Quo vadis, SPA?

Inleiding

 

Het artikel van Bruno De Wever Links en het Vlaams-nationalisme: living apart together in Belgium stelt scherpe vragen over de verhouding tussen de nationalistische en socialistische beweging in Vlaanderen[1].

Evenwel behoeft het verhaal van De Wever naar mijn oordeel twee aanvullingen.

De eerste heeft te maken met de oorsprong van de nationalistische bewegingen. Die heeft op een fundamentele manier van doen met de opkomst van het liberalisme en het staatsrationalisme. Dat levert een andere invalshoek op. Ik sluit hierbij ook aan bij de opvattingen van M. Hroch, voor wie het proces van natievorming deels anders is dan door Gellner en co wordt voorgesteld.[2]

De tweede kwestie is verbonden met een algemene appreciatie van het nationale verschijnsel, dat door zowel kosmopolieten[3] als marxisten[4] als voorbijgestreefd, achterlijk en misplaatst wordt beschouwd. Deze beoordeling heeft vele nationalisten er mogelijks van weerhouden om hun  visie op de geschiedenis en op hun eigen beweging te formuleren. Als dat evenwel gebeurt, zoals ik hierna in zeer korte schetsen zal trachten te doen, kunnen nationalisten naar mijn smaak wel degelijk een grondige aanbreng in het debat hebben.

Deze twee aanvullingen stellen de vraag van De Wever aan het adres van de SPA nog scherper.

 

 

De opkomst van het liberalisme en de efficiënte staat.

 

Hoewel primordialisten van oordeel zijn dat het nationale verschijnsel al veel vroeger in de geschiedenis valt terug te speuren[5], wil ik hier mijn eigen beschouwingen later in de geschiedenis laten aanvangen, namelijk in de periode van de opkomst van het liberalisme.

Die situeert zich in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, met als eerste en  voornaamste zwaartepunt het Verenigd Koninkrijk. De grote peetvaders van deze ideologie waren John Locke ( 1632-1704), D. Hume (1711-1776), A. Smith (1723-1790) en als latere uitloper J.S. Mill (1806-1873). Pierre van den Berghe wijst er in zijn The Ethnic Phenomenon op, dat het Verenigd Koninkrijk vanaf de late 18 eeuw de wereldwijde kampioen van de vrije handel was geworden. Het land was de eerste maritieme mogendheid ter wereld, bezat de leidende industriële economie en was uitgegroeid tot de grootste koloniale mogendheid[6]. De Britse handelsexpansie had al in de 16 eeuw een aanvang genomen met het stichten van handelsposten. De eerste echte kolonie kwam in 1607 in Jamestown tot stand.  Vanaf 1600 werd de kolonisatie van Noord-Amerika bon ton.

Zoals van den Berghe stelt, valt de opkomst van het ideologisch liberalisme samen met de Engelse koloniale expansie. Het vermoeden rijst derhalve dat de opkomst van de ideologie van het liberalisme mede heeft gediend als morele verantwoording voor de lucratieve koloniale expansie. Die ging, zoals iedereen weet, gepaard met genocidale acties in Noord-Amerika. Deze vermoedens worden bevestigd door John Locke zelf. Deze schrijft: “ Zoveel land als iemand beploegt, beplant, verbetert, in cultuur brengt, en waarvan hij de opbrengst kan gebruiken, zoveel is zijn eigendom.”[7] De moderne lezer fronst zijn wenkbrauwen, vooral als hij weet dat Locke aandeelhouder was in bedrijven die zich bezighielden met de “ontginning” van het land in Noord-Amerika, hetgeen een eufemisme is voor “onteigening”, vaak ( maar niet altijd) met gebruikmaking van geweld ten aanzien van de autochtone Amerikanen. Dat de Noord-Amerikaanse autochtonen de Engelse indringers niet altijd even genegen waren, laat zich begrijpen als we weten dat de gronden die volgens Locke toch niemand toebehoorden, in werkelijkheid weidegronden waren voor de buffelkudden, die, zoals bekend, in de economie van het autochtonen een centrale rol speelden.

