Onlangs werd aan een Vlaams hoogleraar een subsidie toegekend van, naar verluidt, 25 miljoen euro. Dat is een ongewoon hoog bedrag. Weinig Vlaamse hoogleraren zullen zich kunnen verheugen in het ontvangen van zo’n enorme som om hun onderzoek te spijzen.
De betrokken titularis had evenwel speciale adelbrieven: zijn onderzoek is gericht op energie, en dat is één van de stokpaardjes van de Vlaamse Regering.
Zonder afbreuk te willen doen van de verdiensten van de betrokken professor, noch kritiek te willen uiten op de redeneringen die de Vlaamse Regering heeft gevolgd bij het toekennen van deze subsidie, roept dit feit toch bijzonder scherpe vragen op.
Dat is met name het geval als men weet dat de betrokken titularis tegelijk voorzitter van Elia is. Dat is, zoals bekend, het distributiebedrijf dat elektriciteit tot binnen onze huiskamers brengt.
De vraag die meteen rijst is, of het moreel verantwoord was om een dergelijke enorme subsidie toe te kennen aan het energiedepartement van een hoogleraar, die zelf tot over de oren betrokken is bij de belangen van een bedrijf, dat energieleverantie als core heeft.
Subsidies zijn overheidsgeld, dit is: belastingsgeld dat door ons allen bij elkaar wordt gebracht. Van de Regering mag worden verwacht dat ze het zuurverdiende belastingsgeld besteedt tot nut van de hele gemeenschap. Misschien heeft de Regering dit probleem onderzocht en is ze ervan overtuigd dat ze een goede investering heeft gedaan. Dat is mogelijk, maar daar zouden we dan toch graag wat meer over vernemen.
Er is namelijk wat anders aan de hand. Zoals bekend is onze energiesector vrijwel geheel in handen van Parijs. Dat geldt niet minder voor de distributie, want distributie kan niet zonder productie en het is echt niet zo simpel om in één, twee, drie van leverancier te veranderen. We zitten dus vast in de Franse houdgreep. Frankrijk beslist over één van onze vitale economische sectoren: de energie.
Geen enkel land kan aanvaarden dat zijn vitale belangen in de handen van vreemde machten terecht komen. Wat men alvast moet vermijden, is deze vreemde machten dan nog onrechtstreeks te steunen, door subsidies uit de eigen pot zodanig toe te kennen, dat ze uiteindelijk in het voordeel van Frankrijk zijn.
Natuurlijk heeft de Vlaamse Regering weinig manoevreerruimte. Ze heeft de keuze tussen het onrechtstreeks subsidiëren van de Franse dominantie over ons land en het laten wegvloeien van intellectueel talent. Dat is een erg ongemakkelijke positie. Die wordt veroorzaakt tot de affiniteit van ‘onze Franstalige landgenoten’ met de Franse wereld. Voor hen komt alle licht uit Parijs en kan het toekennen van Vlaamse subsidies aan Franse bedrijven dat licht alleen maar harder doen schijnen. Ze draaien er dan ook hun hand niet voor om Vlamingen te voorzien van allerlei lieflijke predikaten, als die de rechtmatigheid van deze toestand betwisten. Wat meer is: collaboratie in de eigen, Vlaamse pers aarzelt niet de Vlaamse kritiek op deze toestand als anti-Europees te bestempelen. Dat is dan hét grootste succes van de Franse staatspolitiek na afloop van de Tweede Wereldoorlog: Parijs is erin geslaagd om zijn eigen nationale belangen te laten voorstellen als Europese belangen.
Vlaanderen zit dus hopeloos vast. Zeker zolang het niet bij machte is op eigen gelegenheid aan het Europese beslissingsproces deel te nemen. Maar zelfs àls Vlaanderen in die gelukkige omstandigheid zou terechtkomen, dan nog is de koek niet gebakken. Als de Europese belangen samenvallen met de Franse nationale belangen, maakt het weinig uit dat het kleine Vlaanderen mee aan de beslissingstafel zit: de Franse stem klinkt zoveel luider.
Daarom moet de Vlaamse Regering een nieuwe industriële politiek op lange termijn uitwerken. Daarop moet zij vervolgens haar subsidiebeleid afstemmen. Zo zien we meteen ook dat voormalig Minister-president Vandenbrande, de protagonist van een Vlaamse industriële verankeringspolitiek, overschot van gelijk had.
De taak van de Vlaamse Regering wordt zodoende klaar en duidelijk: zoveel autonomie veroveren binnen, of liefst nog: buiten België, dat de noodzakelijke verankeringspolitiek mogelijk wordt. Het wegslippen van hopen banen uit ons industriële weefsel maakt van deze taak inderdaad tot de hoofdopdracht van de Vlaamse Regering.
Er zijn al te veel kostbare jaren verloren gegaan.