidelijkheid niets te wensen over: de waarheid is dat voor ieder van ons, diep in ons hart, De Ander eigenlijk altijd een tegenstander is. De Ander – met hoofdletter – wordt vanuit onze biologische constitutie ervaren als mogelijke bron van gevaar of minstens als concurrentie en derhalve zijn we altijd bedacht als we met De Ander te maken krijgen. Die oplettendheid neemt toe naarmate de andere persoon ons minder bekend is. Voor sociaalpsychologen en dierpsychologen komen deze uitspraken neer op het instampen van een open deur.

Vanzelfsprekend is de gelijkstelling van de modale mens met Breivik misplaatst. Maar onderzoeken zoals de genoemde moeten ons voornamelijk bescheidenheid leren. Hoeveel Nazi-kampbewakers zijn net in de entourage waarin ze opgenomen waren tot beulen misgroeid? De meesten onder hen waren voordien brave huisvaders. Is de kern van het totalitaristisch probleem niet dat totalitarisme … zo normaal oogt? Daarom is het strijden tegen het kwaad niet alleen een dagelijkse taak voor ieder van ons, maar vooral: het is een strijd die we tegen onszelf moeten voeren. Beschaving wordt bevochten in een onafgebroken, moeizame strijd tegen onze eigen primitieve driften.

Dat brengt me op het tweede punt: Er is met onze cultuur, ons openbaar leven en misschien wel met heel onze beschaving wat aan de hand.

Bij het doorbladeren van een bekend Vlaams weekblad viel me de negativiteit op die als een stinkende walm uit de pagina’s opsteeg. Die walmen hebben niets met het weekblad in kwestie te zien. Ik denk zelfs dat het weekblad precies weergeeft wat er in deze samenleving ook echt te ruiken valt. Een greep uit de titels: “Fanatisme dat geen twijfel kent”; “Van haatblogger tot massamoordenaar”; “Extreemrechts activisme wat tot nu toe beperkt”; “Alleen resultaten kunnen ons nog redden”; “De nieuwe machtsgreep van Herman Van Rompuy”; “De kloof die politiek Amerika verdeelt is zo diep dat het land dreigt stil te vallen.”, “De journalistiek is een verdacht beroep geworden”; “Het riool van de wereld”. Dat alles in één enkel nummer. Nogmaals: dit is geen kritiek op de redactie van het weekblad, want ik lees liever de waarheid dan wat dommepraat die je al te vaak voorgeschoteld krijgt. Maar geef toch toe: erg opbeurend zijn deze titels toch niet? Ze ademen diepe onrust, onbehagen, angst misschien.

Om de lijst compleet te maken voeg ik er het pessimisme over de kans dat dit land ooit nog eens aan een federale regering geraakt aan toe; er is de schuldencrisis van Griekenland, Portugal en nu ook al Italië; enkele dagen geleden circuleerde een vergelijkende tabel die aangaf hoeveel procent van de West-Europese bevolking over vijftig jaar Islamiet zal zijn. Wie de moeite neemt kan deze lijst makkelijk verlengen.

Wat leert deze opsomming?

Dat we in onze cultuur door het pessimisme en de negativiteit overspoeld worden. Zelfs een land als de Verenigde Staten, met gigantische mogelijkheden en ooit de verdediger van wat zij als democratie opvatten, blijkt in de greep van de onwillige koppigheid van republikeinen versus democraten. Liever dan aan zelfcorrectie te doen, bijten ze zich hardnekkig in hun eigen gelijk vast, goed wetend dat de hele natie, zijzelf incluis, daarvan de dupe zullen worden.

Daar hebben we het woord: zelfcorrectie.