Op hetzelfde ogenblik verstrakte op het Europese continent ook de concurrentie tussen de staten zoals Frankrijk, Spanje, de Noordelijke Nederlanden en het Habsburgse rijk, dat vanwege zijn centraal-Europese ligging echter niet op overzeese expansie was gericht. Omdat er in vele opzichten grote buit te verdelen viel, was een strakke en efficiënte staatsorganisatie van groter belang dan ooit, net als de bevordering van industrie en techniek. De staatsmachine hoorde zo efficiënt mogelijk te draaien, alle zand moest van tussen de raderen, want alles moest op het centrale doel worden gericht. Dat is een eerste stap naar totalitarisme, zoals Hannah Arendt toegelicht heeft.  Het invoeren van één communicatietaal behoort tot die ‘raison’. En ook de techniek wordt ingeschakeld. Zo dateert de eerste echte stoommachine van 1605, later door James Watt tot een efficiënte machine verbeterd. Het eerste patent voor de stoommachine dateert uit 1698. Deze technische ontwikkelingen vormden mede de grondslag van de industriële positie van Brittannië. Tot de verhoging van de staatsefficiëntie behoorde ook de samenvoeging van het Schotse en Engelse koninkrijk in 1707 en de daarop volgende verengelsing, die in Ierland onder O. Cromwell al in de zeventiende eeuw was ingezet.

We krijgen hier dus te maken met  algehele economische, staatkundige en politieke bewegingen, die in de revoluties van de achttiende en vroege negentiende eeuw hun verdere uitdieping kregen.

Als we bijvoorbeeld kijken naar de Belgische revolutie van 1830, zien we dat dit zeker geen nationale revolutie was, maar wel een liberale. Dat wil zeggen dat liberale voormannen of mensen van liberale gezindte gebruik hebben gemaakt van sociale spanningen om een inderdaad zéér liberale Belgische staat te vestigen. Met enige brutaliteit kan men zeggen dat de liberale ideologie de sociale opstand van 1830 heeft gekaapt.

De liberalen hadden veel belang bij het beheersen van een efficiënte staat, die hun concurrentiepositie, ook in den vreemde, ten dienste kon zijn. De staat was er dus niet om een autochtone bevolking ter wille te zijn, maar ter wille van de klassebelangen van een door liberale opvattingen doordrongen bovenlaag. Diezelfde liberale bovenlaag, doordrongen van de moderne opvattingen uit de Franse revolutionaire canon, zette de strijd in voor een nieuwe mens en een nieuwe wereld, mede als antwoord op de godsdienstige woelingen in de eeuwen voordien. Ik heb dit thema uitgewerkt in mijn Worsteling met de Moderniteit[8]. Taalkundige uniformisering (Gellner) was daarbij, zoals eerder aangehaald, een wezenlijk aspect[9].

Dit alles is een vluchtige schets van een totaalbeeld waarin expansiezucht, hebzucht, politieke  en economische concurrentie, efficiënt staatsbestuur en dus etnische en taalkundige gelijkschakeling onder verwijzing naar het geloof in een Nieuwe Wereld en een Nieuwe Mens van een liberalistisch ideologisch schaamlapje werden voorzien.

 

De nationalist mist iets…

 

Op dit punt aangekomen verschijnt het nationalisme, naast het marxisme overigens, en wel in de versie die door Hobshawm om marxistisch-ideologische redenen wordt afgekeurd.  Zowel het socialisme als het (volks)nationalisme zijn beide reacties op dezelfde misstanden die door de aberraties van het liberalisme in het leven werden geroepen.

De socialistische reactie op de wereld van de liberalen behandel ik hier niet.

Op een merkwaardig aansluitende manier rijzen er zowat overal in Europa nationalistische bewegingen op. Traditioneel wordt het ontstaan ervan toegeschreven aan conservatief of zelfs reactionair verzet tegen de modernisering van de maatschappij vanaf de achttiende eeuw. Talrijk zijn de auteurs die deze stelling hebben verdedigd en geïllustreerd: Karl Deutz, Elie Kedourie, Ernest Gellner, Eric Hobshawm, Benedict Andersson en vele anderen.[10]

Hoe aantrekkelijk de these van deze heren ook lijkt, er ontbreekt iets. De nationalist mist er iets fundamenteels in. Waarom zouden mensen zich namelijk tegen modernisering verzetten? Vooral geschoolde lieden beseffen toch dat het in vele opzichten voordelig is  te moderniseren? Talrijk zijn overigens de mensen die zich hebben laten assimileren om redenen van economisch eigenbelang, om de geschiedenis van Brussel hier maar even in herinnering te brengen. Opvallend in dit verband is de uitspraak van Roel Jacobs, niet bepaald een flamingant, die de verfransing van Brussel een kind van de democratie noemt, waarmee hij eerder de sociaal-economische promotie bedoelt[11]. De nationalistische these dat “een volk nooit zal vergaan”, zoals we in ons nationaal lied zingen, behoeft daarom nogal wat bijstelling.

En toch zijn er overal in Europa nationalistische bewegingen op gang gekomen, die afwijken van het gedragspatroon dat we zouden verwachten en die zodoende mede verantwoordelijk zijn voor wat Hroch noemt “ de natie als een bestanddeel van de sociale realiteit”[12]

De algemeenheid waarmee de nationalistische agitatie voorkomt, laat veronderstellen dat we het hier met een veel dieperliggend fenomeen te maken hebben dan alleen wat onvermogen om  te gaan met de nieuwigheden van de moderne wereld. Wat meer is: de nationalismen waarvoor velen de neus ophalen, blijken hun oorsprong te vinden bij de ‘kleinere’ volksgroepen. Dat zijn die groepen die Hroch ( in navolging van Anthony Smith) niet-dominante etnische naties noemt[13]. Hijzelf heeft het Tsjechische voorbeeld bestudeerd, maar schenkt in zijn werk ook aandacht aan andere bewegingen: de Noren, de Finnen, de Esten, de Letten, de Litouwers, de Slowaken, de Vlamingen en de Denen in Schleswig. Succesvol zijn die bewegingen die erin slagen taalkundige en etnische sentimenten te verbinden met socio-economische eisen en,  zoals De Wever schrijft, erin slagen de arbeidersklasse voor hun zaak te winnen ( Fase 3).

Maar dàt beantwoordt nog steeds niet onze vraag: wààrom laten de aanstichters van de nationale bewegingen zich niet gewoon  assimileren, hetgeen niet alleen veel makkelijker zou zijn en hen heus wel een hoop miserie zou besparen, maar nog merkelijk voordeel zou opleveren ook?  Naar mijn aanvoelen komt Hroch een heel eind in de buurt wanneer hij beschrijft hoe volgens hem het linguistisch concept van de nationale identiteit ( dus een Nederlandstalig Vlaanderen in plaats van een verfranst België) aantrekkelijk wordt. Dit etnisch-taalkundige nationale concept dat zich keert tegen de dominante etnie ( Smith) wordt door nieuwbakken geschoolde klassen  uit de lagere en middelste sociale groepen gekoesterd. Het gaat om de zonen van arbeiders, boeren, kleine middenstanders die de kans kregen te studeren – een bron van ongenoegen op zich omdat zij beseften dat velen minder geluk hadden –  en daardoor verder hebben leren kijken dan de grenzen van hun dorp. Het zijn de collegestudenten die Nest Claes beschrijft in zijn Kosthuis van Fien Janssens, die eerst schuchter maar nadien uit volle borst  en fel-opstandig de Vlaamse leeuw beginnen te zingen, midden op de markt van Herentals, tijdens de feestelijkheden ter gelegenheid van het Belgische eeuwfeest. Diezelfde jongens zijn hun afkomst niet vergeten en ze blijven solidair met hun ouders en met diegenen uit wier rangen zij zijn voortgekomen. Zij worden boos als ze vernemen hoe de taal en het leven van hun ouders – en dus ook hun taal en leven –  door de dominerende klasse als minderwaardig wordt verworpen. Ze voelen zich steeds meer als vreemden in hun eigen land (Hroch). Rechtvaardigheidsgevoelens doen hen protesteren en in dat protest versterken ze de identificatie en dus solidariteit met hun eigen, non-dominante etnische groep[14].

 

Rechtvaardigheid en waardigheid

 

Naar mijn nationalistische aanvoelen is hiermee de doorbraak naar de kern van het nationalistische aanvoelen gemaakt.

