Het gebeurt niet vaak, maar onlangs luisterde ik nog eens naar de VRT. Aan woord was Rik van Cauwelaert. Ik hoor het hem nog zeggen: ik heb schrik dat de oude demonen de kop weer opsteken. Daarmee verwees hij naar de houding van de Hongaarse regering, die de grenzen van haar land sloot voor de massa’s Midden-Oosterlingen, die in Europa een nieuw leven komen zoeken.
Van Cauwelaert is geen nationalist, maar een Vlaamsgezinde christendemocraat. Hij ontmoet in Vlaamse kringen nogal wat sympathie. Ongewoon is dat niet, want ons journalistieke wereldje telt niet zoveel lieden die met opgeheven hoofd Vlaamse kringen durven te frequenteren. Van Cauwelaert is zowat de witte raaf.
Toch roept van Cauwelaerts uitspraak lastige vragen op.
Wie zegt ‘demonen’ te vrezen, geeft te kennen zelf niet tot die club te behoren – het andere zou nogal vreemd zijn. Dat betekent in dit geval naar alle waarschijnlijkheid dat van Cauwelaert het predicaat demonisch met nationalisme verbindt.
Voor de nationalist die schrijver dezes is wekt van Cauwelaerts positie nogal wat wenkbrauwengefrons. Nationalisten weten immers maar al te goed dat het demoniseren van iemand legio is en dat vooral nationalisten, maar zij dus niet alleen, met grote regelmaat het slachtoffer zijn van lieden die hen demonisch noemen – en die zichzelf tot demonenbestrijders verheffen.
Het minste wat je in dit soort situaties kunt eisen is dat wie een oordeel wil uitspreken vooraf het héle plaatje moet bekijken: zowel de positie van de demonenaanhangers als die van de demonenbestrijders.
En dan blijkt met grote regelmaat dat die zogeheten nationalistische demonen eigenlijk niets anders om het lijf hebben dan het verlangen om het nakomen van de rechten van het volk waaruit de genoemde demonen oprijzen. En dat de demonenbestrijders héél vaak de verdedigers van gevestigde imperiale structuren zijn, ook als het om maar kleine imperia gaat, zoals het Belgische. De verhouding tussen Catalonië en Castiliaans Spanje, zeg maar. Wie wat wetenschappelijker op deze materie wil ingaan leze Miroslaw Hroch, waarvan ik in deze blogreeks een artikel (vrij) vertaald heb gepubliceerd.
Maar eigenlijk maakt dat niet uit. We stoten gewoon op een algemeen bekend maatschappelijk probleem: een veelal zelfverklaarde elite die meent het recht te bezitten anderen de wet voor te schrijven of hun gedrag af te keuren. Vaak worden ze aangevuld door een schare journalistieke dominees.
Eidoch: wie voor de opkomst van welke demonen dan ook bevreesd zegt te zijn, moet zich vooraf afvragen of die elite niet evenzeer in de fout is. Anders gezegd: of er langs de kant van de spraakmakers niet evenzeer, weliswaar andere, demonen aan het werk zijn, waardoor de nationalistische tegendemonen worden opgewekt. En of het dus niet de demonen van de zogeheten elite zijn, die aan het begin van de demonenstrijd te vinden zijn.
De fout helemaal langs een kant leggen is niet overtuigend en is historisch ook niet vol te houden.
Wie de analyses op een eerlijke manier tracht te maken kan er immers moeilijk omheen: die zogenaamde nationalistische demonen strijden nogal vaak tegen onterecht tot stand gekomen heersersposities en beogen in vele gevallen niets anders dan de volwaardigheid voor hun uit eigen volk voortkomende elites.
Ik zie niet wat daar mis mee is.
Er is wel wat mis met imperialisme. Als de Oekraïners hun eigen natie willen ontwikkelen, los van Moskou, is dat één zaak. Maar als Verhofstadt de boel gaat opstoken is dat vals spel, want wat Verhofstadt wil is niets anders dan Oekraïne in te lijven bij het EU-imperium. Waar zitten nu de gevaarlijke demonen?
Laten we overigens wel wezen: als het bestrijden van onterechte machtsposities fout zou zijn vervalt elke grond om een dictatuur te bestrijden en de democratie te prediken. Dan kom je vervolgens onvermijdelijk op een maatschappelijke tweedeling uit: heersers versus overheersten, meester versus slaaf – en dat beeld neemt vele, vele vormen aan, ook economische en sociale. Het is een universeel probleem waarmee zowat de hele mensheid geconfronteerd wordt. Dit probleem loopt dat als een rode draad doorheen de geschiedenis van vele volkeren en beschavingen.