Met doet ook hier ten lande een beroep op ‘verantwoordelijkheidszin’. Naar mijn mening is verantwoordelijkheidszin slechts het gevolg en niet een oorzaak. De kern van het probleem van de negatieve animositeit die onze cultuur in haar greep schijnt te krijgen, vindt haar oorsprong in het ontbreken van de wil tot zelfcorrectie. Dat betekent dat te weinig mensen bereid zijn om zichzelf ‘tussen haakjes’ te plaatsen en zichzelf te relativeren. We smeren de misdaden breed uit, spreken daarover onze afschuw uit en gaan vervolgens over tot de orde van de dag, alsof we geloven dat onze zielezaligheid verdiend is als we nog maar eens fel hebben uitgehaald naar de onnoemelijke misdaden van anderen. Wat zijn we toch goed in het bestrijden van het kwaad! We ontwijken evenwel de kern van het probleem, in plaats van het aan te pakken. Als het ons over het hoofd dreigt te groeien, vervallen we dan maar in melancholie of pessimistisch negativisme en heffen we de klaagzangen aan.

Het probleem is dat deze generatie, die opgegroeid is in een wereld van overdadige weelde en in een alles-magcultuur van genot en plezier, niet geleerd heeft aan zelfkritiek, zelfbeperking  en dus ook zelfverheffing te doen. Gebrek aan verantwoordelijkheidszin volgt dan vanzelf.

Zoiets kan je niet lang volhouden want dan tuimelt de cultuur hopeloos in de diepte.

Misschien kan de Breivik-zaak ons helpen de ogen te openen.

 

 

Jaak Peeters

Juli 2011

Liberaal nationalisme

Vanmorgen las ik een pleidooi voor een liberaal nationalisme, van de hand van de voor mij tot dan toe onbekende Brecht Arnaert, in diens blog Smitsonsplace.eu.

Veel van wat de auteur daarin schrijft, kan ik zelf onderschrijven.

Toch wil ik een extra accent  leggen, omdat de auteur op dat punt naar mijn aanvoelen ten minste te vaag blijft.

Ik zal aanvangen met een lang citaat van de welbekende Graaf Alexis de Tocqueville. In zijn hoofdstuk over de oorsprong van de Amerikaanse bevolking uit zijn boek Over de democratie in Amerika schrijft de Tocqueville: “ Neem wat meer afstand en bekijk het kind, als het nog in de armen rust van zijn moeder. De wereld rondom werpt haar eerste projecties op de nog zwakke spiegel van zijn geest. Ga de eerste voorbeelden eens na, die zich voordoen aan zijn prille blikken. Luister naar de eerste woorden die de nog sluimerende vermogens van zijn innerlijk bevruchten. Geef ten slotte acht op de eerste wrijvingen en moeilijkheden waarin hij betrokken raakte. Dan pas zal het u duidelijk worden, waar de opvattingen, vooroordelen en neigingen die zijn verdere leven zullen beheersen, vandaan komen. De gehele persoonlijkheid is als het ware te vinden in de luiers van het wiegenkind.” En dan:  “Iets dergelijks grijpt plaats bij volkeren in hun geheel. Hun oorsprong drukt ze een blijvend karakter op.”( Uitgave Pelckmans 2004)

Tocqueville zegt hier in mooie literaire taal wat ieder weldenkend mens weet: niemand van ons, levende mensen, kan worden begrepen door wie niet bereid is op zoek te gaan naar de oorsprong van die mens.

Mensen worden immers niet in het niets geboren. Al bij hun verwekking worden ze verwacht, krijgen ze een naam en worden daardoor opgenomen in een mensengemeenschap, dat alles nog voor ze in staat zijn zelf te denken.

Arnaert neigt er in zijn tekst toe nationalisme op te vatten als een soort burgerrechtenbeweging. Nationalisme, schrijft hij, wordt geïnspireerd door de gedachte vrij te zijn van dwang.

Nationalisme neigt hierbij dus samen te vallen met vrijheidsstreven. Burgerrechten worden immers gedragen door vrijheidsrechten.

Dat is niet onwaar, maar doet naar mijn mening geen recht aan de volheid van het verschijnsel nationalisme.

