Voor tegenstanders van de democratie is de gedachte dat elites zich telkens weer “als vanzelf” vormen een reden om die regeringsvorm af te wijzen. Die elites trekken namelijk de macht tot zich, precies omdat ze nu eenmaal over meer bekwaamheden beschikken. Het zijn bijgevolg deze aristocratieën die dan maar het bewind moeten voeren, voert deze strekking aan.
Onder anderen voorstanders van een directe democratie verzetten zich hiertegen. Er bestaat volgens hen namelijk geen objectief meetbaar, extern criterium om de kwaliteit van maatschappelijke besluiten af te meten.
Het is sociologisch correct dat elites zich “als vanzelf” vormen en vervolgens de neiging vertonen zichzelf in stand te houden. Mauk Mulder heeft daarover nogal wat empirische evidentie verzameld. Mensen vergelijken zich de hele tijd met elkaar. Machtigen proberen de machtsafstand met de minder machtigen in stand te houden en deze laatsten trachten de machtsafstand te verkleinen. Wie deel uitmaakt van een elitegroep, wil daarvan blijven deel uitmaken en zal ertoe bijdragen anderen buiten de club te houden.
Wie “democratie” opvat als een poging om iedereen gelijk te maken, staat dus voor een nooit eindigende opdracht ten strijde te trekken tegen de diepste tendenties binnen de menselijke ziel. Dat is precies de fout die de Franse revolutionairen maakten, toen ze de installatie van een Nieuwe Wereld op het programma zetten, daartoe de creatie van een Nieuwe Mens proclameerden en vervolgens botsten op het feit dat elk menselijk individu kennelijk een op zichzelf staande wereld van betekenissen is, waar men niet alleen niet ongehinderd in kan binnendringen, maar die zich bovendien buitengewoon weerbarstig opstelt tegenover krachten van buitenaf.
Omdat de feitelijk bestaande menselijke individuen helemaal niet enthousiast stonden te springen om zichzelf tot een Nieuwe Mens te laten omvormen, lag er voor het revolutionaire regime geen andere weg open dan de permanente repressie. En omdat sommige activisten nog steeds bezig zijn met het scheppen van zo’n ideale Nieuwe Mens, worden zij nog steeds gedreven door de overtuiging dat die Nieuwe Mens tegen heug en meug moet opgedrongen worden.
Studies zoals deze van Mauk Mulder stellen het uitzichtloze van hun pogingen echter schril in het licht.
Deze orde van gedachten is ook van belang bij het denken over het democratisch proces.
Het lijkt er namelijk bijzonder sterk op dat ook sommige voorstanders van de directe democratie gedreven worden door een mensbeeld, dat vergelijkbaar is met het idee van een Nieuwe Mens. Een bekend auteur schrijft in dit verband: “Iedere mondige burger beschikt per definitie over het vermogen tot morele afweging, dat vereist is voor het eigenlijke wetgevende werk.” Op zich is dat natuurlijk correct, maar de auteur bouwt wel zelf de voorwaarde in die de voorstanders van de elitegedachte uitdrukkelijk uitspreken: de burger in kwestie moet wel mondig zijn. Onderverstaan is dus dat sommige burgers niet mondig zijn en bijgevolg niet over de kwaliteiten beschikken die nodig zijn om maatschappelijk kwalitatief werk af te leveren. En dus moeten die mensen maar mondig worden gemaakt?
De elitegedachte op zich is overigens geenszins fout.
Het probleem is niet dat er elites bestaan, want dat is altijd geweest en zal altijd zo blijven, zolang de wereldvreemde utopisten er tenminste niet in slagen hun nachtmerries tot werkelijkheid te maken. Wat dat betekent hebben mensen als Hans Crombach en Hans Achterhuis voldoende toegelicht. De verwezenlijking van de utopische wereld veronderstelt inderdaad het gebruik van geweld.
Aangezien er volgens de voorstanders van de directe democratie geen extern criterium bestaat om te bepalen of een politieke daad goed is of slecht, is een wet altijd een “collectieve schepping”. Een wet wordt ingevoerd als er voldoende politieke macht is om dat te doen. Als die politieke macht berust bij een stel utopische dromers, dan is repressie aan de orde van de dag. Als die politieke macht berust bij een andere elite, dan gelden de belangen – materiële of andere – van die elite als de maatstaf voor de kwaliteit van de beslissing. Omdat alle mensen, dus ook egalitaristen, onderhevig zijn aan de wetten van de menselijke psychologie, geldt voor allen dat ze hun belangen – materiële of andere – nastreven.
De tegenstelling tussen de egalitaristen en de aristocratisch gezinden is bijgevolg slechts een schijntegenstelling. Het gaat in beide gevallen om aristocratieën. Die tegenstelling wordt niet overwonnen door aan iedereen direct stemrecht te geven. Dat stemrecht schakelt namelijk de concurrentie onder de elites niet uit. Dat komt omdat die burgers die over kwaliteiten beschikken in het maatschappelijke gebeuren als vanzelf naar voren komen.
Het probleem van het beslissingsrecht schuilt niet in het bestaan van elites. Het probleem zit in de onoverbrugbaarheid van de grenzen onder de elites. Dit lijkt dus essentieel: van een democratie is er sprake, zolang mensen, die daartoe geschikt zijn, naar de elitegroepen kunnen doorstoten en zij dus niet door vaste, structurele hindernissen worden afgeblokt.
Het is evenmin waar dat er geen externe criteria zouden bestaan om uit te maken of een wet goed is of slecht.
Het hele verhaal over “goed bestuur” is niets anders dan het uitspreken van het geloof dat dit soort criteria wel bestaat. En ze bestaan ook werkelijk. Als een regering, zoals de Belgische, een slecht immigratiebeleid voert, dan heeft dat wel degelijk slechte maatschappelijke gevolgen.
Externe criteria zijn zelfs de enige echte waardemeter voor het afmeten van de kwaliteiten van een wetgeving. Zo niet verzandt het openbare debat in een getouwtrek van de verschillende groepen die vechten om hun belangen waarbij het uiteindelijke gemeenschappelijke voordeel uit het zicht verdwijnt. Het doet er niet toe of dat gevecht plaats vindt op de openbare vergaderplaats van het kanton Glarus, dan wel binnen het kader van een naamloos referendum. Alsof “Oosterweel” geen belletjes zou doen rinkelen!
Betekent dit dat het beginsel van de directe democratie meteen naar de scheurmand moet worden verwezen?
Ook dat is veel te simplistisch.
Het betekent echter vooral dat democratie geen toestand is, die voor eens en voor altijd vastligt. Het is geen of-of noch een ideale situatie. Democratie moet men leren en vervolgens beoefenen. Het is een praxis, die min of meer succesvol is.
In een directe democratie is dat niet anders.
Jaak Peeters
Oktober 2010