Het mag geen verwondering wekken dat met name iemand als Hroch oog heeft voor wat er omgaat in de zielen van de jonge, nationalistische activisten. Zelf afkomstig uit een eenvoudig milieu, heeft hij zijn status slechts door hard werken kunnen bereiken. Boosheid als drijfkracht voor nationalistische actie lijkt een nogal primitieve houding, maar in wezen berust ze op veel diepere, existentiële werkelijkheden. Boosheid gaat immers gepaard met opstandigheid, en opstandigheid is een uiting van wil tot leven en de felle eis naar erkenning. In mijn De Gekwetste Mens [15]heb ik onderzocht hoe  het kwetsen van mensen hen tot uitzinnigheid kan brengen en zelfs hele volksgroepen kan aanzetten tot acties, waar een ‘weldenkend’ mens alleen hoofdschuddend op kan toekijken. Een voorbeeld is het werpen van stenen naar tanks tijdens de Palestijnse Intifada. Maar meewarigheid is hier echt niet op zijn plaats. Verzet van activisten uit non-dominante etnische groepen heeft inderdaad te maken met het diepste verlangen van mensen naar erkenning van gelijkwaardigheid. Het ontgaat sommigen nog steeds hoe diep-vernederend het “en Français s.v.p.” is. Het is de duidelijke boodschap dat men een trap lager staat en zich aan de meesters moet aanpassen. Wie iets tracht te begrijpen van de homofiel die zich niet aanvaard weet, voelt aan wat hier aan de hand is. Kwetsen is niets anders dan mensen uit hun existentiële rangorde van soortgenoten wegduwen: het is hen in de volle zin ver-nederen. Verzet hiertegen heeft vandoen met menselijke waardigheid.

Men zal opmerken dat in de Middeleeuwen en zelfs nog veel later de systematische minderwaardigheid waarvan laten en lijfeigenen het slachtoffer waren, toch niet tot massale opstanden heeft geleid. Ik weet niet of deze stelling in zijn algemeenheid juist, maar in ieder geval is het begrip waardigheid inderdaad verbonden met de moderne tijd. Het eerste pleidooi voor de waardigheid van de individuele persoon wordt nogal eens toegewezen aan Jean Jacques Rousseau. Op verschillende plaatsen in zijn Emile zingt Rousseau de lof van de eenvoud, de authentieke echtheid van de natuur en de noodzaak om de natuur in de mens haar gang te laten gaan en als leidraad te nemen. Spottend haalt Rousseau uit naar het Europa van de boekenkasten. “ Ik zal nooit kunnen geloven”, schrijft hij, “dat alles wat elk mens weten moet in boeken ligt opgeslagen[16]” Charles Taylor zal wel gelijk hebben als hij zegt dat Rousseau een algemeen aanvoelen in zijn tijd tot uitdrukking brengt en dat velen uit de middenklassen  gewonnen waren voor het volgen van de stem van de natuur in ons. Taylor legt uit hoe de aandacht voor de authenticiteit en de eigen waardigheid alvast ten dele het gevolg is van de verdwijning van de oude hiërarchische maatschappij[17]. Daarin was eer het kernbegrip. Dat was een wereld waarin de nobiljon bereid was zijn eer in een duel te verdedigen.

Hier verschijnen dus idealen zoals trouw aan zichzelf, eerbied voor zichzelf, erkenning van wat ieder van ons als enkeling te bieden heeft[18]. Deze eis tot erkenning van de waardigheid van ieder mens is nu in het Westen algemeen aanvaard, maar was in die dagen niet zo vanzelfsprekend. Geschoolde mensen en zeker jongeren waren uiteraard gevoeliger voor dit onderwerp dan ouderen of ongeschoolden. De hoger genoemde boosheid, die door sommigen niet zonder meewarigheid als pure emotie van de hand wordt gewezen, heeft derhalve veel diepere gronden dan velen bevroeden. Kortweg gezegd: dit soort dingen heeft te maken met de existentiële positie van elk menselijk individu. Het heeft te maken met de vraag wie ik ben en wat ik op deze aarde kom doen en hoe ik mij verhoud tot mijn soortgenoten. Wie hiermee geen rekening houdt, kwetst mensen[19]. En dat is precies wat de leidende groepen van dominante etnieën volop deden.

Jonge, geschoolde lieden, afkomstig uit het gewone volk waar het er vaak ruig aan toeging, waren en zijn niet gediend met schone schijn en uiterlijkheden. Dat laatste stoot hen eerder tegen de borst. Hoewel velen onder hen kiezen voor het eigenbelang en meeheulen – met bewuste keuze van dit woord – met de heersende klassen, is de identificatie van de meesten onder hen met hun oorspronkelijke milieu van afkomst (nog) sterk genoeg en zijn de gevoelens van verontwaardiging om het misprijzen van de hogere klassen krachtig genoeg om hun verzet te voeden.

 

Gesitueerde gemeenschapswezens

 

Op dit punt aangekomen verwondert de modale nationalist zich over de afwezigheid van de Vlaamse socialisten op het Vlaamse forum. In vele landen is de nationale beweging links. In Vlaanderen zijn er vele historische redenen aan te voeren om de sterke aanwezigheid van rechts uit te leggen, zoals De Wever doet. Maar dat verklaart nog niet de massieve afwezigheid van de socialistische beweging, op enkele uitzonderingen zoals de Rode Leeuwen en figuren als Antoon Roossens na.

De jonge nationalist die boos wordt om  de achterstelling van en het misprijzen voor de waardigheid van zijn eigen gemeenschap door de hogere, leidende klassen, wordt immers gedreven door hetzelfde rechtvaardigheidsgevoel als de jonge marxist of socialist, die zich verzet tegen de kanker van de kinderarbeid of de uitbuiting van vrouwen in het liberaal-kapitalistisch België van de negentiende en vroege twintigste eeuw. Het is niet moeilijk om in de beide gevallen een roep naar erkenning van existentiële gelijkwaardigheid te zien. Dat is nog meer het geval omdat mensen als De Raet de innige band tussen sociale en geestelijke ontvoogding hebben beklemtoond.

Alles heeft natuurlijk  te maken met het mensbeeld dat men koestert, en dat van het liberalisme is fundamenteel fout. Het is van nature doortrokken van egoïsme en hebzucht, zoals het geval Locke laat zien. Als Karel de Gucht in zijn Vrijheid beweert dat alles in Europa moet draaien om winstmaximalisatie en het recht opeist om zijn identiteit in volle vrijheid, los van de anderen te bepalen, dan is dat niets anders dan de eis om het recht zich van niets of niemand wat aan te trekken[20]. Liberalen, schrijft de Britse sociaaldemocratische filosoof David Miller,  geven de allerhoogste waarde aan de individuele autonomie, en kiezen hun eigen waarden en doelen, identiteiten en affiliaties in volle vrijheid en distantiëren zich van alles wat ons beperkt of bepaalt. [21]De nationalist weet echter dat de mens een gemeenschapswezen is en dat het onzinnig is de eigen identiteit los van de anderen te willen bepalen. Nog voor we geboren worden krijgen we een naam, er wordt ons een peter en een meter toegewezen, onze mama gaat naar de gesubsidieerde prenatale oefeningen en wij worden al voor onze geboorte ingeweven in het netwerk dat onze gemeenschap is. Onze oorsprong, onze identiteit, het antwoord op de vraag wie we zijn: het kan niet zonder verwijzing naar de gemeenschap waaruit we goed- of kwaadschiks voortkomen en het duurt jaren eer emigranten in hun nieuwe vaderland hun draai hebben gevonden. Bart De Wever in Antwerpen weet er intussen alles van. Nationalisten beogen niets anders dan het politiek vastleggen van deze existentiële oorsprong.

Precies dat onontkoombare gegeven dat we gesitueerde gemeenschapswezens zijn, betekent niet alleen de fundamentele veroordeling van het liberalistisch kapitalisme maar houdt een appèl in aan allen die opkomen voor de gemeenschap als geheel en de zorg ervoor. Men bouwt geen stevig gebouw op wankele fundamenten. Mensen die geen stevige gemeenschap hebben om op terug te vallen, blijven eeuwige zoekers in het leven.

Of mijn uitspraken me in dank worden afgenomen weet ik niet, maar de psycholoog die ik ben is er bovendien, samen met de grote Sigmund Freud, zeker van dat de mens helemaal niet het rationele wezen is waarvoor we onszelf graag houden. Het rationeel handelende en calculerende individu van het liberalisme is in de praktijk een emotioneel bewogen, belevend en ervarend wezen en dus bestaat het mensbeeld van het liberalisme niet.

Maar wie is uiteindelijk het grootste slachtoffer van de weigering om een zo correct mogelijk mensbeeld te hanteren?

Dat is, dunkt me, de werkende, simpele mens, want die staat ongewapend en met lege handen tegenover de wereld.