Wie democratisch denkt kan die tweedeling echter niet aanvaarden. De kernvraag voor de democraat luidt: wie beslist er over mijn toekomst en die van mijn kinderen? Zijn dat heersers, in politieke of economische – lees: commerciële – zin? Of zijn wij zelf het, die voorschrijven hoe wij willen leven en die het leven van onze kinderen aan henzelf willen overlaten, liever dan het in handen van machtsgroepen te geven?
Meer ten gronde gaat het hier over de democratie als een uiting van respect voor de menselijke natuur zelf. Mensen moeten kunnen beslissen en leven volgens hun eigen natuur en hun eigen wensen en je moet deze uitspraak niet te individualistisch opvatten. Mensen zijn door-en-door groepswezens, maar daarover gaat het hier niet. Democratie kan niet bestaan als de natuurlijke habitus van mensen niet wordt aanvaard. Wie de natuur van de mens in zijn volheid niet aanvaardt, dwingt zichzelf in een positie waarin hij een stuk van de menselijke identiteit moet amputeren en dat vereist een vorm van geweldpleging. Dan kom je onvermijdelijk terug in de meester-slaafstructuur terecht. Dit is het probleem van mensen als De Gucht of Mark Eyskens. Die mensen aanvaarden de hele natuur niet.
Welnu: etniciteit is een stuk van de menselijke identiteit. Etniciteit maakt dat ouders op de eerste plaats voor hun kinderen zorgen. Zo moet het ook, want zij hebben die kinderen op de wereld gezet: ze nemen dus verantwoordelijkheid op voor wat ze zelf veroorzaakten. En op groepsniveau betekent dit dat een regering éérst de problemen van het eigen land op moet lossen, alvorens zich met de zaken van anderen te bemoeien. Deze houding lijkt me logisch uit de democratische ingesteldheid voort te vloeien. Daarom heeft de Hongaarse regering in ieder geval de principes mee. En daarom, zo stel ik, is Groen, dat de etniciteit van Vlaanderen niet aanvaardt, een antidemocratische partij.
Bovendien is de weigering om te aanvaarden wat voor velen een belangrijk stuk van hun identiteit is, kwetsend en daarom mede oorzaak van spanningen.
Ten derde: de erkenning van de natuur van de mens leidt tot de verplichting ook de gelijkwaardigheid van alle menselijke wezens te aanvaarden: we hebben toch allemààl kinderen die we ‘bevoordelen’? Niemand onder ons is dus ‘meer mens’ en niemand heeft daarom van nature meer zeggenschap. Niemand heeft het recht te beslissen wat anderen goed moeten vinden. Ieder moet zijn natuur trouw zijn en mag en moet zijn rechten laten gelden. Dat vereist engagement.
Een gezonde benadering van dit hels moeilijke en feitelijk nimmer definitief op te lossen probleem – met elke generatie begint het gevecht immers opnieuw – verdraagt echter geen scheldpartijen. Woorden als ‘populisme’ ( wat dat ook moge betekenen, want iedereen geeft er zowat een andere betekenis aan, zoals Louis Ide nog onlangs schreef) zijn dus ongepast. Maar ook het hanteren van termen zoals ‘demonen’ past niet in een democratisch debat. Een demon is een duivels wezen, verwerpelijk, door-en-door slecht en daar moet je je dus verre van houden.
Om de dingen te begrijpen moet men op zoek moet naar wat achter de oppervlakte van de fenomenen schuil gaat. Dat is in het onderhavige geval, onder meer, het etnisch fenomeen. Of, volks gezegd: soort zoekt soort of eigen kinderen eerst. Ik heb nog altijd niet ontdekt wat daar mis mee zou kunnen zijn. Heeft naar mijn mening in ieder geval niets met demonen te maken, wel met de diepere lagen van de menselijke ziel.
Wat kan in dit verhaal de meerwaarde zijn van het slingeren met beladen woorden zoals demonen?
Van Cauwelaert heeft tijdens zijn interview hier zeker niet op deze manier gedacht. Ik denk niet dat hij de etniciteit zelf bedoelt te bestrijden. Van Cauwelaert – een van onze laatste echte journalisten – redeneert christelijk en beklemtoont de humaniteit van ieder menselijk wezen: ieder mens is in de ogen van de godheid immers gelijkwaardig.
Wie in de Verlichting en de democratie gelooft zal die gelijkwaardigheid evenwel niet betwisten. Net niet! Maar de nationalist volstaat daar niet mee: voor hem telt niet alleen een soort abstracte menselijkheid, maar de hele concrete habitus van elk levend mens. Wie een stuk van de mens niet aanvaardt – door het demonisch te noemen, bijvoorbeeld -, aanvaardt de mens niet echt, kwetst, is zelf een bron van spanningen en is de democratie niet dienstbaar.
Neen: demonen hebben we echt niet nodig.
Jaak Peeters
November 2015