Om dat toe te lichten grijp ik terug naar het citaat hierboven van Alexis de Tocqueville. Wat deze negentiende-eeuwse auteur eigenlijk zegt is dat ieder mensenkind gedefinieerd is door de feitelijkheden bij zijn begin. De Tocqueville verbindt aan het feit dat ieder concreet mens ook een zeer concrete oorsprong heeft de consequentie dat ieder mens daardoor ook uniek en onuitwisselbaar is. Dat is precies wat nationalisme ook zegt: ieder van ons is uniek. Met andere woorden: een mens is een identiteit. Iemand een identiteit toeschrijven begint bij de beschrijving van de omstandigheden bij zijn ontstaan. Die omstandigheden bepalen in hoge mate de verdere lotsgang van de betrokken persoon. Met enige overdrijving en niet zonder een enigszins spottende ondertoon: “slechte jeugd gehad?

D’er zit een denkfout in de redeneringen van mensen als Verhofstadt. Zij menen dat een mens zoiets is als een hol, leeg vat dat bij zijn geboorte vol gegoten wordt met identiteit. Derhalve kunnen je identiteit dus kiezen en vanuit hun geloof – meer is het niet – dat de mens volledig, haast sartriaans vrij is, zien ze identiteit als iets dat komt nadat de universele waarde van het menszijn al postgevat heeft onder de vorm van het fysisch bestaan van het individu.

Dat is onmogelijk. Iets kan slechts bestaan omdat het een identiteit is.

Maar er is meer: de Tocqueville legt ons uit dat eenzelfde denkwijze noodzakelijk is als we een eerlijke poging willen ondernemen om te begrijpen waarom een volk zus of zo handelt.  Waarom waren de Grieken laks als het erop aan kwam hun financiën te beheren? Verklaren dat zij “een zuiderse ziel” hebben, is een volstrekt nietszeggende mededeling. Om te begrijpen waarom de Grieken handelen zoals ze handelen, moeten we naar hun geschiedenis kijken, proberen te begrijpen wat in  hun harten en geesten om is gegaan, dit al die generaties voor de huidige.

Het lijkt een waarheid als een koe, zo oud als de mensheid zelve.

En toch schijnen mensen als Verhofstadt en co ze niet te willen inzien.

Maar als de bovenstaande, korte gedachtegang juist is, dan is nationalisme meer dan alleen maar een streven naar vrijheid. Toewijding aan een gemeenschap – of een vaderland, voor wie wat romantischer is aangelegd – is meer dan het gevolg van een bewuste, persoonlijke beslissing, al valt de rol van die bewuste beslissing vanzelfsprekend niet te ontkennen.

Het nemen van beslissingen zelf is namelijk niet los te zien van iemands oorsprong. Met andere woorden: de invloed van onze oorsprong betreft onze hele menselijke habitus, de totaliteit van onze persoonlijkheid. De meeste aspecten van die invloed ontsnappen zelfs aan onze bewuste kennis maar zijn niettemin werkzaam.

Daarvan is het gevolg dat nationalisme al begint – om dat zo te zeggen – vooraleer iemand bewust beslist toe te treden tot een gemeenschap. Men is al lid van die gemeenschap, vooraleer iemand zich van zijn lidmaatschap ervan bewust wordt.  Psychologen zullen in dit stadium spreken over identificatie.

Alleen op die manier is te begrijpen waarin een gemeenschap naar zelfbeschikking streeft: omdat de basisvoorwaarden voor de nationalistische houding aan de bewuste beslissing vooraf gaan.

Beide posities sluiten elkaar niet uit. Integendeel: ze kunnen elkaar versterken. Maar het is nodig meer licht te werpen op de naar mijn mening gedichotomiseerde discussie over etnisch  versus civiel of liberaal nationalisme.

 

 

Jaak Peeters

Juli 2011