Wààr zit dus de socialistische beweging in dit hele verhaal?

Voor haar opvallende afwezigheid kan ik maar één reden verzinnen: haar fixatie aan de fictie van de absolute voorrang van de materiële belangen van mensen, haar door niets te rechtvaardigen geloof in de economisch-calculerende mens, haar veel te kritiekloze geloof dat met economische verbetering tegelijk ook al de rest wel in orde komt. Maar zoals uit het voorgaande blijkt en zoals ook uit de geschiedenis bij herhaling blijkt, worden mensen echt niet alleen gedreven door het verlangen naar materieel voordeel.  Tot de fundamentele behoeften van de mens behoren evengoed existentiële en spirituele behoeften, die niets met calculeren van doen hebben.  Anders zijn bijvoorbeeld de  grottekeningen van Lascaux en Altamira niet te verklaren. De mensen hadden nl. al hun tijd nodig om aan voedsel te geraken. Toch vonden ze het belangrijk muren te beschilderen. De symbolische orde is voor de mens even belangrijk als de sociaal-economische wereld waarin hij leeft.

Het zou de moeite lonen dit alles te relateren aan de zucht naar het alternatieve of zelfs aan het hoge aantal zelfmoorden. Iemand schreef eens een boekje onder de titel Wij Vlamingen zijn eenzame mensen[22]. Welvaart is echt niet genoeg.

Alles wel beschouwd echter zou een verbond tussen nationalisten en socialisten bijgevolg een natuurlijk gegeven moeten zijn. De felste verdedigers van de Vlaamse zaak zou men dus in socialistische rangen moeten aantreffen. Maar de uitgebreide aanwezigheid van SPA-figuren op het recente congres van de PS doet vrezen dat dit natuurlijke verbond verder dan ooit verwijderd is.

Op de deze achtergrond krijgt de vraag van De Wever, of de SPA de Vlaamse natievorming accepteert dan wel de vaandeldrager van de Belgische – dus dominante Franstalige – identiteit wordt, een wel bijzonder wrang karakter, omdat ‘socialisme’ en ‘progressiviteit’ van nature toch, zegt ook Ludo Abicht in één van zijn geschriften, met emancipatie geassocieerd zijn. Emanciperen betekende bij de Romeinen het ontvoogden van het vaderlijk gezag en dus met hem op gelijke hoogte komen.

Het is mogelijk dat de SPA-top om electorale redenen deze keuze maakt, erop rekenend dat de grote migrantengroep zich allereerst Belgisch zal opstellen. Of dat verstandig is, valt te betwijfelen. Men constateert immers een toenemende integratie van migranten in de plaatselijke samenleving en die is nu eenmaal Vlaams. Er zijn al zeer succesrijke migranten die het tot volksvertegenwoordiger of burgemeester hebben gebracht in een partij, die voluit voor de Vlaamse identiteit gaat. Er valt geen reden te bedenken waarom de migrantengroep vroeg of laat niet veel massaler die keuze zal maken. Dat gebeurde in de gevallen die door Miroslav Hroch zijn bestudeerd toch ook? Misschien vergist de SPA zich wel en gelooft ze dat de migrantengroep onveranderlijk is en ze dààr haar electorale mosterd te winnen heeft. Maar Gazet van Antwerpen maakte in april van dit jaar duidelijk dat de Antwerpse migrantenjongeren zich in toenemende mate druk maken om… de immigratie uit Oost-Europa. Anders gezegd: migranten zitten niet anders in elkaar dan Vlamingen en ooit zullen de belangen van Vlamingen en migranten samenlopen.  Als dat gebeurt, riskeert de SPA te verschrompelen tot een zielig restant van een eertijds boeiend militant sociaal en emanciperend activisme.

Bovendien gaat ook de arbeidersklasse immers in toenemende mate mee met het Vlaamse discours. Kandidatenlijsten van hoger genoemde partij worden heus niet alleen door artsen, juristen en leraren bevolkt, maar ook door gewone arbeiders en bedienden. Men vraagt zich vertwijfeld af welk voordeel de SPA-top er in ziet om de overgang naar fase C van Hroch, de algemene doorbraak van de Vlaamse identiteit in Vlaanderen, af te remmen of te hinderen.

De vraag rijst inderdaad: Quo vadis, SPA?

