Dat oude dualisme

De westerse beschaving wordt gekenmerkt door een diepe scheidslijn die de cultuur en de samenleving in de greep van het dualistisch denken houdt.

Dit is hét grote vraagstuk van de westerse beschaving.

Laten we deze zaak toelichten aan de hand van een voorbeeld en uitgaan van het algemeen gemaakte onderscheid tussen hogere en lagere cultuur. Er zou namelijk zoiets bestaan als een hogere cultuur, die vanzelfsprekend volstrekte voorrang moet krijgen op wat dan vervolgens lagere cultuur wordt genoemd. Even vanzelfsprekend rekent men zichzelf bij de partijgangers van de hogere cultuur, hetgeen doet vermoeden dat de tweedeling hoger-lager volstrekt niet waarden- of belangenvrij is.

Opmerkelijk is dat de verdedigers van de hogere cultuur telkens weer terugvallen op begrippen zoals rationaliteit en universaliteit. Daarmee verwijzen ze het emotionele en het particuliere naar een lager gekwalificeerd niveau.

De oorsprong daarvan ligt al bij de Grieken. Reeds Plato vond dat de zogeheten vormen of ideeën de wereld van het hogere vormden. Die hogere wereld hoorde de norm voor de concrete wereld van de ons bekende dingen te zijn. Het gaat daarbij niet om goede en kwade krachten in de cultuur. Die zaten er immers vanouds al in. Het Genesisverhaal draait rond de spanning tussen goed en kwaad. Dat laatste hoeft minder scrupules aan de dag te leggen en wint het daarom veelal van het goede, zodat God voor dit laatste moet bijspringen. God zorgde dus aeonen lang voor een evenwicht. Dat was belangrijk, want de goede en kwade krachten laten zich immers voelen in de werkelijke wereld van de mensen.

Plato doorbreekt dit evenwicht: de wereld bestaat niet langer uit goede en kwade machten die elkaar min of meer in evenwicht houden, maar is een metafysische orde geworden, waarin sommige dingen intrinsiek, uit zichzelf, in een hiërarchie hoger staan dan andere. Het universele is definitief het hoogste. Er is geen sprake meer van evenwicht.

Het Griekse volksaanvoelen volgend, associeerde Plato dat hogere dus met zijn ideale, universele, onveranderlijke ideeën of vormen terwijl hij het lagere verbond met het concrete, dat immers sterfelijk, veranderlijk en – naar zijn aanvoelen – irrationeel is.

De westerse intellectuele wereld heeft zich van Plato’s hiërarchische metafysica nooit meer kunnen loswrikken.

Dat kwam mede doordat de kerk de hiërarchische gedachte ondersteunde. Bovenop kwam nog eens de beeldvorming over de kosmische wereld, waarin de aarde het centrum van het heelal hoorde te zijn en de hemelse sferen haar omkringden. Met geweld heeft de kerk dit wereldbeeld in stand willen houden. Galilei heeft het geweten. Pas in de late twintigste eeuw heeft de katholieke kerk officieel afstand genomen van haar bestraffing van deze grote geleerde.

Men zou, met enige verbeeldingskracht, de Verlichting kunnen opvatten als een opstand tegen dit Christelijk-Griekse metafysische wereldbeeld. De Verlichting  kan immers opgevat worden als het verschijnen van de mens zelf, die zichzelf tot de maat van alle dingen uitroept, in het spoor van Protagoras.

Daarmee trekt de mens van de Verlichting een vette streep doorheen het oude hiërarchische metafysische wereldbeeld. Het klopt dus dat de Verlichting een echte omslag is in de cultuur van de westerse mens.

Toch is het gevecht nog steeds niet gestreden en dat heus niet zozeer omdat velen menen de Verlichting de schuld van onze huidige maatschappelijke problemen te moeten geven.

De mens heeft zichzelf weliswaar een levensprogramma geschreven, maar hij heeft zich nog steeds niet ontdaan van de oude denkpatronen, die de kern van het hiërarchische denken vormden. Daardoor belanden we telkens weer bij de hoger-lageropvattingen, die men heden ten dage dus onder meer uitgesproken ziet in verband met de culturele uitingen.

De gedachte dringt zich op: de westerse mens van de Verlichting schijnt iets over het hoofd te hebben gezien.

De mens van de Verlichting heeft zichzelf namelijk menen terug te vinden in De Mens, dat individuele exemplaar van de universele menselijke soort. Daarmee is de mens van de Verlichting voluit in de open val getrapt: in plaats van zijn mens op te vatten als de concreet levende mens van vlees en bloed, drager van een concrete, heel persoonlijke (levens)geschiedenis, kennis, kunde en beschaving, heeft hij de mens gedefinieerd als een abstract wezen, dat past in een universalistische orde. Om die definitie mogelijk te maken, moest de mens immers ‘leeg’ worden gemaakt, dit is: ontdaan van zijn concreetheid, want daardoor is de mens onuitwisselbaar. De concrete mens werd definitief “te mijden”.

Dat is fataal, want precies op deze manier wordt de menselijkheid en daarmee de hoge moraliteit opgegeven.

Door de mens immers te kwalificeren als een exemplaar van een universele soort, werd enige mens die werkelijk bestaat, namelijk de concrete mens, in een positie gedrongen, waarin hij zijn concrete bestaan onafgebroken moet verdedigen tegen de aanspraken van een zichzelf hoger achtende, pretentieuze universele orde, die inmiddels op een eerbiedwaardige historische grondslag kon rekenen en dus de nieuwlichterij met gemak aankon.

Dat heeft enorme ook politieke consequenties. Imperia en grote rijken hebben zodoende voorrang op volksstaten en in het spoor hiervan moet het nationalisme met de grootste klem worden bestreden: dat wringt immers met het in alle opzichten voorrang krijgende idee van het universele. Die imperia vereenzelvigen zich vervolgens met universele opdrachten, zodat het particuliere een uit te roeien obscurantisme wordt. De geschiedenis getuigt er helaas overvloedig van. En in de wereld van de cultuur ontstaat er zoiets als hogere cultuur, die volstrekt voorrang krijgt op de misprezen lagere cultuur, veelal met volkscultuur geassocieerd.

De mens van de Verlichting is er dus niet in geslaagd de dualiteit die de Griekse mens in zijn existentie heeft ingevoerd en die de oorzaak is van een onophefbare metafysische onvolkomenheid die afstraalt op zijn levensbeleving, te vervangen door een meer concrete, realistische visie, waarin de universele mens wordt wat hij ook echt is: een abstractie vanuit de cohorten van de concreet bestaande mens. Nochtans was dat het uitgangspunt van de Verlichting.

Nog steeds discussiëren we over de voorrang van het universele op het particuliere. Nog steeds stellen we een soort metafysisch Europa boven de concrete levensrealiteit van de volken. Nog steeds hanteren we loze begrippen als ‘de burger’- die in de werkelijkheid natuurlijk niet bestaat. Nog steeds dat oude dualisme. En zo doen we ook als we het over hogere en lagere cultuur hebben en we voelen dus grote weerzin bij de uitspraken van mensen als Frans de Waal, voor wie cultuur iets is dat eigen is aan alle levende wezens met voldoende grote hersenen en een voldoende lang leven. Cultuur moét iets hoogs, iets voornaams, iets rationeels zijn dat op de een of andere manier aan het universele raakt. We lijken wel oude Grieken die zich van eeuw hebben vergist.

De mens van het tijdperk van de maanreizen zou evenwel een àndere discussie moeten voeren: die van de verhouding tussen het concrete en het abstracte, waarbij de metafysische werkelijkheidswaarde omgekeerd wordt: wat bestààt is het concrete. Daarmee wordt het dualisme opgedoekt. Er blijft maar één werkelijk relevant uitgangspunt meer over: het concreet-bestaande. De rest wordt daaruit afgeleid. Ge-abstraheerd.

Als we het concrete tot zijn volle recht zouden laten komen, zouden we ontdekken dat hogere cultuur niet tegenover lagere cultuur moet gesteld worden, alsof die twee tegenover elkaar staande, afgeronde gehelen zouden zijn. We zouden ontdekken dat elke concreet levende mens zowel hogere als lagere cultuuruitingen uitbrengt en dat die uitingen in het feitelijke leven door elkaar heen wriemelen, soms onontwarbaar met elkaar verstrengeld. Er bestaat niet zoiets als een hogere cultuur en evenmin een lagere cultuur. Er bestaat alleen een massa culturele gedragingen, waarvan er sommigen waardevoller zijn dan andere. We zouden ook ontdekken dat de boer op zijn mestkar, die iemand die in de sukkel is geraakt onbaatzuchtig en onvoorwaardelijk bijspringt, een daad stelt die een hele cultuur verheft. Zijn daad is niet ‘hoog’ omdat ze iets met universalisme van doen heeft, maar omdat ze getuigt van respect voor een concrete, levende mens. En als niets menselijks ons vreemd is zoals Terentius zegt, dan bestaat er geen reden om het emotionele een lagere kwalificatie te geven dan het rationele. Een hogere cultuur zonder het emotionele is geen menselijke cultuur en evenmin heeft het zin het particuliere of het concrete per definitie tot het lagere te rekenen.

Als we ons oude dualisme zouden afleggen, zouden we inzien dat het geen pas geeft alles in het menselijke leven af te wegen op het weegschaaltje van een metafysische hiërarchie, noch af te meten aan de graad van universaliteit die wordt bereikt. We zouden oog moeten krijgen voor wat zich concreet onder onze ogen afspeelt en begrijpen dat menselijkheid begint bij het respect voor het concrete fenomeen – mens of niet-mens – dat zich voorhanden stelt. Het zou een uitgangspunt voor een echte ecologie kunnen worden – waar ook “onze” groenen nog bijlange niet aan toe zijn.

In de wereld van de hiërarchische metafysica is geen evenwicht mogelijk, maar alleen eeuwige strijd om de hoogste plaats. Evenwicht kan alleen gevonden worden onder concrete feiten. Daar bevindt zich namelijk de ruimte voor het compromis. Daar is ruimte voor ware democratie.

 

 

Jaak Peeters

Nov 11

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *