Opmerkelijke stelling: het echte is eenvoudig.
Is deze stelling correct?
Ja, toch minstens in grote mate.
Is deze vraagstelling belangrijk?
Zeer zeker!
Laten we aanvangen met een beschouwing van Yves Petry in het julinummer van De Gids.
Onder de titel Lezen en Schrijven legt deze jonge Vlaamse en in Nederland volkomen aanvaarde schrijver uit hoe hij het onderscheid ziet tussen journalistiek en literatuur.
Wat kort door de bocht: journalistiek heeft vandoen met de boodschap. Met inhoud. Met wetenschap en met kennis. Journalistiek is dan ook een hondsmoeilijk vak. Want je moet niet alleen begrijpen waarover je het hebt. Dat is een voorwaarde waaraan manifest niet altijd is voldaan. Het volstaat de commentaarstukken in de zogeheten kwaliteitskranten te lezen. Of te luisteren naar het gezwets van journalisten in zogeheten duidingsprogramma’s op radio of, erger nog: de televisie. Je moet het ook nog correct overbrengen. Quod non, al te vaak.
Literatuur echter, is van een ander gehalte. De grote literaire auteurs hadden en hebben geen biologie nodig om hun verzinsels te rechtvaardigen. Onverschrokken komen ze op voor de waarheid en het bestaansrecht van hun personages met geen ander wapen in handen dan de hypnotische vermogens van de taal( blz. 31).
Dat is niet alleen een mooie, welluidende zin – om mooie dingen te zeggen behoeven we geen Engels -, dit citaat bevat ook een schat aan inzichten.
Om te beginnen zet Petry zich af tegen het geloof – meer dan een “geloof” is het immers niet – dat een goede tekst er eentje is die verwijst naar, gebouwd is op of past bij de moderne wetenschap, de economie incluis. Wie niet kan aantonen dat hij of zij in die wereld meekan, kan slechts rekenen op welwillend medelijden en vaak op smalend misprijzen. Niet alleen, anders gezegd, datgene wat wetenschappelijk lijkt en daarom vooral ernstig aandoet, is een deel van de schaarse menselijke aandacht waard. En nog ruimer gezegd: niet alleen het algemene, het universele, het wiskundige, het abstracte moet op die aandacht kunnen rekenen. Het leven is namelijk ruimer, groter en grootser dan het soms enge wereldje van elkaar beconcurrerende wetenschapslui die voornamelijk het Engels gebruiken om zichzelf zo snel mogelijk wereldwijd op het toneel te hijsen om, wie weet, zelfs ooit een internationale prijs te uit de brand te slepen, om over de Nobelprijs maar eerbiedig en vooral stil te zwijgen. Het leven is ruimer. De dingen die niet elke dag in de aandacht van de voornaamheid staan, zijn evenzeer leven als de wiskundige formules van Maxwell, die voor Einstein het uitgangspunt van zijn relativiteitstheorie vormden. Meer zelfs: die ingewikkelde formules zijn zelfs niet denkbaar zonder dat gewone, simpele leven. Ook Einstein was dol op spaghetti.
En dan komt de naar mijn oordeel belangrijkste zin van het citaat: “Onverschrokken komen ze op voor de waarheid en het bestaansrecht van hun personages(..)” De waarheid van hun personages!
Wat zouden deze woorden Martin Heidegger genoegen hebben gedaan, als hij nog zou hebben geleefd! ‘De waarheid van het personage’…
Ik moet bekennen dat deze zin me getroffen heeft. Hij raakt, naar ik aanvoel, de kern zelf van ons Westers beschavingsprobleem.
Dat probleem bestaat eruit dat de westerling niet schijnt te kunnen leven zonder de illusies van een universele, tijdloze missie, waaraan hij zijn persoonlijk waardebesef ontleent en geneigd is alles ondergeschikt te maken. Een geloof dus in zijn opdracht de wereld door zijn ingrijpen onherkenbaar van uitzicht te doen veranderen.
Niet dat er niet héél veel ter aarde is dat verandering behoeft. Ziekten, rampen, milieuproblemen – dat alles ook zonder tussenkomst van de mens. Ja: er is ruimte voor verbetering.
Maar veel van de dingen waarvan men gelooft dat ze verandering behoeven, vormen het voorwerp van menselijke perceptie en die is, zoals gezegd, gecontamineerd door de illusies van vaak missionaire aard. Al te veel worden er door deze door illusies mismaakte perceptie dingen op de schop genomen die al bij al helemaal niet zo mis blijken te zijn.
Vaak merken we dat pas achteraf. Zoals hedendaagse schrijvers nu schoorvoetend toegeven dat de zogeheten beschavingstaak van de Europeaan in Afrika misschien beter niet was uitgevoerd. Want zonder de ingreep van de Europeanen – voor wie de missionaire illusies overigens vaak veeleer als schaamlapje dienden voor vulgaire hebzucht -, waren de Afrikanen bezig aan de ontwikkeling van een eigen, Afrikaanse versie van een moderne beschaving. Hetgeen Amilcar Cabral ertoe bracht op te komen voor de waardigheid van de Afrikaanse beschaving. En ons tot bescheiden voorzichtigheid zou moeten aanzetten.
Voor vele, klassieke commentatoren moeten literaire personages worden opgevat als typevoorbeelden van zijnswijzen met een universele betekenis. Ze worden dan ingeschoven in één of ander Groot Verhaal dat veelal stoelt op of geassocieerd wordt met zo’n missionaire illusie.
Maar niks universele betekenis! Dat zijn interpretaties achteraf, nàdat de schrijver zijn verhaal heeft gecomponeerd. Wat de schrijver op de eerste plaats bekommert is, als ik Petry begrijp, niet de mogelijke universele draagwijdte maar de waarheid van het leven die hij in zijn roman voor de lezer openlegt.
Dààr begint het leven. Dààr verschijnt de waarheid. Dààr ligt het vertrekpunt van elke ware beschaving.
Heerlijke inzichten zijn dit!
En het gaat om eenvoudige dingen.
En dat eenvoudige: dat is inderdààd het echte. Het echte leven is eenvoudig. Het echte is tegelijk eenvoudig en concreet, zelfs haast onbenullig. Doch het is het enige leven dat er voor de schrijver toe doet. Voor de schrijver… en voor elk redelijk mens. Universeel zijn niet een stel soms hypocriete principes – al vereist deze uitspraak een uitleg die de mogelijkheden van dit stuk verre te boven gaan. Universeel is het altijd en overal tot verschijning komen van het simpele particuliere. Een punt, grondig te overwegen door al die volksnationalisten die plots Euronationalisten worden, zodra ze in Brussel door de Europese Ziekte worden aangeroerd. Derk-Jan Eppink zegt er in De Groene wijze woorden over. Misschien dringt het ooit zelfs door tot bij de tot wanstaltige proporties mismaakte verwaandheid van de Europese bazen. Het zou een hele verbetering zijn. Als de Onaantastbaren zouden inzien dat ze op hun sterfbed precies dezelfde weg opgaan als al die simpele zielen waarover ze bij leven als ongenaakbare paladijnen meenden te moeten heersen.
Deze inzichten zijn belangrijk. Heel erg belangrijk. Vooral voor politieke activisten, die zich veelal in stelling hebben geschaard tegen het opkomende populisme, nationalisme, racisme, pessimisme en nog wel van dat soort –ismen.
Schrijver dezes is niet beschaamd om zichzelf nationalist te noemen.
Nationalisme begint namelijk bij het respect voor het onbenullige, het kleine, het eenvoudige. Het particuliere. Het echte, evenwel.
Met de liefde, als U wil.
Jaak Peeters
Juli 2012