 

 

 

 

 

 


[1] Bruno Dewever, Links en het Vlaams-nationalisme. Living apart together in Belgium. Samenleving en politiek, jg 18, 2011, nr 8, blz. 4 -12.

[2] Miroslav Hroch. The Social Interpretation of Linguistic Demands in European National Movements. In  Miroslav Hroch. Comparative Studies in Modern European History. Ashgate, 2007, blz. 74.

[3] Zie daarvoor bijvoorbeeld ( onder vele anderen): David Miller, National Self-Determination and Global Justice, in diens Citizenship and National Identity, blz. 161 e.v., die deze problematiek bespreekt.

[4] Zie E.J. Hobhawm in zijn Natie en nationalisme sedert 1780. Nederlandse vertaling door Uitgeverij Mets, 1992.

[5] Een voorbeeld ten onzent is Piet Leupen in diens Keizer in zijn eigen rijk. Wereldbibliotheek, 1998.

[6] Pierre  L. Van den Berghe. The Ethnic Phenomenon. Praeger, 1987, blz. 102.

[7] John Locke. Over het staatsbestuur. Nederlandse vertaling door F. Van Zetten, Boom, 1988 (oorspronkelijk: 1690), blz81.

[8] Jaak Peeters. De worsteling met de Moderniteit. Pelckmans, 2009.

[9] Nog in 1832 zou Ch. Rogier een brief hebben beschreven, waarin hij bewust te uitroeiing van “ l’ élément Germanique en Belgique” bepleitte, door het afschaffen van het Nederlands in België en de bevoordelen van het Frans,  alles ten bate van een efficiënt bestuur.  C.H. Peeters. Nederlandsche taalgids.  De Sikkel, 1930, blz. XIV.

[10] Zie voor een kort overzicht Arnold Labrie. IJkpunten in het theoretische en historiografische debat. In Leo Wessels en Toon Bosch (red.). Nationalisme, naties en staten vanaf circa 1800 tot heden. Vantilt, 2012, blz. 50 e.v.. Voorts ook nog: U. Ozkirimli. Theories of Nationalism. Palgrave, 2010. Blz. 72-142.  Hroch presenteert zijn studie uitdrukkelijk als een correctie op de opvattingen van Deutz.

[11] Roel Jacobs. Een geschiedenis van Brussel. Lannoo, 2005, blz. 248.

[12] Miroslav Hroch. Social Preconditions of National Revival In Europe. Columbia Press, 2000. Blz. 3.

[13] Om redenen die het bestek van deze tekst verre te buiten gaan beschouw ik het nationalisme dat Hroch beschrijft als de natievorming van niet-dominante groepen als het enige nationalisme. In Vlaamse kringen spreekt men over volksnationalisme. Het nationalisme  waarover Gellner spreekt, beschouw ik als staatsrationalisme of, in de zin van David Fieldhouse, als imperialisme. Dit soort staatsrationalisme of imperialisme bestond al in de oudheid, toen Darius zijn rijk in twintig satrapieën verdeelde. Vlaamse nationalisten spreken in dit geval verkeerdelijk over staatsnationalisme.

[14] Ik steun hier op de tekst van Hroch in From Ethnic Group toward the Modern Nation: the Czech Case. In: Hroch, Comparative studies, o.c., blz.104. (nummering in de bundel)

[15] Jaak Peeters. De gekwetste mens. Damon, 2006.

[16] Jean Jacques Rousseau. Emile. Nederlandse vertaling Anneke Brassinga, Boom, 1983, blz. 288.

[17] Charles `Taylor. De politiek van de erkenning. Nederlandse vertaling van de bundel Multiculturalisme , Boom, 1995, blz. 47,

[18] Voor mij voert dit tot “een esthetische levensbeschouwing”.

[19] Ik wijs erop dat het begrip natie voortkomt uit het Latijnse nascere dat geboren worden betekent. Nationalisme heeft dus te maken met ‘oorsprong’, met de vraag wie ik ben en waar mijn authenticiteit ligt .

[20] Karel de Gucht. Vrijheid. Liberalisme in tijden van cholera. De Bezige bij, 2012.

[21] David Miller. On Nationality. Clarendon, 2009, blz. 193

[22] Edwin IJsebaert. Wij Vlamingen zijn eenzame mensen. Uitgeverij Topiek, 1999.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *